De bewegingsoorlog van augustus 1914 liep aan het einde van dat jaar vast in de modder van België en Noord Frankrijk. In de daaruit ontstane stellingenoorlog,
die zo kenmerkend werd voor de Eerste Wereldoorlog, lagen de legers vier jaar lang in de loopgraven muurvast tegenover elkaar. Miljoenen soldaten zijn gedood, gewond of vermist bij aanvallen die een doorbraak in de vastgelopen fronten moesten forceren; een doorbraak die pas in 1918 tot stand zou komen.
De schrijver Henri Barbusse heeft een schatting gemaakt
van de lengte van de Franse loopgraven. Deze bedroeg
ongeveer 10.000 kilometer. Volgens de Engelse schrijver
Fussell waren de Britse en Belgische loopgraven bijna even
lang als de Franse en de Duitse loopgraven zullen ongeveer
net zo lang zijn geweest als die van de geallieerden
tezamen. Als dat juist is dan betekent dit dat het totaal
aan loopgraven tussen Nieuwpoort in België en Belfort
vlakbij de Zwitserse grens (een afstand van 650 kilometer)
bijna overeenkwam met de omtrek van de aarde: 40.000
kilometer.
Het leven in de frontlijn was een hel: slecht eten en drinken, kou, gebrek aan slaap en rust, regen, grondwater, modder, honger, dorst en ongedierte
waren de dagelijkse vijanden van de soldaat. Daarnaast waren er mortier- en artilleriebeschietingen, handgranaten, gifgasaanvallen,
vlammenwerpers, beschietingen uit vliegtuigen, geweervuur en het vuur van
scherpschutters die konden leiden tot een snelle of een langzame dood, een verwonding of verminking of levend worden begraven onder instortende wanden en onderkomens. De daardoor permanent aanwezige angst was misschien wel de allergrootste stressfactor in de voorste
linies. En altijd en overal was er de walgelijke stank van urine en uitwerpselen, rook, chemische resten van gasaanvallen, afval en in ontbinding verkerende lijken.
Deze mentale en lichamelijke stressfactoren leidden in
vele gevallen tot het verschijnsel shell shock. Dood en verderf waren onontkoombaar in de loopgraven: beide vormden het belangrijkste onderdeel van het dagelijkse leven.
De gevolgen waren onvoorstelbaar: de
mortaliteitspercentages bij de legers langs het Westelijk
Front lagen rond de vijftien. Na het eerste oorlogsjaar nam
het aantal doden aan het Oostelijk Front zowel absoluut
als procentueel af, terwijl die cijfers in het westen juist een stijgende lijn vertoonden. Dit gaf als resultaat
dat over het geheel het Westelijk Front toch het
bloedigste bleek te zijn. Meer dan de helft van de in
België en Frankrijk strijdende soldaten werd gedood,
raakte gewond of werd vermist.
In onderstaande artikelen wordt een beeld geschetst van de
ontwikkeling van het loopgravensysteem en hoe de
frontsoldaten leefden in de voorste linies.
NB. Alle
hoofdstukken zijn voorzien van realistische, soms
schokkende foto's.
Deze zijn alle te vergroten en kunnen het beste bekeken
worden op groot formaat scherm; gebruik daarvoor toets F11
|