Spa, 7 november 1918
Inmiddels hebben wij een krachtig ontwikkeld bolsjewisme in Duitsland. Uitgangspunt en kern van deze terreur is onze marine. De keizer is opnieuw diep geschokt, hoopt echter, dat wij de zaak spoedig meester zullen zijn. De toestand aan het front is weer zeer ernstig. De vijand valt overal weer aan; de troepen worden fysiek en numeriek steeds zwakker. Het stormbataljon Rohr is voor de persoonlijke veiligheid van de keizer in Spa. De tweede garde-infanterie divisie en andere goede divisies gaan naar het vaderland om de revolutie te onderdrukken. Andere troepen moeten naar Beieren en Tirol om onze zuidgrens te beschermen.
Het leger trekt terug op de Antwerpen-Maas stelling. De keizer heeft vandaag persoonlijk bevolen, dat de hoftrein bij de volgende tocht naar Berlijn met nog meer machinegeweren moet worden uitgerust. De keizer slaapt alleen nog met slaapmiddelen. Vanmorgen om elf uur heeft de vredesdelegatie (Erzberger, Winterfeld, Oberndorff) een bespreking bij de veldmaarschalk. 's Avonds overschrijdt zij bij Le Quesnoy de vijandelijke linies om de wapenstilstandsvoorwaarden van Foch te halen.
Spa, 8 november 1918
Bij het ontbijt zegt de keizer heel rustig en beheerst: 'Ik heb zo-even een telegram van de kanselier ontvangen, waarin staat dat de sociaal-democraten verlangen dat ik aftreed en dat de kroonprins afstand doet. Tevens vraagt hij om ontslag en waarschuwt voor de dictatuur. Dat is nu het gevolg van de slappe houding van prins Max, die zich maar liet drijven maar niet heeft gehandeld. Eerst scheept hij mij met de zaak op, nu laat hij mij zitten. Ik heb geantwoord, dat hij in functie moet blijven, totdat de wapenstilstand is gesloten. Het militair gezag in Berlijn moet hij Linsingen in handen geven. Het einde van de oorlog heeft een geheel ander beeld gekregen. Nu is het vechten tegen het bolsjewisme in Europa. Het is niet uitgesloten, dat de Engelsen mij nog troepenhulp aanbieden om het bolsjewisme in
Duitsland te onderdrukken. 's Middags komen Hindenburg en Groener om te rapporteren. Beiden zijn zeer ernstig. Beieren heeft zich tot republiek verklaard!
's Namiddags meldt Hintze, dat de Rijksdag, met uitzondering van de conservatieven, het aftreden van de keizer eist. Z.M. wijst dat krachtig af.
's Avonds spreekt Z.M. de kanselier per telefoon: 'U hebt de wapenstilstand ingeleid, nu moet u hem ook ondertekenen. De Rijksdag alleen kan mij niet afzetten, daartoe moeten de bondsvorsten en de bondsraad worden gehoord, die mij hebben geïnstalleerd. Wanneer u in Berlijn niet van mening verandert, dan kom ik na het sluiten van de wapenstilstand met mijn troepen naar Berlijn en schiet de stad in elkaar als het moet zijn!'
's Avonds zegt de keizer: 'Ik weet niet, wat God met ons voorheeft, maar als de mensen niet voor rede vatbaar zijn, ga ik met de heren en de troepen die mij nog trouw zijn ook al is het maar een bataljon, zelfs al zou dat mijn dood betekenen, naar het vaderland. Het is mijn plicht de orde te herstellen. Vier weken geleden heb ik de kanselier reeds gezegd: "Ik waarschuw u, ik weet dat men in Berlijn fluistert over mijn aftreden, breng mij niet in de toestand dat ik als koning van Pruisen tegen het rijk positie moet kiezen." Toen zei de kanselier: "Daarvan kan geen sprake zijn, ik kom met mijn regering voor u op, ik bescherm u!" En wat komt er van terecht?'
De keizer heeft bevolen dat zijn zoons met hun vrouwen en kinderen naar het Nieuwe Paleis verhuizen. Prins Eitel Friedrich is verantwoordelijk voor de bescherming van de keizerin.
De hertog von Braunschweig heeft vanmiddag afstand gedaan. De keizer was tegen de avond tamelijk rustig, zat als gewoonlijk met ons bij de haard en ging kort na tien uur naar bed. Hedenmorgen ging Z.M. met Fürstenberg en ons, adjudanten, op de straatweg bij Villa Fraineuse wandelen.
Bij het middageten was een Hollandse generaal uitgenodigd, die zich bij de keizer wilde melden. Excellentie von Gontard vroeg de keizer, of hij, gezien de gebeurtenissen, niet liever van het gezelschap van deze vreemde heer verschoond wenste te blijven. De keizer beval echter, dat alles zo moest blijven als het was geregeld en onderhield zich aan tafel met de Hollander alsof er niets was gebeurd.
Spa, 9 november 1918
Om halfnegen gebruikt de keizer met Fürstenberg, Hirschfeld en mij het ontbijt in Villa Fraineuse, brengt telegrammen mee, die hij van prins Max en Solf heeft ontvangen. Beiden raden hem dringend aan afstand te doen, daar de dynastie in gevaar is en het oorlogskabinet anders niet kan aanblijven. De invloed der bolsjewisten grijpt om zich heen, de sociaal-democraten kunnen zich niet handhaven. De kanselier verwijt de keizer, dat hij Berlijn zonder zijn goedkeuring heeft verlaten.
Na het ontbijt worden Plessen en Marschall geroepen en wordt hun de inhoud van de telegrammen meegedeeld. Daarna maakt Z.M. met ons de gebruikelijke wandeling in het park. Van verre zie ik iemand van de lijfgarde op ons toelopen, die meldt dat Hindenburg, Groener en Schulenburg Z.M. voor een bespreking verwachten.
Bij deze bespreking zijn de meningen over toestand en trouw van het leger verdeeld. Schulenburg is van mening dat men troepen moet samentrekken, die de door de bolsjewisten bezette steden zouden moeten nemen. Dan kon men l. de voorziening van het leger weer veilig stellen, die volgens Groener slechts nog voor vijf dagen toereikend is, en 2. zouden de overige bolsjewisten tot bezinning komen.
Na een half uur vindt de keizer Hintze en Grünau in de adjudantenkamer en beraadslaagt dan met hen in de tuin.
Intussen neem ik het volgende telefoongesprek van staatssecretaris von dem Bussche uit Berlijn op:
l. Men gelooft, dat vandaag in de loop van de namiddag door de arbeiders- en soldatenraden de republiek met Liebknecht aan het hoofd zal worden uitgeroepen.
2. De regering staat hier machteloos tegenover.
3. De troepen in het binnenland zijn tot dusverre zonder uitzondering naar de sociaal-democraten overgelopen. Bussche gelooft niet, dat de troepen in Berlijn en omgeving, behoudens enkele excepties, anders zullen handelen.
4. Excellentie von dem Bussche verzoekt Excellentie Von Hintze zijn invloed te doen gelden, opdat de keizer onmiddellijk aftreedt, om zodoende de dynastie te redden, die anders zonder twijfel verloren zou zijn.'
Deze notitie gaf ik direct aan Hintze, die terzijde stond. Hij scheurde de laatste alinea (nr. 4) van mijn aantekening af en ging daarmee naar de keizer.
Kort daarna komt het bericht uit Berlijn, dat de daar aanwezige troepen (Alexanderregiment, derde garderegiment en de jagers) zijn overgelopen.
Wahnschaffe dringt in het komende uur onophoudelijk op een beslissing van de keizer aan, die inmiddels in de tuin besprekingen voert met de volgende heren: Hindenburg, Groener, Heye, Hintze, Grünau, Marschall en Plessen. Om twaalf uur komt eindelijk de kroonprins. Ik ontvang hem en deel hem op het balkon mee, wat Bussche heeft getelefoneerd, en dat de keizer tot nu toe flink en standvastig is gebleven. De kroonprins is zeer ernstig en van mening, dat Z.M. geen afstand moet doen. Dan gaat hij naar zijn vader. De bespreking wordt met alle heren in de tuin voortgezet. Om één uur valt de volgende beslissing: afstand door Z.M. als keizer, aanblijven als koning van Pruisen.
Van halftwee tot halfdrie ontbijt met keizer en kroonprins. Gedurende deze tijd brengen in de adjudantenkamer Hintze en Grünau het besluit van de keizer op schrift. Toen dit na ondertekening door de koning telefonisch naar Berlijn zou worden doorgegeven, verklaarde Wahnschaffe: Te laat, kunnen wij niet meer gebruiken. De kanselier heeft reeds het volgende
Wolff-telegram de wereld ingezonden: keizer en kroonprins afstand gedaan, prins Max is regent, Ebert rijkskanselier.' Z.M. besluit daarop in de afstand als keizer te berusten en de troepen mee te delen, dat de kanselier dit
Wolff-telegram buiten hem om heeft opgesteld en gepubliceerd; Z.M blijft als koning van Pruisen bij zijn troepen.
De koning vraagt de kroonprins, die wil vertrekken, dit dadelijk aan zijn troepen mee te delen. Plessen en Gontard trachten de kroonprins over te halen om in deze beslissende uren bij zijn vader te blijven maar zonder ons te groeten stapt hij in zijn auto en stuift weg.
In de hal hoor ik, hoe generaal Von Marschall tegen Plessen zegt: 'Het is onmogelijk, dat de keizer als koning van Pruisen blijft.' De keizer gaat 's middags niet, zoals gewoonlijk, naar zijn vertrekken op de bovenste verdieping, maar blijft beneden bij ons. Gebroken zit hij in zijn leunstoel bij de haard en rookt zonder veel te spreken de ene sigaret na de andere. In het vertrek zijn aanwezig: Fürstenberg, Schulenburg, die niet met de kroonprins weggereden is, Niemann, Dr. Niedener, Gontard, Hirschfeld en ik. Schulenburg en Niemann verschillen van mening over de houding der troepen, of die Z.M. trouw zullen blijven of niet. De eerste blijft optimistisch.
De keizer zegt tot Gontard: 'Waarheen brengen wij de keizerin? Zij moet weg uit het Nieuwe Paleis, anders nemen ze de keizerin nog gevangen als gijzelaar.' Gontard is van mening, dat hare majesteit in het Nieuwe Paleis zonder twijfel veilig is.
Zo verstrijkt de tijd tot kwart voor vijf. Dan komen Hindenburg, Groener, Marschall, Hintze, Admiraal Scheer, Restorff en Levetzow en raden de keizer aan ook als koning van Pruisen af te treden, daar de troepen niet betrouwbaar zijn. De heren hadden zich tevoren in de villa van de veldmaarschalk twee uren beraden. Z.M. protesteert op krachtige toon, men hoort hem in het vertrek naast ons zeer luid en opgewonden spreken. Ik hoorde hoe hij Groener toeschreeuwde: 'Mijnheer de generaal, met u heb ik thans afgedaan!'
Na twintig minuten komt de keizer, alleen, in de salon, waar hij tevoren met ons had gezeten, en zegt tegen Dohna, die zich van ziekteverlof terugmeldt: 'De marine heeft geen bevelhebber meer. Aan Groener heb ik gezegd, dat hij kan doen wat hij wil (Groener was Württemberger.)
Tot graaf Dohna, Hirschfeld en mij gaat Z.M. voort: 'Ik blijf voorlopig in Spa. Voor het geval wij door bolsjewisten worden aangevallen en mijn hier aanwezige veiligheidstroepen niet trouw blijven, reizen wij naar Den Haag. Deze reis moet voorbereid worden; mijn chauffeurs moeten de uniformen van gewone onderofficieren dragen, de wagens hier uit het autopark worden genomen. Ik ben niet laf en vrees de kogel niet, maar ik zou niet gevangengenomen willen worden. Ja, wie had ooit gedacht, dat het zover zou komen, het Duitse volk is . . .' Voortgaande: 'Zo, kinderen, ga je nu bewapenen! Ik blijf vannacht hier in de villa; zorg ervoor dat de wapens bij de hand zijn.'
Z.M. bleef ook thans nog betrekkelijk rustig, waardig was zijn gehele houding. Pas om zes uur ging hij naar zijn kamer en, voor het eerst, sinds de ochtend was hij op deze verschrikkelijke dag alleen.
De tweede commandant van het hoofdkwartier, Münchhausen, een vroegere vleugeladjudant van Z.M., verscheen in de namiddag en meldde Von Plessen, de eerste commandant van het hoofdkwartier, dat blijkbaar ook op het stormbataljon Rohr geen staat meer was te maken. Ook zou de cavalerie stafbewaking, die de keizerin in Potsdam bewaakt, onbetrouwbaar zijn, de stafbewaking van de infanterie daarentegen zou zeker haar plicht doen. Ik sprak Rohr, toen deze zich twee dagen geleden bij de keizer meldde en vroeg hem of zijn mannen (meer dan duizend) betrouwbaar waren, waarop hij mij verzekerde, dat daaraan geen twijfel bestaat.
Kort na vier uur zei Grünau mij, dat de admiraalsstaf en de generale staf in Berlijn door de arbeiders- en soldatenraad is bezet. De keizer moest zo mogelijk nog vandaag naar het buitenland. De tocht naar Zwitserland was niet veilig, ook zou een verblijf aldaar wegens het internationale publiek te gevaarlijk zijn. De chef van de centrale afdeling, overste Von Tieschowitz, had meegedeeld, dat de officieren van het grote hoofdkwartier na overleg met de afdelingschefs besloten hadden niet te vechten, integendeel met de arbeiders- en soldatenraad zouden onderhandelen!
Om halfzeven komt kapitein Frhr. Fischer von Treuenfeld in de adjudantenkamer en zegt mij, dat de troepen lichamelijk totaal uitgeput zijn. Zijn divisie bijvoorbeeld lag sinds maanden, met uitzondering van vier of vijf dagen, bij hevige gevechten, met zeer zwakke gevechtseenheden en slechte verzorging, onder de blote hemel bij storm, regen en koude, de kleren gescheurd en zo vol luizen, dat de mannen niet konden slapen, ook als de gevechtspauzen 's nachts enige rust toestonden. Daarbij dan nog de berichten van thuis. Het is onmogelijk deze troepen tegen het vaderland in te zetten om voor de keizer de steden één voor één te heroveren! Misschien dat het mogelijk zou zijn, als de troepen verscheidene dagen rust kregen, in die tijd goed werden verzorgd en goed geïnstrueerd werden.
Om zeven uur komen Von Plessen en Hintze en blijven tien minuten alleen bij de keizer. Daarna gaat Plessen in de adjudantenkamer. 'Mijne heren (Hirschfeld en ik) pakt u alles in, om acht uur rijdt de keizer naar het station, al het verdere zult u in de trein vernemen.' Om kwart voor acht stappen Hirschfeld en ik bij de keizer in de auto, die ons naar het station brengt. Daarbij zegt Z.M.: 'Plessen en Hintze willen, dat ik vannacht naar Nederland vertrek. Ik kan mij met dit voorstel nog niet akkoord verklaren. Ik laat nog troepen hierheen komen. De I.G.I.D. en het stormbataljon 3 zijn reeds onderweg. Ik laat zojuist het leger weten, dat ik blijf als koning van Pruisen, en dan zou ik vluchten voordat zij zijn aangekomen? En als zij mij dan trouw blijven en voor mij vechten?
Zelfs wanneer maar enkelen van hen mét de heren uit mijn omgeving trouw blijven, dan vecht ik samen met hen tot het uiterste, ook al zou dat voor ons allen de dood betekenen, - voor de dood ben ik niet bang! Nee, ik blijf hier!' Na een korte pauze vervolgt de keizer met een diepe zucht: 'Het beste zal nog zijn, dat ik mij doodschiet.'
In de trein gaat de keizer naar Gontard en Plessen, om hun te zeggen, dat hij toch in Spa blijft, en wel in de trein. Direct worden de nodige veiligheidsmaatregelen getroffen. Münchhausen vraagt om zijn ontslag, daar hij zich niet onder de arbeiders- en soldatenraad wil stellen. Z.M. wijst het af met de woorden: 'Nee, u moet blijven om uw plicht tegenover het vaderland te vervullen, om het met andere officieren en getrouwen voor het ergste te bewaren.'
Bij het gemeenschappelijk avondeten in de trein wordt nauwelijks een woord gesproken. Na het eten wenkt Marschall mij uit de eetzaal: 'Ilsemann, u moet bij Zijne Excellentie Von Plessen komen!' De oude heer spreekt lang met mij in zijn coupé: 'De keizer gaat morgenochtend om 5 uur naar Holland. De weg in het vaderland is versperd, alle Rijnovergangen zijn in handen van de bolsjewisten; de troepen aan het front zijn niet betrouwbaar, zij kunnen elk ogenblik naar huis vluchten; ook de bewaking is onbetrouwbaar; de generale staf rekent bovendien al op een aanval der bolsjewisten vanuit Aken-Verviers, misschien vannacht al. De heren, die met de keizer meegaan, moeten onmiddellijk hun ontslag nemen, daar zij als actieve officieren niet over de grens kunnen. Generaal Von Marschall zegt mij, dat u daarvoor te jong bent, en daarom moet ik u zeggen, dat het voor u beter is, indien u hier blijft. U hebt een prachtige carrière achter de rug en kunt als militair nog veel bereiken; u wordt hier door de generale staf direct weer opgenomen. Ik wil u bij het nemen van uw besluit echter niet beïnvloeden. Wilt u bij de keizer blijven, dan weet u hoezeer ik mij daarover zal verheugen. Maar het moet u duidelijk zijn, dat u dan geen beroep uitoefent en dat het staat te bezien of en wanneer u naar het vaderland kunt terugkeren! Welk besluit u ook zult nemen, u weet, dat ik u zal helpen zo goed ik kan.'
Buitengewoon ontroerd was Plessen bij deze woorden, de tranen kwamen hem in de ogen. Ik verzocht om bedenktijd. Buiten in de gang trof ik hofmaarschalk Graaf Platen. Daar ik altijd op goede voet met hem heb gestaan vroeg ik hem om raad. Hij gaf als zijn mening te kennen dat, nu de keizer niet meer beschikt over dezelfde middelen als vroeger, het gevolg ingekrompen zou moeten worden. Ik was te jong om ontslag te nemen, hij raadde mij aan hier te blijven.
Ik besloot daarop mijn oude vrienden in de generale staf te raadplegen. Toen ik daartoe de trein verliet, zag ik overal versterkte bewaking; de jonge, flinke, krachtige mannen hielden trouw de wacht bij de trein van de keizer, die hun keizer niet meer was, die binnen enige uren van hen en van zijn eens zo trotse leger zou wegvluchten. Ik zocht voor het station naar een auto. Mijn geweten zei voortdurend: 'Je mag je keizer niet verlaten; nu, in de uiterste nood, moet je bij hem blijven; wie weet, of je hem niet reeds spoedig met je leven zult moeten beschermen.'
Ik reed naar Hotel Britannique. Door de straten zwierven sterke patrouilles, overal stonden wachtposten, vaak werd ik aangehouden en moest mij legitimeren. In het hotel heerste een geweldige drukte: oude landweermannen sleepten met kisten munitie. op trappen en in gangen stonden groepen officieren van de generale staf opgewonden te praten, op alle gezichten was de ernst van het ogenblik te lezen. De wapenstilstandsvoorwaarden moesten zo juist bekend zijn gemaakt. Stülpnagel en Poseck, die ik wilde spreken, hadden een bespreking met Groener. Dus ging ik naar majoor Von dem Bussche, die ik in tegenwoordigheid van overste Von Bockelberg vertelde, voor welke beslissing Plessen mij had gesteld. Hun beider mening was, dat ik juist nu bij de keizer behoorde te blijven! Later kwamen Harbou en Stülpnagel er bij, die zonder er lang over na te hoeven denken dezelfde mening waren toegedaan; ook Poseck was dat, die ik later nog sprak. Alleen Niemann zei, dat niet al te velen de keizer konden vergezellen. Ik moest mij daarom ter beschikking van Z.M. stellen en hem de beslissing overlaten.
Toen ik bij de trein terugkwam, deelde von Plesscn mee, dat de keizer persoonlijk de wens te kennen had gegeven, dat ik bij hem zou blijven. Daarmee stond mijn toekomst vast. Ik schreef meteen een ontslagaanvrage en reed terug naar de generale staf. De wapenstilstandsvoorwaarden vernam ik van Stülpnagel, die geheel gebroken naar Harbou en Bussche kwam: 'De voorwaarden zijn eenvoudig verschrikkelijk, ik was op heel wat voorbereid, maar dat toch niet!' Het was allen duidelijk, dat de eis tot levering van locomotieven en wagons gelijk stond met hongersnood in Duitsland.
Alle heren in de strategische afdeling waren zeer overwerkt en zagen er afgemat uit. Zij vroegen zich af, wat er met hen zou gebeuren. Stülpr.agel zei: 'Als de keizer ons nu maar van onze eed zou ontslaan, ik heb burgerkleren en zou het liefst daarin morgen naar Duitsland reizen. Zijn ontslag wilde hij in ieder geval onmiddellijk nemen. Bussche zei, dat hij kort tevoren in Berlijn met de Rijkskanselarij had gesproken (arbeiders- en soldatenraad); een afvaardiging zou direct naar Spa vertrekken. Bussche gelooft het met deze heren wel te zullen klaarspelen.
Van Hindenburg ging aan de legergroepen het bevel uit dat, in dien zich arbeiders- en soldatenraden zouden vormen, met deze diende te worden onderhandeld; het kwam er op aan, dat de rust onder alle omstandigheden moest worden gehandhaafd en geen plunderingen enz. zouden plaatsvinden.
Allen waren het erover eens, dat de keizer maar één mogelijkheid overbleef, namelijk naar Nederland te gaan. Hoe eerder hoe beter. Ze gaven mij hun groeten voor de keizer mede, ik moest hem zeggen dat hun het hart bloedde over het lot van hun geliefde keizer en dat hun beste wensen hem zullen vergezellen. Terwijl wij zo bijeen zaten, vielen buiten in de donkere nacht enige geweerschoten. De strijd met de bolsjewisten was begonnen, naar het scheen. Alle officieren hadden in verband met de te verwachten gevechten opdracht 's nachts op hun post te blijven.
Tegen één uur zat ik op de gang met Poseck en de een na de ander kwamen alle oude kameraden daar ook. Om mij heen staande hadden zij het over de toekomst van het vaderland. Hun meningen waren verdeeld. Alleen hierover waren zij het eens, dat het hun laatste taak was, het leger ordelijk terug te brengen en een burgeroorlog in het vaderland te voorkomen. Daartoe was het echter nu nodig de positie der sociaal-democraten te versterken en met hen tot overeenstemming te komen.
Ten slotte verzochten zij: 'Ilsemann, breng onze keizer veilig over de grens en bescherm hem in Nederland.' Menigeen streelde mij de wang en had tranen in de ogen, toen men mij ten afscheid de hand gaf.
Vervolgens reed ik terug naar de trein, waar ik mijn oppasser wekte, die verklaarde in elk geval bij mij te willen blijven. Met hem ging ik naar de afdeling van hofraad Knauff, waar mijn oude, vertrouwde kisten stonden. Het grootste deel verbrandde ik op de rails.
Zondag, 10 november 1918
Om drie uur 's morgens vertelde 'vader Schuiz', de kamerdienaar, mij, dat de keizer nog tot twee uur 's nachts had geschreven en toen was gaan slapen. Gontard en Niedener zaten samen in de coupé, de anderen sliepen of lagen wat te dommelen. Om vier uur kwam de keizer in de restauratiewagen. Ik ging naast hem zitten om hem de wapenstilstandsvoorwaarden mede te delen.
Zwijgend hoorde de keizer aan welke oneindig zware voorwaarden het vaderland waren opgelegd. Slechts hier en daar stelde hij een vraag.
Plotseling zei Z.M.: 'Ik kan mij nog altijd niet verenigen met het besluit naar Holland te gaan! Indien nu ook daar het bolsjewisme uitbreekt?' Plessen en Grünau stelden hem gerust: 'Daar zal het niet komen en indien toch, dan in een veel mildere vorm.'
Om vijf uur zette de trein zich in beweging. In het gangpad hadden 25 man postgevat onder een officier van het stormbataljon Rohr; de mannen waren gewapend met mitrailleurs, handgranaten en geweren. Tien minuten later stonden wij stil. Z.M. drukte de achterblijvende heren zwijgend de hand, de anderen stapten met hem uit. Daar gevreesd werd, dat de trein het door de bolsjewisten bezette Luik niet zou kunnen passeren, zou Z.M. de weg naar de grens per auto afleggen. Kapitein Zeyss, die de keizerlijke auto's onder zijn beheer had, was op bevel van Plessen in de namiddag reeds langs het uitgestippelde traject gereden.
De stationschef met rode pet lichtte de keizer met een lantaarn bij door het donkere station, door de duistere nacht naar de grote weg, waar de auto's zouden staan. Zij waren er niet. Zeyss had ze in de opwinding naar een verkeerd punt gezonden. Zo stond de vluchtende keizer op de duistere straatweg, boven ons de hemel met heldere sterren. De hoftrein vertrok van het station in de richting Luik. De nacht was koud. Een voorbijrazende motorrijder werd aangehouden en met diens hulp werden de auto's opgezocht, die na ongeveer tien minuten verschenen.
In de eerste namen excellentie Frankenberg, Zeyss, Niedener en Grünau plaats. In de tweede de keizer met Plessen achterin, Hirschfeld en ik voorin. De keizer vroeg direct naar de wapens. Hirschfeld en ik haalden uit andere auto's vier karabijnen, die wij op uitdrukkelijk bevel van Z.M. moesten laden en ieder van ons nam er een met omgelegde veiligheidspal tussen de benen. Voorin zaten twee chauffeurs van de keizer. Zo reden wij door de donkere nacht. De keizer was buitengewoon opgewonden, wat bleek uit de verschillende orders, die hij gaf: 'Rijd naar de eerste wagen en zeg, dat hij niet zo snel moet rijden, anders kunnen wij het tempo niet bijhouden,
verliezen hem uit het oog en raken de weg kwijt.' Nauwelijks was deze wens vervuld of Z.M. riep: 'Ja, als die daar vooraan zo langzaam rijden, kunnen wij onmogelijk voor het
licht de grens nog bereiken. Rijd snel naar voren en zeg dat ze het tempo verhogen.'
Uit veiligheidsoverwegingen bleef de eerste wagen bij enige wegwijzers even stilstaan. De keizer: 'Zeyss vergist zich telkens in de weg, hij had die toch moeten verkennen.' Ik wees op de links van ons zichtbare zee van licht in de verte, Luik, en stelde hem gerust, zeggende, dat wij ten oosten van de vesting moesten passeren en dus op de goede weg waren. Geleidelijk werd de keizer rustiger. Niemand van ons sprak meer een woord. Langs kronkelende wegen, over bruggen en spoorbanen raasden de auto's er vandoor. Een keer reed de hoftrein ons voorbij. Nauwelijks een mens was te zien.
Alleen in de dorpen ontwaakte langzaam het leven; melkkarren en mensen, die naar hun werk gingen, doken in het schelle licht van onze lantarens hier en daar op.
Plotseling zag ik op een brug een dubbele wachtpost met een grote rode vlag zwaaien. De auto's stopten. 'Arbeiders- en soldatenraad? of nog oude discipline?' ging mij door het hoofd. Goddank het laatste! Een normale controle. Na een kort gesprek met Frankenberg en het controleren van de chauffeurs, zetten wij ons weer in beweging. De
morgen begon aan te breken. Bomen en velden werden zichtbaar. Nu en dan doken steeds weer de lichten van Luik op. Na ongeveer anderhalf uur rijden wederom een wachtpost. Vóór ons een grote prikkeldraadversperring. De grens! Nu kwam het er op aan. Beierse landweermannen besnuffelden de auto's. Een van hen keek verwonderd naar de weggekraste keizerskroon en riep anderen er bij. Mijn hand sloot zich vaster om de kolf van de karabijn. Wilden de mensen ons niet vrijwillig doorlaten, dan
bleef ons alleen geweld over. Wij in de auto van de keizer bleven zitten om niet onnodig de opmerkzaamheid op ons te vestigen.
Frankenberg en Zeyss stapten uit, en spraken de soldaten, van wie er nog een paar slaperig uit het grenskantoor kwamen, vriendelijk toe. 'Generaal Von Frankenberg met enige officieren moet voor een belangrijke aangelegenheid naar Holland!' Dat was duidelijk. De wapenstilstand was immers ophanden. De poort naar de vrede werd geopend, een soldaat sprong op de treeplank, en kort daarna was de Duitse keizer op neutrale bodem. In de handen van eigen muitende troepen kon de Duitse opperbevelhebber niet meer vallen. Nu kwam een nieuwe zorg. Zou Holland de keizer opnemen, of wat zal het land met hem doen? Hier begon de diplomaat Grünau met zijn bezigheden.
Hij verdween in het Hollandse grenskantoor. Bijna geen mens was te zien. Maar weldra werd het levendig. Uit alle huizen kwamen soldaten en burgers gelopen, nieuwsgierig om de Duitse auto's heenlopend. Enkelen staken hun hoofd in onze auto.
De keizer stak een sigaret op. 'Kinderen, steek er ook een op, jullie hebben het verdiend,' was het eerste wat hij sinds ongeveer een uur zei. Toen de sigaret opgerookt was, stelde hij voor uit te stappen.
Langzaam kwam de zon te voorschijn boven de heuvels van het land, dat voor deze verschrikkelijke oorlog was gespaard gebleven. Kerkklokken luidden de zondagmorgen in. Ik zei zacht tegen Hirschfeld: 'Hoort u, dat zijn nu werkelijk vredesklokken.' De keizer trad naderbij, legde zijn hand op mijn schouder: 'Ilsemann, waar zijn uw ouders nu, en welke berichten hebt u van hen?' 'In Darmstadt, uwe Majesteit, ik geloof echter niet, dat zij daar zullen blijven, omdat de Fransen de stad willen bezetten!' Al pratend liep de keizer met ons de dorpsstraat op en af. Het was koud, ja bijna ijzig, maar geleidelijk aan kreeg de zon warmte. Tegen acht uur in de morgen verscheen de plaatselijke districtscommandant, de majoor der politie met zijn adjudanten en een Nederlandse diplomaat, Verbrugge van 's Gravendeel, die 's nachts om elf uur uit Brussel was vertrokken om de commandant over de aankomst van de keizer in te lichten. Daar wij echter eerder hier waren dan hij, kwamen wij voor de grenswacht als een verrassing. De heren meldden zich zeer stram bij Z.M. en stelden voor, naar het station Eysden te gaan, om daar de hoftrein af te wachten. Gersdorff arriveerde ook weldra per auto en een uur later was de speciale trein op neutrale bodem. Tot zolang liep de keizer met de Hollandse majoor en ons het perron op en af. Van alle kanten kwamen mensen toegelopen, en steeds weer hoorde men de uitroepen: 'Ah, Kamerad Kaputt!' of 'Vive la France!' Men zag dreigende vuisten en andere weerzinwekkende blijken van afkeer. Men hoorde foei-geroep en er klonk schel gefluit. Het deed mij pijn tot in de ziel voor de arme keizer. Hij liep echter rustig verder op en neer, alsof hij niets zag of hoorde. Fotografen maakten kiekjes. Het was een verlossing, toen de trein binnenliep, die de keizer voor verdere vernederingen beschermde. In de restauratiewagen namen wij een klein ontbijt, maar de gordijnen moesten neergelaten worden, daar de fabrieksarbeiders (meest Belgen) hun geschimp voortzetten. Soms vreesden wij, dat de arbeiders met stenen zouden gooien. Eerst toen in de loop van de voormiddag soldaten en politie op fietsen aankwamen, het station afzetten en orde schiepen, waren wij tegen verdere overlast beveiligd.
De gehele dag zat Z.M. met het gevolg in de restauratiewagen. Hij verliet hem alleen een half uur voor het middag- en avondeten, opdat de tafel kon worden gedekt. Hij kon niet alleen zijn en 's avonds, als wij onder elkaar waren luchtte hij zijn gemoed. Hoe hij gedurende zijn regeringstijd steeds het goede had gewild en op welke moeilijkheden hij daarbij overal was gestuit. Het meest had hij eronder geleden, dat de oudere generatie hem altijd weer had overstemd. Toen hij aan de regering was gekomen, had hij met de ambtenaren van zijn grootvader moeten regeren. Door de vroege dood van zijn vader had hij een gehele generatie overgeslagen. Vandaar de tegenstelling tussen ouderdom en jeugd.
Tussen hem en Bismarck was een verwijdering ontstaan over het arbeidersvraagstuk. In plaats van zich toen in Friedrichsruh rustig te houden, was hij op grote schaal een campagne tegen de jonge keizer begonnen. Ook de verhouding tot zijn vader en grootvader was voor hem als prins niet gemakkelijk geweest, beiden waren er op uit hem overal buiten te laten. Stond de een hem wat toe, dan keurde de ander het weer af. Hier liet de vader, daar de grootvader als opperbevelhebber zijn invloed gelden. Zo was zijn hele leven een strijd geweest. Voortdurend had een grote verantwoordelijkheid op hem gerust. Nooit heeft hij rust gevonden. Nu was hij voor het eerst in zijn leven vrij. Maar niet alleen onder Bismarck waren de verhoudingen zo moeilijk geweest, ook onder de latere kanseliers.
Nu hij de oudere is geworden en zijn ministers de jongeren zijn en hij eindelijk zijn wil eens had kunnen doorzetten, jaagt men hem weg. De keizer sprak opgewonden, maar toch volkomen beheerst. Onbekenden, die in de loop van de dag steeds weer bij hem kwamen, moesten zijn zelfbeheersing bewonderen. Achtereenvolgens dienden zich aan: een Nederlandse overste met adjudant, een politiecommandant, de heren Von Grote en Von Osten-Sacken van het Duitse consulaat in Maastricht. De heer Grünau zocht dadelijk vanuit Eysden telefonisch verbinding met Den Haag. De vraag was nu: zou Holland de keizer opnemen, of zal het dit, uit eigen beweging of onder druk van de Entente, weigeren? Uur na uur verliep, het wachten werd tot een kwelling. Toen het tijd voor het middageten was, vroeg de keizer de aanwezige Hollandse diplomaat, of hij niet wilde mee eten. Aan de manier waarop deze weigerde, meenden wij te bemerken, dat Holland asiel zou weigeren. Met Plessen bespraken wij, wat dan met Z.M. moest worden gedaan. De meest uiteenlopende voorstellen werden gedaan. Aan de juist wat tot rust gekomen zenuwen werden nieuwe eisen gesteld. Met de keizer werd over dit onderwerp niet gesproken.
Eindelijk, tegen de middag, kwam het eerste bericht: de koningin (Wilhelmina) was diep geroerd over de droevige toestand waarin de keizer zich bevond, maar, om te kunnen beslissen wat er met ons moest gebeuren, moest eerst een ministerraad worden bijeengeroepen. De wijze waarop ons dit werd medegedeeld liet zeer goed de mogelijkheid open, dat men ons niet zou opnemen. Frankenberg meende zelfs, dat de Entente misschien de uitlevering van de keizer zou eisen. Dit wachten de hele dag maakte angstig. Eerst kort voor middernacht werden wij van deze spanning verlost. De Duitse gezant, excellentie Rosen, met de heer Koster en een afvaardiging van de Nederlandse regering, bestaande uit drie heren, verschenen om de keizer te melden, dat de Ministerraad eenstemmig had besloten Z.M. op te nemen.
De eerste drie dagen zou de keizer naar Graaf Bentinck in Amerongen gaan, daarna zou een blijvende woonplaats worden aangewezen. Direct greep men naar de 'Gotha' [bedoeld wordt: de Almanach de Gotha – het Europese adelsboek] om vast te stellen, welke Bentinck dit was, en in welke familierelatie hij stond met de Graaf Bentinck, die de majesteiten in 1909 in Middachten als zijn gasten had ontvangen. De heer Koster gaf ons nadere inlichtingen over de familie. Doodmoe ging ik kort na middernacht in mijn coupé slapen.
Dat wij op deze dag uit Den Haag zo laat en zulke spaarzame mededelingen ontvingen, hield verband met het feit, dat in Nederland 's zondags alleen op bepaalde uren kon worden getelefoneerd.
|