Hoe sterker de linies werden gemaakt des te meer vuurkracht moest worden gebruikt om de linies stormrijp te maken. Trommelvuur afkomstig uit soms honderden stukken
geschut, dat dagenlang, soms wekenlang, kon duren, moesten de vijandelijke stellingen kapot beuken als voorbereiding voor de aanval van de infanterie in steeds weer nieuwe pogingen de verstarde fronten in beweging te brengen.
De terreinwinst was vaak minimaal en in bloed gedrenkt door de opoffering van ontelbare mensenlevens. Vooral de Duitse legerleiding moest zuinig met haar mankracht omspringen. Dit had tot gevolg dat het Duitse opperbevel in 1917 een richtlijn uitvaardigde dat niet het behoud van de linie hoofdzaak was, maar het behoud van de gevechtskracht van de troepen. In het begin van de oorlog werd namelijk bij verlies van de voorste stelling onmiddellijk een tegenaanval ingezet. Na de invoering van deze richtlijn werd een tegenaanval alleen maar ingezet als de daarbij te verwachten verliezen opwogen tegen het tactisch of strategisch belang van de te herwinnen stelling.
Deze benadering vormde de overgang van de ‘starre verdediging’ naar de ‘elastische verdediging’. Als een zware aanval werd verwacht, kon zelfs de hoofdverdediging in de tweede linie worden uitgevoerd. Zelfs aan Franse zijde, waar men tot in het absurde toe aanhanger was geweest van de ‘attaque à outrance’ werd de onaantastbaarheid van de voorste stelling losgelaten ten faveure
van tactische - of strategische overwegingen.
De oplossing voor het doorbreken van de loopgraafstellingen werd uiteindelijk bereikt door het op grote schaal inzetten van tanks. Deze waren in 1916 tijdens de slag aan de Somme voor het eerst op het slagveld verschenen, aanvankelijk met beperkt succes. Tanks bleken niet te worden gehinderd door prikkeldraadversperringen, loopgraven en andere obstakels. Onder andere door de massale inzet van tanks in de daarop volgende jaren kwam uiteindelijk de bewegingsoorlog in 1918 weer op gang.
|