Generaal
pardon voor 306 geëxecuteerde Britten
Op 16 augustus 2006 kondigde de Britse regering aan dat zij
aan het parlement eerherstel wil vragen voor alle 306 Britse
militairen die in de Eerste Wereldoorlog wegens desertie of
lafheid zijn gefusilleerd. Er wordt toestemming gevraagd
voor een generaal pardon omdat het niet meer mogelijk blijkt
alle gevallen individueel te beoordelen.
Deze mededeling werd gedaan nadat de minister van Defensie
Des Browne, eveneens op 16 augustus, postuum eerherstel had
toegekend aan soldaat Harry Farr.
Kort hierna volgde de mededeling dat een voorstel voor een
generaal pardon voor alle 306 geëxecuteerde Britse soldaten
zou worden voorgelegd aan het Britse parlement.
De zaak
Harry Farr
De zaak Harry Farr is kenmerkend voor de langdurige strijd
om eerherstel en werkte kennelijk als precedent voor alle
andere vergelijkbare gevallen. In de krant stond op 16
augustus 2006 het volgende AFP bericht:
Britse
'lafaard' krijgt na 90 jaar eerherstel
Londen - De Britse soldaat Harry Farr, die in
1916 op 25-jarige leeftijd werd geëxecuteerd
wegens lafheid, krijgt postuum eerherstel. Dit
heeft zijn 93-jarige dochter na een lange
procedure met het Britse ministerie van Defensie
bewerkstelligd. Farr was in 1915 vijf maanden
behandeld wegens shell shock. Toen hij na de
behandeling weigerde naar het front terug te
keren, werd hij gefusilleerd.
|
Shot at
dawn
Op moord en
muiterij, zo ook op lafheid en desertie, staat
de doodstraf die voltrokken wordt door het
vuurpeloton.
British Army's Manual of Military Law, 1914
|
Tijdens de Eerste Wereldoorlog
werd door de Britse krijgsraden 3.080 keer de doodstraf
uitgesproken vanwege de hierboven genoemde (militaire)
misdaden. Deze straf werd 346 keer ook daadwerkelijk
voltrokken, waarvan 306 keer voor gevallen van desertie en
lafheid. Onder de geëxecuteerden bevonden zich drie
officieren. De andere geëxecuteerden
waren onderofficier of soldaat; een aantal van hen was
jonger dan 18 jaar. Tot dusver had de Britse regering altijd
geweigerd de vonnissen van deze 306 mannen te herzien of een
algemeen pardon af te kondigen.
Diverse Britse defensie-ministers
hebben altijd beweerd dat de geëxecuteerde mannen een
eerlijk proces hebben gehad, maar uit de in 1990 vrijgegeven
archieven blijkt dat dit vaak niet juist was. In vele zaken
werd de beschuldigde niet op de juiste wijze verdedigd en
sommigen hadden zelfs helemaal geen verdediger. Ook
vertoonde het bewijsmateriaal vaak tegenstrijdigheden of was
het niet van belang voor de aanklacht.
Algemeen wordt aangenomen dat het overgrote deel van de
geëxecuteerden leed aan wat tegenwoordig het PTSS wordt
genoemd; het Post Traumatische Stress Syndroom. Ten tijde
van de Eerste Wereldoorlog was dit verschijnsel bekend onder
de naam ‘shell shock’. Dit werd door militaire autoriteiten
toentertijd nauwelijks erkend als verzachtende
omstandigheid.
Is het aantal van 306
gratieverleningen wel juist?
In het gezaghebbende boek van Putkowski en Sykes, Shot at
dawn, (p. 16) worden de volgende cijfers gegeven over de
oorzaken voor het opleggen van de
uitgevoerde doodstraffen:
Britse executies Eerste
Wereldoorlog |
Veroordeling
wegens |
Aantal
|
Desertie |
268 |
Lafheid |
18 |
Verlaten van de
post |
7 |
Ongehoorzaamheid
|
5 |
Slaan van hoge
officier |
5 |
Muiterij
|
4 |
Slapen tijdens de
dienst |
2 |
Neergooien wapenen |
2 |
Geweld
|
1 |
Moord
|
37 |
Totaal
|
349
|
|
Als uitsluitend
desertie en lafheid worden aanvaard
als reden voor gratieverlening dan zou het aantal
gratiegevallen uitkomen op 268 + 18 =
286 en niet op het overal genoemde aantal van 306.
Zouden het verlaten van de post,
ongehoorzaamheid, slaan van een hoge officier, muiterij,
slapen tijdens de dienst en het neergooien van de wapenen
ook niet het gevolg kunnen zijn van het Post
Traumatische Stress Syndroom? Als het
antwoord bevestigend zou luiden dan kunnen zelfs 311
gratieverleningen worden toegekend.
En mocht ook moord het
gevolg zijn geweest van ontoerekeningsvatbaarheid wegens
PTSS, dan kunnen alle 349 geëxecuteerde mannen voor
gratieverlening in aanmerking komen. Het blijft trouwens,
gezien de bovenstaande cijfers, onduidelijk hoe de Britse
overheid bij het cijfer 306 komt.
Harry
Farr – de geschiedenis van een Britse soldaat
|
Harry Farr, een opgewekte jonge man uit Kensington, Londen,
nam dienst in het Britse leger in 1908 op 17-jarige
leeftijd. Na een diensttijd van vier jaar werd hij
reservist, zoals dat gebruikelijk was. Bij het uitbreken van
de oorlog in augustus 1914 werd hij opgeroepen en ingelijfd
bij het 2de bataljon van het West-Yorkshire Regiment. In
november werd het bataljon ingezet om de Duitse aanval in
Frankrijk te keren. Het Britse Expeditieleger hield de
Duitsers uiteindelijk tegen, groef zich daarna in en wachtte
tot er mogelijkheden kwamen voor een offensief. Dat kwam er
in maart 1915 toen soldaat Harry Farr en zijn kameraden in
de voorste linies werden ingezet bij de Sag bij Neuve
Chapelle, die op 10 maart 1915 begon.
Bij de artilleriebeschieting waarmee de aanval begon en die
35 minuten duurde, gebruikte de Britse artillerie meer
granaten dan in gehele Boerenoorlog die vier jaar duurde.
Tijdens de drie dagen durende gevechten verloren de Britse
divisies 11.500 man (dood, gewond, vermist
of krijgsgevangen). Dit was een kwart van hun
sterkte.
Terreinwinst was
nauwelijks gerealiseerd. Farr was één
van honderden mannen die het zwaar te verduren kreeg onder
het oorlogsgeweld waaraan hij drie dagen continue was
blootgesteld.
Maar er zou nog meer komen. Uit zijn krijgsraaddossier
blijkt dat hij met ‘shell shock’ verschijnselen in het
hospitaal werd opgenomen op 9 mei 1915 kort na de Slag bij
Aubers Ridge, waaraan ook zijn
bataljon deelnam, hoewel daarover
geen gedetailleerd verslag bestaat.
|
Het slagveld bij Aubers Ridge na de slag - er lagen
33 lichamen van de
het eerste bataljon van de Camorinian over een
afstand van 100 meter |
Deze slag kostte nog eens 11.000 slachtoffers (dood, gewond,
vermist of krijgsgevangen). De
8-ste Divisie van Farr leed daarbij naar verhouding de
grootste verliezen: 4.852 man. Aubers Ridge was de grootste
militaire catastrofe tot de Slag bij de Somme begon. Zelfs
de Britse opperbevelhebber Sir Douglas Haig, die bekend
stond vanwege zijn nonchalante houding tegenover
verliescijfers, noteerde in zijn dagboek dat het een
vreselijke dag was geweest.
In diezelfde maand stortte Farr in waarbij hij leed onder
heftige stuiptrekkingen. Zijn vrouw Gertrude vertelde later
dat Harry Farr tijdens zijn herstelperiode in het ziekenhuis
‘voortdurend beefde en trilde. We kregen eens een brief van
hem, die door iemand anders
geschreven was. Hij kon heel goed schrijven, maar kon de pen
niet vasthouden omdat zijn hand zo trilde.’
Harry Farr werd verpleegd tot oktober 1915, maar werd
daarna als 'geschikt voor dienst'
teruggestuurd naar
zijn bataljon in het Somme gebied.
Hier werd hij ingezet op 1 juli 1916, de
rampzalige eerste dag van de
Slag aan de
Somme.
Dit was een van de meest gruwelijke ervaringen van het
Britse leger ooit. De totale Britse verliezen aan het einde
van deze dag waren 57.470 man: 19.240 doden, 35.493
gewonden, 2.152 vermisten en 585 krijgsgevangenen.
|
Met dit soort taferelen werden de soldaten tijdens
de Slag aan de Somme (en de andere veldslagen)
herhaaldelijk geconfronteerd. |
Na deze gevechten verzocht hij op 17 september om een
medisch onderzoek. Hij werd naar de eerste hulppost gestuurd
maar daar werd een onderzoek geweigerd geweigerd omdat hij
niet gewond was. Vervolgens werd hem gesommeerd terug te
gaan naar het front. Waarop Harry Farr herhaalde keren
weigerde daarbij zeggende: ‘I cannot stand it’. De
sergeant-majoor gebruikte harde taal om hem te overreden:
‘You are a fucking coward & you will go to the trenches. I
give fuck all for my life & I give fuck all for yours & I'll
get you fucking well shot’.
Daarop werd Farr onder begeleiding
teruggebracht naar de linies. Onderweg ontstond een
worsteling waarbij hem zijn geweer afgepakt werd. De
sergeant-majoor beet hem daarbij toe: 'I'll blow your
fucking brains out if you don’t go'.
Na nogmaals geweigerd te hebben terug te gaan naar de linies,
werd Farr
overmeesterd en onder arrest
geplaatst.
De krijgsraad
Hij moest vervolgens op 2 oktober 1916 voorkomen voor een
krijgsraad die bestond uit een luitenant-kolonel, een
kapitein en een luitenant. Tijdens deze bijeenkomst
werden eerst vier getuigen gehoord
die door de militaire aanklager waren
opgeroepen. Daarna moest Harry Farr, voor wie geen raadsman
beschikbaar was, zichzelf
verdedigen
waarbij ook nog twee getuigen à decharge werden gehoord.
De krijgsraad had vervolgens twintig minuten nodig om tot
een uitspraak te komen, waarbij geen enkele aandacht werd
besteed aan zijn medische achtergrond. Hij werd schuldig
bevonden wegens ‘Misbehaving before the enemy in such a
manner as to show cowardice’ en veroordeeld tot de
doodstraf. Generaal Haig bekrachtigde zijn doodvonnis op 14
oktober.
Harry Farr werd geëxecuteerd op 18 oktober 1916 om
6.00 in de ochtend (‘shot at dawn’) te Carnoy.
Het executiepeleton was, zoals gebruikelijk, samengesteld
door daartoe aangewezen manschappen van zijn eigen bataljon.
De aanwezige arts constateerde dat de dood onmiddellijk was
ingetreden. Het stoffelijk overschot werd ergens
begraven – zijn laatste rustplaats is niet bekend.
Met ‘Dear Madam,’ begon de brief van het ministerie van
Oorlog aan de weduwe van soldaat Farr, ‘We regret to inform
you that your husband has died. He was sentenced for
cowardice and shot at dawn on 16 October.’ De Britse
overheid weigerde Gertrude Farr na de oorlog een
weduwenpensioen toe te kennen.
De kapelaan die de executie bijwoonde, vertelde later dat
Farr de blinddoek weigerde en de dood tegemoet trad met
grote waardigheid. Hij schreef: ‘Tell his wife he was no
coward. A finer soldier never lived.’
Ook zijn bevelhebber, Captain A. Wilson van het
West-Yorkshire Regiment, gaf tijdens het proces zijn oordeel
over Farr: ... 'I cannot say what has
destroyed this man's nerves, but he has proved himself on
many occasions incapable of keeping his head in action &
likely to cause a panic. Apart from
his behaviour under fire, his conduct & character are very
good.'
Archieven krijgsraad geopend in 1990
Oorspronkelijk zouden de krijgsraadarchieven van de soldaten
veroordeeld wegens lafheid en desertie 100 jaar gesloten
blijven.
In 1985 verscheen het boek For the
Sake of Example van Babington dat in 1989 gevolgd werd
door Shot at Dawn van Putkowski en Sykes.
De auteurs hadden gesproken met
nabestaanden en getuigen en hun verklaringen en uitspraken
leidden tot een heftige publieke discussie.
Die hebben er toe geleid dat het Britse ministerie
van Defensie in 1990 besloot, onder druk van de publieke
opinie, de archieven open te stellen voor wetenschappelijk
onderzoekers. Wat zij vonden was schokkend: vele zaken
vertoonden ernstige juridische tekortkomingen en er waren
aanwijsbare fouten gemaakt.
Na openbaarmaking van de krijgsraadverslagen, hebben de
dochter van Harry Farr, Gertrude Harris (93) en zijn
kleindochter Janet Booth (63), herhaaldelijk petities
aangeboden aan de Britse overheid om eerherstel te
verkrijgen voor Farr op basis van het medische
bewijsmateriaal. Tot 16 augustus 2006 werden al deze
petities door de Britse overheid afgewezen.
Ook anderen hebben zich voor de zaak Farr ingezet. Eén van
hen is John Hipkin. Hij stichtte de organisatie Shot at Dawn
die streeft naar gratiëring van de 306 militairen die
gefusilleerd zijn vanwege een veroordeling wegens desertie
of lafheid. Tot dusverre had nog niemand gratie gekregen.
De zaak Farr werd gezien als een zeer belangrijke
testcase. Het is zeker, ook naar de mening van de advocaat
van de verwanten van Farr, een van de duidelijkste
voorbeelden van het falen van een krijgsraad tijdens de
Eerste Wereldoorlog.
De huidige minister van Defensie Des Browne had, na
aandringen van de betrokkenen, toegezegd de zaak nog eens te
zullen bekijken. Dit had tot gevolg dat de Britse regering
op 16 augustus 2006 aankondigde, dat zij aan het parlement
eerherstel wil vragen voor alle 306 Britse militairen die in
de Eerste Wereldoorlog die wegens lafheid en desertie zijn
gefusilleerd.
Uitgebreide reactie dr. Leo van Bergen:
Medisch pardon deugt niet
Dr. Leo van Bergen (medisch historicus van het
VUmc-Amsterdam - auteur van Zacht en
Eervol, Lijden en Sterven in een Grote Oorlog) is van mening
dat het argument van een ‘medisch pardon’ ondeugdelijk is.
Hij zegt daarover het volgende:
Uiteindelijk, na jarenlange actie, voelt de Britse
regering er dan eindelijk voor om eerherstel te verlenen aan
de Britse soldaten (en enkele officieren) die in (en sommige
zelfs nog na) de Eerste Wereldoorlog zijn geëxecuteerd
wegens ‘lafheid in het aangezicht van de vijand’. Laat ik
voorop stellen dat ik niet tot die historici behoor die dit
op zijn best ‘zinloos’ en op zijn slechts zelfs onterecht
vinden. Het is zeer zinnig en volkomen terecht, al was het
maar dat door al te zeer te wijzen op ‘andere tijden’,
‘andere omstandigheden’ en ‘andere normen en waarden’ – hoe
waar dit op zich allemaal ook is – ook allerlei
oorlogsmisdaden en genocides goedgepraat kunnen worden.
Natuurlijk moet een historicus in zijn wetenschappelijke
werk in de eerste en wellicht zelfs enige plaats verklaren
en niet (ver)oordelen, maar dat wil nog niet zeggen dat hij
dus ook als persoon niet iets terecht of onterecht mag
vinden. Dit neemt echter niet weg dat de reden achter het
pardon - wij verklaren hen allen ‘gestoord’ - niet deugt.
Om te beginnen zal er eerst op moeten worden gewezen dat de
cijfers niet kloppen, en niet alleen omdat er geen 306 maar
351 Britten ter dood zijn gebracht. De 306 waar sprake van
is, zijn ‘louter’ degenen die zijn geëxecuteerd na
beschuldiging van ‘lafheid in het aangezicht van de vijand’.
Fout is bovendien dat zij ter dood zijn gebracht, ter dood
veroordeeld zijn echter er 3080 (en daarnaast hebben er nog
zeer velen andere vaak ook niet misselijke straffen opgelegd
gekregen).
Wie bepaalde wie er uiteindelijk wel en wie niet
daadwerkelijk aan het paaltje bij ochtendstond werd
vastgebonden en waarom? Waren al de andere 2600 ter dood
veroordeelden ook allemaal gestoord? Feit is dat de
beslissing wie werd geëxecuteerd volkomen arbitrair was.
Maar zelfs dat is niet het hoofdprobleem. Dat is dat een
pardon op psychologische gronden medisch ondeugdelijk en
historisch incorrect is, en als dat gebeurt onder verwijzing
naar de post-traumatische stress stoornis, zelfs volslagen
anachronistisch. PTSS bestaat pas als diagnose pas sinds het
begin van de jaren tachtig, en is een diagnose die pas na
lang onderzoek wordt gesteld – zelfs kán worden gesteld.
Haar overhevelen op een groep soldaten van meer dan een
halve eeuw eerder, waarvan niet of nauwelijks medische
gegevens overgebleven zijn, alleen maar omdat ze zijn
geëxecuteerd wegens lafheid, is in feite weinig meer dan volslagen
belachelijk.
Natuurlijk: het geval van Harry Farr, die overduidelijk aan
een oorlogsneurose leed en dus nooit naar het front terug
gezonden had mogen worden – al was dat wel eens onderdeel
van de therapie -, is bijzonder triest, maar het is geen
typerend geval. Velen zullen inderdaad aan een neurose
hebben geleden, maar zij zijn nooit in behandeling geweest
voorafgaand aan hun executie, laat staan dat er een diagnose
was gesteld. Medische inspectie was officieel weliswaar
onderdeel van het strafproces, maar daar kwam in de praktijk
weinig van terecht, en als er wel een arts aanwezig was dan
had die geen verstand van psychologische problematiek en/of
hij was er meer op uit, vanwege de carrière, om de
officieren van de krijgsraad ter wille te zijn, dan de te
veroordelen soldaat.
Maar velen hadden ook helemaal geen psychische of
neurologische problemen. Sommigen van hen waren inderdaad te
bang – want dat is toch echt een betere term dan ‘laf’ – om
‘over the top’ te gaan, maar angst, en zeker niet dergelijk
volkomen gerechtvaardigde angst, is iets anders dan lafheid
en het is al helemaal geen teken van gekte, eerder het
tegendeel zou ik zeggen.
Anderen achtten het gegeven bevel gelijk staan aan zelfmoord
en wierpen zich zeer begrijpelijk bij de eerste de beste
gelegenheid in een bomkrater die enige bescherming zou
bieden.
Weer anderen weigerden het bevel uit te voeren omdat zij
daarmee hun ondergeschikten aan onevenredig gevaar zouden
blootstellen, zonder enige kans op militair succes. Nog weer
anderen zijn min of meer ad random uit een compagnie geplukt
omdat die in de ogen van de officieren achter het front het
aan de tekentafel gestelde doel niet voldoende had gehaald.
‘Min of meer’ ad random, omdat er ook mensen ter dood
zijn veroordeeld na een beschuldiging van lafheid door een
meerdere, om geen andere reden dan dat die meerdere om wat
voor reden dan ook een hekel aan hen had. Zij werden
simpelweg ten voorbeeld gesteld, ‘pour encourager les
autres’ zoals de Fransen het noemden. Wederom: noch
lafheid, noch gekte.
En dan waren er nog degenen die de oorlog zelf, of in ieder
geval de wijze waarop die oorlog werd gevoerd, als
onrechtvaardig en onmenselijk waren gaan zien en derhalve
weigerden er nog deel van uit te maken. Het leverde hen de
doodstraf op - tenzij ze een gedecoreerd officier waren
zoals Siegfried Sassoon - maar ook dit had met gekte weinig
te maken; wederom eerder het tegenovergestelde.
De waarheid is dat de honderden geëxecuteerden honderden
verschillende verhalen opleveren, en dus is het pardon wat
mij betreft wel volkomen terecht, maar de
medisch-psychologische argumentatie erachter een gotspe.
Het is terecht omdat het niet aangaat mensen ter dood te
veroordelen alleen maar omdat zij om wat voor reden dan ook
weigerden een regen van mitrailleurkogels tegemoet te
treden.
Het is terecht omdat veel van de ter dood veroordeelden
zelfs in dat opzicht niet ‘laf’ zijn geweest, maar ten
voorbeeld werden gesteld door mensen die vaak zelf nooit een
loopgraaf hadden gezien of het niemandsland hadden betreden.
Het is terecht omdat de rechtspraak waar zij het slachtoffer
van werden van geen kanten deugde, ook niet volgens de
normen en waarden en regels van toen en daar.
Maar al begrijp ik het politiek gezien wel, al is een pardon
op geestelijke gronden politiek gezien volledig
verklaarbaar, het is onterecht en ondeugdelijk dat dat
pardon wordt verleend met het argument dat zij allen ‘gek’
waren. Daarmee wordt degenen die echt een neurose hadden
onrecht aangedaan en daarmee wordt degenen die bij hun volle
verstand waren onrecht aangedaan.
Ook in Groot-Brittannië
eerherstel terughoudend begroet
Het besluit van de minister van Defensie werd
in Groot-Brittannië door een groot aantal
mensen met vreugde begroet. Er zijn daar echter ook
historici en deskundigen
die met enige terughoudendheid
hebben gereageerd:
Lawrence Freedman, hoogleraar oorlogsstudies aan King's
College te London verkondigt als zijn
mening: ‘In zekere zin is het
[generaal pardon] gerechtvaardigd omdat wij
tegenwoordig meer weten van de psychologische gevolgen van
oorlog dan toen en men zou ongetwijfeld anders gehandeld
hebben als men toentertijd over deze kennis had beschikt.
Maar u moet het zien in de context van generaals die grote
aantallen mannen moesten overhalen om buitengewone risico's
te nemen en in die context gezien is er wat is gebeurd niet
onredelijke te noemen.’
Correlli Barnett, een Brits militair historicus,
noemde het postuum eerherstel 'zinloos'. 'Het waren
beslissingen die genomen werden in de hitte van de strijd
toen commandanten hun best deden troepen bijeen te houden.
Het waren vonnissen die werden genomen in een andere
historische omgeving en met een ander moreel en sociaal
perspectief: om dat als huidige generatie te gaan herstellen
op grond van giswerk is fout.'
Professor Gary Sheffield, hoofd van de afdeling
Oorlogsstudies aan de Universiteit van Birmingham gaf als
zijn mening dat: ‘de meerderheid van hen was schuldig
gemeten naar de normen van die tijd.’
Generaal-majoor Julian Thompson, de brigadecommandant
tijdens Falklandoorlog en een militair historicus: ‘Wij
moeten onszelf niet toestaan te vergeten dat het verleden
echt volkomen verschilt van het hier en nu’.
Malcolm Brown, auteur van het The Imperial War Museum
Book of the First World War: ‘Wij zouden moeten ons wel
bedenken dat de hoeveelheid moed van een mens niet oneindig
is en dat sommige van deze mensen moedige mensen waren bij
wie de voorraad moed eenvoudig uitgeput raakte. Voor hen is
een dergelijke eerherstel zeker gerechtvaardigd.’
Volgens kolonel John Hughes-Wilson, auteur van
Blindfold and Alone, is het voorstel vooral een politieke
beslissing: ‘Wat wij hier zien is een poging om het verleden
opnieuw uit te vinden om aan te passen aan de politieke
correctheid van vandaag de dag. Ik denk dat dit de militaire
wetgeving belast met een groot probleem omdat een oorlog
geen alledaagse zaak is en omdat daarvoor andere regels
gelden dan onder normale omstandigheden’.
Martin Middlebrook, auteur van The first day on the
Somme, zei: ‘Ik ga niet met akkoord met een algemene
gratiëring omdat sommige van hen [die geëxecuteerd werden]
echte schurken waren.’
Zijn zienswijze wordt gedeeld door Dr. Keith Lloyd,
auteur van het boek Loos 1915, die van
mening is dat het voorstel de toch al
populaire opvattingen over de Grote Oorlog nog zal
versterken. Deze worden gevormd door simplistische lessen op
school en tv-beelden
die getoond worden in komedies als
Blackadder. ‘Het is ook belangrijk te weten dat niet
iedereen was als Harry Farr,’ aldus Dr. Lloyd. ‘Sommigen van
hen liepen gewoon weg van het
slagveld zonder enige reden en er
waren ook recidivisten bij die in burgerkleren werden
gearresteerd, vaak toen zij probeerden naar het Verenigd
Koninkrijk terug te keren.’
|