Luchtschepen en hun
constructeurs
Met luchtschepen op de vijand los
Lagen bij het uitbreken van de oorlog de
zeestrijdkrachten van met name Engeland en Duitsland al
op volle oorlogssterkte onder stoom te wachten op het
commando om uit te varen en op de vijand los te gaan,
voor het luchtwapen was de situatie heel anders. Ook al
beschikten de legers van zowel de centralen als de
geallieerden al wel over vliegtuigen, toch moesten de
militaire mogelijkheden van deze toestellen nog helemaal
ontdekt worden.
Het Duitse leger zette aanvankelijk sterk in op
luchtschepen, de kolossale sigaarvormige ballons die nu
algemeen bekend staan onder de naam zeppelins, naar hun
uitvinder Ferdinand Graf von Zeppelin. Luchtschepen
konden hoger vliegen, langer in de lucht blijven, hadden
een veel groter vliegbereik en een groter draagvermogen
dan de nog tamelijk primitieve vliegtuigen. Ze leken het
ideale middel om verkenningsvluchten mee uit te voeren
en om vanaf grote hoogte doelen op de grond te bestoken
met bommen.
Het Belgische Luik heeft de twijfelachtige eer de eerste
stad in de grote Europese oorlog te zijn geweest die een
luchtbombardement vanuit een zeppelin te verwerken kreeg
1). Daarna volgden Antwerpen, Parijs, Londen en vele
andere steden in Frankrijk en Engeland. Hoewel de schade
die zeppelins vanuit de lucht aanrichtten gering was,
zeker naar huidige maatstaven gemeten, veroorzaakten de
enorme luchtschepen grote angst en paniek onder de
burgerbevolking, ook al omdat aanvallen vaak ’s nachts
plaatsvonden. Deze luchtbombardementen wierpen hun
schaduwen vooruit op Coventry, Hamburg, Dresden en al
die andere inferno’s van de Tweede Wereldoorlog.
Hoewel gaandeweg de oorlog de militaire effectiviteit
van de luchtschepen het moest afleggen tegen de steeds
beter wordende vliegtuigen en vliegeniers, blijven deze
luchtreuzen in de collectieve herinnering toch
onverbrekelijk verbonden met de Eerste Wereldoorlog, al
bewezen ze na de oorlog nog twee decennia lang ook volop
hun diensten in de burgerluchtvaart.
In 1915 startte de Luftschiffbau Zeppelin GmbH, die
al constructiewerkplaatsen in Friedrichshafen, Potsdam
en Gotha bezat, op aanwijzing van het Ministerie van
Oorlog een nieuwe bouwplaats voor militaire luchtschepen
in het dorp Staaken bij Spandau, ten westen van Berlijn.
De bouw van de luchtschepen stond onder toezicht van
hoofdconstructeur Hugo Eckener2). Hij leverde tijdens
de oorlog maar liefst 88 luchtschepen af, hoofdzakelijk
voor de Marine. Hiervan werden er 12 in Staaken gebouwd.
Eckener was daarnaast ook verantwoordelijk voor de
opleiding van luchtschipkapiteins en hun bemanningen.
Bekende Zeppelin-constructeurs die betrokken waren bij
de voortdurende verbeteringen en vernieuwingen, en die
ook steeds grotere luchtschepen ontwierpen waren Ludwig
Dürr3) en Hellmuth Hirth
4).
|
Het luchtschip
Zeppelin L45 op vliegveld Staaken bij Berlijn,
voordat het op
19 oktober 1917 Londen bombardeerde. Op de terugweg
maakte het toestel een noodlanding
in Frankrijk en vloog daarbij in brand. De bemanning
werd krijgsgevangen gemaakt.
|
De firma Zeppelin was niet de enige leverancier van
luchtschepen. Concurrenten van Zeppelin waren de Luftschiffbau Schütte-Lanz en het constructiebedrijf
van August Parseval. De eerste firma, gesticht door
Johann Schütte en Karl Wilhelm Lanz, bouwde luchtschepen
met houten geraamtes voor leger en marine, terwijl de
zeppelins geraamtes van duraluminium hadden.
Parseval had aanvankelijk naam gemaakt met luchtschepen
zonder geraamte. Deze gevaartes behielden hun
aerodynamische vorm voornamelijk door de druk van het
gas binnen de voorgevormde omhulling. Het grootste van
deze zgn. Prall-luchtschepen was de PL25, dat ruim 112
meter lang was met een draaggasvolume van 14.000 kubieke
meter. Het luchtschip deed gedurende de Eerste
Wereldoorlog aanvankelijk dienst als verkenningstoestel
boven de Noordzee en later als opleidingsschip.
|
De Parseval
PL25, een luchtschip zonder geraamte. Om
vijandelijke vliegtuigen te
verjagen was op de rug van het draaglichaam, dat
met het uiterst brandbare
waterstofgas gevuld was, een machinegeweer
gemonteerd! |
De militaire leiding van het luchtschipwapen van de
marine had Fregattenkapitän Peter Strasser. Hij was
verantwoordelijk voor planning en inzet van de
marine-luchtschepen en was ook de man achter de
luchtraids op Engeland, die vanaf 1915 werden
uitgevoerd. Voor zijn verdiensten werd Strasser in 1917
onderscheiden met de orde ‘Pour le Mérite’. In
augustus 1918 was Strasser - toevallig - aan boord van
de L70, een verbeterd type luchtschip, dat deel
uitmaakte van een eskader zeppelins dat Londen had
gebombardeerd. Op de terugweg werd de L70 boven de
Noordzee onderschept door een Brits jachtvliegtuig en
neergeschoten. Strasser kwam - evenals de rest van de
bemanning - om het leven.
|
Fregattenkapitän Peter Strasser organiseerde de
raids met luchtschepen op Engeland.
Hij kwam om, toen hij met de L70 door een Brits
jachtvliegtuig werd neergehaald. |
Een opmerkelijke figuur in de vroege luchtvaart in
Duitsland was Käthe Paulus. Ze was actief in de
ballonvaart en geldt als de uitvindster van de moderne
opvouwbare parachute. In de jaren voor de Eerste
Wereldoorlog trok ze met een show door het land waarbij
ze opsteeg met haar ballon en vervolgens met de door
haar ontwikkelde parachute afsprong. In 1913 kreeg ze
opdracht van het leger om haar parachute te vervolmaken
voor militaire doeleinden. Tevens adviseerde ze het
leger over het gebruik van waarnemingsballonnen boven
het slagveld. Het bedrijf dat ze oprichtte leverde
tijdens de oorlog 1.000 ballonomhulsels en 7.000
parachutes aan het leger. Het nut van de laatsten bleek
onder meer tijdens de Slag om Verdun, toen in april 1917
tien Duitse ballonnen werden neergeschoten. Alle
waarnemers konden zich met hun door Käthe Paulus
genaaide en gevouwen parachute in veiligheid brengen.
Luchtschipbouwers in het Berlijnse
stratenplan: Zeppelin, Schütte-Lanz e.a.
De bouwers van luchtschepen werden in Berlijn al vroeg
met straatnamen vereerd. De bekendste, Graf von Zeppelin
komen we zelfs viermaal tegen op Berlijnse
straatnaamborden. Zo vinden we in Köpenick -
Oberschöneweide de Zeppelinstrasse(1906). Nog een
Zeppelinstrasse (1909) treffen we aan in Spandau -
Falkenhagener Feld, terwijl zich in Mitte -Wedding nog
de Zeppelinplatz (1910) bevindt. Nog onlangs
heeft in Spandau bij het voormalige vliegveld Staaken,
waar zich de constructiehallen van de Luftschiffbau Zeppelin
GmbH bevonden, een straat de naam Am Zeppelinpark (2007) gekregen.
|
Ferdinand
Graf von Zeppelin |
Naar de beide Zeppelin-constructeurs Dürr en Hirth
werden nog tamelijk recent straten genoemd. Sinds het
jaar 2000 kan men op het terrein van de General-Steinhoff-Kaserne in Spandau – Kladow, naast
het voormalige vliegveld Gatow, de Ludwig-Dürr-Strasse en de
Hellmuth-Hirth-Zeile5) aantreffen. Op het
terrein van kazerne en vliegveld is ook het Luftwaffenmuseum gevestigd. In de hangars en rond de
verkeerstorens is een uitgebreide tentoonstelling van
militaire vliegtuigen en vliegtuigafweersystemen vanaf
de Eerste Wereldoorlog te bekijken.
|
Het
voormalige militaire vliegveld Gatow in Berlijn,
waar thans het
Luftwaffenmuseum is gevestigd. Op de achtergrond
de General-Steinhoff-Kaserne.
Op dit terrein bevinden zich o.a. de Ludwig-Dürr-Strasse en
de Helmuth-Hirth-Zeile.
|
Ook luchtschipbouwer August Parseval wordt hier met een
straatnaam herdacht, terwijl er in Köpenick –
Oberschöneweide, vlak bij de Zeppelinstrasse, nog een Parsevalstrasse (1910) loopt. In de wijk Steglitz -
Lichterfelde vinden we de Schütte-Lanz-Strasse (1933).
In stadsdeel Tempelhof - vlakbij het gelijknamige
vliegveld - vinden we dan nog de Peter-Strasser-Strasse (1936) in een wijk die we nog nader zullen leren
kennen.
Het dorp Staaken en de voorstad Spandau zijn inmiddels
allang opgeslokt door de metropool Berlijn. Om te
herinneren aan het vliegveld en de constructiewerkplaats
uit de Eerste Wereldoorlog werd in 1965 in deze buurt
een nog naamloze weg met de naam Luftschifferweg getooid. Parallel aan deze weg loopt
de Eckenerweg (1968).
De uitvindster van de moderne opvouwparachute, die
tijdens de Eerste Wereldoorlog voor het eerst op ruime
schaal werd toegepast en veel mensenlevens redde, wordt
in Berlijn met twee straatnamen herdacht. In
Spandau-Kladow vinden we de Käthe-Paulus-Zeile (2000),
terwijl in Mitte-Moabit sinds kort de
Katharina-Paulus-Strasse (2005) te vinden is.
Vliegtuigen en vliegtuigbouwers
Vliegtuigen zijn het nieuwe oorlogswapen
Aanvankelijk gebruikten de Duitsers hun vliegtuigen
alleen voor luchtverkenning en voor het overbrengen van
urgente schriftelijke berichten. Voor het uitvoeren van
bombardementen zagen ze veel meer in de zeppelins. De
Fransen bewapenden als eersten hun vliegtuigen – of
eigenlijk de piloten – om zo Duitse
verkenningsvliegtuigen boven hun linies te kunnen
verjagen. Vervolgens gingen de Duitsers eveneens tot
bewapening over en werden gewapende vliegtuigen
meegestuurd om verkenningsvluchten te beschermen. De
volgende stap was met gewapende vliegtuigen de
begeleiders van de verkenners te verjagen of te
vernietigen. Zo breidde de oorlog zich in rap tempo uit
tot het luchtruim. Al snel beseften zowel de
geallieerden als ook de Duitsers het grote strategische
belang van de heerschappij in de lucht.
Een belangrijke rol in de ontwikkeling van het Duitse
luchtwapen speelde onze landgenoot Anthony Fokker. Niet
alleen waren de door hem gebouwde toestellen - een
verbeterde versie van de eendekker Morane-Saulnier M -
licht en bijzonder wendbaar, maar ook was hij de eerste
die een goed functionerend, gesynchroniseerd
machinegeweer - d.w.z. een machinegeweer dat in de
vliegrichting tussen de roterende bladen van de
propeller door schoot - in zijn toestellen wist in te
bouwen. Vooral dit laatste gaf de Duitsers geruime tijd
een flinke voorsprong op hun opponenten. Om bewapening
en vliegtuigen beter op elkaar te kunnen afstemmen nam
Fokker in 1916 de wapenfabriek F.H. Zimmermann GmbH
in
de Berlijnse voorstad Reinickendorf over. Het bedrijf
ging verder als Fokker Flugzeug Waffen Fabrik.
Fokker bezocht regelmatig het front om te luisteren naar
de ervaringen van de gevechtspiloten en om zelf de
vliegprestaties te bekijken van zijn toestellen en de
toestellen van zijn Duitse èn geallieerde concurrenten.
Zo deed hij ideeën op voor verbetering en vernieuwing.
Veel van de beste Duitse jachtvliegers vlogen
Fokker-machines. Later ging Fokker ook twee- en
driedekkers bouwen, toen gebleken was dat de
geallieerden daar veel succes mee hadden. Gevechtspiloot
Manfred von Richthofen – de rode baron – werd een
legende met zijn Fokker-driedekker.
|
Anthony
Fokker (geheel links met leren kap en vliegbril)
aan het front in
Vlaanderen, 1917. In het midden, net rechts
achter de staart van het vliegtuig,
gevechtspiloot Manfred von Richthofen. |
Op het vliegveld van Johannisthal ten zuidoosten van
Berlijn was Anthony Fokker al voor de oorlog een
vliegschool begonnen. Nadat hij lucratieve contracten
met het Duitse èn het Oostenrijkse leger had afgesloten,
werd de vliegschool nog voor het uitbreken van de oorlog
verplaatst naar Schwerin in Mecklenburg, waar zich
Fokkers fabriekshallen en constructiewerkplaatsen
bevonden.
Onder druk van de Oberste Heeresleitung ging Fokker in
1917 samenwerken met Hugo Junkers, die in 1915 een
volledig metalen vliegtuig had ontwikkeld. Het leger zag
veel mogelijkheden in deze eendekker J1, vooral vanwege
de snelheid die het toestel kon ontwikkelen. Er zaten
echter ernstige fouten in het ontwerp. Zo was de
bevestiging van de vleugels aan de romp niet sterk
genoeg, waardoor ze soms afbraken. Tijdens de oorlog
lukte het de Junkers-Fokkerwerke AG niet meer dit
toestel gevechtsrijp te maken.
Rond het vliegveld Johannisthal waren nog meer
vliegtuigbouwers actief. En allemaal bouwden ze tijdens
de Eerste Wereldoorlog toestellen voor leger of marine.
De Luft-Verkehrs-Gesellschaft AG van Arthur Müller
leverde gedurende de oorlog 1.800 tweedekkers. Walther
Huth had in 1909 de Albatros-Flugzeugwerke GmbH
opgericht. Aanvankelijk bouwden ze de Franse
Farman-eendekker na. Vanaf 1911 leverde Huth dit toestel
aan leger en marine.
Niet alleen in Berlijn maar ook elders in Duitsland
waren vliegtuigconstructeurs gevestigd. August Euler had
in 1912 zijn in Darmstadt begonnen vliegtuigfabriek
annex vliegschool verplaatst naar Niederrad bij
Frankfurt am Main. Al voor het uitbreken van de oorlog
bouwde hij toestellen voor militair gebruik.
|
Een Euler
jachtvliegtuig uit 1915 voorzien van twee
boordmitrailleurs |
Luchtvaartpionier Hans Grade had zijn wortels op
Johannisthal, maar opende in 1910 een vliegschool in
Borkheide, waar ook militaire piloten werden opgeleid.
Al snel begon hij ook een constructiewerkplaats. Tijdens
de oorlog voerde hij voornamelijk reparaties aan
gevechtsvliegtuigen uit.
Een van de bekendste vliegtuigen uit het begin van de
Eerste Wereldoorlog was de Taube, een licht toestel dat
voornamelijk voor verkenningsvluchten werd gebruikt. Het
werd voor en tijdens de oorlog ook meermalen boven ons
land gesignaleerd. Als gevechtstoestel bleek het al
spoedig veel te kwetsbaar, onder meer omdat het niet
harder dan zo’n 90 km per uur kon vliegen. Het toestel,
dat oorspronkelijk ontworpen was door de Oosterijker
Ingnaz Etrich, werd in licentie gebouwd door de Edmund
Rumpler Flugzeugbau in Johannisthal. Het werd bekend
onder de naam Etrich-Rumpler-Taube.
|
Een Etrich-Rumpler-Taube bij de
Rumpler-vliegschool op het vliegveld Johannisthal bij
Berlijn |
Twee Taubes werden kort voor oorlogsbegin geleverd aan
de troepen in het Duitse steunpunt Kiautchou in China
(zie ook Deel 5). Het ene toestel stortte bij de eerste
de beste proefvlucht neer en werd volledig verwoest. Het
andere werd gevlogen door Oberleutnant Gunther
Plüschow, die net zijn vliegopleiding op Johannisthal
voltooid had.
Na de Japanse oorlogsverklaring op 15 augustus begon de
belegering van de vesting Tsingtau. Plüschow voerde met
zijn Taube verkenningsvluchten uit boven de Japanse
belegeraars en wierp primitieve, zelfgemaakte bommen
uit. Japanse vliegmachines verjoeg hij door er tijdens
de vlucht met zijn pistool op te schieten. Veel hielp
het allemaal niet. In november namen de Japanners de
stad in. Plüschow wist met zijn machine te ontsnappen en
landde in de provincie Kiangso. Om te verhinderen dat
zijn toestel in handen van de vijand zou vallen, stak
hij het in brand. Gunther Plüschow wist na veel
omzwervingen als verstekeling via Vlissingen zijn
vaderland te bereiken.
|
Gunther
Plüschow - hier vlak voor een verkenningsvlucht
- moest het
in 1914 met zijn
Etrich-Rumpler-Taube als een eenmansluchtmacht
opnemen tegen de Japanse belegeringsmacht van
Tsingtau |
De ontwikkeling van vliegtuigen was niet uitsluitend een
zaak van enthousiaste hobbyisten en ondernemende
zakenlui. Er was ook gedegen technisch-wetenschappelijke
ondersteuning. In 1912 ging in Treptow-Adlershof de Deutsche Versuchsanstalt für Luftfahrt
van start. Hier werden nieuwe concepten ontwikkeld en
ook konden er vliegtuigonderdelen, prototypes en zelfs
al bestaande toestellen getest worden op
luchtwaardigheid. In 1916 werd het instituut uitgebreid
met een militaire afdeling, de Prüfanstalt und Werft der Fliegertruppe,
die later Flugzeugmeisterei des Heeres ging heten.
Leidende ingenieurs waren Friedrich Bendemann en Wilhelm
Hoff.
Ook grote bedrijven zoals Siemens, AEG en Daimler waren
– deels al voor de oorlog – met de productie van dit
nieuwe transportmiddel begonnen. Toen de vliegmachine
zich tijdens de oorlog tot een effectief wapen
ontwikkelde, bleek dit een uiterst lucratieve handel. In
Deel 8 komen de activiteiten van deze bedrijven nader
aan bod.
Vliegtuigbouwers in stratenplan van Berlijn:
Fokker, Rumpler e.a.
Berlijnse straatnaamgevers hebben een zwak voor
luchtvaartpioniers. Ballonvaarders, luchtschippers,
luchtschipcontructeurs, vliegtuigbouwers,
luchtvaarttechnici en – wetenschappers en vooral piloten
uit de eerste decennia van de militaire en
burgerluchtvaart zijn in het Berlijnse stratenplan
terecht gekomen. Berlijn was in het begin van de 20e
eeuw een gerenommeeerd centrum van de luchtvaart. Vooral
in de omgeving van de vele Berlijnse vliegvelden –
stilgelegd dan wel nog steeds in gebruik – vinden we
straten die genoemd zijn naar de helden van de
luchtvaart.
Johannisthal, in het tegenwoordige stadsdeel Treptow,
waar in 1909 het eerste vliegveld van Duitsland in
gebruik werd genomen, maakt sinds 1920 deel uit van
Groot-Berlijn. Het vliegveld werd in 1995 definitief
gesloten, maar nog onlangs werden hier enkele straten
genoemd naar luchtvaartpioniers uit het roemrijke
verleden van Johannisthal. Een van deze nieuwe straten 6) is de
Fokkerstrasse (2001). Een andere straat hier
is genoemd naar Fokkers compagnon. Sinds 2002 loopt hier
de Hugo-Junkers-Strasse.
|
Het vliegveld
Johannisthal in Berlijn werd in 1995 definitief
gesloten en daarna
heringericht als landschapspark. In de omgeving
en in het nabijgelegen
Adlershof zijn de laatste jaren veel straten
genoemd naar luchtvaartpioniers,
van wie sommigen een opmerkelijke rol vervulden
tijdens de Eerste Wereldoorlog |
Vlak bij dit voormalige vliegveld hebben ook de
ontwerper en de bouwer van de Taube ‘hun’ straten. In
Treptow-Adlershof loopt de Rumplerzeile (2002),
terwijl in Treptow-Johannisthal de Igo-Etrich-Strasse
(2002) te vinden is. Verder loopt er ook nog een Edmund-Rumpler-Strasse (2000) bij het voormalige
vliegveld Gatow, op het terrein van de al eerder
genoemde Steinhoff-kazerne in Spandau-Kladow.
Ook in Treptow-Johannisthal vinden we de
Arthur-Muller-Strasse (2002) en de Walther-Huth-Strasse (2002). De
August-Euler-Zeile
(2002) moeten we echter zoeken in Spandau-Kladow.
Vliegtuigontwerper en -reparateur Hans Grade, die ook
tractoren en personenauto’s ontwierp en na de Eerste
Wereldoorlog met succes een automobielfabriek begon,
wordt zelfs met twee straatnamen herdacht. In
Neukölln-Britz loopt al sinds 1911 de Gradestrasse.
Nog een Gradestrasse (1981) is te vinden in
Tempelhof-Mariendorf.
De leiders van het militaire onwikkelingsinstituut voor
de luchtvaart worden eveneens met straatnamen herdacht.
De Bendemannstrasse (2002) en de
Wilhelm-Hoff-Strasse (2002) zijn uiteraard in
Treptow-Adlershof te vinden, waar ooit hun instituut
gevestigd was.
Oorlogspiloot Gunther Plüschow maakte na de oorlog naam
met vliegexpedities naar Zuid-Amerika. In 1931 kwam hij
om het leven toen hij met zijn vliegtuig boven
Argentinië neerstortte. Kort na zijn plotselinge dood
werd er reeds een Berlijnse straat naar de populaire
Plüschow genoemd. De Plüschowstrasse (1931) vindt men
in het zuidwestelijke stadsdeel Zehlendorf.
Het luchtwapen wordt volwassen
Manfred von Richthofen en het vliegende circus
Het luchtwapen maakte in het begin van de oorlog een razendsnelle ontwikkeling
door. Als de Duitsers bij het begin van de oorlog al een
achterstand hadden op de geallieerden dan maakten ze die
snel goed. Vliegtuigen èn piloten waren gevreesde
tegenstanders en werden dikwijls door hun geallieerde
opponenten bewonderd om hun prestaties. Vrees en
bewondering waren trouwens wederzijds.
Aanvankelijk opereerden de gevechtspiloten alleen. In
hun toestellen zochten ze hun tegenstander in de lucht
op om het gevecht van man tegen man aan te gaan.
Langzamerhand begonnen sommigen van hen te beseffen dat
vliegen in formatie - ook tijdens luchtgevechten – een
overwicht op de vijand kon opleveren. Een van de
bedenkers van deze tactiek was Oswald Boelcke. Zijn
bemoeiingen leidden tot de vorming van de Jagdstaffel
(jagergroepen, jachtescadrilles), groepen van 12 piloten
die met hun toestellen gezamenlijk opereerden.
|
Luchtgevecht
van man tegen man |
Fliegerhauptmann Boelcke leidde een groot aantal
jonge gevechtspiloten op in de nieuwe tactiek. Hij
onderhield vriendschappelijke betrekkingen met
kroonprins Friedrich-Wilhelm. Op 28 oktober 1917 botste
Boelcke in de lucht met zijn strijdmakker Fliegerhauptmann
Erwin
Boehme tijdens een gevecht met twee Britse piloten.
Boelcke stortte neer en kwam om.
De Jagdstaffel waren een succes. Vooral Jasta 11
werd door de geallieerde piloten gevreesd maar ook
bewonderd. Vanaf midden januari 1917 had Manfred von
Richthofen het commando over deze jagergroep. Hij was
een leerling van Boelcke en paste met veel succes diens
tactische lessen toe. ‘Was Boelcke uns sagte, war ein
Evangelium’, benadrukte Richthofen telkens weer. In de
eerste drie maanden van Richthofens commando schoot
Jasta 11 meer dan 100 vijandelijke toestellen uit de
lucht. Zelf verloren ze er twee.
In 1917 werden de Jagdstaffel samengevoegd tot
grotere eenheden, de Jagdgeschwader (jachteskaders). Von
Richthofen kreeg het bevel over Jagdgeschwader 1, dat
bestond uit de samengevoegde Jasta’s 4, 6, 10 en 11.
De jachteskaders hadden geen vaste standplaats maar
werden daar ingezet waar de situatie aan het front dat
het meest nodig maakte. Ze beschikten over eigen
transportmiddelen en grote tenten die dienden als
pilotenverblijf en onderhoudsruimte en die bij elke
verplaatsing afgebroken en weer opgebouwd moesten
worden. De geallieerden noemden hen daarom het
vliegende circus. Ook de vaak fel gekleurde vliegtuigen
– Richthofens machine was rood geverfd – zullen aan dat
beeld hebben bijgedragen.
|
Het vliegende
circus. 1e van links Manfred von Richthofens
broer Wolfram,
4e van links Kurt Wolff, 6e van links Manfred
von Richthofen |
Van alle Duitse gevechtspiloten boezemde von Richthofen
het meeste ontzag in. Hij was de beste van allemaal. Of
had hij het meeste geluk? In ieder geval had hij meer
dan 80 tegenstanders uitgeschakeld, voordat hij zelf
neergehaald werd. Hij sneuvelde niet in een tweegevecht,
maar zijn toestel werd vanaf de grond geraakt en stortte
neer. Op 21 april 1918 kwam bij Vaux-sur-Somme een eind
aan het leven van Fliegerass Manfred von Richthofen.
De legende van de red baron - zoals zijn geallieerde
tegenstanders hem noemden - bleef voortleven.
|
Manfred von
Richthofen voor zijn Fokker driedekker Dr.I |
Bijna even indrukwekkend waren de prestaties van
Richthofens vriend Werner Voß, eveneens opgeleid door
Boelcke. Voß haalde 48 tegenstanders neer, waarvan 22 in
de laatste drie weken van zijn leven, toen hij een
Fokker DR.I driedekker vloog. Hij was daarmee een van de
succesvolste Duitse gevechtspiloten.
Op 22 september 1917, tijdens een 24-uurs verlof, was
hij te gast op een feestje van Anthony Fokker in Hotel
Bristol te Berlijn om het succes van diens nieuwe
driedekker vliegtuig te vieren. De volgende dag
sneuvelde Voß bij Frezenberg in Vlaanderen toen hij
plotseling geconfronteerd werd met een overmacht van
zeven toestellen van het Britse No.56 Squadron.
|
Fliegerleutnant Werner Voß (links), die in
drie weken tijd 22 vijandelijke piloten
tijdens
luchtgevechten neerhaalde, in gesprek met Manfred von
Richthofen |
Nog zo’n ervaren gevechtspiloot was Kurt Wolff (voor
foto klik hier - Kurt Wolff staat 4e van links).
Hij nam deel aan de luchtgevechten tijdens de Slag om
Verdun en de Slag aan de Somme. Wolff was een echte
Fliegerass die 33 tegenstanders uitschakelde. Hij
had het bevel over Jasta 11 toen hij op 15 september 1917
sneuvelde bij Wervik in Vlaanderen. In zijn Fokker Fl
102/17 dolf hij het onderspit tegen Norman McGregor met
zijn Sopwith Camel.
Een andere opvolger van von Richthofen als commandant
van Jagdstaffel 11 was luitenant Eberhardt Mohnicke.
In zijn driedekker van het type Dr. I 155/17 schoot hij
9 tegenstanders uit de lucht. In maart 1918 raakte hij
tijdens een luchtgevecht zwaar gewond, maar wist zijn
toestel heel aan de grond te zetten. Hij overleefde de
oorlog, maar kwam in oktober 1930 om het leven toen zijn
vliegtuig neerstortte in de buurt van Augsburg.
Erich Loewenhardt kwam in maart 1917 bij Jasta 10, dat
deel uitmaakte van het door Richthofen gecommandeerde
Jagdgeschwader 1. Een jaar later, hij was toen net 20,
had hij 15 tegenstanders neergehaald en kreeg hij het
commando over Jasta 10. Met zijn nieuwe Fokker D.VII
brak toen een voor hem buitengewoon succesvolle periode
aan. In enkele maanden tijd wist hij het totaal van zijn
overwinningen op 54 te brengen. Op 10 augustus 1918 kwam
hij om het leven tijdens een luchtgevecht met het Britse
No.56 Squadron. Bij Chaulmes (Fr.) botste Loewenhardt in
de lucht met zijn kameraad Alfred Wenz. Beide piloten
sprongen uit hun toestel, maar Loewenhardts parachute
opende zich niet. Wenz bracht het er levend af.
|
Luitenant
Erich Loewenhardt haalde in enkele maanden tijd
meer dan 40 vijandelijke vliegtuigen neer |
De luchtmacht bestond niet alleen uit verkennings- en
jachtvliegtuigen. Gaandeweg de oorlog werden ook
speciale bommenwerpers ontwikkeld. Dit waren grote
toestellen, die veel bommen over lange afstanden konden
vervoeren. Het testen van deze toestellen gebeurde in
het geheim in Vlaanderen. Het project liep onder de
deknaam Brieftauben-Sonderkommando Ostende. De man
achter deze geheime operatie was luitenant-kolonel
Wilhelm Siegert, inspekteur van het luchtwapen
(IdFlieg) dat rechtstreeks onder het opperbevel van
het leger viel.
|
Oberstleutnant Wilhelm Siegert was
inspecteur van het
luchtwapen en pleitbezorger van
bombardementen op Londen |
Siegert had de overtuiging dat luchtbombardementen op
Engeland, die tot dan incidenteel plaatsvonden en
beperkt waren gebleven tot kustplaatsen, havens en
schepen, moesten worden opgevoerd in zwaarte en
frequentie. Bovendien, vond hij, moesten ze niet beperkt
blijven tot militaire installaties. Vooral ook de
gebouwen van de ministeries van Oorlog en Marine in
Londen moesten doelwit zijn. De luchtraids op Engeland
kostten aan bijna 1.400 mensen, vooral burgers, het
leven, meer dan 3.000 raakten gewond.
Fliegerviertel Tempelhof: gevechtspiloten als
straatnaamgevers
Doordat in 1926 de beperkingen die het Verdrag van
Versailles had opgelegd aan de Duitse burgerluchtvaart
werden opgeheven, groeide het vliegveld Tempelhof, dat
in 1923 in gebruik was genomen, uit tot een van de
belangrijkste luchthavens in Europa. In de wijk, die
zich uitstrekte voor de toegang tot het nieuwe
vliegveld, waren al enkele straten vernoemd naar
pioniers van de luchtvaart. Rond 1930 kwamen daar enkele
straten bij die namen kregen van militairen die tijdens
de oorlog bij het luchtwapen dienden.
Zo ontstonden nog tijdens de Weimar-republiek, ruim
voordat de nazi’s aan het bewind kwamen, de Siegertweg (1930) en de
Mohnickesteig (1931). Maar ook de
Wintgensstrasse (1930) en de Wüsthoffstrasse
(1930)
waren nieuwe namen hier.
Wilhelm Siegert, de man achter het geheime
Brieftauben-Sonderkommando Ostende, had de oorlog
overleefd. Toen hij in 1929 plotseling overleed, was dat
aanleiding een straat naar hem te noemen. Ook luitenant
Mohnicke, commandant van Jagdstaffel 11, had de oorlog
overleefd. Hij kreeg zijn straatnaam, nadat hij in 1930
was omgekomen bij een vliegtuigongeluk in de buurt van
Augsburg.
Kurt Wüsthoff 7) en Kurt Wintgens 8) waren, evenals
Mohnicke, gevechtspiloot geweest. Wüsthoff overleefde de
oorlog, maar stortte in 1926 neer met zijn toestel
tijdens een vliegshow ter ere van Max Immelmann, een van
de allereerste Duitse gevechtspiloten. Wüsthoffs dood
zorgde voor enorm veel publiciteit, die kennelijk in
1930 nog doorwerkte toen hem een straatnaam werd gegund
bij vliegveld Tempelhof.
Kurt Wintgens sneuvelde in de oorlog. Het blijft gissen
waarom het Berlijnse stadsbestuur deze Kampfflieger in
1930 met een straatnaam eerde. Bijzondere binding met
Berlijn had hij niet en er waren andere gevechtspiloten
- dood of levend - met een veel grotere reputatie.
Gevechtspiloten als straatnaamgevers. De toon was gezet.
Maar het waren de nazi’s die enkele jaren later die toon
opbliezen tot een complete fanfare. Zij veranderden de
Siedlung Tempelhof, zoals deze buurt heette, in 1936
op slag in Fliegerviertel Tempelhof.
In 1936 werd von Richthofens sterfdag op bevel van de
Rijksminister voor Luchtvaart Hermann Goering – zelf
met 22 luchtoverwinningen een zeer succesvol gevechtspiloot uit de Eerste Wereldoorlog –
uitgeroepen tot ‘Dag van de luchtvaart’. Om dat blijvend
te vieren schrapten de nazi’s in een pompeuze
plechtigheid maar liefst 15 straatnamen in Tempelhof en
vervingen die door namen van Fliegerhelden uit de
Eerste Wereldoorlog.
De nazi-propagandamachine draaide op volle toeren.
Snorkende redevoeringen werden gehouden. Milch, de
staatssecretaris van Luchtvaart, sprak van
...
mannesmutigen Einsatz und die totbereite
Pflichterfüllung van de geëerde ‘Helden’. De
nationaalsocialistische partijkrant Völkischer
Beobachter schreef:
|
... 18 Jahre sind seit diesem
21.4. des letzten Kriegsjahres vergangen, an dem
Richthofen sein Leben dem Vaterland schenkte. In dieser
Zeitspanne liegen der Niedergang unseres Volkes, seine
größte Schmach, Not und Verzweiflung, aber auch junge
Hoffnung und erfolgreicher Kampf, starker Glaube und
schöner Sieg, Aufstieg und neue Größe. Heute stehen die
Helden des großen Krieges wieder auf vor unseren Augen
als hehre Vorbilder und Menschen, denen es nachzueifern
gilt im Denken und Handeln. ... -heute donnern wieder
die Maschinen unserer jungen Luftwaffe am Himmel!.
|
Natuurlijk werd een van de prominentste straten in de
wijk genoemd naar von Richthofen. De
Manfred-von-Richthofen-Strasse begint op het plein
9) voor de in NS-architectuur opgetrokken, imponerende
entree van vliegveld Tempelhof, loopt met een grote boog
in zuidelijke richting om te eindigen op de Tempelhofer
Damm.
|
Platz der
Luftbrücke, beginpunt van de
Manfred-von-Richthofen-Strasse.
Het monument herinnert
aan de geallieerde luchtbrug in 1948 en wordt
door de
Berlijners “Hungerharke” genoemd; daarachter de
passagiersgebouwen
van vliegveld Tempelhof, dat
binnenkort gesloten wordt, wanneer het nieuwe
vliegveld
Berlin-Brandenburg International in gebruik genomen gaat
worden |
Ongeveer evenwijdig aan de
Manfred-von-Richthofen-Strasse doorsnijdt een andere
prominente straat de wijk. Deze straat werd
Boelckestrasse gedoopt, naar de leermeester van von
Richthofen en vele andere gevechtspiloten.
|
De Manfred-von-Richthofen-Strasse in
het
Fliegerviertel van Berlijn-Tempelhof |
Maar nog meer namen van gevechtspiloten stonden hoog
genoteerd op Goerings lijstje. Voß, Wolff en Loewenhardt
waren - net als von Richthofen – opgeleid door Oswald
Boelcke of hadden deel uitgemaakt van Jasta 11 of
Jagdgeschwader 1, waarover ook Goering zelf korte tijd
het commando gevoerd had.
Bijzonder trots waren de nazi’s op Werner Voß. Toen
Adolf Hitler nog als korporaal koeriersdiensten deed in
de loopgraven van het Westelijk Front, vloog Voß al met
een hakenkruis op zijn Albatross D.II. Door de
straatnamen Werner-Voß-Damm, Wolffring en
Loewenhardtdamm wordt de herinnering aan deze
Fliegerhelden en hun daden nog steeds levend
gehouden.
Maar voor Goering was het nog lang niet genoeg. Zo
vinden we verder in Tempelhofs Fliegerviertel nog
Bäumerplan10),
Eschwegering11),
Gontermannstrasse12),
Hoeppnerstrasse13),
Höhndorffstrasse14),
Kleineweg15),
Leonhardyweg16),
Rumeyplan17),
Schreiberring18) en
Thuyring 19).
|
Het Fliegerviertel in Berlijn-Tempelhof
waar nog steeds veel straten
genoemd zijn naar
gevechtspiloten uit de Eerste Wereldoorlog.
(Klik op de plattegrond of
hier voor
een grote kaart) |
In 1945 werden er plannen gemaakt om al deze
Fliegerstrassen – Goerings erfenis – een andere naam
te geven. Nationaalsocialistische en militaristische
straatnamen moesten eens en vooral uitgebannen worden.
Zo zou de Manfred-von-Richthofen-Strasse omgedoopt
worden in Erich-Mühsam-Strasse, naar de
anarchistisch-pacifistische dichter die in 1919 minister
werd van de Beierse radenrepubliek in München (zie
hiervoor Deel
7).
Maar het liep anders. Alleen de Immelmannstrasse werd in
1949 omgedoopt in Dudenstrasse, naar een 19e eeuwse
filosoof. Alle andere Fliegerstrassen behielden niet
alleen hun naam, er kwam er zelfs een bij!
In 1957 kreeg een doodlopend zijstraatje van de
Gontermannstrasse de naam Udetzeile, naar Ernst
Udet, met 23 overwinningen een van de meest succesvolle
Duitse gevechtspiloten, die na de oorlog opklom tot Generalluftzeugmeister op Goerings Ministerie voor
Luchtvaart. Udet maakte in 1941 een eind aan zijn leven
toen bleek dat Goering en Hitler hem verantwoordelijk
hielden voor de nederlaag van de Luftwaffe in de Slag om
Engeland.
Het is op z’n minst opmerkelijk te noemen dat het
West-Berlijnse stadsbestuur nog in 1957, twaalf jaren na
de Tweede Wereldoorlog, aanleiding zag een straat te
noemen naar deze man. Over de motieven kan men slechts
gissen.
|
Gevechtspiloot
Ernst Udet vlak voor de start van een nieuwe vlucht |
Sinds 1994 zijn er diverse burgerinitiatieven geweest om
alsnog deze Fliegerstrassen, resultaat van
nazi-propaganda met geen ander doel dan verheerlijking
van oorlog en militarisme, om te dopen. Protestbrieven,
handtekeningenacties, zelfs een rechtszaak leidden
echter tot niets en tot op de dag van vandaag prijken de
namen van gevechtspiloten uit de Eerste Wereldoorlog op
straatnaamborden van de Siedlung Tempelhof.
Ook buiten het Fliegerviertel treffen we nog
ex-gevechtspiloten aan op Berlijnse straatnaamborden, al
is het in deze gevallen niet hun oorlogsverleden waaraan
ze de straatnaam te danken hebben.
In Zehlendorf loopt de Poßweg (1934), genoemd naar de
marinepiloot Reinhold Poß. Hij was commandant van de
Marine-Feld-Jagdstaffel IV dat in het Belgische
Zeebrugge gelegerd was. Vlak voor het einde van de
oorlog raakte hij in krijgsgevangenschap. Na de oorlog
nam hij deel aan internationale vliegraces. In 1933
stortte hij met zijn vliegtuig neer en kwam om het
leven.
Berlijn kan blijkbaar niet genoeg krijgen van
luchthelden. Zelfs vijandelijke gevechtspiloten worden
er met een straatnaam herdacht. Daarvoor moeten we naar
het noorden van de stad. In Reinickendorf – Tegel ligt
de Cité Guynemer, een van die buurten die na de Tweede
Wereldoorlog ontstonden in de Franse bezettingszone. Net
als in de grotere Cité Foch (zie Deel 3) zijn ook hier
de Franse straatnamen tot op vandaag gehandhaafd.
In Cité Guynemer vinden we de Rue Nungesser et Coli (1956), genoemd naar twee Franse piloten die in 1927
omkwamen bij hun gezamenlijke poging een non-stop vlucht
over de Atlantische oceaan te volbrengen. Beiden hadden
ze een verleden als gevechtspiloot in de Eerste
Wereldoorlog.
Vooral Charles Nungesser werd gevreesd door zijn
tegenstanders. Met een aantal van 45 overwinningen was hij een van de
meest succesvolle piloten uit de oorlog. François Coli
diende aanvankelijk bij de infanterie maar werd
omgeschoold tot piloot nadat hij tweemaal zwaar gewond
was geraakt. Tijdens een van zijn luchtgevechten raakte
hij blind aan zijn rechter oog. Beide Franse piloten
leven voort in de naam van een straat in het noorden van
Berlijn.
Noten
[1] Bombardementen vanuit luchtschepen hadden vóór de Eerste Wereldoorlog
ook al plaatsgevonden. Het eerste bombardement zou in
1911 hebben plaatsgevonden, toen een Italiaans officier
nabij Tripolis in Libië bommen wierp vanuit een
luchtschip op rebellen die tegen de Italiaanse koloniale
overheersing in opstand waren gekomen.
[2] Na de oorlog vergaarde Hugo Eckener roem door lange non-stop vluchten,
o.a. naar Zuid-Amerika en over de Noordpool. Ook maakte
hij als eerste een vlucht rond de wereld. Hij was de man
achter de geregelde vluchten van het luchtschip
‘Hindenburg’ naar Amerika v.v., maar toen dit schip in
1937 kort voor de landing explodeerde, waarbij 36 mensen
omkwamen, werd Eckener verantwoordelijk gesteld voor
deze catastrofe die voor de nazi-regering ernstig
gezichtsverlies betekende.
[3] Ludwig Dürr werd in 1913 Technisch Directeur van de firma
Luftschiffbau Zeppelin en maakte na de oorlog naam met
de bouw van grote luchtschepen zoals de L129 en L130.
[4] Hellmuth Hirth was in het begin van de oorlog luitenant bij het
jachteskader Boelcke (zie sectie 'Het
luchtwapen wordt volwassen'), maar werd door
bemiddeling van Graf von Zeppelin vrijgesteld om bij hem
in dienst te kunnen treden voor de ontwikkeling van
extra grote luchtschepen. In 1915 vloog hij het
reuzenluchtschip ‘Gotha RI’.
[5] Ook andere straten in deze buurt dragen namen van luchtvaartpioniers,
al zijn die niet per se met de Eerste Wereldoorlog
geassocieerd: Umberto-Nobile-Strasse (luchtschipper
poolvluchten), Charles-Lindbergh-Strasse (non-stop
solovlucht Atlantische Oceaan), Auguste-Piccard-Strasse
(ballonvaarder), George-Caylay-Strasse (Engelsman, 19e
eeuw, glijvliegers) e.a.
[6] Andere nieuwe straten hier zijn de Louis-Blériot-Strasse (2001) en de
Melli-Beese-Strasse (2005). De Fransman Louis Blériot
(1872-1936) vloog in 1909 als eerste met een vliegtuig
van Calais naar Dover over Het Kanaal. Hij nam kort
daarna deel aan een vliegmanifestatie in Johannisthal.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog leverde zijn
vliegtuigfabriek zo’n 5600 toestellen aan de
geallieerden.
Melli Beese (1886-1925) was Duitslands eerste vrouwelijk
piloot. Ze haalde haar brevet in 1911 in Johannisthal
met een Etrich-Rumpler-Taube. Toen de oorlog uitbrak,
kreeg ze, samen met haar Franse echtgenoot, huisarrest
opgelegd in hun woonplaats Wittstock an der Dosse.
[7] Kurt Wüsthoff (1898-1926); leverde als zeventien-jarige zijn eerste
luchtgevecht; jongste drager van ‘Pour le Mérite’
ooit; hij bleef in 33 luchtgevechten zijn tegenstanders
de baas, voordat hij zelf neergeschoten werd. Hij
belandde zwaargewond in Franse krijgsgevangenschap.
[8] Kurt Wintgens (1894-1916); haalde minstens zeven tegenstanders uit de
lucht; dolf het onderspit tegen de Fransman Hurteaux bij
Villers-Carbonnel; zijn toestel stortte brandend neer
achter de vijandelijke linies.
[9] Tegenwoordig heet dit plein Platz der Luftbrücke, ter herinnering aan
de luchtbrug die de Amerikanen in 1948 instelden om de
Russische blokkade van Berlijn, een van de dieptepunten
van de Koude Oorlog, te breken en de bevolking van
West-Berlijn van voedsel en andere levensbehoeften te
voorzien. Het herdenkingsmonument dat hier staat wordt
in de Berlijnse volksmond
Hungerharke genoemd.
[10] Paul Bäumer (1896-1927); gevechtspiloot; begon na de oorlog een
vliegtuigfabriek annex pilotenopleiding.
[11] Rudolf von Eschwege (1895-1917); sneuvelde op de Balkan toen zijn
vliegtuig – een Halberstadt D III dubbeldekker - bij een
aanval op een waarnemingsballon door luchtafweergeschut
werd geraakt.
[12] Heinrich Gontermann (1896-1917); gevechtspiloot; commandeerde
Jasta 5 en later Jasta 15; hij schoot 21
tegenstanders uit de lucht. Gontermann kwam op 30
oktober 1917 om het leven toen zijn nieuwe vliegtuig –
een Fokker Dr.I driedekker – in de buurt van Marle (Fr.)
neerstortte omdat een deel van de bovenste vleugel
afbrak.
[13] Ernst von Hoeppner (1860-1922); was vanaf november 1916 commandant
van de Duitse luchtstrijdkrachten; publiceerde na de
oorlog "Deutschlands Krieg in der Luft".
[14]
Walter Höhndorff (1892-1917); verongelukte tijdens een proefvlucht in
een nieuw type vliegtuig in de buurt van Montmédy,
Frankrijk.
[15] Rudolf Kleine (1886-1917); gevechtspiloot; voerde ook enige tijd het
commando over Bombengeschwader 3, dat raids
uitvoerde op Engelse steden; Kleine sneuvelde op
oudejaarsdag 1917 tijdens een luchtgevecht boven Ieper.
Hij ligt begraven op het kleine oorlogskerkhof van
Vladslo in Vlaanderen (zie ook Deel 9).
[16] Leo Leonhardy (1880-1928); piloot; was commandant van
Bombengeschwader 6. Na de oorlog was hij directeur
van de luchtverkeersschool in Berlin-Staaken en
directeur van de Duitse Maatschappij voor Luchtvaart (Luftfahrtgesellschaft);
schreef boeken over de Duitse luchtvaartgeschiedenis.
[17] Fritz Rumey (1891-1918); een van de meest succesvolle Duitse
gevechtspiloten; hij schakelde 45 tegenstanders uit. Bij
Cambrai raakte Rumey in gevecht met de Zuidafrikaanse
piloot George Lawson, waarbij zijn Fokker D VII ernstig
beschadigd werd. Het lukte hem er uit te springen maar
zijn parachute weigerde. Rumey bezweek op 24 september
1918 aan zijn verwondingen.
[18] Wilhelm Schreiber (1893-1918); gevechtspiloot; sneuvelde in een
luchtgevecht bij Ieper.
[19] Emil Thuy (1894-1930); gevechtspiloot; commandant van Jasta
28, later van Jagdgruppe 7; na de oorlog
studeerde hij af als ingenieur. Hij kwam tijdens een
dienstreis voor zijn werkgever – de firma
Siemens-Schuckert – om het leven toen zijn vliegtuig in
de buurt van Smolensk (Rusl.) neerstortte.
Geraadpleegde bronnen
▬
Christopher Sprigg : The
Airship. Its Design, History, Operation and Future.
London, z.j., (= ca.1930).
▬
Ernst Udet: Mein Fliegerleben.
Berlin, 1935
▬
Hans Dollinger (Herausg.): Der
Erste Weltkrieg in Bildern und Dokumente.
Wiesbaden,
1965
▬
William E. Burrows:
Richthofen. A True History of the Red Baron. Harcourt,
1969
▬
Marc Dierikx: Dwarswind. Een
biografie van Anthony Fokker. Den Haag, 1997.
▬
Diverse websites over de
geschiedenis van de (militaire) luchtvaart, waaronder
www.luftfahrtgeschichte.com
▬
Website Lexikon von A-Z zur
Berlingeschichte
Berlin von A bis Z |