|
Oorlog was voetbal bij de Britten
door Leo van Bergen |
|
Oorlog en sport, en
zeker voetbal, werden ooit beide gezien als een spel waar
moed, vastberadenheid en gemeenschapszin voor nodig waren
en ook beide die kwaliteiten kweekten als ze eventueel afwezig
waren. Dit kwam bij de Britten
duidelijk tot uiting tijdens de Eerste Wereldoorlog. |
|
Als voetballiefhebbers en kenners van de
Eerste Wereldoorlog bij elkaar zitten, of mensen die deze
twee onmiskenbaar grote kwaliteiten in zich verenigen,
valt vroeg of laat altijd de naam van kapitein William P.
‘Billie’ Nevill (1894-1916) van het 8e bataljon, East
Surrey regiment.
|
Wilfred Percy (Billie)
Nevill (1894 - 1916) |
Hij was immers de man die zijn
manschappen met vier voetballen uitrustte die zij op die
gedenkwaardige, uitermate bloedige eerste dag van de slag
bij de Somme, 1 juli 1916, over het niemandsland heen
moesten schoppen tot in de Duitse loopgraven en liefst nog
verder.
Nevill stond bekend als de grapjas van het
regiment, iemand die ’s avonds zijn hoofd over het parapet
stak om scheldwoorden op de Duitsers af te vuren. Hij
sneuvelde vrijwel direct na de kick off, die
overigens, in tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht,
niet door hemzelf was verricht.
Zoals zoveel
officieren wilde hij min of meer nonchalant naar de
overkant wandelen. Zijn lot werd gedeeld door twee van de
vier ballen. Dit sterftepercentage van vijftig procent was
nauwelijks hoger dan het sterftepercentage onder de eerste
golf van manschappen waartoe Nevill en de zijnen hadden
behoord.
Het is een beeld dat ons heden ten dage
uitermate vreemd voorkomt en dat gold toentertijd ook al
voor de Duitsers. Gaf de Britse pers er hoog over op, de
Duitsers deden het af als typisch Britse stupiditeit. Hoe
haalt iemand het in zijn hoofd om al voetballend de weg in
te zetten naar een aantal machinegeweren en een vrijwel
zekere dood?
Het is een raadsel dat nauwelijks
kleiner wordt als wordt bedacht dat de soldaten was
voorgehouden dat zij niet op een hagel van kogels zouden
hoeven te rekenen. Het voorafgaande bombardement zou
immers de Duitse loopgraven en machinegeweernesten tezamen
met hun bewoners tot pulp hebben gereduceerd. Dit was de
soldaten vaker verteld en ook toen bleek de praktijk
bloedig.
Het raadsel wordt nog groter met de
verklaring dat Nevill zijn idee uitvoerde om een
voorwaartse beweging in zijn manschappen te garanderen –
zowel in voetbal als oorlog wordt van de aanval gezegd dat
hij de beste verdediging is. Nevill zou hebben getwijfeld
aan het doorzettingsvermogen van zijn mannen, die immers
die dag hun vuurdoop beleefden. Aan het peloton dat het
verst kwam, zou hij een prijs uitreiken.
Het werd
dus een heuse wedstrijd, niet alleen om de Europacup
tussen East Surrey en Beieren – zoals de inscriptie op een
van de ballen luidde – maar ook van Surrey tegen Surrey
tegen Surrey tegen Surrey. Maar behalve dat deze scepsis
in tegenspraak is met de gedachte dat de Duitse linies
vernietigd zouden zijn, had Nevill ook te pas en te onpas
laten weten dat zijn mannen ‘a topping lot’ waren
die zijn volledige vertrouwen hadden. Juist daardoor
geloofde hij in zichzelf en dat hij voor de hem opgelegde
taak was toegerust. Naar het schijnt was dat vertrouwen
volledig wederzijds. Maar waarom dan toch die ballen?
Het fiasco op 1 juli 1916 was niet de eerste maal dat
de soccer tactics waren uitgeprobeerd (met even
rampzalig gevolg) en vermocht de Britten evenmin ervan af
te houden er ook later in de oorlog nog gebruik van te
maken; al bleven het incidenten die bovendien gaandeweg op
steeds meer scepsis konden rekenen.
Te Loos,
najaar 1915 – de slag waarbij de Britten voor het eerst
zelf gifgas gebruikten met vreselijke gevolgen voor met
name de eigen troepen – schijnen soldaten van het 18e
London Regiment al niemandsland in te zijn getrokken
terwijl zij een bal over en weer schopten, en op 17 april
1917 werd tijdens de aanval op Vimy Ridge een bal tot
boven op de heuvelrug geschopt. De bal bleef ongeschonden
– en is nu te bewonderen in een Canadees museum – maar
degenen die hem schopten zouden met louter een fikse
elleboogstoot zielsgelukkig zijn geweest.
Voor een
verklaring voor deze vermenging van spel en strijd is het
noodzakelijk te kijken naar de rol van sport in het
algemeen en voetbal in het bijzonder in Groot-Brittannië
in de jaren voorafgaand aan de oorlog. Het waren jaren
waarin met name teamsporten als rugby, cricket en voetbal
niet zomaar een spel, maar een passie waren: ‘a way of
life’.
Natuurlijk was ook die passie
standgebonden, waarbij voetbal de voorkeur had van de
onderklasse van mijnwerkers en fabrieksarbeiders. Er was
immers niets anders voor nodig dan een liefst enigszins
rond voorwerp om tegen aan te schoppen (waarbij wellicht
dat voorwerp als metafoor voor de hogere klassen gold).
Welke sport ook, hij appelleerde aan breed
gedeelde gevoelens. Zo werd reeds in 1864 door het
zogeheten Clarendon Committee benadrukt dat ‘de cricket-
en voetbalterreinen […] niet slechts plekken van
verstrooiing’ zijn. Zij waren van groot belang voor ‘de
vorming van de meest waardevolle sociale vaardigheden en
mannelijke deugden’. En dus namen zij terecht, ‘evenals
het klaslokaal en het internaat, bij de opleiding op de
scholen een belangrijke plaats in’.
Het waren
woorden die de rector van de Schotse kostschool Loretto,
H.H. Almond (1832-1903), volledig onderschreef. Specifiek
wijzend op voetbal stelde hij in 1893 dat die sport ‘veel
goeds’ bracht. De opvoedkundige waarde ervan was groot
vanwege zijn ‘ridderlijke, eerlijke en opgeruimde aard’.
Sport in het algemeen, en teamsporten als cricket
en voetbal in het bijzonder, werden gezien als een
barrière tegen verderfelijke zaken als nihilisme,
communisme of andere ismes. Die stonden immers garant voor
‘nationale wanorde’.
En de dichter Henry Newbolt
(1862-1938) schreef in 1898 dat het zand van de woestijn
donkerrood kleurde en de slagorde uiteen werd gerukt. Maar
gelukkig was er een knul die de troepen kracht gaf met de
schreeuw: ‘Sneller! En hou je aan het spel!’ Oorlog en
sport waren beide spel en voor beide waren moed,
vastberadenheid en gemeenschapszin nodig en als ze er niet
waren dan werden die kwaliteiten wel door beide
voortgebracht. Sport, zo schreef de Times in 1899
na afloop van de soccer finals, was van groot
belang om ‘de veldslagen van het leven’ goed te kunnen
doorstaan.
Maar niet alleen van voetbal werd
gebruikgemaakt, ook van voetballers. Walter Tull
(1888-1918) was de eerste zwarte profvoetballer in
Groot-Brittannië. Hij zou juist een mooi contract tekenen
bij Glasgow Rangers toen de strijd uitbrak, waarop hij
zich maar bij het voetbalbataljon (het 17e) van het
Middlesex regiment meldde, de zogeheten Die Hards.
|
Walter Tull als speler van de Tottenham Hotspurs
(© Crown Copyright/MOD 2008) |
Het regiment was propagandistisch van grote waarde
en dat gold bovenal voor Tull. Niet voor niets werd juist
hij tegen alle regels in de eerste zwarte officier van het
Britse leger. In februari 1918 werd het bataljon
ontbonden. Van de oorspronkelijke tweehonderd Die Hards
waren er toen nog dertig in leven, onder wie Tull. Een
maand later waren het er 29.
Voetbal appelleerde
dus aan zaken als doorzettingsvermogen, teamgeest of
wedstrijdinstelling en dat kon en werd door de
legerleiding gebruikt om de oorlogswil en de aanvalskracht
te vergroten. Aan de andere kant stond voetbal – en sport
in het algemeen – voor verbroedering. Van de moderne
Olympische Spelen die juist dit element benadrukten waren
in 1914 officieel vijf afleveringen te bewonderen geweest.
Het is dan ook minder vreemd dan het lijkt dat ook
tijdens het fameuze kerstbestand van 1914 al snel een bal
te voorschijn werd gehaald en een heuse Duitsland-Engeland
werd gespeeld, die, uiteraard, door de Duitsers schijnt te
zijn gewonnen.
Deze ‘interland’ bewijst enerzijds
dat voetbal nog geen oorlog was – Rinus Michels zag pas
tien jaar na afloop van de oorlog het levenslicht – en
anderzijds dat oorlog in augustus 1914 wel voetbal was.
Het is één van de weinige verdiensten van de Eerste
Wereldoorlog geweest, van Ieper, Somme, Verdun en
Gallipoli, dat de wereld van dat waanidee is genezen.
Ook
dit werd paradoxaal genoeg juist bewezen door het
Kerstpotje van 1914. Dat was immers het eerste en meteen
laatste potje. Het geloof dat oorlog en voetbal door
dezelfde waarden werden gedreven en dezelfde goede
eigenschappen opriepen nam zienderogen af en na de oorlog
waren daarvan nog louter metaforen over.
Literatuur
▬ Gielt Algra,
Voetbal is oorlog – oorlog is voetbal. Enige
beschouwingen over sport en de krijgsmacht’
(www.wereldoorlog1418.nl [24-11-2009]) ▬ Malcolm Brown,
The Imperial War Museum book of the Somme, Londen, 1996
▬ Modris Eksteins, Lenteriten. De Eerste Wereldoorlog en
het ontstaan van de nieuwe tijd, Houten, 1990 ▬ Peter
Simkins, ‘The War Experience of a typical Kitchener
Division: the 18th division, 1914-1918’, in Hugh Cecil,
Peter H. Liddle (red.), Facing Armageddon. The First World
War experienced, Barnsley, 1996, blz. 297-313 |
|
▬ Over de auteur: Dr. Leo van
Bergen (1959) is medisch-historicus aan het
VUmc-Amsterdam, afdeling Metamedica. Hij is
gespecialiseerd in de relatie tussen oorlog en
geneeskunde. In 2009 ontving hij de Dr. J.A. Verdoornprijs
vanwege zijn uitmuntend wetenschappelijk werk op het
gebied van oorlog en geneeskunde. Zijn bekende boek over
de Eerste Wereldoorlog,
Zacht en Eervol. Lijden en sterven in een Grote Oorlog,
verscheen in maart 2009 bij Ashgate Publishing onder de
titel
Before my Helpless Sight. Suffering, Dying and Military
Medicine on the Western Front.
▬ ©
2010 - Leo van Bergen. Bovenstaand artikel verscheen
eerder onder de titel 'Billie Nevill' in het tijdschrift
Streven (WK-special, juni 2010).De
auteursrechten van bovenstaand artikel berusten bij de
auteur. Voor gehele of gedeeltelijke overname is dan ook
uitdrukkelijk voorafgaande schriftelijke toestemming
vereist van de auteur:
Ook vragen en opmerkingen kunnen via dit emailadres aan de
auteur worden voorgelegd.
|
|
|