naar thuisfront pagina - naar homepage


Het dagelijks leven na november 1918
- Wat gebeurde er in de periode na de oorlog
- Lessen die werden geleerd uit de Eerste Wereldoorlog

Nadat het Duitse leger was gedemobiliseerd bleef de blokkade gehandhaafd. Britse en Amerikaanse legerartsen uit waarschuwden echter ernstig tegen voortzetting van de blokkade vanwege de ontberingen voor de opgroeiende Duitse jeugd. Onder druk van de publieke opinie werd eind maart 1919 de blokkade opgeheven.

De Duitsers trokken wel degelijk lessen uit deze ervaringen. Vanaf 1933 ontstond een Duits streven naar autarkie dat zich richtte op Oost-Europa maar men maakte dezelfde fouten als voor de Eerste Wereldoorlog wat, gevoegd bij de geallieerde luchtbombardementen, opnieuw uit zou lopen op een nederlaag.

Inhoudsopgave
Blokkade na afloop oorlog gehandhaafd
Hulp voor Duitsers van onverwachte zijde
Blokkade eindelijk opgeheven in maart 1919
Vergelijkingen met de Tweede Wereldoorlog
Duits onderzoek naar gevolgen blokkade
Welke conclusies werden getrokken voor de toekomst?
Slotbeschouwing
Gebruikte literatuur

Blokkade na afloop oorlog gehandhaafd
De terugkeer van het Duitse veldleger in november en begin december 1918 ging in het begin gepaard met erebogen, muziek, bloemen en toespraken. Dit was mogelijk doordat de geallieerde bezettingsdivisies in langzaam tempo volgden om incidenten te vermijden.

Maar de vreugde verdween spoedig want er veranderde slechts weinig voor de Duitse bevolking nadat het Duitse leger wegsmolt door een overhaaste en chaotische demobilisatie en de geallieerde bezettingstroepen (Amerikanen, Britten, Fransen en Belgen) de hun toegewezen gebieden van het Rijnland hadden ingenomen. De blokkade te land en ter zee bleef gehandhaafd en daardoor ook de grauwe ellende en honger van alledag. De Duitse hoop op een spoedig einde van de ondervoeding en kou, van ziekten en vuilheid verdween weer.

Duitse voorstellen om met Duits goud levensmiddelen op de vrije markt aan te kopen werden met name door de Fransen afgewezen. Het aanwezige Duitse goud – dat tijdens de oorlog al grotendeels was weggevloeid - diende beschikbaar te blijven voor herstelbetalingen aan Frankrijk. Dit land had dat Duitse goud weer nodig om een begin te maken met de aflossing van de tijdens de oorlog gigantisch hoog opgelopen Franse schuld aan Amerika gevolg van onbeperkte leveranties uit de Verenigde Staten.

Schuldeiser Amerika eiste dat de Franse aflossingen in goud werden betaald. Wilde echter de Franse franc zijn waarde behouden dan kon de Franse goudvoorraad als dekking niet aangetast worden. Er bestond in Frankrijk over het algemeen weinig begrip voor de situatie in Duitsland. Het Franse volk had, nog afgezien van de zeer zware verliezen aan mankracht tijdens de oorlog, zijn huizen, kerken, industrieën en spoorlijnen die in bezet gebied lagen, na de Duitse terugtocht in de herfst van 1918 vaak onnodig zwaar verwoest teruggekregen.

Ook hadden de Duitsers nog in oktober en begin november 1918 diverse Engelse passagiers- en veerboten getorpedeerd met verlies van honderden mensenlevens. Ook waren in oktober nog honderden Amerikanen in de rug beschoten tijdens een vuurpauze bij onderhandelingen in het operatiegebied tussen Maas en Argonnen. Men was dan ook van Franse zijde aanvankelijk niet geneigd in te gaan op de dringende Duitse verzoeken de blokkade van voedselimporten op te heffen.
 
Hulp voor Duitsers van onverwachte zijde
Maar al kort nadat de Geallieerden hun bezettingszones onder controle hadden, kreeg men van de meest onverdachte zijde hulp. Er verschenen van militaire en medische rapporten over samenscholingen voor Britse en Amerikaanse kwartieren en legerkampen van barrevoets lopende, vervuilde en uitgehongerde Duitse kinderen, die om brood en resten van maaltijden bedelden.

In het Britse hoofdkwartier te Keulen werden berichten ontvangen dat Engelse militairen - vooral die thuis kinderen hadden - hun rantsoenen weggaven en overplaatsing naar Engeland vroegen, omdat zij hun verblijf in het armoedige, vuile en hongerige Duitsland als te deprimerend beleefden.

Ook kwamen er memoranda binnen - ongevraagd en ongekuist – van Britse en Amerikaanse legerartsen uit steden als Hannover, Bremen en Trier waarin ernstig werd gewaarschuwd tegen voortzetting van de blokkade. Vooral het verslag met bevindingen van de populaire Amerikaanse officier-geneesheer ‘Smiley’ Blanton kreeg bekendheid. Gewezen werd daarbij in het bijzonder op de ontberingen van de opgroeiende Duitse jeugd.
 

Onderzoek van militair-medische kant leverde als resultaat op dat door de jarenlange ondervoeding de geestelijke concentratie en vaardigheid van deze jeugd zorgwekkend waren en dat voortzetting van de blokkade een gevaar voor de toekomst van het hele Duitse volk opleverde. Voortzetting van de blokkade diende nergens meer toe, vooral nu aan een hervatting van oorlogshandelingen niet meer te denken was.

De conclusies van die memoranda liepen parallel met die van een Duitse onderzoekscommissie van deskundigen uit december 1918, waarin de gevolgen van die jarenlange ondervoeding van het Duitse volk werden afgeschilderd in de zwartste kleuren.

De publieke opinie begon in Amerika en Engeland nu ook te pleiten voor opheffing van de blokkade. Inmiddels waren van Deense en Nederlandse zijde hulpacties op gang gekomen, vooral ten bate van de Oostenrijkse jeugd die er zo mogelijk tijdens de oorlog nog beroerder aan toe was geweest. Hulpacties en verslagen vanuit die twee neutrale staten maakten wel degelijk indruk maar voorstellen ter verbetering van de situatie binnen de geallieerde Opperste Oorlogsraad in Versailles, liepen stuk op Franse tegenstand. Niet alleen de financiële dwang van de Verenigde Staten, maar ook ongeloof in Duitse jammerklachten leverden slechts afwijzing van Britse en Franse zijde.
 
Blokkade eindelijk opgeheven in maart 1919
In het voorjaar van 1919 werd de toestand in Duitsland heel onrustig door gewapende acties van ultra-links en ultra-rechts. Er ontstond zowel in Amerika als in Engeland vrees voor een mogelijk communistisch Duitsland dat steun zou zoeken bij de Sovjetunie.

Inmiddels was door de zorg van de Amerikaanse voorzitter Herbert Hoover van de Opperste Raad voor Aanvoer en Hulp een reusachtige hoeveelheid voedsel opgestapeld in Engelse en Nederlandse havens. Maar toen de Fransen dwars bleven liggen op het punt van betalen, ook nadat de Amerikanen toestemden in aankopen met Duits goud, werd door de Britse premier David Lloyd George een toneelstukje opgevoerd in een vergadering van de Opperste Oorlogsraad op 8 maart 1919, toen de vredesonderhandelingen te Versailles al waren begonnen.

Hij ontving (volgens afspraak) een ijltelegram van generaal Herbert Plumer, bevelhebber van het Britse Rijnleger vanuit Keulen. Daarin verzocht Plumer zeer dringend de blokkade van voedselimporten op te heffen daar de toestand in Duitsland hoogst kritiek was geworden en hij niet voor orde en veiligheid in de Britse bezettingszone kon instaan. De indruk daarvan na voorlezing van het telegram en een dramatische donderspeech van Lloyd George daarna tegen de Fransen gericht, veranderde de houding deze laatsten.

Voedselimporten, deels op krediet en grotendeels op ruilbasis door Duitse levering van industrieproducten, spoorwegonderdelen en machines vooral aan Frankrijk en betaling van goudgeld, hieven de blokkade binnen een paar weken op. Maar de dreiging van een hervatting ervan, vooral door de Fransen gehanteerd, bleef bestaan tot 12 juli 1919, toen de Rijksdag de voorwaarden van de Vrede van Versailles met tegenzin aanvaardde. Een periode van bijna vijf jaar van schaarste en nood scheen eindelijk voorbij te zijn.
 
Vergelijkingen met de Tweede Wereldoorlog
In de Eerste Wereldoorlog ontstonden voor Duitsland vanaf 1916 steeds nijpender tekorten aan infanteriereserves enerzijds en aan vakarbeiders voor de oorlogsindustrie anderzijds. Men vermeed het echter om 17-jarigen op te roepen.

Verplichte tewerkstelling in Duitsland van Belgische en Poolse arbeiders en het massaal gebruik van Russische krijgsgevangenen in de landbouw, waren uiteindelijk ook niet meer voldoende om de steeds groter wordende behoefte aan arbeidskracht op te vullen. Dit probleem gold zowel voor de militaire als voor de industriële sector.

In het vierde jaar van de Tweede Wereldoorlog (1942), tevens het laatste jaar van spectaculaire Duitse successen, ontstond die enorme behoefte aan arbeidskrachten opnieuw. De al sinds 1939 bestaande verplichte tewerkstelling in de oorlogsindustrie, landbouw en openbare bedrijven van niet in militaire dienst zijnde Duitse mannen, en in beperkte mate van vrouwen, woog niet op tegen de steeds groter wordende behoefte aan militairen als gevolg van de uitbreiding van de oorlogsfronten.

Invoering met harde dwang van verplichte arbeidsdienst in de Duitse oorlogsindustrie, landbouw en openbare bedrijven voor mannen tussen 18 en 45 jaar uit de bezette gebieden, uitbuiting van (vooral Russische) krijgsgevangenen en slavenarbeid tot de dood toe van joodse en politieke gevangenen, moesten het Duitse leger en de oorlogsindustrie op peil helpen.

Niettemin werd, na de zware nederlagen der Duitsers in 1943, het gebrek aan reserves zo groot dat in het voorjaar van 1944 ook 16-jarige jongens werden opgeroepen (‘Volksgrenadiere’). En tenslotte moest de ‘Volkssturm’, waarin de laatste reserves, bestaande uit partijkader, minder validen, afgekeurde soldaten, bejaarden, jongens en vrouwen, meehelpen Duitsland te verdedigen tegen de uit het oosten en westen binnendringende geallieerde legers.
 
Duits onderzoek naar gevolgen blokkade
Nood en schaarste schenen in 1919 voorbij te zijn. Maar de herinneringen aan de gevolgen van de blokkade en de tijd van verloedering, armoede, kou en honger bleven in de Duitse geesten gebrand. In de jaren twintig verschenen in een aantal delen verhoren, rapporten en samenvattingen van een parlementaire enquête naar de oorzaken van de ineenstorting van 1918. Deze waren gebaseerd op uitvoerig archiefonderzoek en beschikbare statistische gegevens, vooral uit de steden met meer dan 5.000 inwoners. De conclusies waren onder andere dat de blokkade fnuikend bleek voor de Duitse burgerij in fysiek en psychisch opzicht.

Gebrek aan levensmiddelen, vooral vet en melkproducten, hadden het weerstandsvermogen van miljoenen Duitsers gesloopt door fatale ondervoeding als gevolg van calorieën- en eiwitgebrek van 30% - 50% van de vooroorlogse gemiddelden. De reeds bestaande tekorten in 1914 – die toen nog door import konden worden aangevuld – namen in de latere oorlogsjaren enorm toe door gebrek aan krachtvoer voor het vee en kunstmest voor land- en tuinbouw. Een groot tekort aan textiel, schoeisel, geneesmiddelen en zeep veroorzaakte ziekten en vervuiling op grote schaal, waarvan vooral jonge kinderen en ouden van dagen het slachtoffer werden. De meest voorkomende ziekten waren tuberculose en longontsteking.

Ook buiten Duitsland bezon men zich opnieuw op de problemen van de economische blokkade en de Duitse bevolking. Verschillende Britse en Amerikaanse beschouwingen wezen op de zwakke Duitse economische positie in 1914 en de riskante buitenlandse politiek ten opzichte van een toekomstige oorlog op twee fronten. Daardoor werd de geallieerde blokkade een steeds benauwender wurggreep voor de Duitse bevolking.

Al deze beschouwingen zijn ons zo langzamerhand vertrouwd geworden. Nieuw
echter waren uiteenzettingen over mogelijke gevolgen van de blokkade als verklaring voor de aanhang van Hitler. Door de gevolgen van de blokkade werden vooral de kinderen van de jaarklassen 1901-1914 getroffen. Het reeds in 1919 en 1920 vastgestelde gebrek aan concentratie en geestelijke overspanning, vormen van hysterie en gebrek aan kritiek bij deze jeugd, zou er de oorzaak van zijn geweest dat vooral de jeugd in de armen van Hitler zou zijn gedreven. Dan zou die blokkade dus zowel op de korte, als op de lange termijn, een wel zéér noodlottige uitwerking hebben gehad.
 
Welke conclusies werden getrokken voor de toekomst?
Vastgesteld werd ook dat de Duitsers wel degelijk van die blokkade hadden geleerd. Al vroeg ontstond een Duits streven naar autarkie, d.w.z. onafhankelijkheid van het buitenland en zelfredzaamheid in economisch opzicht. Vooral in de Hitlertijd (dus vanaf 1933) werd dit streven in de praktijk gebracht.

Zo was de opvatting dat tekorten in geval van oorlog veel geringer zouden worden door zich te richten op Oost-Europa. Daartoe diende de bezetting der Sudeten in 1938 en de verovering van Silezië in 1939, gebieden waar ijzer en steenkool ruimschoots voorhanden waren. Maar voor de verkrijging van krachtvoer en menselijke voedingsmiddelen moesten de Duitsers de vooral toegang hebben tot de Oost-Europese landbouwproductiegebieden.

Dit scheen te gelukken in augustus 1939 toen een Duits-Russisch akkoord voorzag in de verkrijging door Duitsland, vanuit de Sovjetunie, van krachtvoer, kunstmest, voedingsmiddelen (zuivel, granen, vlees), vlas, jute en metalen als koper, nikkel en tin en brandstoffen zoals dieselolie en benzine, in ruil voor Duitse machines, industrieproducten en chemische stoffen.

De onverwachte Duitse inval in Rusland in juni 1941 verstoorde deze gestage goederenstromen. Van Duitse kant rekende men er echter op de oorlog tegen de Russen in enkele maanden te kunnen beslissen. Daarna zou het ontzaglijke Russische gebied op ‘Germaanse’ wijze worden gekoloniseerd met hulp van Duitse, Nederlandse en Vlaamse boeren, die heersers zouden worden over tot slaven gedegradeerde Russen en Polen. Opnieuw dus, net als voor de Eerste Wereldoorlog, een zeer optimistische veronderstelling die in de praktijk op brute wijze gelogenstraft zou worden.

Onmiddellijk bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd in Duitsland een streng distributiestelsel ingevoerd. Overtreding daarvan werd bijzonder rigoureus bestraft. De toegewezen rantsoenen en extra-aanvullingen waren ruim voldoende en werden altijd gehonoreerd. Het in lange rijen voor de winkels staan werd vermeden door tijdige bevoorrading van de detailhandel. De Duitse burger ontving tot het najaar van 1944 ruimere rantsoenen dan de Britse, terwijl dat in de Eerste Wereldoorlog precies andersom was.

De Brits-Amerikaanse blokkade ter zee had op Duitsland veel minder uitwerking in de Tweede Wereldoorlog dan in de Eerste Wereldoorlog. De Duitse duikboten vormden tot het begin van 1943 echter een veel groter gevaar voor Groot-Brittannië dan in 1917. Daarentegen namen de geallieerde luchtbombardementen op Duitsland vanaf 1942 elk jaar in hevigheid toe. Net zolang totdat geen enkele Duitser meer zekerheid had van een dak boven het hoofd en het landelijke transportsysteem nagenoeg volkomen vernield was. Dat was eind 1944 het geval.

Omstreeks diezelfde tijd, doordat voor Duitsland uit de bezette gebieden nauwelijks meer iets te halen viel, zakten de Duitse rantsoenen onder die van de Britse. Daarna heerste vanaf eind 1945 tot de herfst van 1947 honger en armoede in het bezette Duitsland. Net als in de rest van het verwoeste en leeggeplunderde Europa.
 
Slotbeschouwing
Evenmin als voor de Eerste Wereldoorlog had Duitsland in de Nazi-tijd geleerd een oorlog op twee fronten te vermijden en de kracht van zijn tegenstanders realistisch in te schatten. Net als tussen 1900 en 1914 voerde Duitsland vanaf 1934 tot 1939 een provocerende buitenlandse politiek in woord en daad. Telkens stelde Duitsland de wereld voor voldongen feiten en meende daarbij opnieuw dat een eventuele oorlog van korte duur zou zijn. Het waren dezelfde vergissingen die voor de tweede keer tot een wereldoorlog zouden leidden. Wereldoorlogen die voor Duitsland op nederlagen uitliepen en het Duitse volk onnoemelijk veel leed bezorgden.
 
Gebruikte literatuur
●F. Altrichter - Die seelischen Kräfte des deutschen Heeres im Frieden und im Weltkriege (Berlin 1933)
●C.H. Baer - Der Völkerkrieg. Eine Chronik der Ereignisse seit dem 1. Juli 1914
dl. 111 Juli 1914 - Febr. 1915 (Stuttgart 1915)
dl. VII Febr. 1915 - Aug. 1915 (Stuttgart 1916)
dl. XII Aug. 1915 - Febr. 1916 (Stuttgart 1917)
dl. XVI Febr. 1916 -Aug. 1916 (Stuttgart 1917)
dl. XX Aug. 1916 - Febr. 1917 (Stuttgart 1918)
dl. XXV Febr. 1917 - Febr. 1918 (Stuttgart 1921)
dl. XXVIII Febr. 1918 - Nov. 1918 (Stuttgart 1923).
●Arthur Dix - Wirschaftskrieg und Kriegswirtschaft. Zur Geschichte des deutschen Zusammenbruchs (Berlin 1920)
● Ernst Glaeser - Jahrgang 1902 (z.j.)
●Peter Grag Kielmannsegg - Deutschland und der Erste Weltkrieg (2e Stuttgart 1980)
●Marie Elisabeth - Das unbekannte Heer (Berlin 1936)
● Rudolph Stratz - Der Weltkrieg (Berlin 1933)
● C. Paul Vincent - The politics of hunger. The Allied Blockade of Germany (Ohio 1985)
● E. van Wrisburg - Heer und Heimat 1914 -1918 (Leipzig 1921)
● E. van Wrisburg - Heer und Heimat 1914 - 1918 (Leipzig 1922)
Die Ursachen des deutschen Zusammenbruchs im Jahre 1918 Vierte Reihe im Werk des parlamentarischen Untersuchungsausschusses. Sechster Band (Berlin 1928).


 © 2007 - De auteursrechten van bovenstaand artikel berusten bij de nabestaanden van de auteur.
 
Voor gehele of gedeeltelijke overname is dan ook uitdrukkelijk hun toestemming vereist.
Dit
artikel is eerder geplaatst in Opgediept Verleden II (1992) - Uitgave met lezingen gehouden voor de
Western front Associatie Nederland

  naar thuisfront pagina - naar homepage