|
Nieuwe
boeken over de Eerste Wereldoorlog
Tweedehands WOI boeken:
Boekwinkeltje Niemandsland
Zie ook:
Nieuw
verschenen geschiedenisboeken
Bestel direct online!
|
|
De mythe van Langemarck
1)
Sporen van de Eerste Wereldoorlog in Berlijn
door Rob
Kammelar & Menno Wielinga |
|
In dit artikel wordt
uiteengezet hoe de nagedachtenis van de Duitse soldaten,
die sneuvelden in de strijd bij Langemarck op 11 november
1914, na de Eerste Wereldoorlog langzamerhand mythische
proporties aannam en tenslotte uitgroeide tot een
dodencultus waarmee de nazi’s hun ideologische greep op de
Duitse jeugd versterkten. In het hedendaagse Berlijn is de
Langemarckhalle een tastbaar overblijfsel van die
cultus, terwijl ook elders in de stad nog enkele echo’s
van Langemarck doorklinken. |
|
Inhoudsopgave
Dulce et decorum est pro patria mori
De feiten
rond Langemarck De geboorte van een mythe
De
Langemarck-mythe is niet meer te stoppen
Oorlogskerkhof Langemarck 1932
De Langemarck-mythe
wordt oorlogspropaganda De Langemarckhalle en andere
overblijfselen in Berlijn
Het monument voor het XXIIe Reservekorps in
Berlijn-Wilmersdorf
Het scholierenmonument in Berlijn-Kreuzberg
Het Flandernviertel in Berlijn-Prenzlauer Berg
De
Langemarckhalle Noten, bronnen, literatuur
Aanhangsels
De Langemarckhalle na de Tweede Wereldoorlog
Namenlijst van het scholierenmonument in Kreuzberg
Oude en nieuwe straatnamen in het Flandernviertel |
|
Dulce
et decorum est pro patria mori Wie niet precies weet
waar het staat, loopt er gemakkelijk aan voorbij. Het
herdenkingsmonumentje voor 121 gesneuvelde leerlingen van
het Berlijnse Leibnitz-gymnasium staat wat afzijdig in een
hoekje van de grote Mariannenplatz in Berlijn-Kreuzberg.
Als enthousiaste vrijwilligers waren vele scholieren en
studenten in 1914 naar het front getrokken. Maar velen van
hen keerden niet terug van de slagvelden in Vlaanderen of
Rusland. Dit monumentje herinnert ons hieraan.
DULCE ET DECORUM EST PRO PATRIA MORI staat er daar op de
gedenksteen te lezen. ‘Zoet en eervol is het om voor het
vaderland te sterven’. En dat was niet alleen bedoeld als
een poging tot rechtvaardiging achteraf. In die geest van
opofferingsbereidheid werd de jeugd van het Duitse
keizerrijk
daadwerkelijk opgevoed. Politiek en maatschappij richtten zich
daarbij sterk
naar de wensen en behoeftes van het leger. Zodoende drong
het militarisme door in alle aspecten van het dagelijkse
leven.
Keizer Wilhelm II gaf het voorbeeld door
zich uitsluitend in uniform te vertonen. Zijn zonen traden
al op zeer jonge leeftijd toe tot het leger. Militaire
parades en militaire kapellen bepaalden – zeker des
zondags – het straatbeeld. Oorlogsspeelgoed was populair
en zelfs meisjes werden in soldatenpakjes gekleed.
|
Oorlogsspel maakte in het
Duitse keizerrijk deel uit van de opvoeding |
Opvoeding en onderwijs waren
op militaristische leest geschoeid. Op school werd les
gegeven in de rechtmatigheid en de zin van oorlog. Het is
dan ook niet verwonderlijk dat, toen op 1 augustus 1914 de
oorlog uitbrak, duizenden jonge mannen zich vrijwillig
meldden voor de dienst. Onder die vrijwilligers waren veel
studenten en zelfs scholieren.
Zij werden
aangemoedigd door hun professoren en leraren, die de
patriottische gevoelens van hun pupillen aanwakkerden door
het propagandistische beeld te verspreiden van een door
hebzuchtige vijanden bedreigd Duitsland.
De
instelling van vervroegde eindexamens maakte het voor
scholieren nog aantrekkelijker om dienst te nemen. Er was
weliswaar een leeftijdsgrens van 16 jaar ingesteld, maar
veel scholieren logen over hun leeftijd en in de
chaotische eerste weken van de mobilisatie was de controle
niet al te nauwkeurig.2)
De snelle en
gemakkelijke Duitse overwinning in de Frans-Duitse oorlog
van 1870/’71 werd nog steeds gecultiveerd. Daardoor leek
oorlog een ongevaarlijk tijdverdrijf. De vijand had immers
geen schijn van kans tegen het onoverwinnelijk geachte
Duitse leger. En daardoor zou iedereen voor de kerst
gezond en wel weer thuis zijn. Elke Duitse jongen wilde er
dus bij zijn. De enkeling die een ander geluid liet horen
werd overschreeuwd.
Andreas Wilmer uit München –
de inkt van zijn zojuist behaalde gymnasiumdiploma nog nat
– had zich net ingeschreven aan de universiteit, toen hij
zijn plannen even moest opschorten voor de oorlog. Op de
avond van 1 augustus 1914 schrijft hij aan zijn moeder:
|
"Auch für mich
gibt es nun kein Halten mehr. Wie alle meine
Kommilitonen habe ich mich sofort freiwillig
gemeldet."3)
“Ook voor mij is er
geen houden meer aan. Net als al mijn
medestudenten heb ik me meteen gemeld als
vrijwilliger.” |
Duizenden studenten en scholieren deden als Andreas
Wilmers. Soms hele eindexamenklassen tegelijk, met
klassenleraar en al. Toch was het oorlogsenthousiasme van
de jeugd lang niet zo algemeen als lange tijd is beweerd.
Bij nader inzien bleek het zich voornamelijk te beperken
tot de kringen van de – meestal gegoede – burgerij. Maar
ook eigentijdse waarnemers zagen al scherp hoe de
verhoudingen lagen. Zoals die pastoor in de Berlijnse
arbeiderswijk Moabit, die opmerkte:
|
“Die eigentliche
Begeisterung, ich möchte sagen, die akademische
Begeisterung, wie sie sich der Gebildete leisten
kann, der keine Nahrungssorgen hat, scheint mir
doch zu fehlen. Das Volk denkt sehr real, und die
Not liegt schwer auf den Menschen."4)
“De eigenlijke geestdrift, ik zou willen
zeggen de academische geestdrift, zoals een
gestudeerd iemand zich kan permitteren, die geen
zorgen heeft om het dagelijks brood, is er volgens
mij niet. Het volk denkt heel realistisch, en
ontbering drukt zwaar op de mensen.”
|
De feiten rond Langemarck Aanvankelijk werden de
vele duizenden, die zich vrijwillig aan de kazernepoorten
hadden gemeld, weggestuurd met de vage toezegging dat ze
er nog wel van zouden horen. Het was simpelweg onmogelijk
alle nieuwelingen op korte termijn te kleden, te oefenen
en van wapens en uitrusting te voorzien.
Op 16
augustus 1914 echter beval het Pruisische Ministerie van
Oorlog de vorming van vijf nieuwe reservekorpsen. Deze
zouden de nummers XXII tot en met XXVI dragen.
Tegelijkertijd leverden Sachsen en Württemberg samen het
XXVIIe Reservekorps, terwijl in Beieren de 6e bayerische
Reservedivison werd opgericht.
Voor een groot deel
bestonden de nieuwe reservekorpsen uit de – vaak zeer
jonge – vrijwilligers, die zich net massaal hadden gemeld.
Ze werden aangevuld met al wat oudere landweermannen.
Onder de Beierse vrijwilligers was een jongeman die de
oorlog zou overleven en die vervolgens aan een
opmerkelijke carrière zou beginnen. Zijn naam: Adolf
Hitler.
Half oktober werden vier van de nieuwe
reservekorpsen – het XXIIe, XXIIIe, XXVIe en XXVIIe –
uitgeladen langs de spoorlijn Brussel-Gent-Brugge. Ze
werden samengevoegd met het IIIe reservekorps, dat zojuist
Antwerpen had veroverd, tot het nieuwe 4e leger onder
commando van Generaloberst Herzog Albrecht von
Württemberg.5)
|
Studenten melden zich als
vrijwilligers op 1 augustus 1914 |
De nieuwe korpsen waren
nauwelijks militair geoefend. Het had ontbroken aan
instructeurs en de tijd was veel te kort geweest. Maar ook
de uitrusting van de nieuwe regimenten liet ernstig te
wensen over. Er was van alles te weinig. Ransels werden
pas op het allerlaatste moment uitgereikt en het gebrek
aan spaden zou zich nog laten voelen.
Maar het
schrijnendst was het ontbreken van goed opgeleid kader. Dit
waren ook voor het grootste deel vrijwilligers. Vaak al
jaren geleden op non-actief gestelde officieren en
onderofficieren die in de waan van de eerste oorlogsweken
meenden dat hun verouderde kennis nog van nut kon zijn
voor het vaderland. Zij bleken alles behalve op hun taak
berekend. Door de inmiddels al ervaren soldaten van de
divisies voor Ieper werden de nieuwe eenheden
‘kinderkorpsen’ genoemd. De Britten spraken van “schoolboy
corps”.
De Duitsers wilden een doorbraak
bewerkstelligen naar de Franse havensteden aan Het Kanaal.
Op 17 oktober 1914 begon de eerste slag om Ieper, die
bijna vier weken zou duren. Van meet af aan werden de
nieuwe reservekorpsen daarbij in de strijd geworpen.
Tevoren had hertog Albrecht, die de bui al zag hangen,
verzocht twee van zijn onervaren korpsen door beter
voorbereide eenheden te vervangen. Tevergeefs: Minister
van Oorlog Falkenhayn meende dat het 4e leger weinig te
duchten had. Hij vergiste zich deerlijk. Aanval na aanval
liep vast op hardnekkige Britse tegenstand en op de
terreinomstandigheden.
|
Frontale aanval van Junger
Regimenter |
Een van de laatste aanvallen
begon op 10 november. Even ten noordwesten van het dorp
Langemarck begonnen het XXIIIe, XXVIe en XXVIIe
Reservekorps aan hun opmars.6) Tegenover hen lagen de
geharde, ervaren beroepssoldaten van het Britse leger. De
ongeoefende Duitse soldaten hadden geen schijn van kans.
Zonder voorbereidende artilleriebeschietingen werden ze op
de vijandelijke linies afgestuurd. Britse kanonnen en
machinegeweren maakten korte metten met hen. Aan Duitse
zijde sneuvelden op deze dag ongeveer 3.000 mannen.
Andreas Wilmer raakte bij Langemarck ernstig gewond.
Vanuit het lazaret schreef hij aan zijn moeder:
|
“[. . .]. Wir
alle wussten, dass der entscheidende Angriff
begann. Alle reservekorps – inzwischen sind noch
viele gymnasiasten und sogar Lehrlinge zu uns
gestossen – befinden sich hier im Raum zwischen
Ypern und Dixmuiden. Die Jugend, sagte unser
Kommandant vor der Schlacht, wird den grossen
Durchbruch schaffen. Und so zogen wir im
Morgennebel los, immer in der Hoffnung, der Feind
würde uns nicht sehen und wir könnten ihn
überraschen. Aber es kam ganz anders:
Donnerschläge und Blitze zerrissen die Stille. Die
Hölle konnte nicht schlimmer sein. Die Luft
kochte, so stark war das Infanterie- und
Maschinengewehrfeuer. Überall um mich herum das
schreien und Stöhnen, das vergebliche Rufen nach
dem Sanitäter. [. . .]”7)
“[. . .].
We wisten allemaal dat de beslissende aanval
begon. Alle reservekorpsen – intussen waren er nog
een heleboel gymnasiasten en zelfs scholieren bij
gekomen – liggen hier in het gebied tussen Ieper
en Diksmuiden. De jeugd, zei onze commandant voor
de slag begon, zal de grote doorbraak forceren.
En zo begonnen we in de ochtendmist aan onze
opmars, in de hoop dat de vijand ons niet zou zien
en dat we hem konden verrassen. Maar het liep heel
anders: donderslagen en bliksemschichten
verscheurden de stilte. De hel kon niet erger
zijn. De lucht kookte, zo sterk was het vuur van
infanterie en machinegeweren. Overal om me heen
schreeuwen en kreunen, en tevergeefs roepen om de
hospikken.” |
De volgende brief aan mevrouw Wilmer kwam van een
legerarts. Deze schreef op 16 november 1914:
|
“Sehr geehrte
Frau Wilmer! Leider muss ich Ihnen die traurige
Mitteilung machen, dass Ihr Sohn den Folgen eines
Lungensteckschusses, den er in der glorreichen
Schlacht von Langemarck erhielt, erlegen ist. Es
mag Ihnen ein Trost sein, dass er sanft und ohne
Schmerzen entschlafen ist. Er starb für Gott und
Vaterland!8)
Zeer geachte mevrouw
Wilmer! Tot mijn spijt moet ik u de droeve
mededeling doen, dat uw zoon is bezweken aan de
gevolgen van een longschot, dat hij in de
glorierijke slag van Langemarck opliep. Het is
wellicht een troost voor u, dat hij rustig en
zonder pijn is ingeslapen. Hij stierf voor God en
Vaderland! |
Het zaad van de mythe was gezaaid. Het wachten was op
de ontkieming.
De geboorte van een mythe De
dag dat de mythe van Langemarck het levenslicht zag, is
precies bekend: woensdag 11 november 1914. Op die dag liet
de Oberste Heeresleitung (OHL) een
Heeresbericht uitgaan dat de volgende passage
bevatte:
|
‘Westlich
Langemarck brachen junge Regimenter unter dem
Gesange, ‘Deutschland, Deutschland über alles’
gegen die erste Linie der feindlichen Stellungen
vor und nahmen sie. Etwa 2.000 Mann französischer
Linieninfanterie wurden gefangengenommen und sechs
Maschinengewehre erbeutet.’9)
Ten
westen van Langemarck namen jonge regimenten onder
het zingen van “Deutschland, Deutschland über
alles” stormenderhand de eerste linie van de
vijandelijke stellingen in. Ongeveer 2.000 man
Franse linie-infanterie werden gevangen genomen en
zes machinegeweren buitgemaakt.
|
De plaatsaanduiding in het communiqué is
ongebruikelijk vaag. De aanval vond in feite veel dichter
bij Bikschote plaats. Waarom de OHL nu juist Langemarck
noemde, blijft gissen. Misschien vonden de generaals dat
Bikschote teveel rijmde op deutsche Tote?
Bovendien heette het plaatsje Langemark, zonder c. Of de
OHL bewust de schrijfwijze veranderde, is niet meer na te
gaan. Zeker is dat later volop gebruik is gemaakt van de
propagandistische mogelijkheden die Langemarck bleek te
bieden (Bismarck, Königsmarck, Knochenmarck).
|
Ansichtkaart met romantische
voorstelling van de 'Angriff Langemarck' |
Vrijwel alle Duitse kranten namen het communiqué
klakkeloos over. Veel bladen deden er nog een schepje
bovenop. Zo ontstond langzamerhand het beeld dat de jonge
Duitse Kriegsfreiwilliger arm in arm het
moordende mitrailleurvuur inliepen en heroïsch stierven
terwijl zij Deutschland, Deutschland über alles
zongen.
Of er daadwerkelijk gezongen werd tijdens
de aanval is niet meer na te gaan. Een officiële
geschiedenis van de eerste slag om Ieper, uitgegeven in
opdracht van het Duitse Rijksarchief, bevat veel van de
elementen van de mythe. De jonge regimenten, de scholieren
en studenten, zelfopoffering en heldendood worden breed
uitgemeten. Maar het zingen van het Deutschlandlied
tijdens de stormaanvallen wordt door de auteur in twijfel
getrokken.10)
En als er al gezongen is, is nog
lang niet zeker of dat uit vaderlandsliefde was. De aanval
zou namelijk in dichte mist hebben plaatsgevonden. De
onervaren eenheden dreigden daardoor hun oriëntering te
verliezen. Om elkaar niet kwijt te raken zouden de
soldaten toen het Duitsland-lied hebben aangeheven.11)
Zo kan het gegaan zijn. Maar ook dit verhaal is
eigenlijk te mooi om waar te zijn. Veel geloofwaardiger is
wat Ludwig Renn12) te zeggen heeft. Hij vocht ook aan het
Westelijk Front. Renn vertelt dat de mannen in doodsangst
het Duitsland-lied aanhieven in een poging de eigen
artillerie te laten weten dat die bezig was Duitse troepen
te beschieten.
|
Am Nachmittag wurden wir dann
eingesetzt. So, weißt du, in der gewöhnlichen Art: Sturm,
in dieser Richtung, los! Wir haben nicht gewußt, wer uns
gegenüberlag und wo wir sind. Und gesehen haben wir nur
leere Felder. Da haben wir uns hingeschmissen und haben
geschossen, wie wir das so gelernt hatten: geradeaus!
Vielleicht trifft´s einen. - Bis dahin hatte unsre
Artillerie keinen Schuß abgegeben. Jetzt kam es von hinten
vorgezischt und schlägt mit zwei Granaten dicht vor unsere
Linie. Ich denke mir, jetzt werden sie das Feuer
vorverlegen. Da kommen die nächsten Schüsse; dicht hinter
die Linie. Verflucht! denke ich. Und gut haben sie
geschossen! »He, Sie!" höre ich jemand brüllen.
"Hinterrennen zur Artillerie! Sie schießt auf uns!"
Über den weichen Acker stolpert einer in Todesangst
hinter. Schuß auf Schuß setzte unsere Artillerie in unsere
Schützenlinie. "Spielmann!" brüllt die Stimme wieder. "Ist
kein Spielmann da? Blasen! Daß sie merken, daß wir´s
sind!" Ein paar Töne stockerten aus dem Hörn. Von vorn
zirpten die feindlichen Kugeln. Von hinten stampfte unsere
Artillerie. "Singt!" brüllt die Stimme "Singt Deutschland,
Deutschland über alles!" Zwei, drei Stimmen sangen dünn.
Dann wurden es mehr. Wir sangen doch um unser Leben! Aber
wir lagen auf dem Bauch und - Fatsch-bumm! schlugen die
Granaten ein. Da ging uns immer der Atem aus, wenn´s
einschlug. Gebrüllt habe ich was ich konnte. Aber unsere
Artillerie hatte nichts davon gehört. Die schoß und schoß.
Die Verwundeten wimmerten. Da und dort tauchte der Gesang
wieder auf, immer hoffnungsloser: Deutschland, Deutschland
über alles. -
Seitdem habe ich das nie mehr
mitgesungen! — und ein paar Tage später, - wir waren nur
noch so wenig, daß unsere ganze Kompanie in einer
Bauernstube lag, - da bringt einer einen Heeresbericht und
liest vor: "Mit prachtvollem Schwung stürmten deutsche
Freiwilligenregimenter unter dem Gesang von „Deutschland,
Deutschland über alles!" - Wir haben ihn angesehen und
haben es nicht geglaubt. Wir sind sogar wütend auf ihn
gewesen. Bis wir es selbst gelesen haben. Keiner hat mehr
davon gesprochen damals. Aber das hat in uns
weitergefressen!"13)
’s Middags kwamen we in
actie. Je weet wel, op de gewone manier: Stormen, die kant
op, looppas! We wisten niet wie tegenover ons lag en waar
we waren. En we zagen alleen lege velden. We wierpen ons
op de grond en schoten, zoals wij het geleerd hadden:
recht uit! Misschien raakten we iemand. Tot dat moment had
onze artillerie geen schot afgevuurd. Nu kwam er van
achteren iets aangesist, en vlak voor onze linie slaan
twee granaten in. Ik denk bij mezelf, nu zullen ze het
vuur wel verleggen. Daar komen de volgende schoten: vlak
achter de linie. Vervloekt! Denk ik. Er wordt geschoten,
en goed ook. “Hé daar, jij” hoor ik iemand brullen. “Ren
naar achteren naar de artillerie! Die schiet op ons!”
Over den zompige akker strompelt iemand in doodsangst
naar achteren. Schot na schot jaagt onze
artillerie in onze linie. “Hoornblazer!” brult de
stem weer. Is er dan geen hoornblazer? Blazen! Dat
ze merken, dat wij het zijn!” Een paar aarzelende
tonen klinken, dan stokt het. Van voren fluiten de
kogels van de vijand. Van achteren dreunt onze
artillerie. “Zing!” brult de stem “zing
Deutschland, Deutschland über alles!”. Twee, drie
iele stemmen begonnen te zingen. Dan kwamen er
meer bij. We zongen immers voor ons leven! Maar we
lagen op onze buik en – pats-boem! sloegen de
granaten in. Elke inslag benam ons de adem. Ik
brulde zo hard ik kon. Maar onze artillerie hoorde
er niets van. Die schoot en schoot. De gewonden
jammerden. Hier en daar begon het gezang weer,
steeds hopelozer: Deutschland, Deutschland über alles.
Sindsdien heb ik dat nooit meer gezongen! – en een
paar dagen later, - we waren nog maar met zo weinigen, dat
onze hele compagnie in een boerenkamer lag, - komt er
iemand met een legerbericht aanzetten en leest voor: “Met
schitterend élan hebben Duitse vrijwilligersregimenten
onder het zingen van Deutschland, Deutschland über alles
een stormaanval uitgevoerd.” – We keken hem aan en
geloofden het niet. We werden zelfs kwaad op hem. Tot we
het zelf gelezen hadden. Niemand heeft het er toen meer
over gehad. Maar van binnen vrat het ons op! |
Het beeld van de al zingend hun dood tegemoet
stormende scholieren en studenten raakte wijd verbreid.
Velen wensten er de ultieme daad in te zien van jeugdige
zelfopoffering voor het vaderland. Anderen beschouwden de
inzet van slecht geoefende troepen als misdadige
roekeloosheid van de legerleiding.
Aan geallieerde
zijde werd al gauw gesproken van de kindermoord bij Ieper.
Maar ook in Duitsland begonnen sommigen dergelijke termen
te bezigen. Zoals de columnist Ignaz Wrobel, die de
generaal Ilse, stafchef van het 4e leger, bestempelde als
de kindermoordenaar van Ieper.14)
De
Langemarck-mythe is niet meer te stoppen Al snel na de
gebeurtenissen bij Langemarck gingen er stemmen op om van
de 10e november – de dag van de heroïsche stormloop – een
gedenkdag te maken. De Deutsche Tageszeitung schreef op 11
november 1915, precies een jaar na dato:
|
„Der Tag von Langemarck wird in alle Zeiten ein
Ehrentag der deutschen Jugend bleiben. […] Wohl
fielen an ihm ganze Garben von der Blüte unserer
Jugend […]; aber den Schmerz um die tapferen Toten
überstrahlt doch der Stolz darauf, wie sie zu
kämpfen und zu sterben verstanden.“15)
De dag van Langemarck zal voor altijd een dag blijven
om de Duitse jeugd te eren. [. . .] Hele scharen van de
bloesem van onze jeugd vielen op die dag. [. . .]. Maar
onze trots dat zij als helden vochten en stierven,
overstraalt de smart om die dappere doden.
|
De mythe kreeg zijn eigen dynamiek. De weinige
overlevenden die konden of wilden vertellen hoe het echt
was gegaan, werden niet geloofd of als onvaderlands
weggehoond. Veelzeggend is de passage uit Remarques
terugkeerdersroman Der Weg zurück, waarin de rector van
het gymnasium enkele oud-leerlingen, die de oorlog hebben
overleefd, verwelkomt.
|
[...]Die Stimme des Alten sinkt um eine Terz.
Sie trägt jetzt einen Flor und ist in Salböl
gebadet. Ein Ruck geht durch die schwarze Schar
der Lehrer. Ihre Gesichter zeigen Sammlung und
Ernst. “Besonders gedenken aber wollen wir den
gefallenen Zöglinge unserer Anstalt, die freudig
hinausgeeilt sind, um die Heimat zu schützen, und
geblieben sind auf dem Felde der Ehre.
Einundzwanzig Kameraden sind nicht mehr unter uns;
- einundzwanzig Kämpfer haben den ruhmreichen Tod
der Waffen gefunden; - einundzwanzig Helden ruhen
in fremder Erde aus vom Klirren der Schlacht und
schlummern den ewigen Schlaf unterm grünen Rasen” In diesem
Augenblick ertönt ein kurzes, brüllendes Gelächter. Der
Direktor hält peinlich betroffen inne. Das Gelächter geht
von Willy aus, der klotzig wie ein Kleiderschrank dasteht.
Sein gesicht ist putenrot, so wütend ist er. “Grüner
Rasen – grüner Rasen”, stottert er, “ewiger Schlaf? Im
Trichterdreck liegen sie, kaputtgeschossen, zerrissen, im
Sumpf versackt -. Grüner Rasen! Wir sind hier doch nicht
in der Gesangstunde!” Er fuchtelt mit den Armen wie eine
Windmühle im Sturm. “Heldentod! Wie ihr euch das
vorstellt! Wollen sie wissen wie der kleine Hoyer
gestorben ist? Den ganzen Tag hat er im Drahtverhau
gelegen und geschrien, und die Därme hingen ihm wie
Makkaroni aus dem Bauch. Dann hat ihm ein Sprengstück die
Finger weggerissen und zwei Stunden später einen Fetzen
vom bein, und er hat immer noch gelebt und versucht, sich
mit der anderen hand die Därme reinzustopfen, und
schliesslich abends war er fertig. Als wir dann
herankonnten nachts, war er durchlöchert wie ein
Reibeisen. Erzählen Sie doch seiner Mutter, wie er
gestorben ist, wenn Sie Courage haben!”16)
[...]. De stem van den directeur daalt eenige octaven.
Zij is nu door rouwfloers omhuld en in zalvende olie
gedompeld. Er gaat een schok door de zwarte schaar der
leeraren. Op hun gezichten staat overpeinzing en ernst te
lezen. ‘In het bijzonder herdenken willen wij echter de
gesneuvelde zonen onzer inrichting, die vol geestdrift
heen gesneld zijn om het vaderland te beschermen en op het
veld van eer zijn gebleven. Eenentwintig kameraden zijn
niet meer onder ons; eenentwintig strijders hebben den
roemrijken wapendood gevonden; eenentwintig helden rusten
in vreemden bodem uit van het geraas van den slag en
sluimeren den eeuwigen slaap onder de groene zoden’.
Op dit oogenblik weerklinkt een kort, bulderend gelach. De
directeur zwijgt pijnlijk getroffen. Het gelach is
afkomstig van Willy, die vierkant en massief vlak voor hem
staat. Zijn gezicht is vuurrood, zoo woedend is hij.
‘Groene zoden - groene zoden’hakkelt hij, ‘eeuwige
slaap? In den smeerboel van granaattrechters liggen zij,
kapotgeschoten, aan flarden gescheurd, in de modder
weggezakt - Groene zoden! We zitten hier toch niet op
zangles!’ Hij slaat met zijn armen in het rond als een
windmolen in den storm. ‘Heldendood! Hoe stellen jelui je
dat wel voor! Wilt u weten hoe de kleine Hoyer is
gestorven? Den heelen dag heeft hij in de draadversperring liggen schreeuwen, en zijn darmen hingen als
macaroni uit zijn buik. Toen heeft een scherf zijn vingers
meegenomen en twee uur later een brok van zijn been, en
hij heeft nog aldoor geleefd en geprobeerd, met zijn
andere hand zijn darmen naar binnen te stoppen en 's
avonds was het eindelijk met hem gedaan. Toen wij 's
nachts bij hem konden komen, zat hij zoo vol gaten als een
zeef. Vertelt u zijn moeder nu eens, hoe hij is gestorven,
als u er den moed toe hebt!’ [...] (Vertaling: Louis
Blok ) |
Het beeld dat er hele regimenten van
studenten en scholieren aan het Vlaamse front vochten,
raakte algemeen geaccepteerd. Dit aspect van de mythe zou
een lang en hardnekkig leven gaan leiden, dat nog tot in
onze tijd voortduurt.17)
Zeker, duizenden
scholieren en studenten gingen vrijwillig naar het front.
Maar hun aandeel in de zogenaamde vrijwilligerskorpsen bij
Ieper bleef ver in de minderheid. Echte
“studentenbataljons” hebben niet bestaan. Enkele getallen
maken dat aannemelijk.
De vier verse
reservekorpsen bij Ieper telden samen ongeveer 120.000
man. Het aantal studenten dat in het zomersemester 1914 en
wintersemester 1914/1915 in militaire dienst was, bedroeg
ongeveer 40.000. Als al deze studenten bij de vier korpsen
hadden gediend, zou hun getalsmatige aandeel 33% zijn
geweest, een ruime minderheid dus. Maar deze
studenten vochten lang niet allemaal bij Ieper. Het
Reservekorps XXIV stond in Oost-Pruisen, het XXVe in
Lotharingen. En ook alle andere legeronderdelen hadden
studenten-vrijwilligers in hun gelederen.
Bovendien waren lang niet alle studenten nieuwe
vrijwilligers. Het waren deels oudere jaargangen, die hun
dienstplicht er al hadden opzitten of vóór de oorlog al
een vrijwillig dienstjaar hadden vervuld. Zij waren
opgeroepen als reservist. Voor zover een betrouwbare
schatting mogelijk is, lijkt het aandeel scholieren- en
studenten-vrijwilligers eerder 10% à 15% te zijn geweest.
Zelfs de benaming “vrijwilligerskorpsen” voor de
reservekorpsen XXII tot en met XXVII is overdreven.
Grotendeels bestonden ze uit oudere jaargangen landweer.18) Deze mannen waren al jaren in het burgerleven werkzaam
als meubelmaker of kantoorklerk en hadden thuis vrouw en
kinderen.
|
Opkomst oudere reservisten in
Berlijn op 1 augustus 1914 |
Vooral de Deutsche Studentenschaft19) cultiveerde de Langemarck-mythe. Dat leidde in 1919 tot
een Langemarck-Gedenkfeier in Berlijn en in 1924 tot de
onthulling van een Langemarck-Denkmal in de Hohe Rhön in
Beieren. De dichter Rudolf G. Binding20) die het
inwijdingsfeest in de Rhön bijwoonde, verwoordde in zijn
verslag Deutsche Jugend vor den Toten des Krieges de
gevoelens van velen, toen hij schreef:
|
Jenes
Geschehen aber gehört schon nicht mehr der Geschichte an,
wo es einst dennoch erstarrt und begraben sein würde,
sondern der unaufhörlich zeugenden, unaufhörlich
verjüngenden, unaufhörlich lebendigen Gewalt des Mythos.
Als solcher hat sich der Tod der Tapferen schon erwiesen,
da deutsche Jugend sich seiner als des Sinn- und Urbildes
jugendlicher Erhebung bemächtigte, für das in Wahrheit nur
sie unter allen Völkern der Erde berechtigt ist.21)
Die gebeurtenis behoort echter niet meer toe aan de
geschiedenis, waarin ze ooit versteend en begraven zou
liggen, maar aan de onophoudelijk getuigende,
onophoudelijk verjongende, onophoudelijk levende kracht
van de mythe. De dood van de dapperen heeft reeds zin
gehad, daar de Duitse jeugd haar als zinnebeeld en
oerbeeld van jeugdige verheffing ziet, waartoe onder alle
volkeren der aarde alleen zij het recht heeft.
|
De mythe kreeg de wind in de zeilen. In 1929 werd de
Studentenring Langemarck opgericht als onderdeel
van de rechtse paramilitaire organisatie Stahlhelm.
In deze organisatie moest de geistig-politische Erbe der Weltkriegs- und Frontleistung
deutscher Studenten behouden en gecultiveerd worden.
Oefening in weerbaarheidsporten was verplichte kost voor
de studenten.22
De junge Regimenter uit
het Heeresbericht werden steeds vaker voorgesteld als Studentenregimenter.
Oorlogskerkhof Langemarck
1932 In werkelijkheid
waren de scholieren en studenten bij de reservekorpsen
voor Ieper altijd een kleine minderheid geweest zoals
hierboven is uiteengezet. Toch werd juist deze groep er
uitgelicht om de mythe gestalte te geven. Zij werden
voorgesteld als de bloem der natie die model moest staan
voor de gehele Duitse jeugd. Hun sterven mocht niet voor
niets zijn geweest – sterker nog: de jonge Duitse élite
moest de fakkel overnemen en, net als de jeugdige helden
bij Langemarck, ook in de toekomst de bereidheid tonen hun
leven te geven voor het Vaterland.
De
3.000 doden die de junge Regimenter op 10
november 1914 te betreuren hadden, liggen begraven op het
oorlogskerkhof van Langemarck. Men sprak van Studentenfriedhof.23) Ook dat is een overdrijving en
maakt deel uit van de mythe.
|
Duitse
oorlogskerkhof Langemarck. (Fotografie Hans de
Regt.) |
Als de slachtoffers
min of meer evenredig onder alle geledingen vielen, dan
kan het aantal gesneuvelde studenten en scholieren 300 à
450 hebben bedragen. Nog steeds een ongelooflijk aantal,
maar in het niet vallend naast de vele, vele duizenden
anderen op het oorlogskerkhof van Langemarck. Momenteel
rusten er 44.000 Duitse soldaten, waarvan 25.000
ongeïdentificeerd, in een gemeenschappelijk Kameradengrab.24)
Eind jaren twintig ontfermde de Deutsche Studentenschaft
zich over de militaire begraafplaats in Langemarck om deze
voor verder verval te behoeden. Er werd een renovatie- en
uitbreidingsplan ontwikkeld. Langemarck moest
omgevormd worden tot een waardige laatste rustplaats, een
ereveld voor de jonge Duitse helden. Het benodigde geld
kreeg men bij elkaar door vrijwillige bijdragen, de Langemarck-Spende.
De actie startte in 1928 en in 1930 ging de eerste spade
de grond in. Op 10 juli 1932 volgde de plechtige
ingebruikname van de Soldatenfriedhof
Langemarck-West.25) Dat ging met het nodige
geüniformeerde Duitse ceremonieel gepaard. In heel
Duitsland vonden aansluitend herdenkingsvieringen plaats.
De dichter Josef Magnus Wehner26) schreef voor de
gelegenheid een getuigenis, die op alle Duitse
universiteiten werd voorgelezen.
Het stuk is den
deutschen Studenten geweiht, opgedragen aan de Duitse
studenten. Nauwelijks aandacht krijgen de andere
vrijwilligers, terwijl Wehner de dienstplichtigen, de
reservisten, de landweermannen, die in veel grotere
aantallen hun leven gaven bij Langemarck, helemaal niet
noemt.
|
[...]. Am Bergring, der Ypern schützend umgibt,
staut sich die deutsche Sturmflut. Eilig
herangeführte Korps aus Studenten, Arbeitern und
Kaufleuten, von Greisen spöttisch Kinderkorps
genannt, stürmen heldenmütig gegen die
feuerspeienden Berge, tagelang, blutend, weithin
sichtbar im Scheine brennende Windmühlen, dem
Feinde ein leichtes Ziel. Sie stürmen bei
Wytschaete und Messines, bei Dixmuiden, Bikschoote
und Paschendaele, bei Becelaere, Hollebeke und
Langemarck. [...].
[...].....starck aber und heldisch im
Willen zur Freiheit, war die unsterbliche tat schon
geboren, die Tat des Liedes. [...]. Sterbende sangen!
Stürmende sangen, sie sangen in Reihen, die Kugel im
Herzen, sie sangen im Lauf, die jungen Studenten, sie
sangen in die eigene Vernichtung hinein, vor dem
übermächtigen, aus tausend Geschützen brüllenden Feinde:
“Deutschland, Deutschland über alles, über alles in der
Welt.” [...]. [...]. Singend starben die von
Langemarck im Reiche und sind im Reiche begraben. Denn
noch einmal: das heilige deutsche Reich ist nicht gebunden
an Grenzen und Länder, es ist unendlich wie die Welt
selber, eingesetzt von Gott, und den Deutschen als Auftrag
der Ewigkeit gegeben, in der sichtbaren Welt Ordnung und
Gesetz zu schaffen. [...].27)
[...].
Tegen de heuvels, die Ieper beschermend omringen, loopt de
Duitse stormvloed vast. Haastig aangevoerde korpsen van
studenten, arbeiders en kooplieden, door grijsaards
spottend kinderkorpsen genoemd, stormen met heldenmoed
tegen de vuurspuwende heuvels, dagenlang, bloedend, van
verre zichtbaar in het schijnsel van brandende windmolens,
een makkelijk doelwit voor de vijand. Ze stormen bij
Wijtschate en Messines, bij Diksmuiden, bij Bikschote en
Passendale, bij Beselaere, Hollebeke en Langemarck. [...].
[...]..... maar sterk en heldhaftig in de
drang naar vrijheid was die onsterfelijke daad reeds
geboren, de daad van het lied. [. . .]. Stervend zongen
ze! In de stormloop zongen ze, ze zongen rij na rij, de
kogel in het hart, ze zongen in looppas, de jonge
studenten, ze zongen hun eigen ondergang tegemoet, tegen
de oppermachtige, uit duizend vuurmonden brullende vijand:
“Deutschland, Deutschland über alles, über alles in der
Welt.” [...]. [...]. Zingend stierven die van
Langemarck in het Rijk en in het Rijk zijn ze begraven.
Want nogmaals: het heilige Duitse Rijk is niet gebonden
aan grenzen en landen, het is oneindig zoals de wereld
zelf, door God ingesteld, en als opdracht aan de Duitsers
gegeven, om in de zichtbare wereld wetten en regels te
stellen. [...]. |
De mythe van Langemarck was tot volle wasdom gekomen.
Net als Rudolf G. Binding, was Josef Magnus Wehner een van
de 88 schrijvers die in 1933 de Gelöbnis treuester Gefolgschaft aan Adolf
Hitler ondertekende.
De Langemarck-mythe wordt
oorlogspropaganda Rond
1930 kwam de Deutsche
Studentenschaft steeds meer in nationaalsocialistisch
vaarwater en werd ten slotte volledig beheerst door de NS-Studentenbund. De Langemarck-mythe werd door de
nationaalsocialisten geadopteerd. Haarscherp zagen die er
een instrument in om het Duitse volk – en speciaal de
jonge mannen – naar een nieuwe, glorierijke toekomst te
leiden. Maar dan moest er nog wel wat aan worden
bijgeslepen.
Hitler zelf heeft flink bijgedragen
aan het beeld van de Duitse jeugd die zich al zingend
opofferde tijdens de stormlopen naar de IJzer. In Mein
Kampf, dat autobiografie en politiek manifest tegelijk
is, vermeldt hij ze keer op keer: de “zeventienjarige
jongens”, de “jonge regimenten”, de “jonge vrijwilligers”,
“onze beste kameraden – bijna kinderen nog”, de
“vrijwilligersregimenten”, “die jongens van 17 jaar”.
Hitler laat ze Deutschland, Deutschland über alles
zingen en laat ze met een hart brandend van
vaderlandsliefde de strijd ingaan. Ze hadden dan wel niet
zo goed leren vechten – geeft Hitler toe - maar ze wisten
te sterven alsof ze oude soldaten waren en offerden hun
kostbare bloed met vreugde.
|
Propagandavoorstelling van
een jonge WOI oorlogsheld. |
Alle inmiddels bekende
en geaccepteerde beelden van jeugdige Duitse
zelfopoffering bevestigt Hitler. Behalve één. Nergens in
Mein Kampf vermeldt Hitler, als hij het over de strijd
in Vlaanderen heeft, de studenten en scholieren.28)
Het studentenmonopolie op de Langemarck-mythe was voor
de nazi’s veel te elitair. Zorgvuldig werden de zich
opofferende scholieren en studenten uit het beeld
weggeretoucheerd. Ze maakten plaats voor frisse, gezonde
volksdeutsche jongens zonder intellectuele pretenties.
De Langemarck-Spende van de Duitse
Studentenschaft werd omgezet in een Spende der Deutschen
Jugend. Zo werd daadwerkelijk de gehele Duitse jeugd
betrokken bij de nationaalsocialistische doelstellingen.
Ook werd er een Langemarck-Studium
ingesteld die veelbelovende jongelui zonder
gymnasiumdiploma binnen een jaar klaarstoomde voor de
universiteit. Het sprak vanzelf dat deze jongelui lid
waren van de Hitlerjugend en voldeden aan de ideologische
criteria van rassische
Reinheit en nationalsozialistischer Engagement.
Die Langemarck-Studium werd overigens geen succes.
Met dit soort maatregelen stelden de nazi’s de
gesneuvelden van Langemarck tot voorbeeld voor de gehele
Duitse jeugd. Zo slaagden ze er in de Langemarck-mythe
geheel naar hun hand te zetten. De mythe werd middel om de
Duitse jeugd klaar te stomen voor een turbulente toekomst,
waarin niet alleen van studenten en scholieren het
uiterste zou worden geëeist: sterven voor Führer und
Vaterland. De Langemarck-mythe was ideologie geworden.
De Langemarckhalle en andere overblijfselen in
Berlijn Onder de Führerturm, die in 1936 bij het
Reichssportfeld werd opgericht, liet Hitler een speciale
tempel inrichten voor de Langemarck-cultus. Deze
Langemarckhalle maakt nog steeds deel uit van het
sportcomplex rond het Olympiastadion (zie hierna). Maar
ook elders in Berlijn zijn nog de echo’s te horen van de
Langemarck-mythe. In de jaren twintig begonnen er overal
in Berlijn – net als elders in Duitsland – monumenten te
verschijnen waarmee de omgekomenen van de wereldoorlog in
herinnering werden gehouden.29) Enkele daarvan verwijzen
direct of indirect naar de oorlogsvrijwilligers die hun
leven offerden, bij Langemarck of elders.
Het
monument voor het XXIIe Reservekorps
Niet helemaal toevallig zal het herdenkingsmonument voor
de gesneuvelden van het XXIIe Reservekorps juist hier op
deze plek in Berlijn – Wilmersdorf zijn opgericht. Het
staat aan de Bundesallee (die toen nog Kaiserallee
heette), schuin voor de Hochschule der Künste.30) In dit gebouw was tot na
de Eerste Wereldoorlog het Joachimsthaler Gymnasium
gevestigd.
Net als op zoveel andere scholen in
heel Duitsland zullen ook gymnasiasten van het
Joachimsthaler zich in augustus 1914 hebben laten
meeslepen in het oorlogsenthousiasme. Het XXIIe
Reservekorps was een van de vijf zogenaamde
vrijwilligerskorpsen. De regimenten31) van deze korpsen
werden samengesteld naar herkomst van de mannen.
Vrijwilligers uit Berlijn – waaronder ook de gymnasiasten
van het Joachimsthaler - dienden in de
infanterieregimenten 201, 202 en 204 van de 43e divisie
van dit korps. Hun namen zijn niet bekend, ze worden
althans niet op het monument vermeld.
|
Gedenksteen XXIIe
reservekorps. (Fotografie Menno
Wielinga.) |
Meteen bij aanvang van de Eerste
Slag om Ieper, die bijna vier weken zou duren, werd het
XXIIe Reservekorps in de strijd geworpen. Op 21 oktober
1914 moest het samen met het IIIe Reservekorps bij
Diksmuiden een oversteek over de IJzer forceren. De eerste
aanval liep vast.
Op 23 oktober werd opnieuw de
aanval ingezet en twee dagen later nog eens. Toen op 28
oktober een vierde aanval op Diksmuiden mislukte, besloot
de OHL verdere pogingen in deze sector te staken. De
voornamelijk uit Berlijners bestaande reserveregimenten
201 en 202 werden tijdens deze acties herhaaldelijk in de
voorste linies ingezet. De verliezen waren enorm.32)
Het scholierenmonument in Kreuzberg In de
regimenten 201, 202 en 204 werden de gymnasiasten van het
Joachimsthaler verenigd met hun leeftijdsgenoten van het
Leibnitz-gymnasium. Voor de oorlog zullen de leerlingen
van beide scholen nauwelijks omgang met elkaar hebben
gehad. De scholen lagen immers kilometers uit elkaar in
heel verschillende stadsdelen. Nu stonden de scholieren
schouder aan schouder als infanteristen in het veld. Samen
werden ze de strijd in gestuurd en samen ondergingen ze
hun vuurdoop. Gezamenlijk worden de gevallenen geëerd met
het monument voor het XXIIe Reservekorps aan de
Bundesallee.
Daarnaast hebben de gesneuvelde
leerlingen van het Leibnitz-gymnasium ook een eigen
monument. Het staat op de Mariannenplatz in
Berlijn-Kreuzberg, schuin voor het voormalige gymnasium
(tegenwoordig Nürtingen Grundschule). De tekst op het
monument luidt:
|
DEN IM
WELTKRIEG 1914-1918 GEFALLENEN SCHÜLERN DES
LEIBNITZ-GYMNASIUMS ZUM EHRENDEN ANDENKEN DULCE ET
DECORUM EST PRO PATRIA MORI |
Anders dan op de herdenkingszuil voor het XXIIe
Reservekorps staan er op het scholierenmonument wel namen.
Honderdeenentwintig leerlingen van het Leibnitz-gymnasium
stierven in de Vlaamse modder of elders op de Europese
slagvelden. (Zie hiervoor aanhangsel
namenlijst)
Waar de
gymnasiasten de dood vonden, wordt niet vermeld, evenmin
als hun sterfdata. Niet alle 121 gesneuvelden kunnen
vrijwilligers van het eerste uur zijn geweest. Ook in de
maanden en jaren daarna bleven zich jongens aanmelden voor
de dienst, al nam de animo af toen de oorlog aanzienlijk
minder voorspoedig verliep dan voorgespiegeld was.
|
Scholierenmonument Leibnitz-gymnasium. (Fotografie Menno
Wielinga.) |
In 1986, door de
Verenigde Naties uitgeroepen tot het Jaar van de Vrede,
plaatste het stadsdeelbestuur van Kreuzberg een nieuwe
plaquette bij dit scholierenmonument. De tekst op de
plaquette neemt afstand van de opvoedingsmentaliteit die
jonge mannen klaarstoomde voor een zogenaamde heldendood
op het veld van eer. De tekst besluit met de oproep “NIE
WIEDER KRIEG!”.
Het Flandernviertel in
Berlijn-Prenzlauer Berg Overal in Duitsland werden na
1933 straten en pleinen omgedoopt om de Langemarck-mythe
te verspreiden en meer gestalte te geven. In het Berlijnse
stadsdeel Prenzlauer Berg, even ten noorden van de
Alexanderplatz, verscheen toen ineens de
Langemarckstrasse. Op hetzelfde moment kregen aangrenzende
straten namen als Bixschootestrasse, Pilckemweg,
Ypernstrasse, Dixmuidenweg. Overal in deze wijk, die
daarna het Flandernviertel werd genoemd, werden straten
vernoemd naar de Kriegsschauplätze in Vlaanderen, waar de
Duitse jeugd zich op heroïsche wijze had opgeofferd voor
het Vaderland.
|
Het
voormalige Flandernviertel in Berlijn-Prenzlauer Berg,
omsloten door Ostseestrasse, Greifswalder Strasse,
Grellstrasse en Prenzlauer Allee. Alleen de
Lindenhoekweg (net boven het gele label F17) herinnert nog
aan de strijd om Ieper.
Klik hier of op de kaart voor een
vergroting |
Nog tot ver na de Tweede
Wereldoorlog hebben deze straatnamen de oorlogspropaganda
van de nazi’s uitgedragen. Pas in 1952 verving het
Oost-Duitse stadsbestuur deze oorlogszuchtige straatnamen
door namen van omgebrachte communistische verzetsmensen en
andere nazislachtoffers. Alleen de Lindenhoekweg is aan de
aandacht van de zuiveringscommissie ontsnapt. Tot op de
dag van vandaag klinkt in dit straatje in Prenzlauer Berg
nog iets van de Langemarck-mythe door.33)
De Langemarckhalle
Hoogtepunt in de nazi-cultus van opofferingsbereidheid
werd de Langemarckhalle. Deze
vormde een onderdeel van het Reichsportfeld, dat in 1936
werd aangelegd naast het Olympiastadion naar het ontwerp
van architect Werner March.
|
De tegenwoordige
Langemarckhalle met Glockenturm gezien over
het Maifeld vanuit het Olympia Stadion.
(Fotografie Menno Wielinga.) |
Het Reichssportfeld
werd gedomineerd door de Führerturm, die tegenwoordig
gewoon Glockenturm heet. Hieronder bevond zich de
Langemarckhalle. Tegenwoordig doet deze hal met zijn
twaalf rechthoekige pilaren nogal kil en zakelijk aan,
maar in 1936 moet dat anders zijn geweest. Dit was
het heiligdom van de Langemarckcultus. Sport en oorlog
werden hier voor het eerst openlijk met elkaar in verband
gebracht. Sport, voorbereiding op de oorlog en
opofferingsbereidheid lagen voor de nazi’s in elkaars
verlengde.
Aan de wanden hangen zwartgeschilderde
stalen schilden met daarop de namen van de Duitse
regimenten die in 1914 de Eerste Slag om Ieper uitvochten.
Naast die van het IIIe Reservekorps hangen hier de
schilden van de Reservekorpsen XXII, XXIII, XXVI en XXVII,
de zogenaamde vrijwilligerskorpsen, waarvan de – volgens
de mythe - merendeels jonge soldaten zich gloeiend van
vaderlandsliefde met het Duitslandlied op de lippen in het
Britse mitrailleurvuur hebben gestort.
|
Schilden van het IIIe en het XXIIe
Reservekorps in de Langemarckhalle. Beide
korpsen vochten bij Langemarck en elders
rond Ieper, oktober/november 1914. Het XXIIe
Reservekorps was één van de zogenaamde
vrijwilligerskorpsen.
(Fotografie Menno Wielinga.)
|
Oorspronkelijk waren de
twaalf pilaren behangen met 76 regimentsvlaggen. In het
licht van brandende fakkels die grillige schaduwen
verspreidden op de schilden, de pilaren en de wanden, moet
de Langemarckhalle een nogal lugubere indruk hebben
gemaakt. Dat was ongetwijfeld de bedoeling. In de hal
stond een schrijn die gevuld was met aarde van het
slagveld van Langemarck. Die schrijn is inmiddels
verdwenen, maar de Blut-und-Boden-mystiek is nog op de
wanden te lezen.
|
Ihr heiligen grauen Reihen
Geht unter Wolken des Ruhms Und tragt die blutigen
Weihen Des heimlichen Königtums! |
De tekst is van Walter Flex, een Heimat-dichter. Het komt uit
Das
Weihnachtsmärchen des fünzigsten Regiments, een
kerstsprookje, waarin de heldendood wordt opgehemeld. Flex
meldde zich in 1914 als oorlogsvrijwilliger. Hij raakte in
1917 op het eiland Ösel (thans: Saaremaa, Estland) in een
vuurgevecht met de Russen zwaar gewond en overleed enkele
dagen later.34) Hij werd postuum door de nazi’s als de Langemarck-dichter vereerd, hoewel hij
nooit in de buurt van Langemarck geweest is.
|
De tekst is van
Walter Flex op de muur in de Langemarckhalle.
(Fotografie
Menno Wielinga.) |
Maar
ook bij dichters van grotere statuur zochten de nazi’s
teksten die goed in hun kraam te pas kwamen. Zo vonden ze
bij de 18e eeuwse dichter Hölderlin35) woorden die
naadloos leken aan te sluiten bij de Langemarck-mythe. Totaal uit zijn verband gerukt lijkt Hölderlins strofe
– afkomstig uit een gedicht geschreven naar aanleiding van
de Franse revolutie - een regelrechte ondersteuning van de
nazi-ideologie van gewillige zelfopoffering.
|
Lebe droben, o Vaterland Und zähle nicht die Toten Dir
ist, Liebes Nicht einer zuviel gefallen. |
Hölderlin wordt tegenwoordig als een van de
belangrijkste dichters van het Duitse taalgebied en zelfs
van de westerse literatuur beschouwd. Zijn tekst te zien
staan tegenover die van Walter Flex in die voormalige Blut-und-Boden-tempel wekt nogal verbazing.
Voor Hitler op 1 augustus 1936 de elfde Olympische Spelen
opende, trok hij zich terug in de Langemarckhalle
om in stilte de gevallenen uit de Eerste Wereldoorlog te
gedenken. De Langemarck-mythe was ideologie èn dodencultus
geworden. In het zicht van de ondergang verklaarde Hitler
in een van zijn laatste orders het Reichssportfeld
rondom het Olympiastadion tot vesting. Aan de
Hitler-Jugend werd opgedragen hier het Rode Leger te
stoppen. Meer dan tweeduizend jongens, de meeste niet
ouder dan dertien, veertien jaar, kwamen daarbij om het
leven.36) Tot een wijdverbreide nieuwe Langemarck-mythe
heeft dat gelukkig niet geleid.
Noten, bronnen,
literatuur
[1]
In dit
artikel zal consequent de Duitse schrijfwijze Langemarck worden gehanteerd, ook al
is die eigenlijk onjuist. Het Vlaamse plaatsje heet
Langemark.
[2] Erich und Hildegard Bulitta: Um die
Jugend betrogen – Kindersoldaten. Herausg. Landesverband
Bayern Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge , München,
2010. (geraadpleegd op:
http://www.volksbund.de/fileadmin/img/LV/bayern/PDF/63639_Handreichung_Kindersoldaten.pdf
)
[3] Geciteerd uit Jochen Bölsche: “Ein Hammerschlag
auf Herz und Hirn”. Historiker wiederlegen die Legende von
der Kriegsbegeisterung der Volksmassen im Herbst 1914.
In: Spiegel Special 1/2004.
[4] Bölsche, t.a.p.
[5] Het XXIVe werd naar Oost-Pruisen gezonden, het XXVe
ingezet in Lotharingen. Het ‘oude’ 4e leger werd opgedeeld
tussen het 3e en 5e leger.
[6] H. Stegemann: Geschiedenis van den Oorlog. Tweede deel. A’dam/R’dam,
1918.
[7] E.u.H. Bulitta, t.a.p.
[8] E.u.H. Bulitta ,
t.a.p.
[9] Het volledige communiqué is na te lezen op
http://www.stahlgewitter.com/14_11_11.htm
[10] Werner Beumelberg: Ypern 1914. Schlachten des Weltkrieges, Band
10. Oldenburg, 1926
[11] E.u.H. Bulitta, t.a.p.
[12] Ludwig Renn (1889-1979), pseudoniem van Arnold Vieth von
Golßenau; vocht o.a. als bataljonscommandant aan het
Westelijk Front; na WO1 communist en schrijver van
anti-oorlogs romans zoals Krieg (1928) en Nachkrieg
(1930).
[13] Geciteerd uit Ludwig Renn: Krieg.
Franfurt a.M., 1929
[14] Pseudoniem van Kurt Tucholsky;
http://www.textlog.de/tucholsky-rausch-suff.html
[15] Geciteerd van:
http://www.langemarck.net/langemarck-14.html
[16] Geciteerd uit Erich Maria Remarque: Der Weg zurück (1931)
[17] Deze studentenregimenten zouden nog een lang en
hardnekkig leven leiden. John Keegan heeft het in zijn The First World War (1998; Nederl. vertaling 2000) over
de “vijfentwintigduizend studentensoldaten in een
massagraf”. En ook in het in 2002 verschenen A Storm in
Flanders (Nederlandse vertaling 2003) van Winston Groom
duiken de “studentenbataljons” van Ieper weer op. In 2006
schrijft journaliste Margriet Brandsma in Waar is de
muur? nog zonder voorbehoud dat “het vrijwillige
regiment, dat in 1914 Langemarck bestormde, overwegend
studenten en scholieren” telde.
[18] Karl Unruh: Langemarck. Legende und Wirklichkeit. Koblenz, 1986.
[19] Dit was een samenwerkingsverband van
studentenverenigingen van alle Duitse universiteiten.
[20] Rudolf G. Binding (1867-1938); tijdens WO1
Ordonnanzoffizier bij een infanteriedivisie; in
1925 verscheen Aus dem Kriege dat deels op eigen dagboeken
was gebaseerd.
[21] Geciteerd uit Wolfgang Paul: Das
Feldlager. Jugend zwischen Langemarck und Stalingrad, 2e
Aufl., 1979, p.96
[22] Hans Peter Bleuel u. Ernst
Klimmert: Deutsche Studenten auf dem Weg ins Dritte
Reich. Gütersloh, 1967
[23] Daniël Vanacker: Het 14-18
boek. De kleine Belgen in de Grote Oorlog. Zwolle,
2006. Vanacker vermeldt niet de herkomst van de benaming
Studentenfriedhof. Het ligt voor de hand dat de
Deutsche Studentenschaf hiervoor verantwoordelijk is.
[24] Nog steeds worden hier stoffelijke resten
bijgezet. Elk jaar nog worden in Vlaanderen per toeval
overblijfselen van Duitse soldaten uit de Eerste
Wereldoorlog gevonden. Niet te identificeren resten worden
overgebracht naar het kameradengraf in Langemarck.
[25] Tegenwoordig ontfermt de Volksbund Deutsche
Kriegsgräberfürsorge zich over de Duitse militaire
begraafplaatsen in den vreemde. Een uitgebreide
monumenten- en landschapsgeschiedenis van de Duitse
soldatenkerkhoven uit de Eerste Wereldoorlog in Vlaanderen
- met veel aandacht voor Langemarck - is te vinden in
Anette Freytag & Thomas Van Driessche: Die Deutschen
Soldatenfriedhöfe des Ersten Weltkriegs in Flandern,
verschenen in het tijdschrift : Relicta 7 (2011); te
raadplegen op:
https://oar.onroerenderfgoed.be/publicaties/RELT/7/RELT007-008.pdf
[26] Josef Magnus Wehner (1891-1973); oorlogsvrijwilliger;
vocht o.m. bij Verdun; roman o.a. Sieben vor Verdun
(1930), die tegen Remarques Im Westen nichts Neues was
gericht; lid van de NSDAP.
[27] Geciteerd uit: Langemarck. Ein Vermächtnis. Worte von Josef Magnus
Wehner, am 10 Juli 1932, zur Stunde der Übernahme des
Gefallenen-Friedhofs in Langemarck durch die Deutsche
Studentenschaft, gesprochen an allen deutschen
Hochschulen. München, 1933
[28] A. Hitler: Mein
Kampf; geraadpleegd is de Nederlandse vertaling Mijn
Kamp, Amsterdam, 1939.
[29] Voor
een overzicht van dergelijke monumenten in Berlijn, zie
Rob Kammelar/Menno Wielinga:
Interessante Eerste-Wereldoorlog-monumenten in
Berlijn (elders op deze website).
[30] Vanaf OV-knooppunt Alexanderplatz als volgt te
bereiken: S7 (ri.Potsdam) of S9 (ri.Spandau) tot Bhf
Zoologischer Garten (6 haltes); overstappen op U9 (ri.
Rathaus Steglitz) tot Spichernstrasse (2 haltes); neem
uitgang Hochschule der Künste.
[31] Elk reservekorps
(ca. 30.000 man) bestond aanvankelijk uit twee divisies;
elke divisie telde vier infanterieregimenten (2.800 man
elk), een bataljon jagers (1.000 man) en een regiment
veldartillerie (1.500 man). Daarnaast telde het korps nog
enkele honderden man gespecialiseerd personeel, zoals
staf, verkenners, verbindingsdienst, hospikken, koks etc
[32] Zie
http://lexikon.freenet.de/Erste_Flandernschlacht#XXII..C2.A0Reserve-Korps
[33] Een lijst van de oude en nieuwe straatnamen in het
voormalige Flandernviertel vindt men in
Aanhangsel voormalige
Flandernviertel! Zie verder Rob Kammelar:
Verhalen en portretten uit
de Eerste Wereldoorlog aan de hand van hedendaagse
straatnamen in Berlijn (deel 4) (elders op deze
website).
[34] Walter Flex (1887- 1917). Zie o.a.
Evelyn de Roodt: Onsterfelijke fronten. Duitse
schrijvers in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog
(2005) en Tom Tacken: Walter Flex en een wereld vol
moorden. (VA173, 2011).
[35] Friedrich Hölderlin
(1770-1843); zijn literaire productie lag vrijwel geheel
vóór 1800. Daarna begon hij aan schizofrenie te lijden en
schreef vrijwel geen letter meer. In 1807 werd hij
krankzinnig verklaard.
[36] Karl Heinz Krüge: Entnazifizierung der Steine. In: Der Spiegel 4/1989
(geraadpleegd op:
http://www.spiegel.de/spiegel/print/d-13495408.html.
Aanhangsels
De Langemarckhalle na de
Tweede Wereldoorlog Aan het einde van de oorlog
werd de Führerturm in brand geschoten. De enorme hitte
zocht een uitweg via de klokkentoren die als schoorsteen
fungeerde. Daarbij werden dragende delen uit de
staalconstructie zwaar beschadigd. In 1947 werd de toren
vanwege instortingsgevaar door de Britse bezettingstroepen
opgeblazen.
Tussen 1960 en 1962 werd de
Glockenturm, zoals de Führerturm inmiddels was gaan heten,
en Langemarckhalle in niet helemaal originele staat
herbouwd. Werner March, die ook de oude toren en het
Olympiastadion had ontworpen, tekende voor het nieuwe
ontwerp. Ook de klok die thans in de klokkentoren hangt,
is nieuw. De adelaar van het Derde Rijk, die de oude klok
domineerde, heeft plaats moeten maken voor de Duitse
adelaar.
|
De voorzijde van de
tegenwoordige Langemarckhalle met Glockenturm.
(Fotografie
Menno Wielinga.) |
De oorspronkelijke Olympia-Glocke, die
pas in 1956 onder de puinhopen vandaan gehaald werd, bleek
te zijn gebruikt als schietschijf en kon niet meer worden
gebruikt. Hij werd op een sokkel geplaatst bij het
zuidelijke portaal van het Olympiastadion, waar hij nog
steeds met kogelgaten en al te bewonderen is. Zie
hiervoor
detailfoto 1 -
detailfoto 2 en
detailfoto 3)
Het Olympische complex wordt nog altijd
intensief gebruikt: het stadion is het thuisstadion van de
voetbalclub Hertha BSC en regelmatig geven wereldsterren
er popconcerten. Het Reichssportfeld is een
multifunctioneel sportcomplex geworden. De historische
achtergrond van het sportcomplex wordt aan de bezoeker
uitgelegd in een tentoonstellingsruimte onder de
Glockenturm. Hier is ook een filmzaaltje waar oude films
de geschiedenis van het voormalige Reichssportfeld laten
herleven.
De 77 meter hoge Glockenturm domineert
het Maifeld. Wie de moeite neemt de toren te beklimmen (er
is ook een lift), heeft een prachtig uitzicht over het
Olympische sportcomplex en over Berlijn. Dat ook
hedendaagse bezoekers nog steeds onder de indruk raken van
het Olympiastadion en het Maifeld, hebben ze te danken aan
Adolf Hitler zelf.
De Olympische Spelen in 1936
moesten een grootse, wereldwijde propagandashow voor het
Derde Rijk worden. Architect Werner March had een
paradeplaats voor 120.000 tot 130.000 personen gedacht.
Hitler vond dat aantal veel te weinig. Dat moesten er
minstens een half miljoen worden, bedacht hij en
tekende zelf de eerste schets voor het Maifeld.
In
de jaren na de Olympische Spelen van 1936 werden hier
gigantische parades en massabijeenkomsten van de NSDAP en
haar jeugdbewegingen gehouden. Ook met de architectuur van
het stadion bemoeide Hitler zich nadrukkelijk. De
nazi-architectuur van het sportcomplex heeft de oorlog
overleefd, of is in dezelfde trant gerestaureerd. (Zie
detailfoto
1 -
detailfoto 2 -
detailfoto
3). En ook nu
nog wordt er op het Maifeld gesport tussen stenen beelden
van gespierde arische athleten.
|
Een beeldhouwwerk van Arno
Breker bij de ingang van de Langemarckhalle.
(Fotografie
Menno Wielinga.) |
De beelden zijn vervaardigd door beeldhouwers als Arno
Breker en Josef Thorak, wier werk bij de nazi’s bijzonder
in de smaak viel. De halve cirkel van ‘Siegerstelen’
staande bij Olympia Stadion, met
de Duitse medaillewinnaars van alle Olympische Spelen
(alweer een persoonlijk idee van Hitler) wordt in ere
gehouden en aangevuld met nieuwe winnaars.
Glockenturm, Langemarckhalle en
Olympiastadion (als er geen activiteiten zijn) kunnen
dagelijks worden bezocht. In de zaal onder de toren is een
tentoonstelling ingericht over de geschiedenis van het
sportcomplex. Ook worden er oude films over de Olympische
Spelen van 1936 vertoond. Er wordt slechts summier
aandacht geschonken aan de ideologische rol van de
Langemarckhalle.
De Langemarckhalle is, evenals
de Glockenturm, toegankelijk voor het publiek. Glockenturm en Langemarckhalle zijn vanaf OV-knooppunt
Alexanderplatz het eenvoudigst te bereiken met de S-Bahn,
lijn S9 ri.Spandau, uitstaphalte SBhf Pichelsberg (13
haltes). Voor meer informatie
zie: http://www.glockenturm.de/index.html).
Naast vele andere boeiende verhalen over Berlijn, is interessante informatie over de historie van de
Langemarckhalle te vinden in: Philippe Remarque - Boze
geesten van Berlijn (2e dr., 2006).
Het scholierenmonument van het
Leibnitz-gymnasium in Berlijn Het monument staat
aan de noordelijke korte zijde van de Mariannenplatz in
het stadsdeel Kreuzberg-Friedrichshain, achter de
Thomaskerk en schuin voor het karakteristieke 19e eeuwse
schoolgebouw waar vroeger het Leibnitz-gymnasium was
gevestigd (tegenwoordig Nürtingen Grundschule). De
Mariannenplatz is goed te bereiken met het openbaar
vervoer. Vanaf het centraal gelegen OV-knooppunt
Alexanderplatz bereikt men de Mariannenplatz het snelst
met de S-Bahn: S5 (ri. Strausberg Nord) of S7 (ri.
Ahrensfelde) of S9 (ri. Flughafen Schönefeld) tot SBhf
Ostbahnhof (2 haltes); verder te voet via Schillingbrücke
en Bethaniendamm naar de Mariannenplatz (ca. 6 min.).
Komend van de Bethaniendamm staat het monumentje direct
links.
|
Lijst van gesneuvelde Leibnitz –
gymnasiasten
Willibald Bader - Georg Benecke -
Friedrich Betge - Heinz Boese - Rudolf Böhme - Karl
Bollerhoff - Erwin Brauwer - W.G. Braunschweiger - Georg
Buth - Josef Chytreus - Walter Conrad - Walter Denke -
Günther Derlin - Paul Dischleit - Eugen Dressel - Otto
Driedjer - Heinrich Dybizbanski - Joh. Emsmann - Ludwig
Engel - Jaques Engel - Helmut Fechner - Alfred Flickschuh
- Emil Franzisky - Bruno Gebhard - Günther Gellenthin -
Hans Gerber - Hermann Goltzsch - Walter Graewe - Julius
Grothaus - Ernst Grube - Friedrich Grützmacher - Erich
Haedicke - Richard Hammer – Erwin Hanscmann - Erich Hempel
- Fritz Hermann - Karl Hirsch - Wilhelm Hirsch - Sigfried
Hirschfeld - Artur Hirschfeldt - Martin Hoehner - Ernst
Hoffmann - Friedrich Hoffmann - Friedrich Hoppe - Fritz
Israelski - Alfred Kapelllusch - Hermann Keim - Werner
Kern - Hans Kindler - Herbert Kinzel - Daniel Klöckner -
Alfred Koch - Karl Krause - Hermann Kühn - Alfons Kunisch
– Konrad Kunscmann - Fritz Langenheinrich - Hermann Laube
- Kurt Leidig - Georg Leischner - Martin Leist - Karl
Lemke - Kurt Lemke - Felix Mann - Joachim Metzner - Hans
Meyer - Erich von Miaskowski - Ernst Neubauer - Martin
Ohnstein - Hans Ottow - Walther Parpath - Wilhelm Pascal -
Willy Perret - Gerhard Peters - Hans Philipp - Wilhelm
Pietsch - Gustav Pietsch - Walter Plettenberg - Erich Pohl
- H.J. von Puttkamer - Erich Regen - Wilhelm Ruden -
Walther Saehrend - Helmut Sahm - Hans Sartorius - Edward
Sartorius - Otto Schildhauer - Georg Schilkowski - Gerhard
Schläger - Erich Schneider - Erwin Schönfeldt - Martin
Schröder - Hans Schröder -Kurt Schubert - Erich Schultz -
Ernst Schulze - Karl Viktor Schwabe - Eduard Schwerin -
Paul Sehlmacher - Hans Siedler - Josef Sobolowski - Paul
Spohde - Otto Spohde - Georg Spohde - Fritz Sydow - Gustav
Thoren - Erich Treumann - Hermann Tusche - Alfons Uleer -
Herbert Unger - Otto Vierhuf - Fritz Walther - Arthur Wege
- Willy Weise - Victor von Weltzien - Karl Wenk - Fritz
Wienstruck - Alfred Wittke - Franz Wolff - Max Wolff -
Hans Wolffheim. (Bron:
Denkmalprojekt) |
Het voormalige Flandernviertel in Berlijn
Lijst van oude en tegenwoordige straatnamen in het
voormalige Flandernviertel in Berlijn – Prenzlauer Berg. Het voormalige
Flandernviertel wordt begrensd door
Prenzlauer Allee, Ostseestrasse, Greifswalder Strasse en
Grellstrasse. Vanaf de Alexanderplatz is deze wijk het
makkelijkst te bereiken met tram M2 (ri.Heinersdorf),
opstappen Dircksenstrasse; uitstaphalte
Erich-Weinert-Strasse (9 haltes).
Huidige straatnaam |
Straatnaam 1933-1952 |
Straatnaam voor 1933 |
Cohnstrasse Küselstrasse Lehmannstrasse
Lindenhoekweg Preuszstrasse Rietzestrasse
Schieritzstrasse Sodtkestrasse Sültstrasse
Trachtenbrodtstrasse |
Zillebekeweg
Langemarckstrasse
Dixmuidenweg
Lindenhoekweg
Bixschootestrasse
Pilckemstrasse
Zeebrüggestrasse
Kemmelweg
Flandernweg
Ypernstrasse |
Strasse Nr.42
Silberschmidtweg
Silberschmidtweg
Strasse nr.44
Segitzstrasse
Zelterstrasse / Drunselweg
Kuglerstrasse /
Döblinweg
Jäckelstrasse
Massinistrasse
Elmstrasse |
|
Het
voormalige Flandernviertel in Berlijn-Prenzlauer Berg,
omsloten door Ostseestrasse, Greifswalder Strasse,
Grellstrasse en Prenzlauer Allee. Alleen de
Lindenhoekweg (net boven het gele label F17) herinnert nog
aan de strijd om Ieper.
Klik hier of op de kaart voor een
vergroting |
|
|
|
▬
© 2012 - Rob
Kammelar en Menno Wielinga. De auteursrechten van
bovenstaand artikel berusten bij de auteurs. Voor gehele of
gedeeltelijke overname is dan ook uitdrukkelijk
schriftelijke toestemming vereist van de
auteurs. Ook vragen en
opmerkingen kunnen via dit emailadres aan de auteurs worden
voorgelegd. De citaten in dit artikel zijn vertaald door Rob
Kammelar, behalve het citaat van E.M. Remarque. Hiervan is
de vertaler Louis Blok. |
|
|