vorige hoofdstuk | inhoudsopgave | volgende hoofdstuk

Veldslagen

Soms vonden er grote veldslagen plaats. Dan werden complete legercorpsen naar de voorste linies gedirigeerd; soms lagen dan aan weerszijden van niemandsland een miljoen mannen tegenover elkaar. Na dagenlange, soms wekenlang durende, inleidende artilleriebeschietingen was het uur nul [zero hour] aangebroken. Het enorme lawaai in de voorste linies was niet meer in afzonderlijke explosies te onderscheiden. ‘Het was geen lawaai’, vertelt een veteraan, ‘het was een symfonie die niet bewoog maar over ons heen hing’. 

Aan de andere kant van de frontlijn had men de voorbereidingen voor de aanval allang opgemerkt. Troepenverplaatsingen bleven meestal niet onopgemerkt. Ook hier trof men voorbereidingen van defensieve aard: linies werden versterkt, nieuwe prikkeldraadversperringen aangelegd, machinegeweernesten ingericht. Extra versterkingen en reservetroepen werden naar de voorste linies gedirigeerd. De onderkomens in de voorste linies raakten overvol. Daarna begonnen dan de meestal dagenlang durende zenuwslopende beschietingen die voor het grootste deel passief moesten worden ondergaan, zo diep mogelijk onder de grond in bedompte ruimtes, wachtend op de stilte die viel vlak voor de aanval en die het sein was om uit de schuilplaatsen te komen om de eerste aanvalsgolven op te vangen. Sommige schuilplaatsen werden geraakt door een voltreffer waardoor mensen volledig van de aardbodem zijn verdwenen. In andere onderkomens raakten mensen zwaargewond door treffers of stortten de onderkomens in en kwamen de bewoners jammerlijk om het leven door verstikking. Het zware trommelvuur liet nauwelijks hulpverlening toe, gewonden konden niet worden afgevoerd, eten en drinken kon niet worden aangevoerd, men kon niet naar buiten om zijn behoeften te doen. Het leven onder deze omstandigheden was een gruwel waar vooral nieuwelingen aan front zwaar onder te lijden hadden. 

Een gas-aanval wordt voorbereid - de mannen in de loopgraaf wachten op het bevel om op te rukken - klik hier voor vergroting Over the top: een Duitse stormaanval door de prikkeldraadversperring over het niemandsland - klik hier voor vergroting

Aan de andere kant wachtte men op het sein voor de aanval. Zo mogelijk werd 10 minuten voor tevoren nog een officieel rantsoen rum uitgereikt. ‘One for the road’ zoals de mannen cynisch zeiden. Het officiële rantsoen was het 1/64 deel van een gallon [dit is 1/64 x 4,54 liter = 0,070 liter] wat een dubbele borrel inhoudt. Het rantsoen moest worden uitgereikt in het bijzijn van een officier; het was een persoonlijk, niet overdraagbaar, rantsoen, maar hiermee werd wel eens de hand gelicht. Er zijn gevallen bekend waarbij soldaten teveel ophadden en zorgeloos het niemandsland binnentrokken. 

Na het uitreiken van de borrel volgde het bevel de bajonetten op te zetten; de uitrusting werd voor de laatste keer gecontroleerd. Het wachten was op de fluit van de bevelvoerende officier - het teken voor de mannen om ‘over the top’ te gaan. 

In deze laatste tien minuten voor de aanval, wachtend op het fluitsignaal, raken de zenuwen van de soldaten tot het uiterste gespannen: er werd gerookt, gevloekt, gebeden of voor het laatst gekeken naar foto’s van geliefden. De meeste gezichten waren vertrokken en bleek, zelfs bij ervaren veteranen. Sommigen verloren op die momenten de controle over hun zenuwen, waren doodsbleek en trilden als koortspatiënten, stonden te kotsten of huilden als kleine kinderen, groeven gaten in de grond om zich te verbergen, klemden zich aan hun kameraden vast of werden door de spanning incontinent. 

Dan klonk de fluit en was de spanning gebroken: ladders werden uitgezet en de soldaten klommen moeizaam met hun zware bepakking en uitrusting over de borstwering, stelden zich op in de voorgeschreven formaties en begonnen hun tocht over het niemandsland tussen van tevoren gemaakte openingen in de prikkeldraadversperringen. 

Degenen die nog problemen hadden werden hardhandig de ladder opgeschopt, hervonden meestal zichzelf en volgden moeizaam hun kameraden. Degene die helemaal ingestort was en dienst weigerde liep de kans voor de Krijgsraad te worden gedaagd en ter dood te worden veroordeeld wegens lafheid in het aanzien van de vijand. Ook kwam het voor dat de verantwoordelijke officier of onderofficier deze probleemgevallen met het pistool of bajonet bedreigde en zo dwong tot actie. Er zijn gevallen bekend waarbij soldaten onder deze omstandigheden standrechtelijk zijn geëxecuteerd. 

Bij dit soort aanvallen moest het niemandsland worden overgestoken onder hels geweervuur en mitrailleurvuur met een volledige standaardbepakking die voor de Engelse soldaat 55 lb. [55 librae = 55 x 0,4536 kg. = 25 kilogram] woog. Niet hierbij opgenomen was het gewicht van de persoonlijke bezittingen die de soldaat ook nog moest meetorsen. Daarnaast droeg men bij de aanvallen nog gereedschappen en andere zaken die bij het ingraven en bezetten van de veroverde stellingen hard nodig zouden zijn. Een bepakkinggewicht van 45 tot 50 kilo waren niet ongewoon. De soldaten konden daardoor moeilijk in dekking gaan omdat ze nauwelijks in staat waren weer overeind te komen. 

Ook de tactiek van het aanvallen was in de beginjaren van de oorlog uiterst primitief: compagnieën werden op het toegewezen frontgedeelte in slagorde naast elkaar opgesteld in meerdere rijen achter elkaar en liepen met gewone pas, daarbij gehinderd door de zware bepakkingen door het niemandsland naar de linies van de tegenstander. De ene golf aanvallers volgde daarbij de andere; complete bataljons werden op deze manier in de strijd geworpen. Men moest dan vertrouwen op de bescherming van de vuurwals die er voor diende te zorgen dat de vijand het hoofd niet boven de borstwering uit kon steken. Bij de voorbereidende beschietingen moesten dat alle draadversperringen en andere hindernissen zijn opgeruimd. Vaak was dit mislukt en liep de aanval letterlijk dood in het prikkeldraad. 

Als de inleidende beschietingen hadden gefaald waren ook de tactisch opgestelde machinegeweernesten van de tegenstander niet opgeruimd en werden de oprukkende aanvallers ‘als meeuwen neergeknald’. Hele bataljons werden bij deze aanvallen weggevaagd; vooral door mitrailleurvuur van de tegenstanders. Het aantal doden, gewonden en vermisten bedroeg soms 80% zonder dat er sprake was van enige terreinwinst. Op 1 juli 1916, op de eerste dag van de Slag aan de Somme, werden op deze manier bijna 60.000 [zegge: zestigduizend] van de 120.000 ingezette Engelsen uitgeschakeld. Dood, gewond, krijgsgevangen gemaakt of gewoon verdwenen. Een ooggetuige verteld later dat in de daar op volgende nacht ‘de hemel boven het slagveld een grote jammerklacht was geweest’ vanwege al die duizenden gewonden die onverzorgd, kreunend van pijn en ellende op het slagveld waren achtergebleven. 

Loopgraaf na een aanval - klik hier voor vergroting Loopgraaf na een aanval - klik hier voor vergroting

Bereikte men toch de linies van de vijand dan moesten de loopgraven worden ingenomen en bezet. Daarbij werd letterlijk een strijd op leven en dood gevoerd. De vijand lag niet meer aan de overkant maar was lijfelijk aanwezig. De vijandelijke onderkomens werden ‘schoongemaakt’ met handgranaten en vlammenwerpers en bij de man tegen man gevechten die hierbij ontstonden werd aan beide kanten op nietsontziende wijze gevochten met pistolen, geweerkolven, bajonetten en messen, scherpgeslepen spaden, bijlen, met lood verzwaarde knuppels of met de blote handen. Het was een orgie van bloed, geschreeuw, woede, geweld en moorddadigheid. In deze razernij werd geen genade geschonken – veelvuldig zijn de verhalen van de vijand die, op de knieën liggend, smekend een bijbel of portretten van vrouw of kinderen laten zien maar doodgeslagen wordt – de foto’s worden vertrapt in de modder. 

Als een offensief werd afgeslagen moesten de aanvallers zich weer terugtrekken in de uitgangsstellingen daarbij soms achtervolgd door de tegenstanders die een tegenaanval plaatsten. De gewonden konden niet altijd worden meegenomen of opgehaald en werden dan hulpeloos achtergelaten. Zij moesten wachten tot er onder dekking van de duisternis medische hulp kon worden geboden. Brancardiers en artsen aan beide zijden toonden hierbij vaak de grootste offervaardigheid en zetten meermalen hun leven op het spel om, ook onder zwaar vuur, gewonden te redden. Sommige gewonden raakten verstrikt in het prikkeldraad en waren niet in staat zich hieruit te bevrijden. Ook lagen er mannen zwaargewond in granaattrechters. Sommigen konden niet worden gelokaliseerd en lagen dan dagenlang kermend en ijlend te wachten op hulp die vaak te laat kwam. 

Hun kameraden in de loopgraven raakten dikwijls wanhopig door hun steeds zwakker wordend gejammer om hulp en stelden dan pogingen in het werk de gewonde te helpen. Vaak moesten ook zij dit met hun leven bekopen. Voor dit soort heldhaftige reddingspogingen zijn (vaak postuum) de hoogste onderscheidingen uitgereikt. 

(Zie ook Brieven van het Westelijk Front 1916 waarin een Nederlandse oorlogsvrijwilliger zijn schokkende ervaringen in de loopgraven beschrijft.)


vorige hoofdstuk inhoudsopgave | volgende hoofdstuk