|
De geschiedenis
herhaalt zich (niet)
Over pandemie, wetenschappelijke waarheid
en
maatschappelijke beeldvorming
door Leo van Bergen
|
|
Lezing over
wetenschappelijke waarheid en maatschappelijke
beeldvorming gehouden tijdens het Pandemiecongres op 30
juni 2010 op Kasteel De Vanenburg te Putten. |
|
Inhoudsopgave
Medisch historicus: een oxymoron
HIV/AIDS: een
‘eenvoudig’ te vermijden ziekte
De Damschreeuwer en de
Nederlandse angstfobie
De eerste wet van
Mulisch
De volgende winter
komt zeker, ‘but who cares?’
Over waarheid en eerlijkheid in het mediatijdperk
Ook de wetenschapper
moet kijken naar maatschappelijke gevolgen
Over de onmogelijkheid iedere bedreiging te bestrijden
Medisch historicus: een oxymoron In een eerdere lezing, twee jaar
geleden, was mijn onderwerp het verschil in impact tussen
met name de
Spaanse Griep van 1918-1919 en de op dat
moment juist om de hoek kijkende Mexicaanse Griep, die
korte tijd later niet meer zo mocht worden genoemd en nu
voor het gros der populatie alweer iets lijkt uit een
grijs verleden.
Daarbij sprak ik
uiteraard ook over de verschillende virussen die de
mensheid in de twintigste eeuw hadden thuisgezocht, maar
toch vooral over de maatschappelijke context waarin zij
hun meer of minder vervaarlijke kop hadden opgestoken. Dat
zal ik ook nu weer doen, waarbij ik me zal concentreren op
de frictie tussen beeld en waarheid.
Ik ben medisch
historicus. Op de keper beschouwd is dat een vreemd
beroep. Een
oxymoron zogezegd. Een combinatie van woorden
waarvan op een bepaalde tijd en plaats wordt gezegd dat ze
een beetje haaks op elkaar staan.
In de jaren zeventig zou
bijvoorbeeld, naast ‘denkend militair’, zijn gewezen op
‘werkstudent’, een begrip dat heden ten dage eerder een
pleonasme is, en dat is een woord waarvan het ene deel een
onnodige toevoeging is op het andere, zoals
mannetjeshengst of vrouwtjesmerrie. Maar waarom zou
‘medisch historicus’ ook een voorbeeld van een
oxymoron
zijn?
Evenals politici hopen medici, en
zeker virologen en andere epidemiebestrijders, altijd op
het beste, maar gaan evenzeer altijd uit van het ergste.
Worst case scenario, dan kan in ieder geval niemand
zeggen dat je nalatig bent geweest en kan de realiteit
alleen maar meevallen, tenzij natuurlijk die realiteit het
bevattingsvermogen te boven blijkt te gaan.
Historici daarentegen hebben door de
bank genomen het ergste (oorlogen, of in het geval van
medisch-historici bijvoorbeeld de Pest of de Spaanse
Griep) als onderzoeksonderwerp en gaan vervolgens de
betekenis daarvan vrolijk relativeren. Iedereen die
Maarten van Rossum wel eens op tv heeft gezien, weet waar
ik het over heb, al geef ik meteen toe dat hij een wel
heel extreem geval is.
Bovendien herhaalt
de wetenschappelijke geschiedenis zich, als het goed is
tenminste. Herhaalbaarheid van een wetenschappelijk
experiment is een conditio sine qua non voor de
validiteit; meteen een van de redenen waarom experimenten
in oorlogstijd wetenschappelijk doorgaans van weinig
waarde zijn.
In tegenstelling tot het populaire
gezegde, herhaalt de geschiedenis van een historicus zich
echter nooit, ook niet als het ziekten betreft. Zelfs als
het bij een epidemie gaat om precies hetzelfde virus als
die van een voorgaande epidemie - wat zacht gezegd
uitermate onwaarschijnlijk is -, dan nog zullen de
maatschappelijke omstandigheden waaronder die epidemie
zich presenteert, anders zijn, en daarmee ook de reacties
erop van de mens. Het was zoals gezegd het onderwerp van
mijn lezing in 2008.
Dit hangt nauw
samen met een laatste hier te noemen verschilpunt. De
gemiddelde medicus zal zeggen dat hij alleen maar met ‘de
waarheid’ te maken heeft. Ook al zal nauwelijks een arts
nalaten erop te wijzen dat er risicofactoren zijn zoals
slechte leefomstandigheden, roken of niet bewegen,
feitelijk bekeken is tuberculose het gevolg van de
tuberkelbacil en griep van het influenzavirus. Dat is
bewezen.
Een historicus daarentegen heeft
eigenlijk niet zo veel te maken met die wetenschappelijke
waarheid, met die bewezen waarheid. Historische
gebeurtenissen worden immers niet zozeer bepaald door wat
waar is, als wel door wat als waar wordt gezien. Wat waar
is in gedachte, is waar in zijn consequenties.
Als wetenschappers hebben bewezen dat
lepra het gevolg is van een bacil, maar het gros der
mensheid gelooft daar niets van, dan kunnen ze hoog of
laag springen, maar zal het feitelijke gedrag van die
mensen bepaald worden door wat zij denken dat de oorzaak
en de daarop geënte geneeswijze is, en niet zozeer door
wat de wetenschap zegt dat de oorzaak is en hun gedrag
derhalve zou moeten zijn. Geschiedschrijving dus niet
zozeer over objectieve waarheid, als wel over subjectieve
beeldvorming.
HIV/AIDS: een ‘eenvoudig’ te vermijden ziekte
Neem HIV/AIDS. Die ziekte stond zowel
in de beeldvorming als wetenschappelijk eerst bekend als
een homo-ziekte - Gay Related Immuno Deficiency. Dat heeft
zeker het serieus wetenschappelijk onderzoek ernaar een
tijd lang enigszins vertraagd.
Maar zeker sinds
bleek dat ook niet-homo’s er bevattelijk voor waren, is er
veel geld in onderzoek gestoken, zijn er veel middelen
ontwikkeld en zeker met het nodige resultaat. Mits de
patiënt zijn middeltjes naar voorschrift blijft innemen,
hoeft HIV/AIDS niet meer dodelijk te zijn; kan er althans
een hele tijd mee worden geleefd en nog met een redelijke
kwaliteit van leven ook.
Maar eigenlijk had
al dat onderzoek helemaal niet plaats hoeven te hebben.
Bij iedere medicus zou immers preventie het hoogst in het
vaandel moeten staan, en nu wil het geval dat er in
theorie weinig ziekten zo simpel door preventie zijn te
bestrijden als juist HIV/AIDS.
De, aldus Maarten
’t Hart, ‘getormenteerde homoseksueel’ Joseph Ratzinger,
alias Paus Benedictus, heeft gewoon gelijk als hij zegt
dat als niemand de door God gegeven fysieke daad der
liefde en procreatie buiten de deur zou bedrijven, als
iedereen zich tijdens zijn gehele leven seksueel tot één
partner zou beperken, dat dan het hele AIDS-verhaal snel
de wereld uit zou zijn; zeker als er daarnaast wereldwijd
voor schone injectienaalden voor drugsverslaafden zou
worden gezorgd.
Maar helaas heeft
die theoretisch zeer werkzame bestrijding weinig
affiniteit met de harde realiteit. De gemiddelde
AIDS-bestrijder heeft evenzeer gelijk als hij zegt dat het
een wishfull thinking-verhaal is dat weinig rekening houdt
met de menselijke natuur.
Maar het geeft al
aan dat ideologische barrières en al dan niet religieus
gebaseerde nonsens over virusjes die door de mazen van het
rubber heen kunnen glippen of het vrijen met een piepjonge
maagd, het HIV/AIDS-verhaal evenzeer bepalen als de
wetenschappelijke laboratoriumvindingen, al mag dit ook
weer niet worden overdreven.
Ook al gooit in
ieder geval de katholieke kerk op het moment aardig de
eigen glazen in als het aankomt op moreel gezag inzake
seksuele vraagstukken, waarmee maar weer eens is
aangetoond dat ieder nadeel zijn voordeel heeft, het is
zeer de vraag of dit enig positief effect zal hebben op de
AIDS-bestrijding.
Ik zie nauwelijks
landen waar het kindermisbruik speelt, met uitzondering
wellicht van Ierland, waar nog volop wordt geluisterd naar
katholieke geestelijken die iets over seksueel gedrag te
berde willen brengen.
Dat echter zou in
Afrika wel het geval zijn en het is juist daar dat AIDS
tot een heuse epidemie is uitgegroeid. Ik geloof echter
niet dat de pauselijke opvattingen veel gehoor vinden
enkel en alleen omdat Rome het zegt. Ten eerste omdat,
zoals ik al zei, er niet of nauwelijks een probleem zou
zijn als er inderdaad volop naar de paus zou zijn
geluisterd.
En ten tweede omdat het katholieke
‘geen condooms’-verhaal voornamelijk in goede aarde valt
in culturen waar het gebruik van condooms toch al als
problematisch werd gezien; met name door de mannelijke
helft ervan. De rest van de boodschap - het
onthoudingsverhaal - wordt gemakshalve even terzijde
geschoven.
Het is dan ook verbazingwekkend hoe
gemakkelijk sommige hulpverleners in Afrika waarschuwen
tegen de desastreuze Vaticaanse opvattingen, hoe terecht
op zich die kritiek ook is, maar tegelijkertijd wijzen op
het fnuikende rondneuken zonder bescherming en op de voor
de slachtoffers diep traumatiserende en voor
leefgemeenschappen zeer ontwrichtende onzin van het
verkrachten van jonge maagden omdat dat AIDS zou genezen.
Alsof die laatste twee praktijken niet faliekant ingaan
tegen alles wat Rome zegt.
Het geeft aan dat het vermijden van
een epidemie, alsmede het succesvol bestrijden ervan mocht
er toch een zijn uitgebroken, geen simpele aangelegenheid
is, zelfs als we weten wat er preventief moet gebeuren
en/of curatief noodzakelijk is.
Die maatregelen,
hoe rationeel en ontdaan van iedere ideologie of religie
ze in onze Westerse wetenschappelijke ogen ook mogen zijn,
zullen altijd op kritiek en weerstand stuiten, in sterke
of mindere mate afhankelijk van tijd en plaats.
Die maatregelen kunnen theoretisch
simpel zijn, maar dan óf indruisen tegen de menselijke
natuur óf zozeer ingrijpen in lokale of nationale zeden en
gewoontes, dat ze nauwelijks effect zullen sorteren.
Het kunnen maatregelen zijn die
overdreven worden geacht of juist niet hard genoeg; die
sowieso geld kosten waarvoor anderen betere bestemmingen
weten te verzinnen, én het kunnen maatregelen zijn die
weliswaar een lichamelijke epidemie wellicht weten te
vermijden, in te dammen of terug te dringen, maar
tegelijkertijd een psychische epidemie tot gevolg kunnen
hebben.
De Damschreeuwer en de Nederlandse
angstfobie
Op 4 mei [2010] begon op de Dam
tijdens de twee minuten stilte ter herdenking van de doden
een man te schreeuwen. Iemand naast hem schrok en liet
zijn tas vallen. Dat zag weer iemand anders die toen
meteen ‘Bom Bom’ ging roepen. Even later lagen er zo’n
zeventig gewonden op de grond.
Niet omdat er
inderdaad een bom was afgegaan, maar omdat ze vertrapt
waren door anderen die in paniek allerlei kanten op waren
gerend of omdat ze terecht waren gekomen onder vallende
hekken die niet tegen de drang bestand bleken waar ze toch
hun naam aan te danken hebben.
In de duiding van
dit incident werd door menigeen gewezen op de angstfobie
die over Nederland is gekomen als gevolg van de constante
nadruk die wordt gelegd op veiligheid, vermijding van
risico, burgerwachten, meer blauw op straat,
camerabewaking en vingerafdrukken in je paspoort die dan
ook nog allemaal in een databank moeten.
Dit zou nodig zijn omdat ‘de mensen’
zich dan veiliger zouden voelen; veiliger, maar blijkbaar
ook angstiger. Persoonlijk kan ik me hier dan ook weinig
bij voorstellen. Ik zou me juist ónveilig gaan voelen als
ik overal camera’s zou zien en er op iedere hoek van de
straat een politieagent staat of als ik constant van die
groepjes breedgeschouderde, kortgeknipte, ‘dopjes in de
oren’-types tegen zou komen.
Juist dan zou ik
gaan denken dat er blijkbaar iets aan de hand is en het
dus niet erg pluis is op straat. Maar dat zegt weinig. Als
politici zeggen dat ‘het volk’ iets wil, of als ‘de
kiezer’ heeft gesproken, is het resultaat ook vaak precies
het tegenovergestelde van wat ik dacht dat wel leuk zou
zijn of wat ik had gezegd, terwijl ik toch ook een van die
kiezers was. Maar voor politiek ben ik dan ook niet in de
wieg gelegd.
Waarom vertel ik dit? Evenals de
vorige in 2008, staat de dag van vandaag in het teken van
de voorbereiding op een epidemie, want, al bleek de vorige
een beetje een windvlaag in een glas water, die volgende
epidemie komt zeker, zo wordt althans gezegd. En dus
moeten we ons erop voorbereiden om haar op het moment
suprême succesvol te kunnen bestrijden.
Maar is dat ook zo? Moeten we ons er
inderdaad op voorbereiden? En als dat zo is, welke prijs
moet daar dan voor worden betaald? En hoe vaak achter
elkaar kan die prijs worden betaald, zowel politiek,
economisch als maatschappelijk, zeker als blijkt dat
enkele malen die prijs vrijwel voor niets is betaald?
De eerste wet van Mulisch Afgezien daarvan dat wat mij betreft
beveiliging dus juist een gevoel van onveiligheid creëert
en het si vis pacem para bellum - wil je vrede, bereid
je dan voor op oorlog - ons tot op heden ook nog niet veel
goeds heeft gebracht, is de eerste opmerking die hierbij
kan worden geplaatst de zogenoemde eerste wet van Mulisch.
‘Dat tot nu toe iedereen is dood gegaan, wil nog niet
zeggen dat ook ik dood ga.’
En zo is het. Dat
er tot nu toe altijd ergens op de wereld oorlog is
gevoerd, wil niet zeggen dat ook in de toekomst de
wereldvrede nooit of te nimmer op aarde zal neerdalen.
Dat er zich tot nu toe om de tijd al
dan niet wereldwijd een epidemie heeft voorgedaan,
betekent niet dat die zich ook in de toekomst een keer zal
gaan voordoen. Dit wil allesbehalve zeggen dat ik denk dat
Harry Mulisch inderdaad het eeuwige leven heeft, maar een
wetenschappelijk bewijs voor zijn aanstaande overlijden is
er niet; hooguit een aan zekerheid grenzend vermoeden.
En er is al helemaal geen
onomstotelijk bewijs dat dit overlijden binnen een
enigszins afzienbare tijd zal plaatshebben. Met andere
woorden: zelfs als we zeker zouden weten dat er weer een
epi- of pandemie aan zal komen, als we dat
wetenschappelijk zouden aantonen, dan nog weten we niet
wanneer en waar, noch hoe de verspreiding zal
plaatshebben, hoe snel die verspreiding zal plaatshebben
en hoe dodelijk zij zal zijn. Oftewel: waar moeten we ons
in godsnaam op voorbereiden en hoe lang moet die
voorbereiding duren, en hoe intens moet die zijn en moet
die intensiteit te allen tijde gehandhaafd blijven?
De volgende winter komt zeker, ‘but who cares?’
De overtuiging dat
die volgende epidemie zeker komt, deed mij een beetje
denken aan een overheidsspotje dat vroeger met regelmaat
op de Duitse televisie te zien was. Het was nog in de tijd
dat we bij ons thuis in Venlo alleen Duitse zenders op
onze televisie te pakken kregen. Het ging om de noodzaak
op tijd kolen in te slaan, want, zo werd ons met klem
voorgehouden: ‘der nächste Winter kommt bestimmt’.
Dat was toen al een waarheid als een
koe en dat is nog steeds een waarheid als een koe, ook al
zijn naar verluidt de winters niet meer wat ze zijn
geweest. Dat neemt echter niet weg dat er nog maar
nauwelijks mensen zijn die inderdaad ruim voor december
ervoor zorgen enkele kubieke meters kolen in de kelder te
hebben opgeslagen. Sterker: die kelders worden niet eens
meer gebouwd, dus zelfs al zouden ze het willen, de
opslagmogelijkheid is er gewoon niet meer.
Met andere woorden: de rampspoed komt
nog steeds, maar voorbereiding erop is niet meer nodig. Of
beter: de winter komt nog steeds, maar wordt in deze tijd
van centrale verwarming niet meer als mogelijke
veroorzaker van rampspoed gezien. Andere tijden, andere
problemen.
Hier komt nog bij dat die winter,
door de kanteling van de aarde en doordat we hier op 52 graden noorderbreedte zitten, inderdaad zeker komt - en
wel ieder jaar zo rond december - als we tenminste de
mogelijke gevolgen op het klimaat van de inslag van een
tweede supermeteoriet even buiten beschouwing laten. Zelfs
als bewezen kan worden dat er een nieuwe epidemie zal
komen; een dergelijk natuurlijke wetmatigheid kent een
epidemie niet.
En dat werpt de
vraag op of de mens bereid zal zijn zich constant te
blijven voorbereiden op iets wat zich na een jaar nog niet
heeft voorgedaan. En ook na tien jaar nog niet, en na
honderd jaar nog steeds niet. Op een gegeven moment zal de
mantra ‘voorbereiding moet, want zij komt beslist’ op zijn
best met schouderophalen worden tegemoet getreden.
En dat bovendien niet alleen omdat de
formule is uitgewerkt, maar ook omdat de omstandigheden
zozeer kunnen zijn gewijzigd dat niemand nog bang is voor
een epidemie. Of omdat het protest ertegen niet meer te
negeren valt; protest daartegen dat die constante
voorbereiding effecten heeft die zodanig nadelig zijn voor
een humane samenleving dat men zich begint af te vragen of
ze de positieve effecten bij een daadwerkelijke uitbraak
niet overtreffen.
Zonder
noemenswaardige voorbereiding zijn twee epidemieën, eind
jaren vijftig en eind jaren zestig, vrij geruisloos
voorbij gegaan. Het kabaal dat de derde epidemie
vergezelde was het kabaal dat de voorkómers en bestrijders
veroorzaakten. Het was niet afkomstig van het Mexicaanse
virus zelf, dat achteraf nog stiller bleek dan zijn twee
Aziatische voorgangers.
De tijden zijn
sindsdien sterk veranderd, niet alleen staan arts en
wetenschap niet meer zozeer op een voetstuk als rond 1960,
maar ook zijn de media enorm uitgebreid en een stuk minder
goedgelovig en volgzaam geworden; met overigens alle
ranzige nadelen van dien.
Over waarheid en eerlijkheid in het
mediatijdperk Daardoor is nog
minder de waarheid en nog meer het beeld van belang
geworden, zelfs als dat beeld door waarheid is ontstaan.
Neem de lotgevallen van politici als Ad Melkert, Gordon
Brown, Arend Jan Boekesteijn of onlangs van de afgetreden
Duitse president Horst Köhler: hun neergang werd niet
bewerkstelligd doordat ze op leugens waren betrapt, zoals
rond 1970 nog met Richard Nixon het geval was, maar juist
omdat ze eerlijk waren terwijl de hele wereld kon
meekijken en -luisteren.
We vragen politici
altijd om eerlijk te zijn; wantrouwen ze in hoge mate
omdat we er eigenlijk bij voorbaat van uitgaan dat ze niet
eerlijk zijn, maar als ze het zijn, is de strop hun
beloning.
En zo is het ook met wetenschappers.
Niet alleen eerlijkheid en waarheid, maar ook, en wellicht
zelfs bovenal, zal mede daardoor bepaalde beeldvorming
bepalen in hoeverre zij worden geloofd en dus in hoeverre
hun aanbevelingen zullen worden opgevolgd.
Het zijn dan ook
niet alleen achteraf foutief gebleken rampscenario’s die
de voorbereiding op een adequate reactie bij een nieuwe en
wellicht wel serieuze dreiging ondermijnen. Die
ondermijning zal veel sterker zijn als daar het beeld
bijkomt van artsen die zichzelf door rampscenario’s en
banden met de farmaceutische industrie verrijken - ook al
is dat beeld onterecht - of van artsen die van blijdschap
en opwinding de kurk van de fles trekken zodra de eerste
Nederlandse zieke zich heeft gemeld.
Persoonlijk kan ik me dat laatste
gevoel overigens goed voorstellen. Hoeveel verschillen er
immers zijn tussen de geneeskundige en de geschiedkundige
onderzoeker, zij zijn beiden wetenschapper. Ook een
historicus kan derhalve beroepsmatig helemaal uit zijn bol
gaan als hij iets ontdekt dat hij als mens uitermate
betreurt.
Maar de aard van zijn beroep brengt
met zich mee dat de kans gering is dat die extase ooit
door een televisiecamera zal worden vastgelegd. De grote
aandacht voor epidemieën en epidemiebestrijding, een
aandacht die door menig epidemiebestrijder zelf is gezocht
en ook wordt toegejuicht, brengt met zich mee dat er meer
op hen zal worden gelet, en dat ze hun gedrag in de
publieke ruimte - en iedere gelegenheid met een camera of
microfoon erbij is een publieke ruimte - zullen moeten
aanpassen.
Immers: het kan wel ‘waar’ zijn dat
die extase er is, het kan wel ‘eerlijk’ zijn, geboren puur
uit wetenschappelijke overwegingen omdat dan de
activiteiten ter preventie van een grote uitbraak en ter
genezing van de slachtoffers kunnen worden gestart, maar
de meerderheid der mensheid zal een totaal andere
interpretatie van dat beeld hebben: het beeld van de
buiten de realiteit staande bèta-nerds die zich
verkneukelen over de ellende van anderen.
Ook de wetenschapper moet kijken naar maatschappelijke
gevolgen
Het beeld van wetenschappers die de
spanning alleen maar opdrijven omdat daar financieel gewin
mee te behalen valt. En het zijn vervolgens die
interpretaties, die subjectieve beelden, en niet de
wetenschappelijke waarheid of door de wetenschappers naar
voren gebrachte waarheid - wat volgens veel van diezelfde
wetenschappers overigens precies hetzelfde is - die het
beeld, zeker in de nieuwe media zoals YouTube en
internetfora, mede zullen bepalen en daarmee tevens succes
of falen van de bestrijding van een eventuele volgende
epidemie of andere bedreiging.
Kijk naar het lot
van de ondermeer door serieus genomen internetonzin
behoorlijk in het water gevallen
baarmoederhalskankercampagne. Ofwel: nog een paar keer
achteraf bezien onnodig een paar honderd miljoen euro aan
vaccinaties besteden, zal het moeilijk, zo niet onmogelijk
maken om dat daarna nog een keer doorgedrukt te krijgen,
terwijl het juist die keer noodzakelijk zou kunnen blijken
te zijn.
Het gaat dan ook niet aan voor
wetenschappers om te zeggen dat ze alleen maar de
wetenschappelijke, zogenaamd waardevrije waarheid naar
buiten brengen, en alleen maar zeggen welke maatregelen op
grond daarvan moeten worden genomen. Ook zij zullen stil
moeten staan bij de consequenties van hun aanbevelingen en
de mogelijke reacties daarop.
Zoals het voor
politici niet aangaat om geen rekening te houden met
maatschappelijk draagvlak, al zijn ze nog zo overtuigd van
de noodzaak van bepaalde pijnlijke maatregelen; zoals het
voor logistici niet aangaat om geen rekening te houden met
de mogelijkheden en onmogelijkheden van bestaande
infrastructuur; zoals het voor het bedrijfsleven niet
aangaat om niet stil te staan bij bijvoorbeeld de
ecologische en maatschappelijke gevolgen van hun
activiteiten; zoals het voor ziekenhuisbesturen niet
aangaat om alleen te kijken naar de verwachte of
daadwerkelijke financiële winst van bepaalde innovaties,
of het verlies dat wordt geleden op bestaande
zorgverlening, maar ook in hoeverre die innovaties of
existenties bijdragen aan de core business van een
ziekenhuis, het genezen van zieken; zo gaat het voor
wetenschappers niet aan om nooit stil te staan bij het
onderzoek dat ze doen.
Over de onmogelijkheid iedere bedreiging te bestrijden Is het inderdaad
zo noodzakelijk als ik zelf denk? Zijn er geen andere
ziekten of andere bedreigingen - reëel of verwacht - waar
zeker zoveel geld naar toe zou moeten ter preventie of
curare, maar waarbij dat om wat voor reden dan ook niet of
nauwelijks gebeurt?
Waarom zoveel
aandacht voor de olieramp in de Golf van Mexico maar zo
weinig voor de al jaren plaatshebbende olieramp in
Nigeria? Waarom zoveel geld en tijd in de bestrijding van
de Mexicaanse Griep maar vergelijkenderwijs zo weinig voor
kala azar of malaria die al jaren Afrika teisteren?
Het moge duidelijk
zijn dat het zowel onmogelijk als onwenselijk is al die
daadwerkelijke en mogelijke bedreigingen volgens het
worst case scenario te gaan bestrijden. Het zou of de
gezondheidszorg pas echt onbetaalbaar maken, of op een
maatschappelijk niet te verkopen wijze ten koste gaan van
sectoren van de samenleving die evenzeer noodzakelijk zijn
om die samenleving leefbaar en levenswaard te maken,
zoals, ik noem maar wat, onderwijs en sociale zekerheid.
Er zal dus bij het bestrijden van de
bedreigingen en de mate waarin dat gebeurt, een keuze
moeten worden gemaakt en die zal veel te maken hebben,
behalve met de sterkte van de lobby voor bestrijding van
één van die bedreigingen, met het maatschappelijke beeld
ervan en het daarmee samenhangende belang dat de
maatschappij aan bestrijding van juist die bedreiging
hecht.
De uiteindelijke beslissing over
welke bedreigingen worden bestreden, de manier waarop dat
moet gebeuren en de hoeveelheid geld die daaraan zal
worden gespendeerd, zal daardoor met allerlei redenen te
maken hebben, maar wetenschappelijke waarheid is er daar
slechts één van, en niet eens, zo vrees ik, een erg
belangrijke reden.
Kortom: ik zal
zeker niet zover gaan om te zéggen dat naast ‘medisch
historicus’, ook ‘succesvolle, wetenschappelijke
epidemiebestrijding’ een oxymoron is, in een droefgeestige
bui denk ik het echter wel eens. Maar wellicht is dit
tegen de tijd dat het er echt op aankomt ook een pleonasme
geworden. De geschiedenis herhaalt zich immers niet. |
|
▬
Over de auteur: Dr. Leo van Bergen (1959) is
medisch-historicus aan het VUmc-Amsterdam, afdeling
Metamedica. Hij is gespecialiseerd in de relatie tussen
oorlog en geneeskunde. In 2009 ontving hij de Dr. J.A.
Verdoornprijs vanwege zijn uitmuntend wetenschappelijk werk
op het gebied van oorlog en geneeskunde. Zijn bekende boek
over de Eerste Wereldoorlog,
Zacht en Eervol. Lijden en sterven in een Grote Oorlog,
verscheen in maart 2009 bij Ashgate Publishing onder de
titel
Before
my Helpless Sight. Suffering, Dying and Military Medicine on
the Western Front.
▬
© 2010 - Leo van Bergen. De
auteursrechten van bovenstaand artikel berusten bij de
auteur. Voor gehele of gedeeltelijke overname is dan ook
uitdrukkelijk voorafgaande schriftelijke toestemming vereist
van de auteur:
l.vanbergen@vumc.nl
Ook vragen en opmerkingen kunnen via dit emailadres aan de
auteur worden voorgelegd.
|
|
|