naar Berlijn pagina - naar homepage


Politici, diplomaten en revolutionairen in Duitsland rond de Eerste Wereldoorlog

Verhalen en portretten uit de Eerste Wereldoorlog aan
de hand van hedendaagse straatnamen in Berlijn (deel 7)

door Rob Kammelar

Toen de door de Kieler matrozen begonnen rebellie op 9 november 1918 oversloeg naar Berlijn, was de revolutie binnen een dag voltooid. Kanselier Max von Baden dankte de keizer af, die zelf van niets wist. De sociaaldemocraat Philipp Scheidemann en even later de Spartakist Karl Liebknecht riepen onafhankelijk van elkaar de republiek uit, al bedoelden ze elk iets anders.
De keizer vluchtte vanuit zijn hoofdkwartier in het Belgische Spa naar Nederland. Het machtige, trotse Duitse keizerrijk was ineens verdwenen. Duitsland was op slag een republiek. Alleen was nog niet duidelijk wie er regeerde.
Op verschillende plaatsen, zoals in Berlijn en München, braken hevige gevechten om de macht uit. De socialistische partij SPD kon tenslotte met hulp van vrijkorpsen, geformeerd uit teruggekeerde frontsoldaten, voorkomen dat Duitsland communistisch werd. De sociaaldemocraat Friedrich Ebert werd Duitslands nieuwe staatshoofd.
Vooral in de DDR werden de revolutionairen die van Duitsland een communistische staat hadden willen maken in ere gehouden. Veel van deze Spartakisten, met Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg als aanvoerders, werden in Oost-Berlijn met een straatnaam geëerd. Het aantal straten in Berlijn met namen van politici uit het winnende kamp is merkwaardigerwijs klein.

Inhoud

De oude garde
      Politici en diplomaten van het keizerrijk
      Keizerlijke politici in het Berlijnse stratenplan
Duitsland wordt een republiek
      De novemberrevolutie
      Burgeroorlog in Berlijn
      Revolutionairen als straatnaam: Liebknecht, Luxemburg en anderen
Revolutie in Beieren
      De Beierse radenrepubliek
      Beierse revolutionairen als straatnaam in Berlijn
De nieuwe Duitse leiders
      Friedrich Ebert regeert
      Nieuwe leiders in het stratenplan van Berlijn
Twee buitenlandse leiders
      Jean Jaurès en W.I. Lenin
      Jaurès en Lenin op Berlijnse straatnaamborden
Noten
Geraadpleegde bronnen

De oude garde

Politici en diplomaten van het keizerrijk
Na alle generaals, gevechtspiloten en andere militaire naamgevers van Berlijnse straten, zou men verwachten ook de nodige politici uit de laatste jaren van het keizerrijk aan te treffen op de straatnaamborden van de Duitse hoofdstad.

Zij waren immers de bedenkers van de machtspolitiek, die door de militairen – slechts uitvoerende ambtenaren met een militaire taak – in concrete resultaten moest worden omgezet. Maar dat valt tegen. Juist het ontbreken van straten die de namen dragen van ‘s keizers politici valt op. Politici hadden in het keizerrijk met zijn Pruisische militaristische traditie nu eenmaal een stuk minder aanzien dan de dragers van ’s keizers wapenrok.

In de schaduw van keizer Wilhelm II - de absolute monarch – kregen politici nauwelijks ruimte hun eigen inzichten in beleid om te zetten. Ze waren dienaren van de keizer, niet van het volk zoals dat in een democratie gebruikelijk is.

De hoogsten in dit ambt – de opeenvolgende kanseliers – waren voornamelijk bezig met het in toom houden van Wilhelm II, dat wil zeggen met het wegmasseren van Wilhelms internationele blunders en met het volk te behoeden voor de al te scherpe kantjes van ‘s keizers grillen.

Zo valt het te verklaren dat we in Berlijns stratenplan tevergeefs zoeken naar de kanseliers die tijdens de Eerste Wereldoorlog in functie waren. Bethmann Hollweg, noch Michaelis, noch Hertling en zelfs niet Max von Baden prijken op een straatnaambord in Berlijn.
 
Keizer Wilhelm II heeft tussen cruise en crisis
nog tijd gevonden om te poseren in admiraalsuniform.

Zijn er dan helemaal geen politici van de oude garde meer te vinden op Berlijnse straatnaamborden? Na flink speuren vinden we nog enkele mannen van het tweede echelon die ’s keizers regering tijdens de Eerste Wereldoorlog vertegenwoordigden.

Siegfried Graf von Roedern werd in 1916 benoemd tot staatssecretaris op het Reichsschatzamt (Ministerie van Financiën) en een jaar later werd hij daar minister. Met hoge belastingen op vermogensaanwas - een soort oorlogswinstbelasting - probeerde hij de lege schatkist weer wat te vullen, zodat de oorlog gaande gehouden kon worden.

Ook de Kriegsanleihen – de oorlogsleningen – moesten hiertoe geld in het laatje brengen, wat wonderwel lukte. Zo kon von Roedern op 7 oktober 1916 met voldoening in de Reichstag melden dat de vijfde oorlogslening ruim 10 en een half miljard mark had opgebracht. Wilhelm II liet vanuit het Grosses Hauptquartier tevreden een snorkende verklaring uitgaan:

   “Mehr als 10 ½ Milliarden sind bei der fünften Kriegsanleihe aus allen Kreisen des Volkes aufgebracht worden. (…). Dies Ergebnis, das erreicht ist unter dem Toben des stärksten aller bisherigen Angriffe auf unsere Front, muß als der Ausdruck unerschütterlichen Vertrauens der Nation auf sich und ihre Zukunft gelten. Deutschland arbeitet weiter inmitten der Verheerungen des Krieges, und solange jeder alles, was er bei dieser Arbeit erübrigt, dem Reiche gibt, ruht dieses unerschöpfbar auf der eigenen Stärke. (…).”

Wilhelm von Waldow was een collega van Siegfried von Roedern. Vanwege de enorme problemen met de voedselvoorziening van zowel het leger als de burgerbevolking werd in 1916 het Kriegsernährungsamt in het leven geroepen, dat enige tijd later de bevoegdheid van ministerie kreeg en onder de naam Reichsernährungsamt – zeg maar: ministerie van Voedselvoorziening – functioneerde. Von Waldow werd hier in 1917 staatssecretaris.

Veel interessanter – alleen al door zijn standplaats en zijn ambt tijdens de oorlog - is Johann Heinrich Graf von Bernstorff. Hij was namelijk van 1908 tot 1917 ambassadeur van het Duitse keizerrijk in Washington.

Na het uitbreken van de oorlog in Europa was het zijn voornaamste taak de Verenigde Staten ervan te weerhouden deel te gaan nemen aan de gewapende strijd. Keizer Wilhelm II en diens regering in Berlijn maakten het hem daarbij allesbehalve gemakkelijk.

In hun Pruisische hoogmoed lieten ze weinig na om de Amerikanen te irriteren en tegen zich in het harnas te jagen. Maar Bernstorff bofte. De doorsnee Amerikaan stond onverschilig tegenover de Europese oorlog en president Woodrow Wilson was absoluut niet van plan partij te kiezen in het conflict.

Zijn politiek was er op gericht de strijdende partijen in Europa aan de onderhandelingstafel te krijgen. Noch de centrale machten, noch de geallieerden gingen op Wilsons voorstellen in. De Duitsers waren er heilig van overtuigd dat de militaire overwinning hun niet kon ontgaan.

Ook de Britten en de Fransen, hoewel minder zeker van hun zaak, wilden doorvechten tot het einde, omdat ze beseften dat alleen een totale militaire nederlaag van de Duitse legers Europa voor langere tijd vrede zou garanderen.

Graf Bernstorff, Duitslands ambassadeur in
Washington tijdens de Eerste Wereldoorlog

Pas toen de Duitse regering op 1 februari 1917 de onbeperkte duikbootoorlog afkondigde en Duitse onderzeeërs prompt daarop binnen enkele dagen een reeks Amerikaanse koopvaardijschepen tot zinken brachten, keerde de publieke opinie in de VS zich scherp tegen Duitsland. Wilson kon niet anders dan de Duitse schanddaden beantwoorden met een oorlogsverklaring.

De diplomatieke inspanningen van Graf Bernstorff, fel tegenstander van de legerleiding die voortzetting van de strijd wenste tot het uiterste, waren tenslotte niet opgewassen gebleken tegen de hoogmoed en botheid van zijn opdrachtgevers.

De Oberste Heeresleitung liet Bernstorff, eenmaal terug in Duitsland, overplaatsen naar het onaantrekkelijke Constantinopel. Na de oorlog werd hem de post van minister van Buitenlandse zaken aangeboden, waarvoor hij bedankte. Hij werd voorzitter van de Duitse Liga voor de Volkenbond. In 1933, toen in Duitsland voor lange tijd het licht uitging, vluchtte hij naar Zwitserland.

Keizerlijke politici in het Berlijnse stratenplan
Von Roedern, aan wiens politieke carrière in 1918 een eind kwam, heeft zijn naam aan maar liefst vijf verschillende straten gegeven. Zo loopt er een Roedernallee (vóór 1910) in Reinickendorf – Wittenau en hebben vier andere Berlijnse wijken elk hun eigen Roedernstrasse, n.l. Hellersdorf – Mahlsdorf (ca.1905), Köpenick – Oberschöneweide (ca.1907), Reinickendorf – Hermsdorf (vóór 1908) en Hohenschönhausen (vóór 1909). Opvallend genoeg dateren al deze straatnamen van ruim voor de Eerste Wereldoorlog, toen von Roedern, weliswaar al dik met orden en onderscheidingen beladen, nog slechts lokale functies bekleedde.

Ook staatssecretaris Wilhelm von Waldow moest in 1918 het veld ruimen. De naar hem genoemde straten dateren eveneens alle vijf (!) van ver voor de oorlog. In Lichtenberg-Karlshorst loopt de Waldowallee (1900), die overgaat in de Verlängerte Waldowallee (1950). Verder kent Berlijn drie Waldowstrassen, namelijk in Pankow-Niederschönhausen (1894), in Hellersdorf-Mahlsdorf (1902) en in Lichtenberg-Alt Hohenschönhausen (1902)

Naar een andere minister – de typische vakminister Reinhold Kraetke die van 1910 tot 1917 over het post-, telefoon- en telegraafverkeer ging – zijn twee straten genoemd, die beide nog bestaan. Zowel in Marzahn-Kaulsdorf als in Lichtenberg-Friedrichsfelde loopt een Kraetkestrasse. Beide straten dateren van omstreeks 1910.

Graf Bernstorff kreeg pas in 1977 ‘zijn’ straat. Voornamelijk uit waardering voor zijn ijveren voor de Volkerenbond werd in dat jaar een deel van de Waidmannsluster Damm in het stadsdeel Reinickendorff omgedoopt in Bernstorffstrasse.

Tenslotte treffen we in het stadsdeel Schöneberg nog de Naumannstrasse (1929) aan. De oud-dominee Friedrich Naumann was lid van de Rijksdag en een hartstochtelijk voorstander van de vlootpolitiek en de koloniale expansiedrift van keizer Wilhelm II.

Hij ondersteunde de revolutionaire beweging van de Jonge Turken in het Osmaanse Rijk, Duitslands bondgenoot in de wereldoorlog, maar raakte in opspraak toen hij de genocide op de Armeniers in 1915 niet veroordeelde. De huidige liberale Freie Demokratische Partei (FDP) steunt deels op het gedachtengoed van Friedrich Naumann, die in 1919 overleed.

Duitsland wordt een republiek

De novemberrevolutie
Het verschijnen van de Amerikaanse troepen op het strijdtoneel betekende het einde van de Duitse oorlogskansen. Meer nog, het luidde het einde in van het Duitse keizerrijk. De wapenstilstand voorkwam een grote militaire nederlaag. De stemming onder de uitgeputte soldaten was al langere tijd zeer slecht. De mannen wilden naar huis. Ook de mensen thuis waren oorlogsmoe.

Op 5 november 1918 braken in Kiel op de oorlogsschepen, die sinds de slag bij het Skagerrak werkloos in de thuishavens lagen, onlusten uit onder de matrozen. Binnen enkele dagen verspreidde die revolutionaire stemming zich over het gehele rijk. Op 9 november bereikte de revolutie Berlijn.

De eigenlijke revolutie vond plaats op die tumultueuze 9 november 1918. De Berlijnse straten waren gevuld met demonstranten – stakende arbeiders, gedroste soldaten en muitende matrozen – die in grote optochten naar het regeringscentrum trokken. Rijkskanselier Max von Baden had zojuist, zonder overleg met de keizer, de afdanking van Wilhelm II bekend gemaakt en liet vervolgens Berlijn voor wat het was.

Hij vertrok naar zijn landgoed in Zuid-Duitsland, nadat hij de regeringsvolmacht had overgedragen aan de sociaaldemocraat Friedrich Ebert, wiens SPD ijlings in de regering was opgenomen toen de militaire nederlaag zich steeds scherper aftekende. Keizer Wilhelm liet troepen en rijk in de steek, verliet het legerhoofdkartier in Spa en kreeg asiel in Nederland. Zijn afdanking van de troon stuurde hij drie weken later per post.

9 november 1918; demonstranten en toeschouwers vullen het centrum
van Berlijn, hier op de hoek van Wilhelmstrasse en Zimmerstrasse.

De republiek werd uitgeroepen. Tweemaal zelfs, kort na elkaar. Voor de Rijksdag had zich een enorme menigte mensen verzameld in afwachting van de dingen die komen gingen. De sociaaldemocraat Philipp Scheidemann onderbrak zijn schrale lunch van waterige aardappelsoep en sprak de menigte toe vanuit een raam op de eerste verdieping. Hij eindigde met de woorden Es lebe die deutsche Republik!! en ging vervolgens zijn soep afeten.

9 november 1918, de sociaaldemocraat Philipp Scheidemann
roept de republiek uit vanuit een raam van de Rijksdag

Twee kilometer verderop was het keizerlijke paleis bezet door groepen links-radicale arbeiders gesteund door revolutionaire matrozen en soldaten. De Schlossplatz zag zwart van de mensen. Op het balkon vanwaar Wilhelm II op 1 augustus 1914 het begin van de oorlog had verkondigd, stond nu de linkse socialist Karl Liebknecht en riep de menigte toe:

  “Der Tag der Revolution ist gekommen. Wir haben den Frieden erzwungen. Der Friede ist in diesem Augenblick geschlossen. Das Alte ist nicht mehr. Die Herrschaft der Hohenzollern, die in diesem Schloß jahrhundertelang gewohnt haben, ist vorüber. In dieser Stunde proklamieren wir die freie sozialistische Republik Deutschland. Wir grüßen unsere russischen Brüder [. . .]”

Het keizerrijk ‘verdween in de geschiedenis’ – treffende formulering van Sebastian Haffner -, zijn instituties bleven echter grotendeels intact. In de weken die volgden op de revolutiedag ontwikkelde zich een verbeten strijd om de macht tussen centrum-links en radicaal links, uitmondend in een burgeroorlog.

9 november 1918, de linkse socialist Karl Liebknecht roept
de republiek uit vanaf het balkon van het keizerlijk paleis.

Burgeroorlog in Berlijn
Het nieuwe staatshoofd Friedrich Ebert was volkomen verrast toen zijn partijgenoot Scheidemann de republiek uitriep. Ebert wilde geen revolutie en hij wilde zeker geen onlusten. Normalisatie van de toestand en aansturen op een constitutionele monarchie, dat was wat Ebert wilde. Maar de gebeurtenissen namen hun eigen loop.

Radicale arbeidersgroepen, gesteund door overgelopen matrozen en soldaten, eisten een regering van vertegenwoordigers van de arbeiders- en soldatenraden die zich in de fabrieken en kazernes aan het vormen waren.

De uitkomst van een voor half december gepland rijksradencongres vrezend, liet Ebert, na geheim overleg met kwartiermeester-generaal Groener (zie Deel 3), [NB: hier doorklikpunt naar Deel 3: Het Einde. Ludendorff, Hindenburg, Groener] reguliere troepen naar Berlijn marcheren. Zij moesten de wankele orde bewaken. Op 6 december kwam het tot schietpartijen, waarbij doden en gewonden vielen.

Friedrich Ebert (met hoed) verwelkomt de ordetroepen in Berlijn, 10 december 1918

De Spartakusbond, een groep van links-radicale intellectuelen, die sympathiseerden met de Russische revolutie, probeerde greep op de ontwikkelingen te krijgen. Twee van zijn invloedrijkste leden, Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg - kort tevoren vrijgelaten uit politieke detentie - reisden onmiddellijk naar Berlijn om zich in de revolutionaire verwikkelingen te storten.

Liebknecht had als enige rijksdagafgevaardigde consequent tegen de goedkeuring van de oorlogskredieten gestemd. Samen met Rosa Luxemburg gaf hij de illegale Spartakusbrieven uit, waarin de proletarische revolutie werd gepropageerd en scherp werd geageerd tegen de oorlogspolitiek van regering, generaals en industriebaronnen.

Eenmaal in Berlijn richtten Liebknecht en Luxemburg de krant Die rote Fahne op. Het eerste nummer verscheen op 9 november. Met felle artikelen en oproepen tot stakingen en demonstraties probeerde Spartakus aan te sturen op een Duitse sovjetstaat naar Russisch model. Zonder veel succes trouwens. De Berlijnse arbeiders leken meer te voelen voor de sociaaldemocratie dan voor de dictatuur van het proletariaat.

Tijdens het rijksradencongres kozen ze uitsluitend vertegenwoordigers van de SPD en onafhankelijke socialisten van de USPD. Geen enkele Spartakist werd gekozen. Om slagvaardiger te kunnen optreden richtten de Spartakisten vervolgens samen met andere links-radicale groeperingen de Kommunistische Partei Deutschlands (KPD) op.

Spartakisten bezetten het gebouw van de Vorwärts, de partijkrant van de SPD, januari 1919.

De Berlijnse garnizoenen bestonden inmiddels niet meer. Ze waren opgelost. De soldaten waren naar huis, of hadden zich aangesloten bij revolutionaire groeperingen. Ebert zag geen andere uitweg dan nog meer troepen in te zetten. Niet alleen rijksweer, maar ook vrijkorpsen – particuliere legertjes van rechtsnationalistische krijgsheren – werden ingezet. Hun eerste taak was het ontwapenen van de Volksmarinedivision en andere revolutie-gezinde garnizoenen. Er braken opnieuw gevechten uit.

De Volksmarinedivision bezette het keizerlijk paleis en de tegenoverliggende Marstall. Toen Otto Wels, stadcommandant van Berlijn en vertrouweling van Ebert, hen tot ontruiming probeerde te bewegen, werd hij gevangen genomen.

Zonder met de veiligheid van Wels en andere gevangenen rekening te houden, beschoot de Reichswehr vervolgens de gebouwen met hun kanonnen. Het lukte desondanks niet de bezetters te verdrijven. Otto Wels kwam vrij toen de rebellerende matrozen alsnog na onderhandelingen vrijwillig de gebouwen opgaven.

24 december 1918, revolutionaire troepen hebben de aanval van
regeringstroepen op het keizerlijk paleis in Berlijn afgeslagen.
Elf revolutionairen en 56 regeringsgetrouwe soldaten kwamen om.

Op 5 januari 1919 begon een opstand die het einde inluidde van radicaal-links. Aanleiding was het door Ebert bevolen ontslag van Emil Eichhorn, de populaire politiechef van Berlijn en USPD-er. Er ontstond een spontane volkswoede.

Stakingen legden Berlijn lam, arbeiders bezetten de uitgeverijen van dagbladen, wapens werden uitgedeeld, straten werden gebarricadeerd. Karl Liebknecht nam zitting in het Revolutionaire Comité. Wanhopig probeerde de jonge KPD eenheden van de regeringstroepen tot overlopen te bewegen. Tevergeefs.

Toen de SPD-krant Vorwärts opriep tot de “Stunde der Abrechnung” was er geen houden meer aan. Vrijkorpssoldaten maakten genadeloos jacht op linkse sympathisanten. Sommige eenheden kondigden luidkeels hun bedoelingen aan:

  Hakenkreuz am Stahlhelm,
schwarz-weisz-rotes Band,
die Brigade Erhardt
werden wir genannt.
Die Brigade Erhardt
schlägt alles kurz und klein,
wehe Dir, wehe Dir,
du Arbeiterschwein.

Honderden opstandelingen kwamen om bij straatgevechten of werden standrechtelijk geëxecuteerd.
 
Maart 1919. Regeringsgetrouwe troepen schieten met een mijnenwerper op
 woonblokken in de arbeiderswijk Lichtenberg. Ook schrokken ze er niet voor
 terug vlammenwerpers en zelfs vliegtuigen in te zetten.

Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg, die op geheime adressen verbleven, werden op 15 januari kort na elkaar aangehouden en overgedragen aan de commandant van de Garde-Kavallerie-Schützen-Division, die zijn hoofdkwartier had in het Eden-hotel tegenover de Berlijnse Zoo.

Na een korte ondervraging werd Karl Liebknecht per auto naar het nabij gelegen park Tiergarten gereden, uit de auto gezet en vervolgens meerdere malen van nabij in de rug geschoten. Hij was meteen dood: Auf der Flucht erschossen.

Rosa Luxemburg werd na haar ondervraging via een zijuitgang van het hotel naar een gereedstaande auto gevoerd. Buiten kreeg zij onverhoeds een geweldige klap op het hoofd met de kolf van een geweer. Half bewusteloos werd ze in de auto gesleurd, die vervolgens ook richting Tiergarten reed. Na enkele honderden meters schoot een van haar begeleiders haar met zijn pistool door het hoofd. Haar lichaam werd in het Landwehrkanal gegooid. Het werd pas op 1 juni geborgen.
 
Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht


Revolutionairen als straatnaam: Liebknecht, Luxemburg en anderen
De herinnering aan Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg wordt in Duitsland en speciaal in Berlijn op velerlei manieren levend gehouden. Vooral in de voormalige Duitse Democratische Republiek, die zichzelf graag profileerde als de uiteindelijke realisatie van de idealen van de Spartakusbond, bereikten Karl und Rosa postuum cultstatus.

Hun namen werden in één adem genoemd met die van Marx, Engels en Lenin. Jaarlijks werd er op hun sterfdag – 15 januari – een grote herdenkingsbijeenkomst gehouden op de begraafplaats Friedrichsfelde in Berlijn-Lichtenberg, waar tienduizenden mensen aan deelnamen. Nu nog – bijna twintig jaren na de val van de muur – bezoeken jaarlijks duizenden mensen hier het graf van deze beide revolutionairen.

In Berlijn-Mitte vinden we net ten noorden van de Alexanderplatz de Rosa-Luxemburg-Platz (1947) en de Rosa-Luxemburg-Strasse1) (1947). Op de Rosa-Luxemburg-Platz, die eerder onder andere Bülowplatz (1910-1933) en Horst-Wessel-Platz (1933-1945) heette, staat tegenover het theater van de beroemde Freie Volksbühne het Karl-Liebknecht-Haus, in DDR-tijden het hoofdkwartier van de Sozialistische Einheitspartei Deutschlands.
 
Straatnaambord op de Rosa-Luxemburg-Platz, die eerst Bülowplatz heette,
 vervolgens tijdens de nazi-tijd Horst-Wessel-Platz. Sinds 1947 draagt
dit plein de naam van de communiste Rosa Luxemburg.

De voormalige Kaiser-Wilhelm-Strasse die vanaf de kop van Unter den Linden tussen Dom en keizerlijk paleis richting Alexanderplatz liep, heet tegenwoordig Karl-Liebknecht-Strasse2) (1947).

Nog meer revolutionairen vinden we terug als Berlijnse straatnaam, al traden ze tijdens de Berlijnse troebelen van 1918/1919 veel minder op de voorgrond dan hun medestrijders Liebknecht en Luxemburg.

In de oostelijke wijk Hellersdorf-Mahlsdorf werd in 1951 de Bismarckstrasse omgedoopt in Ledebourstrasse naar Georg Ledebour3), SPD-er die in 1917 voorzitter werd van de nieuwe onafhankelijke socialistische partij USPD. Ledebour sympathiseerde met de Spartakusbond. Tijdens de januari-opstand was hij – met Liebknecht – een van de leiders van het Revolutionaire Comité.

Franz Mehring ontwikkelde zich van burgerlijk democraat tot links-radicaal. Hij was hoofdredacteur van de liberale Berlijnse Volkszeitung en sloot zich in 1891 aan bij de SPD, waarin hij steeds verder opschoof naar links. In 1916 was hij mede-oprichter van de Spartakusbond. Hij overleed in 1919.

Berlijn eert zijn nagedachtenis met maar liefst drie straten. In Kreuzberg liggen vlakbij het U-Bahn-station Hallesches Tor de Mehringplatz (1947) en de Mehringdamm (1947). In het oostelijk stadsdeel Friedrichshain bevindt zich de Franz-Mehring-Platz (1972). Aan dit plein staat het gebouw waar de officiële DDR-krant Neues Deutschland gemaakt werd en waarin nu o.a. de Rosa-Luxemburg-Stiftung is gevestigd.
 
De Mehringplatz in Berlijn-Kreuzberg, die vroeger Belle-Alliance-Platz heette.
Behalve de naam is het enige dat hier aan de tijden van voor de Tweede Wereldoorlog
herinnert de Friedenssäule, opgericht in 1843 ter herdenking van de overwinning van
de Pruisen op Napoleon in 1815 bij het Belgische plaatsje Belle-Alliance.

Eveneens in Friedrichshain loopt nog de Marchlewskistrasse (1950), genoemd naar nog een mede-oprichter van de Spartakusbond4). Andere Spartakisten zijn inmiddels verwijderd uit het Berlijnse stratenplan. Zo verdween onder anderen de naam van Wilhelm Pieck – mede-oprichter van de Spartakusbond en later president van de DDR – en heet de in 1951 naar hem genoemde straat sinds 1994 Torstrasse.

Ook Clara Zetkin en Hermann Duncker – beiden Spartakisten van het eerste uur – zijn hun straatnaam na de val van de muur kwijtgeraakt. De straten die een tijd lang hun naam droegen heten nu Dorotheenstrasse (Mitte) resp. Treskowallee (Köpenick - Oberschöneweide).

Revolutie in Beieren

De Beierse radenrepubliek
Niet alleen in Berlijn woedden revolutie en burgeroorlog. Ook in andere Duitse steden werd om de macht gevochten. In München leek het werkelijk even of de revolutie zou slagen.

De door de Kieler matrozen teweeggebrachte revolutiegolf bereikte op 7 november München. Een steeds groter wordende demonstratie-optocht met aan het hoofd de dichter-journalist Kurt Eisner trok van de Theresienwiese naar het centrum van de stad. Soldaten van de langs de route liggende kazernes sloten zich bij de stoet aan.

Een in het tumult gekozen arbeiders- en soldatenraad proclameerde nog ‘s nachts de vrijstaat Beieren en verklaarde het koningshuis Wittelsbach voor afgezet. Koning Ludwig III vluchtte naar Oostenrijk. De linkse socialist Kurt Eisner werd de eerste minister-president van de republiek Beieren. Zijn regering duurde 100 dagen. Bij de verkiezingen van januari 1919 leed Eisner een verpletterende nederlaag. Winnaars waren SPD en de onder rechts-nationalistische invloed staande conservatieve Beierse Volkspartij.
 
De dichter-journalist Kurt Eisner, die minister-president
van de eerste Beierse Republiek werd.

Op weg naar het Landdag-gebouw om zijn aftreden aan te kondigen, werd Eisner op straat doodgeschoten door een rechts-radicale officier, die later ook nog antisemitische motieven voor zijn daad aanvoerde.

De moord op Eisner verscherpte de tegenstellingen binnen de kersverse republiek. Eerst namen de sociaaldemocraten de macht over in de Centrale Raad, maar vervolgens raakten ze in het defensief. Ze weken uit naar Bamberg en vormden daar met steun van de Beierse Boerenbond een tegenregering.

De achterblijvers, linkse socialisten, communisten en anarchisten, riepen op 7 april 1919 op voorstel van de dichter Erich Mühsam de Radenrepubliek Beieren uit. Mühsam – die bevriend was met beroemde schrijvers als Heinrich Mann, Frank Wedekind en Lion Feuchtwanger – was in november al lid geweest van de arbeiders- en soldatenraad die de Beierse republiek had geproclameerd en de koning had weggestuurd.
 
De regering van de eerste Beierse Radenrepubliek;
 zittend in het midden (met baard) Erich Mühsam

De jonge dichter Ernst Toller – die een jaar lang als frontsoldaat in de voorste linies bij Verdun had gevochten - werd voorzitter van de Centrale Raad. Zijn leiderschap duurde zes dagen. Toen vond opnieuw een staatsgreep plaats. De communisten namen de macht over en proclameerden de Communistische Radenrepubliek. Toller werd opgevolgd door de KPD-er Leviné, maar bleef wel betrokken bij de opbouw van het Beierse Rode Leger.
 
Ernst Toller op een politiefoto uit januari 1919

Op 4 mei 1919 was de rode droom voorbij. De Beierse regering in Bamberg, gesteund door de regerende SPD in Berlijn, stuurde troepen naar München om de radenregering met geweld ten val te brengen. Het Beierse Rode Leger, nog geen 10.000 man onder bevel van de gedroste Kieler matroos Eglhofer, had geen schijn van kans.

Vooral de vrijkorpsen, bewapende burgerwachten, traden genadeloos op. Berovingen, plunderingen, klopjachten, arrestaties, aanslagen, executies, moordpartijen. De witte terreur overtrof alles wat de roden aan excessen hadden begaan. Over het aantal doden bestaan geen precieze cijfers. Zeker is dat honderden ‘roden’ en nog meer burgers door geweld omkwamen. De ‘witten’ verloren ongeveer 40 man.
 
Witte terreur, 2 mei 1919: Gustav Landauer (rechts midden, met baard),
een van de leiders van de Tweede Beierse Radenrepubliek, is opgepakt
door witten en zal even later zonder vorm van proces worden doodgeschoten
.

Verschillende leiders van de radenrepubliek werden gedood, met of zonder proces. Onder hen waren Eugen Leviné en Gustav Landauer. Toller en Mühsam brachten het er levend af. Beiden werden gearresteerd en tot lange gevangenisstraffen veroordeeld, evenals meer dan 2.200 medestanders.

Beierse revolutionairen als straatnaam in Berlijn
Kurt Eisner, Erich Mühsam, Ernst Toller. Alledrie waren ze dichter, alledrie hadden ze een Berlijns verleden en alledrie speelden ze een prominente rol tijdens de hectische naoorlogse maanden in München. Ook aan hen houden enkele Berlijnse straatnamen de herinnering levend.

Ernst Toller kwam in 1924 vrij. In de gevangenis schreef hij toneelstukken waarin de nieuwe, proletarische mens centraal staat: Die Wandlung, Masse-Mensch, Maschinenstürmer e.a. In 1930 publiceerde hij het stuk Feuer aus den Kesseln over de matrozenopstand van 1917 waarin Köbis en Reichpietsch zo’n belangrijke rol speelden. Toller verliet Duitsland in 1933. Hij vestigde zich in de VS, waar hij in 1939 een eind aan zijn leven maakte. Hij verhing zich in zijn New Yorkse hotelkamer met het koord van zijn kamerjas.

Erich Mühsam werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar. Door een algemene amnestie kwam hij op 24 december 1924 vrij. Hij nam onmiddellijk zijn stiel van linkse agitator weer op. Met toespraken, protestdemonstraties en straatacties zette hij zich in voor de vrijlating van politieke gevangenen. Op 27 februari 1933 pakten de nazi’s hem bij de eerste de beste razzia na de rijksdagbrand – de vlammen waren nauwelijks gedoofd – op. Anderhalf jaar later werd hij vermoord in het concentratiekamp Oranienburg.

Op het grondgebied van het voormalige Oost-Berlijn lopen de Mühsamstrasse (1951) in het stadsdeel Friedrichshain en de Tollerstrasse (1951) in de wijk Pankow – Wilhelmsruh. In de wijk Tempelhof-Lichtenrade, voormalig West-Berlijn, treffen we dan nog de Eisnerstrasse (1949) aan.

In het voormalige West-Berlijn loopt nog een straat die herinneringen oproept aan de Beierse Radenrepubliek. Gustav Klingelhöfer was jarenlang een gewaardeerd SPD - raadslid geweest in Berlijn toen hij in 1961 overleed. Ook vertegenwoordigde hij de stad Berlijn in de Bondsdag. Onmiddellijk na zijn dood werd zijn nagedachtenis geëerd door de Friedrich-Wilhem-Strasse in Mitte-Tiergarten, die genoemd was naar de vader van keizer Wilhelm II, om te dopen in Klingelhöferstrasse.

In zijn jeugd had Klingelhöfer zich een echte revolutionair getoond. In de hectische rode lente van 1919 in München was hij plaatsvervangend opperbevelhebber van het Beierse Rode Leger. Na de overwinning van de witten werd hij wegens hoogverraad tot vijf en een half jaar gevangenisstraf veroordeeld, die hij uitzat in de vesting Niederschönfeld.

De nieuwe Duitse leiders

Friedrich Ebert regeeert
Friedrich Ebert was als overwinnaar uit de strijd gekomen, met hulp van het leger en andere rechtse krachten. Maar de prijs was hoog. Nog altijd zijn er kringen in Duitsland die spreken over het verraad van de SPD. Maar Ebert regeerde, zo goed en zo kwaad als dat ging.

Makkelijk had hij het niet. Honderdduizenden gedemobiliseerde (èn gedemoraliseerde) soldaten moesten weer in de maatschappij opgenomen worden, oorlogsinvaliden, oorlogsweduwen en –wezen vroegen zorg, de werkloosheid was hoog en de voedselvoorziening slecht, er moest een vredesverdrag getekend worden op buitengewoon scherpe voorwaarden, Hindenburg lanceerde zijn dolkstoot-mythe en rechtsnationalistische putschisten slepen de messen om de macht over te nemen.

Ook privé had Ebert het nodige te verwerken gekregen. Twee van zijn zoons, Heinrich en Georg, sneuvelden aan het front, een andere zoon raakte gewond. Deze laatste, Friedrich junior, was na de Tweede Wereldoorlog bijna twintig jaar lang burgemeester van het communistische Oost-Berlijn.

Philipp Scheidemann, die als eerste de republiek had uitgeroepen, was in februari 1919 de eerste regeringschef onder rijkspresident Ebert geworden. Hij leidde een coalitiekabinet van SPD en enkele centrumpartijen. In juni 1919 trad hij al weer terug omdat hij het Verdrag van Versailles niet wilde accepteren.

Ondanks alle hectiek zag men kans een Nationale Vergadering te houden die de jonge republiek een nieuwe grondwet moest geven. Voor de veiligheid van de afgevaardigden werden de zittingen niet in Berlijn gehouden, maar in het kleine, rustige Weimar, de stad van Goethe en Schiller. Op 11 augustus 1919, zes weken na de ondertekening van het Verdrag van Versailles, werd de nieuwe grondwet van kracht. De ‘Republiek van Weimar’ was geboren.
 
Rijkspresident Friedrich Ebert in zijn werkkamer, 1924

Rustig is het nooit geworden in de Weimar-republiek. De Kapp- Lüttwitz - putsch in 1920, de hevige gevechten in het Roergebied tussen putschisten en communisten, de Hitler-Ludendorff-putsch in 1923, de hyperinflatie, de vooral door rechtsnationalisten gepleegde politieke moorden waarvan die op Rathenau en Erzberger het meest tot de verbeelding spreken, de steeds meer weerstand oproepende herstelbetalingen aan vooral Frankrijk, de rancune over de verloren oorlog in militaristische kringen en de massawerkloosheid die door de wereldwijde economische crisis na de New Yorkse beurskrach van 1929 ongekende afmetingen aannam verhinderden dat de jonge, tere democratie zich kon ontwikkelen tot een volwassen staat.

In deze vruchtbare voedingsbodem kon Hitlers nationaal-socialisme gedijen en uitgroeien tot een beweging die niet meer te stuiten was. In januari 1933 kreeg hij de macht op een presenteerblaadje aangeboden van de oude Hindenburg. Na nog geen 14 jaar kwam er een eind aan de eerste Duitse republiek.

Nieuwe leiders in het stratenplan van Berlijn
Na Eberts plotselinge dood in 1925 werd de Sommerstrasse, die de Potsdamer Platz verbond met de Reichstag, omgedoopt in Friedrich-Ebert-Strasse. Tijdens de nazi-dictatuur heette deze straat vervolgens Hermann-Göring-Strasse. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg de straat zijn huidige naam Ebertstrasse (1947). Het deel van de Ebertstrasse achter de Reichstag kreeg later de naam Friedrich-Ebert-Platz (1999).
 
Luchtopname van de Rijksdag, temidden van nieuwe regeringsgebouwen,
 met blik op de hoofdingang. Het smalle pleintje aan de achterzijde van de Rijksdag
is de Friedrich-Ebert-Platz; de straat in het verlengde daarvan (rechter benedenhoek)
de Ebertstrasse. Loodrecht daarop (onderrand van de foto) loopt de Scheidemannstrasse.

Dat niet meer dan twee van Eberts kompanen uit de periode van de november-revolutie met een straatnaam herdacht worden, is opmerkelijk. Natuurlijk is er een straat genoemd naar de man die als eerste de republiek uitriep. In het park Tiergarten, langs de Rijksdag, loopt de Scheidemannstrasse (1965). De straat lag aanvankelijk in een soort niemandsland en liep dood op de muur, die sinds 13 augustus 1961 Berlijn in tweeën deelde. In de laatste jaren zijn in de omgeving van de Scheidemannstrasse in adembenemend tempo nieuwe regeringsgebouwen verrezen.
 
Otto Wels (geheel rechts) spreekt de Berlijnse arbeiders- en soldatenraden toe, november 1918

Een van Eberts steunpilaren was Otto Wels. Tijdens de woelingen van 1918/1919 was hij stadcommandant van Berlijn. In 1920 was hij een van de organisatoren van de algemene staking die de Kapp-putsch deed mislukken. Op 23 maart 1933 hield hij in de rijksdag een moedige rede tegen de machtsovername door de nazi’s. Die ontnamen hem daarop prompt zijn burgerrechten. Wels emigreerde naar Praag en later naar Parijs, waar hij in 1939 overleed. In de wijk Neukölln - Gropiusstadt is de Otto-Wels-Ring (1964) naar hem genoemd.

Twee buitenlandse leiders

Jean Jaurès en W.I. Lenin
Twee namen moeten nog genoemd worden, die van een Fransman en van een Rus. De Franse socialist Jean Jaurès was pacifist, maar ook kenner van de Duitse geschiedenis en cultuur. Als leider van de linkse bewegingen in Frankrijk propageerde hij in de jaren voorafgaand aan de oorlog een politiek van toenadering tot het Duitse Keizerrijk.

Dit bracht hem in conflict met de burgerlijk-nationalistische partijen in eigen land en met de regeringen Clemenceau en Briand. Hij rekende er op dat, mocht het tot oorlog komen, Franse en Duitse socialisten niet de wapenen tegen elkaar zouden opnemen. Daarom stond men ook in Duitsland argwanend tegenover zijn de bedoelingen. In 1912 was Jaurès in Berlijn om een toespraak te houden tijdens de viering van de Dag van de Vrede.

Op het moment dat hij het woord wilde richten tot de verzamelde menigte in de Neuköllner Hasenheide, greep het hoofd van de Berlijnse politie in en verbood de bijeenkomst ter plekke. In een geladen sfeer van fel patriottisme en oorlogsgeruchten werd Jean Jaurès op 31 juli 1914 in Parijs door een fanatieke nationalist doodgeschoten.
 
De Franse socialist Jean Jaurès spreekt in Stuttgart op een manifestatie
van de SPD tegen bewapening en imperialisme, 1907

Hoewel Wladimir Iljitsj Oeljanow – bijgenaamd Lenin - een veel grotere rol speelde op het wereldtoneel, hebben de naar hem genoemde Berlijnse straten al lang een andere naam. De geschiedenis maakt en breekt reputaties.

Het was nota bene de Duitse legerleiding – die niets met socialisten van welke nationaliteit dan ook op had - die Lenin in het revolutionaire zadel hielp. Destabilisering van de geallieerde regeringen zou de eigen krijgskansen vergroten, zo redeneerden de generaals.

Zonder veel aarzeling gaven ze de leider van de bolsjewieken toestemming om per trein vanuit zijn Zwitserse ballingsoord door Duitsland naar Sint Petersburg te reizen. De reis vond plaats in april 1917. In een verzegelde wagon die tot buitenlands gebied verklaard was, spoorde Lenin in gezelschap van andere revolutionairen ongehinderd over Duits grondgebied en vervolgens via Zweden en Finland naar zijn bestemming.

De rest is bekend: de oktoberrevolutie (die eigenlijk in november plaatsvond) bracht de bolsjewieken aan de macht. Tsaar Nicolaas II, die al in februari afstand had gedaan van de troon, werd met zijn hele gezin vermoord. Lenin werd de sterke man van de Sowjet-Unie. Al in december 1917 kwamen de nieuwe Russische leiders een wapenstilstand overeen met de Duitsers. Op 3 maart 1918 werd het vredesverdrag van Brest-Litowsk getekend, dat voor de Duitsers buitengewoon gunstig uitpakte.

Jaurès en Lenin op Berlijnse straatnaamborden
In 1987 werd in de wijk Reinickendorf – Waidmannslust, gelegen in de voormalige Franse bezettingszone van West-Berlijn, een deel van de Cyclopstrasse omgedoopt in Jean-Jaurès-Strasse. Aangrenzend ligt de al eerder genoemde Cité Foch waar alle straten Franse namen hebben.

Dat de DDR-autoriteiten de nodige straten naar de eerste leider van de Sowjet-Unie noemden, is geen verrassing. In Berlijns oostelijke stadsdeel Friedrichshain werd in 1950 de Landsberger Platz omgedoopt in Leninplatz, terwijl de Landsberger Allee Leninallee ging heten. Met het verdwijnen van de DDR overschreden ook veel Oost-Duitse straatnamen hun uiterste houdbaarheidsdatum. In Berlijn heeft de Leninallee zijn oude naam Landsberger Allee teruggekregen en de voormalige Leninplatz heet nu Platz der Vereinten Nationen.

Noten
[1] Tussen 1947 en 1969 eigenlijk Luxemburgplatz en Luxemburgstrasse
[2] Tussen 1947 en 1969 eigenlijk Liebknechtstrasse
[3] Georg Ledebour (1850-1947); lid van de rijksdag; was tegen de oorlogskredieten, maar schikte zich in de partijdiscipline van de SPD. Tegenstander van Ebert en Scheidemann vanwege hun steun aan Wilhelms oorlogspolitiek. Vluchtte in 1933 naar Zwitserland. Liet zich in 1946 in het openbaar enthousiast uit over de fusie van SPD en KPD tot Sozialistische Einheitspartei Deutschlands (SED) in het door de Russen bezette oostelijke deel van Duitsland. Als dank gunden de DDR-autoriteiten hem postuum zijn straatnaam.
[4] De Poolse verver Julian Balthasar Marchlewski was in 1893 mede-oprichter van de Poolse Socialistische Partij; vestigde zich in 1902 in Berlijn; werd in 1916 gearresteerd en na de oorlog uitgewezen; keerde al in 1919 via Moskou illegaal naar Duitsland terug, waar hij lid werd van het centrale comité van de pas opgerichte KPD. Tot zijn dood in 1922 was hij voorzitter van de Internationale Rode Hulp.

Geraadpleegde bronnen
Karl Bosl (Herausg.): Bayern im Umbruch. Die Revolution von 1918, ihre
    Voraussetzungen, ihr Verlauf und ihre Folgen. München/Wien, 1969
Helmut Bock (Herausg.): Gewalten und Gestalten. Miniaturen und Porträts zur
    deutschen Novemberrevolution 1918/1919. Leipzig etc., 1977
Frederik Hetmann: Rosa L. Weinheim/Basel, 1976 (Nederl. uitg., Bussum, 1981)
Hansjörg Viesel: Literaten an der Wand. Die Münchener Räterepublik und die
    Schriftsteller. Frankfurt (Main), 1980
Alex de Jonge: Kroniek van de Weimar-republiek. Voorspel tot Hitler-Duitsland.
    Utrecht/Antwerpen, 1980
Barbara Tuchman: Het Zimmerman Telegram. Amsterdam/Brussel, 1984
Heinrich August Winkler: Weimar 1918-1933. Die Geschichte der ersten deutschen
    Demokratie. München, 1993
Sebastian Haffner: Der Verrat. Deutschland 1918-1919. 3e erweiterte Auflage,
    Berlin, 1995
Klaus Gietinger: Eine Leiche im Landwehrkanal. Die Ermordung der Rosa L.
    Berlin, 1995
Walter Mühlhausen: Friedrich Ebert. Sein Leben, sein Werk, seine Zeit.
    Heidelberg, 1999
Michael Fröhlich (Hrsg.): Das Kaiserreich. Portrait einer Epoche in Biographien,
    Darmstadt, 2001
Website Lexikon von A-Z zur Berlingeschichte Berlin von A bis Z


 © 2007 - Rob Kammelar. De auteursrechten van bovenstaand artikel berusten bij de auteur.
Voor gehele of gedeeltelijke overname is dan ook uitdrukkelijk toestemming vereist van de auteur.

  naar Berlijn pagina - naar homepage


eXTReMe Tracker