De oude garde
Politici en diplomaten van het keizerrijk
Na alle generaals, gevechtspiloten en andere militaire
naamgevers van Berlijnse straten, zou men verwachten ook
de nodige politici uit de laatste jaren van het
keizerrijk aan te treffen op de straatnaamborden van de
Duitse hoofdstad.
Zij waren immers de bedenkers van de machtspolitiek, die
door de militairen – slechts uitvoerende ambtenaren met
een militaire taak – in concrete resultaten moest worden
omgezet. Maar dat valt tegen. Juist het ontbreken van
straten die de namen dragen van ‘s keizers politici valt
op. Politici hadden in het keizerrijk met zijn
Pruisische militaristische traditie nu eenmaal een stuk
minder aanzien dan de dragers van ’s keizers wapenrok.
In de schaduw van keizer Wilhelm II - de absolute
monarch – kregen politici nauwelijks ruimte hun eigen
inzichten in beleid om te zetten. Ze waren dienaren van
de keizer, niet van het volk zoals dat in een democratie
gebruikelijk is.
De hoogsten in dit ambt – de opeenvolgende kanseliers –
waren voornamelijk bezig met het in toom houden van
Wilhelm II, dat wil zeggen met het wegmasseren van
Wilhelms internationele blunders en met het volk te
behoeden voor de al te scherpe kantjes van ‘s keizers
grillen.
Zo valt het te verklaren dat we in Berlijns stratenplan
tevergeefs zoeken naar de kanseliers die tijdens de
Eerste Wereldoorlog in functie waren. Bethmann Hollweg,
noch Michaelis, noch Hertling en zelfs niet Max von
Baden prijken op een straatnaambord in Berlijn.
|
Keizer Wilhelm II
heeft tussen cruise en crisis
nog tijd gevonden om te poseren in admiraalsuniform. |
Zijn er dan helemaal geen politici van de oude garde
meer te vinden op Berlijnse straatnaamborden? Na flink
speuren vinden we nog enkele mannen van het tweede
echelon die ’s keizers regering tijdens de Eerste
Wereldoorlog vertegenwoordigden.
Siegfried Graf von Roedern werd in 1916 benoemd tot
staatssecretaris op het Reichsschatzamt (Ministerie
van Financiën) en een jaar later werd hij daar minister.
Met hoge belastingen op vermogensaanwas - een soort
oorlogswinstbelasting - probeerde hij de lege schatkist
weer wat te vullen, zodat de oorlog gaande gehouden kon
worden.
Ook de Kriegsanleihen – de oorlogsleningen –
moesten hiertoe geld in het laatje brengen, wat
wonderwel lukte. Zo kon von Roedern op 7 oktober 1916
met voldoening in de Reichstag melden dat de
vijfde oorlogslening ruim 10 en een half miljard mark
had opgebracht. Wilhelm II liet vanuit het Grosses Hauptquartier tevreden een
snorkende verklaring uitgaan:
|
“Mehr als 10 ½
Milliarden sind bei der fünften Kriegsanleihe aus
allen Kreisen des Volkes aufgebracht worden. (…).
Dies Ergebnis, das erreicht ist unter dem Toben des
stärksten aller bisherigen Angriffe auf unsere
Front, muß als der Ausdruck unerschütterlichen
Vertrauens der Nation auf sich und ihre Zukunft
gelten. Deutschland arbeitet weiter inmitten der
Verheerungen des Krieges, und solange jeder alles,
was er bei dieser Arbeit erübrigt, dem Reiche gibt,
ruht dieses unerschöpfbar auf der eigenen Stärke.
(…).” |
Wilhelm von Waldow was een
collega van Siegfried von Roedern. Vanwege de enorme
problemen met de voedselvoorziening van zowel het leger
als de burgerbevolking werd in 1916 het Kriegsernährungsamt
in het leven geroepen, dat enige tijd later de
bevoegdheid van ministerie kreeg en onder de naam
Reichsernährungsamt – zeg maar: ministerie van
Voedselvoorziening – functioneerde. Von Waldow werd hier
in 1917 staatssecretaris.
Veel interessanter – alleen al door zijn standplaats en
zijn ambt tijdens de oorlog - is Johann Heinrich Graf
von Bernstorff. Hij was namelijk van 1908 tot 1917
ambassadeur van het Duitse keizerrijk in Washington.
Na het uitbreken van de oorlog in Europa was het zijn
voornaamste taak de Verenigde Staten ervan te weerhouden
deel te gaan nemen aan de gewapende strijd. Keizer
Wilhelm II en diens regering in Berlijn maakten het hem
daarbij allesbehalve gemakkelijk.
In hun Pruisische hoogmoed lieten ze weinig na om de
Amerikanen te irriteren en tegen zich in het harnas te
jagen. Maar Bernstorff bofte. De doorsnee Amerikaan
stond onverschilig tegenover de Europese oorlog en
president Woodrow Wilson was absoluut niet van plan
partij te kiezen in het conflict.
Zijn politiek was er op gericht de strijdende partijen
in Europa aan de onderhandelingstafel te krijgen. Noch
de centrale machten, noch de geallieerden gingen op
Wilsons voorstellen in. De Duitsers waren er heilig van
overtuigd dat de militaire overwinning hun niet kon
ontgaan.
Ook de Britten en de Fransen, hoewel minder zeker van
hun zaak, wilden doorvechten tot het einde, omdat ze
beseften dat alleen een totale militaire nederlaag van
de Duitse legers Europa voor langere tijd vrede zou
garanderen.
|
Graf
Bernstorff, Duitslands ambassadeur in
Washington tijdens de Eerste Wereldoorlog |
Pas toen de Duitse regering op 1 februari 1917 de
onbeperkte duikbootoorlog afkondigde en Duitse
onderzeeërs prompt daarop binnen enkele dagen een reeks
Amerikaanse koopvaardijschepen tot zinken brachten,
keerde de publieke opinie in de VS zich scherp tegen
Duitsland. Wilson kon niet anders dan de Duitse
schanddaden beantwoorden met een oorlogsverklaring.
De diplomatieke inspanningen van Graf Bernstorff, fel
tegenstander van de legerleiding die voortzetting van de
strijd wenste tot het uiterste, waren tenslotte niet
opgewassen gebleken tegen de hoogmoed en botheid van
zijn opdrachtgevers.
De Oberste Heeresleitung liet Bernstorff, eenmaal
terug in Duitsland, overplaatsen naar het
onaantrekkelijke Constantinopel. Na de oorlog werd hem
de post van minister van Buitenlandse zaken aangeboden,
waarvoor hij bedankte. Hij werd voorzitter van de Duitse
Liga voor de Volkenbond. In 1933, toen in Duitsland voor
lange tijd het licht uitging, vluchtte hij naar
Zwitserland.
Keizerlijke politici in het Berlijnse
stratenplan
Von Roedern, aan wiens politieke carrière in 1918 een
eind kwam, heeft zijn naam aan maar liefst vijf
verschillende straten gegeven. Zo loopt er een Roedernallee
(vóór 1910) in Reinickendorf – Wittenau en hebben vier
andere Berlijnse wijken elk hun eigen Roedernstrasse, n.l. Hellersdorf – Mahlsdorf
(ca.1905), Köpenick – Oberschöneweide (ca.1907),
Reinickendorf – Hermsdorf (vóór 1908) en
Hohenschönhausen (vóór 1909). Opvallend genoeg dateren
al deze straatnamen van ruim voor de Eerste
Wereldoorlog, toen von Roedern, weliswaar al dik met
orden en onderscheidingen beladen, nog slechts lokale
functies bekleedde.
Ook staatssecretaris Wilhelm von Waldow moest in 1918
het veld ruimen. De naar hem genoemde straten dateren
eveneens alle vijf (!) van ver voor de oorlog. In
Lichtenberg-Karlshorst loopt de Waldowallee
(1900), die overgaat in de Verlängerte Waldowallee (1950).
Verder kent Berlijn drie Waldowstrassen, namelijk in
Pankow-Niederschönhausen (1894), in
Hellersdorf-Mahlsdorf (1902) en in Lichtenberg-Alt
Hohenschönhausen (1902)
Naar een andere minister – de typische vakminister
Reinhold Kraetke die van 1910 tot 1917 over het post-,
telefoon- en telegraafverkeer ging – zijn twee straten
genoemd, die beide nog bestaan. Zowel in
Marzahn-Kaulsdorf als in Lichtenberg-Friedrichsfelde
loopt een Kraetkestrasse. Beide straten dateren van
omstreeks 1910.
Graf Bernstorff kreeg pas in 1977 ‘zijn’ straat.
Voornamelijk uit waardering voor zijn ijveren voor de
Volkerenbond werd in dat jaar een deel van de
Waidmannsluster Damm in het stadsdeel Reinickendorff
omgedoopt in Bernstorffstrasse.
Tenslotte treffen we in het stadsdeel Schöneberg nog de
Naumannstrasse (1929) aan. De oud-dominee Friedrich
Naumann was lid van de Rijksdag en een hartstochtelijk
voorstander van de vlootpolitiek en de koloniale
expansiedrift van keizer Wilhelm II.
Hij ondersteunde de
revolutionaire beweging van de Jonge Turken in het
Osmaanse Rijk, Duitslands bondgenoot in de wereldoorlog,
maar raakte in opspraak toen hij de genocide op de
Armeniers in 1915 niet veroordeelde. De huidige liberale
Freie Demokratische Partei (FDP) steunt deels op het
gedachtengoed van Friedrich Naumann, die in 1919
overleed.
Duitsland wordt een
republiek
De novemberrevolutie
Het verschijnen van de Amerikaanse troepen op het
strijdtoneel betekende het einde van de Duitse
oorlogskansen. Meer nog, het luidde het einde in van het
Duitse keizerrijk. De wapenstilstand voorkwam een grote
militaire nederlaag. De stemming onder de uitgeputte
soldaten was al langere tijd zeer slecht. De mannen
wilden naar huis. Ook de mensen thuis waren oorlogsmoe.
Op 5 november 1918 braken in Kiel op de oorlogsschepen,
die sinds de slag bij het Skagerrak werkloos in de
thuishavens lagen, onlusten uit onder de matrozen.
Binnen enkele dagen verspreidde die revolutionaire
stemming zich over het gehele rijk. Op 9 november
bereikte de revolutie Berlijn.
De eigenlijke revolutie vond plaats op die tumultueuze 9
november 1918. De Berlijnse straten waren gevuld met
demonstranten – stakende arbeiders, gedroste soldaten en
muitende matrozen – die in grote optochten naar het
regeringscentrum trokken. Rijkskanselier Max von Baden
had zojuist, zonder overleg met de keizer, de afdanking
van Wilhelm II bekend gemaakt en liet vervolgens Berlijn
voor wat het was.
Hij vertrok naar zijn landgoed in Zuid-Duitsland, nadat
hij de regeringsvolmacht had overgedragen aan de
sociaaldemocraat Friedrich Ebert, wiens SPD ijlings in
de regering was opgenomen toen de militaire nederlaag
zich steeds scherper aftekende. Keizer Wilhelm liet
troepen en rijk in de steek, verliet het
legerhoofdkartier in Spa en kreeg asiel in Nederland.
Zijn afdanking van de troon stuurde hij drie weken later
per post.
|
9 november
1918; demonstranten en toeschouwers vullen het
centrum
van Berlijn, hier op de hoek van Wilhelmstrasse
en Zimmerstrasse. |
De republiek werd uitgeroepen. Tweemaal zelfs, kort na
elkaar. Voor de Rijksdag had zich een enorme menigte
mensen verzameld in afwachting van de dingen die komen
gingen. De sociaaldemocraat Philipp Scheidemann
onderbrak zijn schrale lunch van waterige aardappelsoep
en sprak de menigte toe vanuit een raam op de eerste
verdieping. Hij eindigde met de woorden Es lebe die
deutsche Republik!! en ging vervolgens zijn soep
afeten.
|
9 november
1918, de sociaaldemocraat Philipp Scheidemann
roept de republiek uit vanuit een raam van de
Rijksdag |
Twee kilometer verderop was het keizerlijke paleis bezet
door groepen links-radicale arbeiders gesteund door
revolutionaire matrozen en soldaten. De Schlossplatz zag
zwart van de mensen. Op het balkon vanwaar Wilhelm II op
1 augustus 1914 het begin van de oorlog had verkondigd,
stond nu de linkse socialist Karl Liebknecht en riep de
menigte toe:
|
“Der Tag der
Revolution ist gekommen. Wir haben den Frieden
erzwungen. Der Friede ist in diesem Augenblick
geschlossen. Das Alte ist nicht mehr. Die
Herrschaft der Hohenzollern, die in diesem
Schloß jahrhundertelang gewohnt haben, ist
vorüber. In dieser Stunde proklamieren wir die
freie sozialistische Republik Deutschland. Wir
grüßen unsere russischen Brüder [. . .]”
|
Het keizerrijk ‘verdween in de geschiedenis’ – treffende
formulering van Sebastian Haffner -, zijn instituties
bleven echter grotendeels intact. In de weken die
volgden op de revolutiedag ontwikkelde zich een verbeten
strijd om de macht tussen centrum-links en radicaal
links, uitmondend in een burgeroorlog.
|
9 november
1918, de linkse socialist Karl Liebknecht roept
de republiek uit vanaf het balkon van het
keizerlijk paleis. |
Burgeroorlog in Berlijn
Het nieuwe staatshoofd Friedrich Ebert was volkomen
verrast toen zijn partijgenoot Scheidemann de republiek
uitriep. Ebert wilde geen revolutie en hij wilde zeker
geen onlusten. Normalisatie van de toestand en aansturen
op een constitutionele monarchie, dat was wat Ebert
wilde. Maar de gebeurtenissen namen hun eigen loop.
Radicale arbeidersgroepen, gesteund door overgelopen
matrozen en soldaten, eisten een regering van
vertegenwoordigers van de arbeiders- en soldatenraden
die zich in de fabrieken en kazernes aan het vormen
waren.
De uitkomst van een voor half december gepland
rijksradencongres vrezend, liet Ebert, na geheim overleg
met kwartiermeester-generaal Groener (zie Deel 3), [NB:
hier doorklikpunt naar Deel 3: Het Einde. Ludendorff,
Hindenburg, Groener] reguliere troepen naar Berlijn
marcheren. Zij moesten de wankele orde bewaken. Op 6
december kwam het tot schietpartijen, waarbij doden en
gewonden vielen.
|
Friedrich
Ebert (met hoed) verwelkomt de ordetroepen in
Berlijn, 10 december 1918 |
De Spartakusbond, een groep van links-radicale
intellectuelen, die sympathiseerden met de Russische
revolutie, probeerde greep op de ontwikkelingen te
krijgen. Twee van zijn invloedrijkste leden, Karl
Liebknecht en Rosa Luxemburg - kort tevoren vrijgelaten
uit politieke detentie - reisden onmiddellijk naar
Berlijn om zich in de revolutionaire verwikkelingen te
storten.
Liebknecht had als enige rijksdagafgevaardigde
consequent tegen de goedkeuring van de oorlogskredieten
gestemd. Samen met Rosa Luxemburg gaf hij de illegale
Spartakusbrieven uit, waarin de proletarische revolutie
werd gepropageerd en scherp werd geageerd tegen de
oorlogspolitiek van regering, generaals en
industriebaronnen.
Eenmaal in Berlijn richtten Liebknecht en Luxemburg de
krant Die rote Fahne op. Het eerste nummer verscheen
op 9 november. Met felle artikelen en oproepen tot
stakingen en demonstraties probeerde Spartakus aan te
sturen op een Duitse sovjetstaat naar Russisch model.
Zonder veel succes trouwens. De Berlijnse arbeiders
leken meer te voelen voor de sociaaldemocratie dan voor
de dictatuur van het proletariaat.
Tijdens het rijksradencongres kozen ze uitsluitend
vertegenwoordigers van de SPD en onafhankelijke
socialisten van de USPD. Geen enkele Spartakist werd
gekozen. Om slagvaardiger te kunnen optreden richtten de
Spartakisten vervolgens samen met andere links-radicale
groeperingen de Kommunistische Partei Deutschlands (KPD)
op.
|
Spartakisten
bezetten het gebouw van de
Vorwärts, de partijkrant van de SPD, januari 1919. |
De Berlijnse garnizoenen bestonden inmiddels niet meer.
Ze waren opgelost. De soldaten waren naar huis, of
hadden zich aangesloten bij revolutionaire groeperingen.
Ebert zag geen andere uitweg dan nog meer troepen in te
zetten. Niet alleen rijksweer, maar ook vrijkorpsen –
particuliere legertjes van rechtsnationalistische
krijgsheren – werden ingezet. Hun eerste taak was het
ontwapenen van de Volksmarinedivision en andere
revolutie-gezinde garnizoenen. Er braken opnieuw
gevechten uit.
De Volksmarinedivision bezette het keizerlijk paleis
en de tegenoverliggende Marstall. Toen Otto Wels,
stadcommandant van Berlijn en vertrouweling van Ebert,
hen tot ontruiming probeerde te bewegen, werd hij
gevangen genomen.
Zonder met de veiligheid van Wels en andere gevangenen
rekening te houden, beschoot de Reichswehr vervolgens
de gebouwen met hun kanonnen. Het lukte desondanks niet
de bezetters te verdrijven. Otto Wels kwam vrij toen de
rebellerende matrozen alsnog na onderhandelingen
vrijwillig de gebouwen opgaven.
|
24 december
1918, revolutionaire troepen hebben de aanval
van
regeringstroepen op het keizerlijk paleis in
Berlijn afgeslagen.
Elf revolutionairen en 56 regeringsgetrouwe
soldaten kwamen om. |
Op 5 januari 1919 begon een opstand die het einde
inluidde van radicaal-links. Aanleiding was het door
Ebert bevolen ontslag van Emil Eichhorn, de populaire
politiechef van Berlijn en USPD-er. Er ontstond een
spontane volkswoede.
Stakingen legden Berlijn lam, arbeiders bezetten de
uitgeverijen van dagbladen, wapens werden uitgedeeld,
straten werden gebarricadeerd. Karl Liebknecht nam
zitting in het Revolutionaire Comité. Wanhopig probeerde
de jonge KPD eenheden van de regeringstroepen tot
overlopen te bewegen. Tevergeefs.
Toen de SPD-krant Vorwärts opriep tot de “Stunde der
Abrechnung” was er geen houden meer aan.
Vrijkorpssoldaten maakten genadeloos jacht op linkse
sympathisanten. Sommige eenheden kondigden luidkeels hun
bedoelingen aan:
|
Hakenkreuz am Stahlhelm,
schwarz-weisz-rotes Band,
die Brigade Erhardt
werden wir genannt.
Die Brigade Erhardt
schlägt alles kurz und klein,
wehe Dir, wehe Dir,
du Arbeiterschwein. |
Honderden opstandelingen kwamen om bij straatgevechten
of werden standrechtelijk geëxecuteerd.
|
Maart 1919.
Regeringsgetrouwe troepen schieten met een
mijnenwerper op
woonblokken in de arbeiderswijk Lichtenberg. Ook schrokken ze er niet voor
terug vlammenwerpers en zelfs vliegtuigen in te zetten. |
Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg, die op geheime
adressen verbleven, werden op 15 januari kort na elkaar
aangehouden en overgedragen aan de commandant van de Garde-Kavallerie-Schützen-Division,
die zijn
hoofdkwartier had in het Eden-hotel tegenover de
Berlijnse Zoo.
Na een korte ondervraging werd Karl Liebknecht per auto
naar het nabij gelegen park Tiergarten gereden, uit de
auto gezet en vervolgens meerdere malen van nabij in de
rug geschoten. Hij was meteen dood: Auf der Flucht
erschossen.
Rosa Luxemburg werd na haar ondervraging via een
zijuitgang van het hotel naar een gereedstaande auto
gevoerd. Buiten kreeg zij onverhoeds een geweldige klap
op het hoofd met de kolf van een geweer. Half
bewusteloos werd ze in de auto gesleurd, die vervolgens
ook richting Tiergarten reed. Na enkele honderden meters
schoot een van haar begeleiders haar met zijn pistool
door het hoofd. Haar lichaam werd in het Landwehrkanal
gegooid. Het werd pas op 1 juni geborgen.
|
Rosa Luxemburg en Karl
Liebknecht |
Revolutionairen als straatnaam: Liebknecht,
Luxemburg en anderen
De herinnering aan Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg
wordt in Duitsland en speciaal in Berlijn op velerlei
manieren levend gehouden. Vooral in de voormalige Duitse
Democratische Republiek, die zichzelf graag profileerde
als de uiteindelijke realisatie van de idealen van de
Spartakusbond, bereikten Karl und Rosa postuum
cultstatus.
Hun namen werden in één adem genoemd met die van Marx,
Engels en Lenin. Jaarlijks werd er op hun sterfdag – 15
januari – een grote herdenkingsbijeenkomst gehouden op
de begraafplaats Friedrichsfelde in Berlijn-Lichtenberg,
waar tienduizenden mensen aan deelnamen. Nu nog – bijna
twintig jaren na de val van de muur – bezoeken jaarlijks
duizenden mensen hier het graf van deze beide
revolutionairen.
In Berlijn-Mitte vinden we net ten noorden van de
Alexanderplatz de Rosa-Luxemburg-Platz (1947) en de
Rosa-Luxemburg-Strasse1)
(1947). Op de
Rosa-Luxemburg-Platz, die eerder onder andere Bülowplatz
(1910-1933) en Horst-Wessel-Platz (1933-1945) heette,
staat tegenover het theater van de beroemde Freie
Volksbühne het Karl-Liebknecht-Haus, in DDR-tijden het
hoofdkwartier van de Sozialistische Einheitspartei
Deutschlands.
|
Straatnaambord op
de Rosa-Luxemburg-Platz,
die eerst Bülowplatz heette,
vervolgens tijdens de
nazi-tijd Horst-Wessel-Platz. Sinds 1947 draagt
dit
plein de naam van de communiste Rosa Luxemburg. |
De voormalige Kaiser-Wilhelm-Strasse die vanaf de kop
van Unter den Linden tussen Dom en keizerlijk paleis
richting Alexanderplatz liep, heet tegenwoordig
Karl-Liebknecht-Strasse2) (1947).
Nog meer revolutionairen vinden we terug als Berlijnse
straatnaam, al traden ze tijdens de Berlijnse troebelen
van 1918/1919 veel minder op de voorgrond dan hun
medestrijders Liebknecht en Luxemburg.
In de oostelijke wijk Hellersdorf-Mahlsdorf werd in 1951
de Bismarckstrasse omgedoopt in Ledebourstrasse
naar Georg Ledebour3), SPD-er die in 1917 voorzitter werd
van de nieuwe onafhankelijke socialistische partij USPD.
Ledebour sympathiseerde met de Spartakusbond. Tijdens de
januari-opstand was hij – met Liebknecht – een van de
leiders van het Revolutionaire Comité.
Franz Mehring ontwikkelde zich van burgerlijk democraat
tot links-radicaal. Hij was hoofdredacteur van de
liberale Berlijnse Volkszeitung en sloot zich in
1891 aan bij de SPD, waarin hij steeds verder opschoof
naar links. In 1916 was hij mede-oprichter van de
Spartakusbond. Hij overleed in 1919.
Berlijn eert zijn
nagedachtenis met maar liefst drie straten. In Kreuzberg
liggen vlakbij het U-Bahn-station Hallesches Tor de Mehringplatz (1947) en de
Mehringdamm (1947). In
het oostelijk stadsdeel Friedrichshain bevindt zich de
Franz-Mehring-Platz (1972). Aan dit plein staat
het gebouw waar de officiële DDR-krant Neues Deutschland
gemaakt werd en waarin nu o.a. de
Rosa-Luxemburg-Stiftung is gevestigd.
|
De Mehringplatz in Berlijn-Kreuzberg, die
vroeger Belle-Alliance-Platz heette.
Behalve de naam is
het enige dat hier aan de tijden van voor de Tweede
Wereldoorlog
herinnert de Friedenssäule, opgericht in
1843 ter herdenking van de overwinning van
de Pruisen op
Napoleon in 1815 bij het Belgische plaatsje
Belle-Alliance. |
Eveneens in Friedrichshain loopt nog de
Marchlewskistrasse (1950), genoemd naar nog een
mede-oprichter van de Spartakusbond4). Andere
Spartakisten zijn inmiddels verwijderd uit het Berlijnse
stratenplan. Zo verdween onder anderen de naam van
Wilhelm Pieck – mede-oprichter van de Spartakusbond en
later president van de DDR – en heet de in 1951 naar hem
genoemde straat sinds 1994 Torstrasse.
Ook Clara Zetkin en Hermann Duncker – beiden
Spartakisten van het eerste uur – zijn hun straatnaam na
de val van de muur kwijtgeraakt. De straten die een tijd
lang hun naam droegen heten nu Dorotheenstrasse (Mitte)
resp. Treskowallee (Köpenick - Oberschöneweide).
Revolutie in Beieren
De Beierse radenrepubliek
Niet alleen in Berlijn woedden revolutie en
burgeroorlog. Ook in andere Duitse steden werd om de
macht gevochten. In München leek het werkelijk even of
de revolutie zou slagen.
De door de Kieler matrozen teweeggebrachte revolutiegolf
bereikte op 7 november München. Een steeds groter
wordende demonstratie-optocht met aan het hoofd de
dichter-journalist Kurt Eisner trok van de
Theresienwiese naar het centrum van de stad. Soldaten
van de langs de route liggende kazernes sloten zich bij
de stoet aan.
Een in het tumult gekozen arbeiders- en soldatenraad
proclameerde nog ‘s nachts de vrijstaat Beieren en
verklaarde het koningshuis Wittelsbach voor afgezet.
Koning Ludwig III vluchtte naar Oostenrijk. De linkse
socialist Kurt Eisner werd de eerste minister-president
van de republiek Beieren. Zijn regering duurde 100
dagen. Bij de verkiezingen van januari 1919 leed Eisner
een verpletterende nederlaag. Winnaars waren SPD en de
onder rechts-nationalistische invloed staande
conservatieve Beierse Volkspartij.
|
De
dichter-journalist Kurt Eisner, die
minister-president
van de eerste Beierse Republiek werd. |
Op weg naar het Landdag-gebouw om zijn aftreden aan te
kondigen, werd Eisner op straat doodgeschoten door een
rechts-radicale officier, die later ook nog
antisemitische motieven voor zijn daad aanvoerde.
De moord op Eisner verscherpte de tegenstellingen binnen
de kersverse republiek. Eerst namen de sociaaldemocraten
de macht over in de Centrale Raad, maar vervolgens
raakten ze in het defensief. Ze weken uit naar Bamberg
en vormden daar met steun van de Beierse Boerenbond een
tegenregering.
De achterblijvers, linkse socialisten, communisten en
anarchisten, riepen op 7 april 1919 op voorstel van de
dichter Erich Mühsam de Radenrepubliek Beieren uit.
Mühsam – die bevriend was met beroemde schrijvers als
Heinrich Mann, Frank Wedekind en Lion Feuchtwanger – was
in november al lid geweest van de arbeiders- en
soldatenraad die de Beierse republiek had geproclameerd
en de koning had weggestuurd.
|
De regering van
de eerste Beierse Radenrepubliek;
zittend in het midden (met baard) Erich Mühsam |
De jonge dichter Ernst Toller – die een jaar lang als
frontsoldaat in de voorste linies bij Verdun had
gevochten - werd voorzitter van de Centrale Raad. Zijn
leiderschap duurde zes dagen. Toen vond opnieuw een
staatsgreep plaats. De communisten namen de macht over
en proclameerden de Communistische Radenrepubliek.
Toller werd opgevolgd door de KPD-er Leviné, maar bleef
wel betrokken bij de opbouw van het Beierse Rode Leger.
|
Ernst Toller op
een politiefoto uit januari 1919 |
Op 4 mei 1919 was de rode droom voorbij. De Beierse
regering in Bamberg, gesteund door de regerende SPD in
Berlijn, stuurde troepen naar München om de
radenregering met geweld ten val te brengen. Het Beierse
Rode Leger, nog geen 10.000 man onder bevel van de
gedroste Kieler matroos Eglhofer, had geen schijn van
kans.
Vooral de vrijkorpsen, bewapende burgerwachten, traden
genadeloos op. Berovingen, plunderingen, klopjachten,
arrestaties, aanslagen, executies, moordpartijen. De
witte terreur overtrof alles wat de roden aan excessen
hadden begaan. Over het aantal doden bestaan geen
precieze cijfers. Zeker is dat honderden ‘roden’ en nog
meer burgers door geweld omkwamen. De ‘witten’ verloren
ongeveer 40 man.
|
Witte
terreur, 2 mei 1919: Gustav Landauer (rechts midden,
met baard),
een van de leiders van de Tweede Beierse
Radenrepubliek, is opgepakt
door witten en zal even later zonder vorm van proces
worden doodgeschoten. |
Verschillende leiders van de radenrepubliek werden
gedood, met of zonder proces. Onder hen waren Eugen
Leviné en Gustav Landauer. Toller en Mühsam brachten het
er levend af. Beiden werden gearresteerd en tot lange
gevangenisstraffen veroordeeld, evenals meer dan 2.200
medestanders.
Beierse revolutionairen als straatnaam in
Berlijn
Kurt Eisner, Erich Mühsam, Ernst Toller. Alledrie waren
ze dichter, alledrie hadden ze een Berlijns verleden en
alledrie speelden ze een prominente rol tijdens de
hectische naoorlogse maanden in München. Ook aan hen
houden enkele Berlijnse straatnamen de herinnering
levend.
Ernst Toller kwam in 1924 vrij. In de gevangenis schreef
hij toneelstukken waarin de nieuwe, proletarische mens
centraal staat: Die Wandlung, Masse-Mensch,
Maschinenstürmer e.a. In 1930 publiceerde hij het stuk
Feuer aus den Kesseln over de matrozenopstand van
1917 waarin Köbis en Reichpietsch zo’n belangrijke rol speelden. Toller verliet Duitsland in 1933. Hij
vestigde zich in de VS, waar hij in 1939 een eind aan
zijn leven maakte. Hij verhing zich in zijn New Yorkse
hotelkamer met het koord van zijn kamerjas.
Erich Mühsam werd veroordeeld tot een gevangenisstraf
van 15 jaar. Door een algemene amnestie kwam hij op 24
december 1924 vrij. Hij nam onmiddellijk zijn stiel van
linkse agitator weer op. Met toespraken,
protestdemonstraties en straatacties zette hij zich in
voor de vrijlating van politieke gevangenen. Op 27
februari 1933 pakten de nazi’s hem bij de eerste de
beste razzia na de rijksdagbrand – de vlammen waren
nauwelijks gedoofd – op. Anderhalf jaar later werd hij
vermoord in het concentratiekamp Oranienburg.
Op het grondgebied van het voormalige Oost-Berlijn lopen
de Mühsamstrasse (1951) in het stadsdeel
Friedrichshain en de Tollerstrasse (1951) in de wijk
Pankow – Wilhelmsruh. In de wijk Tempelhof-Lichtenrade,
voormalig West-Berlijn, treffen we dan nog de
Eisnerstrasse (1949) aan.
In het voormalige West-Berlijn loopt nog een straat die
herinneringen oproept aan de Beierse Radenrepubliek.
Gustav Klingelhöfer was jarenlang een gewaardeerd SPD -
raadslid geweest in Berlijn toen hij in 1961 overleed.
Ook vertegenwoordigde hij de stad Berlijn in de
Bondsdag. Onmiddellijk na zijn dood werd zijn
nagedachtenis geëerd door de Friedrich-Wilhem-Strasse in
Mitte-Tiergarten, die genoemd was naar de vader van
keizer Wilhelm II, om te dopen in Klingelhöferstrasse.
In zijn jeugd had Klingelhöfer zich een echte
revolutionair getoond. In de hectische rode lente van
1919 in München was hij plaatsvervangend
opperbevelhebber van het Beierse Rode Leger. Na de
overwinning van de witten werd hij wegens hoogverraad
tot vijf en een half jaar gevangenisstraf veroordeeld,
die hij uitzat in de vesting Niederschönfeld.
De nieuwe Duitse leiders
Friedrich Ebert regeeert
Friedrich Ebert was als overwinnaar uit de strijd
gekomen, met hulp van het leger en andere rechtse
krachten. Maar de prijs was hoog. Nog altijd zijn er
kringen in Duitsland die spreken over het verraad van de
SPD. Maar Ebert regeerde, zo goed en zo kwaad als dat
ging.
Makkelijk had hij het niet. Honderdduizenden
gedemobiliseerde (èn gedemoraliseerde) soldaten moesten
weer in de maatschappij opgenomen worden,
oorlogsinvaliden, oorlogsweduwen en –wezen vroegen zorg,
de werkloosheid was hoog en de voedselvoorziening
slecht, er moest een vredesverdrag getekend worden op
buitengewoon scherpe voorwaarden, Hindenburg lanceerde
zijn dolkstoot-mythe en rechtsnationalistische
putschisten slepen de messen om de macht over te nemen.
Ook privé had Ebert het nodige te verwerken gekregen.
Twee van zijn zoons, Heinrich en Georg, sneuvelden aan
het front, een andere zoon raakte gewond. Deze laatste,
Friedrich junior, was na de Tweede Wereldoorlog bijna
twintig jaar lang burgemeester van het communistische
Oost-Berlijn.
Philipp Scheidemann, die als eerste de republiek had
uitgeroepen, was in februari 1919 de eerste
regeringschef onder rijkspresident Ebert geworden. Hij
leidde een coalitiekabinet van SPD en enkele
centrumpartijen. In juni 1919 trad hij al weer terug
omdat hij het Verdrag van Versailles niet wilde
accepteren.
Ondanks alle hectiek zag men kans een Nationale
Vergadering te houden die de jonge republiek een nieuwe
grondwet moest geven. Voor de veiligheid van de
afgevaardigden werden de zittingen niet in Berlijn
gehouden, maar in het kleine, rustige Weimar, de stad
van Goethe en Schiller. Op 11 augustus 1919, zes weken
na de ondertekening van het Verdrag van Versailles, werd
de nieuwe grondwet van kracht. De ‘Republiek van Weimar’
was geboren.
|
Rijkspresident
Friedrich Ebert in zijn werkkamer, 1924
|
Rustig is het nooit geworden in de Weimar-republiek. De
Kapp- Lüttwitz - putsch in 1920, de hevige gevechten in
het Roergebied tussen putschisten en communisten, de
Hitler-Ludendorff-putsch in 1923, de hyperinflatie, de
vooral door rechtsnationalisten gepleegde politieke
moorden waarvan die op Rathenau en Erzberger het meest
tot de verbeelding spreken, de steeds meer weerstand
oproepende herstelbetalingen aan vooral Frankrijk, de
rancune over de verloren oorlog in militaristische
kringen en de massawerkloosheid die door de wereldwijde
economische crisis na de New Yorkse beurskrach van 1929
ongekende afmetingen aannam verhinderden dat de jonge,
tere democratie zich kon ontwikkelen tot een volwassen
staat.
In deze vruchtbare voedingsbodem kon Hitlers
nationaal-socialisme gedijen en uitgroeien tot een
beweging die niet meer te stuiten was. In januari 1933
kreeg hij de macht op een presenteerblaadje aangeboden
van de oude Hindenburg. Na nog geen 14 jaar kwam er een
eind aan de eerste Duitse republiek.
Nieuwe leiders in het stratenplan van
Berlijn
Na Eberts plotselinge dood in 1925 werd de
Sommerstrasse, die de Potsdamer Platz verbond met de
Reichstag, omgedoopt in Friedrich-Ebert-Strasse. Tijdens
de nazi-dictatuur heette deze straat vervolgens
Hermann-Göring-Strasse. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg
de straat zijn huidige naam Ebertstrasse (1947). Het
deel van de Ebertstrasse achter de Reichstag kreeg later
de naam Friedrich-Ebert-Platz (1999).
|
Luchtopname
van de Rijksdag, temidden van nieuwe
regeringsgebouwen,
met blik op de hoofdingang. Het smalle pleintje aan de achterzijde van de
Rijksdag
is de Friedrich-Ebert-Platz; de straat in het
verlengde daarvan (rechter benedenhoek)
de Ebertstrasse. Loodrecht daarop (onderrand van de foto)
loopt de Scheidemannstrasse.
|
Dat niet meer dan twee van Eberts kompanen uit de
periode van de november-revolutie met een straatnaam
herdacht worden, is opmerkelijk. Natuurlijk is er een
straat genoemd naar de man die als eerste de republiek
uitriep. In het park Tiergarten, langs de Rijksdag,
loopt de Scheidemannstrasse (1965). De straat lag
aanvankelijk in een soort niemandsland en liep dood op
de muur, die sinds 13 augustus 1961 Berlijn in tweeën
deelde. In de laatste jaren zijn in de omgeving van de
Scheidemannstrasse in adembenemend tempo nieuwe
regeringsgebouwen verrezen.
|
Otto Wels (geheel
rechts) spreekt de Berlijnse arbeiders- en
soldatenraden toe, november 1918 |
Een van Eberts steunpilaren was Otto Wels. Tijdens de
woelingen van 1918/1919 was hij stadcommandant van
Berlijn. In 1920 was hij een van de organisatoren van de
algemene staking die de Kapp-putsch deed mislukken. Op
23 maart 1933 hield hij in de rijksdag een moedige rede
tegen de machtsovername door de nazi’s. Die ontnamen hem
daarop prompt zijn burgerrechten. Wels emigreerde naar
Praag en later naar Parijs, waar hij in 1939 overleed.
In de wijk Neukölln - Gropiusstadt is de Otto-Wels-Ring (1964) naar hem genoemd.
Twee buitenlandse leiders
Jean Jaurès en W.I. Lenin
Twee namen moeten nog genoemd worden, die van een
Fransman en van een Rus. De Franse socialist Jean Jaurès
was pacifist, maar ook kenner van de Duitse geschiedenis
en cultuur. Als leider van de linkse bewegingen in
Frankrijk propageerde hij in de jaren voorafgaand aan de
oorlog een politiek van toenadering tot het Duitse
Keizerrijk.
Dit bracht hem in conflict met de
burgerlijk-nationalistische partijen in eigen land en
met de regeringen Clemenceau en Briand. Hij rekende er
op dat, mocht het tot oorlog komen, Franse en Duitse
socialisten niet de wapenen tegen elkaar zouden opnemen.
Daarom stond men ook in Duitsland argwanend tegenover
zijn de bedoelingen. In 1912 was Jaurès in Berlijn om
een toespraak te houden tijdens de viering van de Dag
van de Vrede.
Op het moment dat hij het woord wilde richten tot de
verzamelde menigte in de Neuköllner Hasenheide, greep
het hoofd van de Berlijnse politie in en verbood de
bijeenkomst ter plekke. In een geladen sfeer van fel
patriottisme en oorlogsgeruchten werd Jean Jaurès op 31
juli 1914 in Parijs door een fanatieke nationalist
doodgeschoten.
|
De Franse
socialist Jean Jaurès spreekt in Stuttgart op een
manifestatie
van de SPD tegen bewapening en imperialisme, 1907 |
Hoewel Wladimir Iljitsj Oeljanow – bijgenaamd Lenin -
een veel grotere rol speelde op het wereldtoneel, hebben
de naar hem genoemde Berlijnse straten al lang een
andere naam. De geschiedenis maakt en breekt reputaties.
Het was nota bene de Duitse legerleiding – die niets met
socialisten van welke nationaliteit dan ook op had - die
Lenin in het revolutionaire zadel hielp. Destabilisering
van de geallieerde regeringen zou de eigen krijgskansen
vergroten, zo redeneerden de generaals.
Zonder veel aarzeling gaven ze de leider van de
bolsjewieken toestemming om per trein vanuit zijn
Zwitserse ballingsoord door Duitsland naar Sint
Petersburg te reizen. De reis vond plaats in april 1917.
In een verzegelde wagon die tot buitenlands gebied
verklaard was, spoorde Lenin in gezelschap van andere
revolutionairen ongehinderd over Duits grondgebied en
vervolgens via Zweden en Finland naar zijn bestemming.
De rest is bekend: de oktoberrevolutie (die eigenlijk in
november plaatsvond) bracht de bolsjewieken aan de
macht. Tsaar Nicolaas II, die al in februari afstand had
gedaan van de troon, werd met zijn hele gezin vermoord.
Lenin werd de sterke man van de Sowjet-Unie. Al in
december 1917 kwamen de nieuwe Russische leiders een
wapenstilstand overeen met de Duitsers. Op 3 maart 1918
werd het vredesverdrag van Brest-Litowsk getekend, dat
voor de Duitsers buitengewoon gunstig uitpakte.
Jaurès en Lenin op Berlijnse
straatnaamborden
In 1987 werd in de wijk Reinickendorf – Waidmannslust,
gelegen in de voormalige Franse bezettingszone van
West-Berlijn, een deel van de Cyclopstrasse omgedoopt in
Jean-Jaurès-Strasse. Aangrenzend ligt de al eerder
genoemde Cité Foch
waar alle straten Franse namen hebben.
Dat de DDR-autoriteiten de nodige straten naar de eerste
leider van de Sowjet-Unie noemden, is geen verrassing.
In Berlijns oostelijke stadsdeel Friedrichshain werd in
1950 de Landsberger Platz omgedoopt in Leninplatz,
terwijl de Landsberger Allee Leninallee ging heten. Met
het verdwijnen van de DDR overschreden ook veel
Oost-Duitse straatnamen hun uiterste houdbaarheidsdatum.
In Berlijn heeft de Leninallee zijn oude naam
Landsberger Allee teruggekregen en de voormalige
Leninplatz heet nu Platz der Vereinten Nationen.
Noten
[1] Tussen 1947 en 1969 eigenlijk Luxemburgplatz en
Luxemburgstrasse
[2] Tussen 1947 en 1969 eigenlijk Liebknechtstrasse
[3] Georg Ledebour (1850-1947); lid van de rijksdag; was
tegen de oorlogskredieten, maar schikte zich in de
partijdiscipline van de SPD. Tegenstander van Ebert en
Scheidemann vanwege hun steun aan Wilhelms
oorlogspolitiek. Vluchtte in 1933 naar Zwitserland. Liet
zich in 1946 in het openbaar enthousiast uit over de
fusie van SPD en KPD tot Sozialistische Einheitspartei
Deutschlands (SED) in het door de Russen bezette
oostelijke deel van Duitsland. Als dank gunden de
DDR-autoriteiten hem postuum zijn straatnaam.
[4]
De Poolse verver Julian Balthasar Marchlewski was in
1893 mede-oprichter van de Poolse Socialistische Partij;
vestigde zich in 1902 in Berlijn; werd in 1916
gearresteerd en na de oorlog uitgewezen; keerde al in
1919 via Moskou illegaal naar Duitsland terug, waar hij
lid werd van het centrale comité van de pas opgerichte
KPD. Tot zijn dood in 1922 was hij voorzitter van de
Internationale Rode Hulp.
Geraadpleegde bronnen
▬
Karl Bosl (Herausg.): Bayern im Umbruch. Die
Revolution von 1918, ihre
Voraussetzungen, ihr Verlauf
und ihre Folgen. München/Wien, 1969
▬
Helmut Bock (Herausg.): Gewalten und Gestalten.
Miniaturen und Porträts zur
deutschen Novemberrevolution
1918/1919. Leipzig etc., 1977
▬
Frederik Hetmann: Rosa L. Weinheim/Basel, 1976
(Nederl. uitg., Bussum, 1981)
▬
Hansjörg Viesel: Literaten an der Wand. Die Münchener
Räterepublik und die
Schriftsteller. Frankfurt (Main),
1980
▬
Alex de Jonge: Kroniek van de Weimar-republiek.
Voorspel tot Hitler-Duitsland.
Utrecht/Antwerpen, 1980
▬
Barbara Tuchman: Het Zimmerman Telegram.
Amsterdam/Brussel, 1984
▬
Heinrich August Winkler: Weimar 1918-1933. Die
Geschichte der ersten deutschen
Demokratie. München,
1993
▬
Sebastian Haffner: Der Verrat. Deutschland 1918-1919.
3e erweiterte Auflage,
Berlin, 1995
▬
Klaus Gietinger: Eine Leiche im Landwehrkanal. Die
Ermordung der Rosa L.
Berlin, 1995
▬
Walter Mühlhausen: Friedrich Ebert. Sein Leben, sein
Werk, seine Zeit.
Heidelberg, 1999
▬
Michael Fröhlich (Hrsg.): Das Kaiserreich. Portrait
einer Epoche in Biographien,
Darmstadt, 2001
▬
Website Lexikon von A-Z zur
Berlingeschichte
Berlin von A bis Z |