naar homepage


Nederlandse ambulances in het buitenland 1914-1918

door Vincent Kramers

Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak vond de Nederlandse regering het niet goed dat het Nederlandse Rode Kruis ambulances naar het buitenland zou sturen. We moesten ons kruit droog houden voor het geval dat ook ons land in de oorlog zou worden betrokken.

Voordien had het Nederlandse Rode Kruis wel ambulances uitgezonden naar oorlogsgebieden:
- in de Frans-Duitse oorlog van 1870 waren dat zeven: twee naar Duits gebied en vijf naar de Franse kant;
- tijdens de Turks-Russische oorlog van 1877 hulpposten in Constantinopel en in de Kaukasus;
- tijdens de Boerenoorlog gingen er vier naar Zuid Afrika;
- in 1912 in de Balkanoorlog één naar Servië.

In 1914 besloot onze regering bovendien om de export te verbieden van genees- en verbandmiddelen. De toelichting van het desbetreffende Koninklijk Besluit stelt dat wegens het oorlogsgevaar plotseling de noodzakelijkheid was gebleken om de uitvoer van deze goederen te verbieden. Voorkomen moest worden dat de aanwezige voorraad zodanig zou verminderen dat die voor de behoeften in eigen land niet toereikend zou zijn.

Particuliere initiatieven voor ambulancewerk in het buitenland waren evenwel niet verboden. Enkele hiervan mochten het embleem van het Rode Kruis gebruiken. Onze regering stelde zich ten opzichte van dit werk vrijblijvend op.

In een brief van 7 maart 1917, ondertekend door de minister van Buitenlandse zaken Loudon, geadresseerd aan mevrouw van Riemsdijk, voorzitter van het Centraal Comité voor de Nederlandse Ambulance naar Duitsland en Oostenrijk-Hongarije staat: 'De Nederlandse regering heeft geen oordeel over de uitzending en werkzaamheid van ambulances naar den vreemde. Deze vallen buiten haar bemoeiingen.'

Al in 1914 is medische hulp verleend door de Nederlandse Vereniging van Weldadigheid in Brussel en Antwerpen. Onze onbezoldigde consul in Sint Petersburg van Gilse van der Pals nam het initiatief om in zijn residentie, een klein paleisje, een noodhospitaal voor 40 Russische officieren in te richten. Er was een Nederlandse arts aanwezig. In samenwerking met de Hollandse Gereformeerde kerk ter plaatse stichtte hij ook nog een lazaret voor lagere militairen in Tsarskoye Selo.

Ik weet niet hoelang dit noodhospitaal is blijven bestaan maar in juni 1916 vertrok uit Nederland een ambulance met drie artsen en elf verpleegsters naar Sint Petersburg. De reis ging via Engeland, Noorwegen, Zweden en Finland.

Wegens beperkte geldmiddelen zou de uitzending niet langer dan een half jaar duren. In een stoffig paleis waren 80 bedden beschikbaar. Aanvankelijk moest enig wantrouwen worden overwonnen toen de leden voor Duitsers werden aangezien.

Aan het begin van de oorlog had de Engelse Lady Paget, Duitse van geboorte en vriendin van koningin Victoria, een ambulance georganiseerd naar Servië. Haar zoon was daar gezant geweest. Terwijl het Britse leger toen nog geen verpleegsters aannam voor het front in Frankrijk trok Paget wel vrijwilligsters aan, ook uit Nederland.

De standplaats was Usqub, toen Servisch, nu de hoofdstad van Macedonië. Toen die regio door de Bulgaren was veroverd zijn de Britse leden met een vrijgeleide naar Zwitserland vertrokken maar de Nederlandse verpleegsters bleven vrijwillig ter plaatse, nu in dienst van het Bulgaarse en Duitse Rode Kruis. Voor hun diensten ontvingen zij decoraties van beide landen. In 1917 repatrieerden zij via Athene.

Bij de ambulance van Lady Paget werkte ook een Britse arts die zich eerst had gemeld voor dienst in zijn eigen leger. Hij was niet aangenomen: te oud. Hij was 32 jaar en de Britten gingen er toen vanuit dat de oorlog zeker met Kerstmis afgelopen zou zijn.

Van zijn kant is de Servische consul in Amsterdam actief geweest bij het werven van medisch personeel voor zijn land. Er heeft ook een Nederlands Comité tot steun van het Servische Rode Kruis en de noodlijdende Servische bevolking bestaan. Er moeten toen Nederlanders in dat land gewerkt hebben.

In 1917 berichtte de Nederlandse honoraire consul in Saloniki, Griekenland, aan de gezant in Athene dat er geld nodig was voor de aldaar werkzame Ambulance Néerlandaise de la Croix Rouge Serbe. Het enige wat de gezant kon doen was het verzoek doorgeven naar Nederland, waarop een overmaking van 2.000 gulden volgde. In hetzelfde jaar zijn die medewerkers gerepatrieerd.

Het eerder vermelde Centrale Comité voor de ambulance in Duitsland en Oostenrijk-Hongarije had de steun van de politicus Abraham Kuyper, een staatsman van wie bekend was dat hij sympathie had voor de centrale mogendheden. In het comité van aanbeveling zaten onder meer Valckenier Kips, redacteur van het pro-Duitse en anti-Engelse weekblad De Toekomst en de musicus Willem Mengelberg.

Op 28 december 1915 vertrok deze ambulance uit Amsterdam met niet alleen bestuursleden, artsen en verpleegsters maar ook de nodige voorraden en materialen. De eerste bestemming was Gleiwitz in Silezië, toen Duits en nu Pools.

Het Nederlandse hospitaal met een staf van 33 personen beschikte over 2.600 bedden. Omdat deze plaats ver verwijderd was van het Oostelijke Front bleef de ambulance daar tot begin 1918. Het werk werd voortgezet in Celle.

Begin 1916 arriveerde de ambulance staf in Boedapest waar men voor een half jaar intrek kon nemen in een joods blindeninstituut. Mej. Henriette Kuyper deed er de huishouding. In augustus verhuisde de ambulance naar Olmütz in Moravië , nu Tsjechië, waar zij bleef tot maart 1918.

Uiteraard moest ervan uitgegaan worden dat de Nederlandse ambulances geheel neutraal ingesteld waren. De chirurg Hijmans, die in Boedapest en Olmütz had gewerkt vond het nodig om in augustus 1916 aan de bel te trekken. In een brief van 11 bladzijden aan onze opperbevelhebber deed hij enkele hem ongevallige zaken uit de doeken. Volgens Hijmans had de ambulance naar de centrale mogendheden meer ten doel om verbandmiddelen, medicijnen, apparatuur en rubberartikelen ons land uit te smokkelen alsmede grote hoeveelheden voedsel en drank.

Hijmans had eerder bedongen dat de medische voorraden alleen voor het werk van onze ambulance gebruikt zouden worden. Een deel hiervan was immers in ons land gekomen uit Engeland en de Britse blokkade liet zulke goederen alleen door als Nederland de verzekering gaf dat zij niet bij de vijand terecht zouden komen. Maar tot zijn verdriet zag Hijmans dat veel goederen onbeperkt werden geschonken aan de militaire overheden. Voor het overige was de ambulance zelf niet al te serieus opgezet, er was maar één chirurg en veel verplegend personeel was onvoldoende opgeleid.

In september 1914 startten twee Nederlandse antiquairs in Parijs met vijf nonnen een auxiliair hospitaal. Zij weigerden een subsidie van de Franse regering aan te nemen. Najaar 1915 begon in Parijs ook een uit Nederland uitgezonden ambulance te opereren. Het eerste jaar werden alle kosten betaald door sir H. Deterding, de oprichter van Shell. Het hospitaal was gevestigd in het restaurant Pré Catalan in het Bois de Boulogne. ‘

De Nederlandse arts Esser, die begin 1914 in Frankrijk als enige niet-militair een cursus oorlogschirurgie volgde, bood na het uitbreken van de oorlog zijn diensten aan aan de Fransen en, na afwijzing, aan de Britten die niet antwoordden.

In juni 1915 kon hij in overleg met een Oostenrijkse Oberatzt met vier operatiezusters beginnen met plastische chirurgie in Brno, nu Tsjechië. Later kwam hij met zeven verpleegsters terecht in Wenen in een hospitaal dat eerder door het Amerikaanse Rode Kruis was geleid en, na ruzie, in Boedapest.

De uitgezonden ambulances naar Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, Parijs en Sint Petersburg maakten gebruik van het logo van het Rode Kruis en werden gesteund door nationale comités. Al het Nederlandse ambulancewerk vond plaats ver van de fronten en was erop gericht om de gewonde patiënten zoveel mogelijk te herstellen. Dit in tegenstelling tot veel veldhospitalen van de oorlogvoerenden, waar er vooral naar gestreefd werd de gewonden zo snel mogelijk weer nar het front te sturen.

Bij de Duitsers konden blijkbaar val elke 1.000 gewonden binnen een maand 700 weer terug naar het front. Van alle 1.000 Russische gewonden konden na drie maanden nog geen 200 terug naar hun onderdeel. Het is bekend dat gewonde Nederlanders uit het Franse Vreemdelingenlegioen in ons hospitaal terecht kwamen. Ook veel anderen wilden hier graag verpleegd worden.

Met het ambulancewerk heeft ons land, wellicht op bescheiden schaal, geen slecht figuur geslagen. Dat was ook wel nodig: we waren buiten de oorlog gebleven, ons nationaal inkomen zou met 80% zijn gestegen en ons is veel bespaard gebleven. In zijn boek De Donkere Poort ging P.H.Ritter zo ver het ambulancewerk een nieuwe diamant in de Nederlandse kroon te noemen maar daar is niet iedereen het mee eens.

© 2009 - Vincent Kramers. De auteursrechten van bovenstaand artikel berusten bij de auteur. Voor gehele of gedeeltelijke overname is dan ook uitdrukkelijk voorafgaande schriftelijke toestemming vereist van de auteur. Ook vragen en opmerkingen kunnen via dit emailadres aan de auteur worden voorgelegd. Dit artikel is gebaseerd op een lezing die in juni 2009 werd gehouden voor de WFA-Nederland te Utrecht  

naar homepage



eXTReMe Tracker