Inleiding
(...) Voor de organisatie van de oorlog is ook de
wetenschap voortdurend werkzaam. Iedere uitvinding wordt
onmiddellijk op haar oorlogscapaciteiten onderzocht en
in alle landen zijn bijzondere instituten en laboratoria
opgericht met de uitsluitende bedoeling, de bestaande
vernielingsmiddelen te perfectioneren en nieuwe uit te
vinden. Het tegenwoordige oorlogsmateriaal is nog niet
moorddadig genoeg, de vernietigings- en
vernielingskracht schijnt nog altijd te begrensd en in
haar uitwerking te humaan te zijn. De staten zoeken naar
nog barbaarser wapenen. Koortsachtig wordt aan de
samenstelling van nieuwe vergiften en moordende gassen
gewerkt. Deze middelen zullen de doorslag geven in de
volgenden oorlog... indien de volkeren dien niet
onmogelijk maken. Want laat ons niet uit het oog
verliezen, dat gedurende de wereldoorlog deze
vergifwapenen nog slechts zeer onvolkomen, feitelijk nog
in hun geboortestadium waren en dat hunne toepassing bij
een verderen duur van de strijd nog veel
verschrikkelijker vormen zou hebben aangenomen.
Tot welk een graad van volmaaktheid het vergifwapen
reeds gekomen was, wordt aangetoond door een rede van
Lloyd George, ongeveer een jaar geleden gehouden, waarin
hij mededeelde, dat bij een voortduren van de oorlog de
Geallieerden een gas, Levisiet genaamd, in toepassing
hadden kunnen brengen, waardoor de ganse bevolking van
Berlijn binnen 24 uur zou zijn vernietigd. Maar ook dit
gas is door nieuwe uitvindingen reeds weer overtroffen.
Het Amerikaanse Staatslaboratorium, waarin meer dan
4.000 mensen dag aan dag nieuwe scheikundige
vernielingsmiddelen onderzoeken, heeft onlangs een
vloeibaar vergif samengesteld, waarvan één enkele
vliegmachine een lading kan meevoeren, voldoende om
ieder levend wezen binnen een omtrek van 12 kilometer te
doden.
Dergelijke bijzondere laboratoria bestaan in vrijwel
alle landen der wereld, hoewel de staten door het
aannemen van de Conventie van Washington de verplichting op
zich hebben genomen, het gebruik van gifgassen en van
andere chemische middelen tegen te gaan.
Op het ogenblik werkt men aan de volmaking van het
mosterdgas. Een Franse deskundige verklaarde hieromtrent
onlangs in een interview met een correspondent van de
Morning Post, dat, afgescheiden van de dodelijke
uitwerking, een met dit gas gebombardeerde stad
gedurende enige dagen volkomen onbewoonbaar zou zijn.
Ondanks dezen graad van volmaking was men, zoo zei hij,
nog steeds bezig, de uitwerking nog gevaarlijker en
moordender te maken.
Tezelfdertijd ondernam men proeven met andere gassen.
Hieronder bevond er zich één, dat tijdelijk het
denkvermogen wegneemt en dat de mensen in een toestand
van dronkenschap of idiotisme brengt.
Hand in hand met de vervolmaking van chemische
vernietigingswapenen gaat de perfectionering van de
luchtvaarttechniek. Dit spreek van zelf, omdat de
luchtvaart eerst de toepassing in het groot van
scheikundige middelen mogelijk maakt. Ook op dit gebied
wordt rusteloos gewerkt, want ook de luchtvaarttechniek
stond gedurende de laatste oorlog feitelijk nog in haar
kinderschoenen. Toekomstige oorlogen zullen derhalve
alles, wat de mensheid aan verschrikkingen reeds
medegemaakt heeft, verre overtreffen. Het zullen niet
meer gevechten tussen legers zijn, - de gehele
burgerbevolking zal in de moordpartij worden betrokken.
Uit hetgeen hieronder volgt zal blijken dat de
werkelijkheid van het ogenblik tienmaal erger is dan in
December 1922 aan de hand van de toen bekende feiten
mogelijk werd geacht.
Hoe het vroeger was
In Het Volk van 18 Augustus 1923 hebben wij indertijd op
gezag van Dr. D.H. Hiensch (De Gasoorlog - H.P. de Swart
& Zoon, 's Gravenhage, 1923) omtrent de toepassing van
chemische strijdmiddelen in het verleden enkele
mededelingen gedaan, welke wij in dit geschriftje willen
herhalen. Alvorens daartoe over te gaan, willen wij erop
wijzen, dat over het onderwerp ‘de Chemische
oorlogvoering’ - wetenschappelijk de meest juiste
benaming, daar men niet alleen met stikgassen heeft te
doen, - een rijke literatuur zich bezig is te
vormen,zoowel hier, als in het buitenland.
Binnen het bereik der arbeiders ligt behalve het boekje
van Dr. Hiensch, dat van Prof. Dr. D.H. Wester, leraar
in de Natuurwetenschappen aan de Hogere Krijgsschool,
‘De Chemische oorlogvoering’ (Mavors, Eibergen, 1923)
welk laatstgenoemd boekje o.m. een vrij volledige
literatuuropgave bevat.
De oudste toepassingen van strijdmiddelen
Welke chemische strijdmiddelen werden nu door onze
voorvaderen toegepast? ‘Tusschen 431 en 404 voor
Christus’, - zoo lezen wij bij Dr. Hiensch - ‘vielen de
Spartanen de Atheners aan met zwaveldioxyde; de
Saracenen gebruikten het tegen de Kruisvaarders en bij
het beleg van Maastricht in 1579 door de Spanjaarden
diende dit gas voor verdediging. Aan het einde van de
12e en begin 13e eeuw gebruikte de inquisiteur van
Dauphiné stikgassen om de Calvinisten uit holen te
verdrijven. In 1845 werden de Arabieren met rook
verdreven door het verbranden van groenhout- en in 1905
gebruikten de Japanners stikgassen tegen de Russen.
Ofschoon er in dien bewegingsoorlog niet veel gebruik
van is gemaakt.’
Wij hebben ons in ons ‘Volk’-artikel indertijd
veroorloofd, er Dr. Hiensch in alle bescheidenheid aan
te herinneren, dat het dappere Hollandse leger er ter
gelegenheid van het verzet der inlandse bevolking in
Gajoe en Alas-landen, al evenmin tegen heeft opgezien
onze bruine broeders uit te roken.
Prof. Wester vermeldt dezelfde historische feiten als
Dr. Hiensch, doch laat daar nog enkele interessante
mededelingen op volgen, welke wij onze lezers niet
willen onthouden: ‘Ook de moderne ontploffingsmiddelen
ontwikkelen groote hoeveelheden giftige of bedwelmende
gassen, nitreuze dampen en vooral koolstofmonoxyde (=
CO). Dientengevolge kunnen deze soms ernstige
vergiftiging- (bedwelming-)verschijnselen tot gevolge
hebben.
De Engelse Lyddietgranaten in de Boerenoorlog, de
Shimosegranaten in de Russisch-Japanschen strijd, -
beide in hoofdzaak met picrinezuurvulling - zijn in dat
opzicht berucht.
Picrinezuur geeft bij explosie 61.05, trotyl 57.01,
schietkatoen 27-49 procent koolmonoxide. Dit is de gevaarlijken kolendamp, welke het in onze huiskamers zo
benauwd kan maken. Men stelle zich nu eens voor hoe het
soldaten moet vergaan in een omgeving, waar de lucht
eenvoudig verpest wordt door het uiteenspatten van een
Lyddietgranaat.
Prof. Wester zegt dan nog: ‘De lucht ter plaatse van
mijnontploffingen bevatte soms na 15 min. nog 0.13% van
dit schadelijke gas. Vooral in terreinverdiepingen,
schepen, forten, e.d., waar de gevormde reactieproducten
blijven hangen, hebben ze meermalen hun verderfelijke
werking uitgeoefend’. (Bijvoorbeeld tijdens de Balkan-oorlog).
Diepe eerbied behoeven wij nu niet bepaald te hebben
voor degenen die deze oorlogsmiddelen in toepassing
hebben doen brengen. Toch was wat in het verleden is
geschied, slechts kinderspel, vergeleken bij hetgeen de
wereldoorlog ons te aanschouwen zou geven!
Hebben de Duitsers het eerst gifgassen gebruikt?
Als vaststaande kan worden aangenomen, dat het de
Duitsers zijn geweest, die het eerst een voorgenomen
offensief door een gasaanval hebben doen voorafgaan. Wij
komen daarop nader terug.
Wat is daarover door de geallieerden een misbaar gemaakt!
Nu zag men eens hoe ontaard de ‘Hunnen’ waren! Prof.
Wester wijst er echter zeer terecht op, dat men bij
‘kritische beschouwing al spoedig in deze
verontwaardiging een groot percentage schijnheiligheid
ontdekte. Ze werd opgeblazen pour bèsoin de la cause;
een mooie gelegenheid om de snoodheid en
Rücksichtlosigkeit der Boches zonneklaar te bewijzen aan
landgenoot en neutraal. Nadat het ‘ongewone’ er af was
en de chemische industrie in verschillende landen zich
had aangepast, zijn de opvattingen vanzelf bijgedraaid’.
Vergeten was, zoo zouden wij hieraan toe willen voegen,
wat de Engelsen tegenover de Boeren hadden uitgehaald,
wat verder in de Russisch-Japanschen oorlog was gebeurd,
vergeten ook, dat Rusland en Frankrijk reeds in
September 1914 gifige stoffen hadden doen verwerken in
handgranaten en granaten, waarvan de eigenschappen en de
uitwerking - volgens Dr. Hiensch – respectievelijk waren:
‘Zeer vluchtig, gifig, bewusteloosheid, braken, bloedgif,
kookpunt 97° C. Lichter dan water, niet te mengen (Russische
handgranaten)’.
‘Braken, diarree, weinig giftig, werking op centraal
zenuwstelsel, verlammingsverschijnselen, kookpunt 3.5°
C. Oplosbaar in water (Franse granaten)’.
Terecht concludeert deze schrijver dan ook op pagina 7
zijner brochure: ‘Wij zien dus, dat vrijwel in het begin
van de oorlog scheikundige stoffen zijn gebruikt: dat de
bedoeling spoedig heeft voorgezeten ze als oorlogswapen
aan te wenden: dat echter de aanmaak en het zoeken naar
doeltreffende stoffen een tijd noodig hebben gehad om
tot een ruimere toepassing te geraken’.
De eerste gasaanval
Met hun eerste gasaanval op 22 April 1915 hebben de
Duitsers een geweldige opschudding teweeg gebracht in de
gelederen der geallieerden. Wij hebben daar reeds met
een enkel woord melding van gemaakt. Wat de aanval zelf
betreft, deze bracht een volslagen ontreddering teweeg.
Ongeveer 7.000 Engelsen sneuvelden en een gelijk aantal
werd gevangen genomen; geen kanon werd ter verdediging
afgevuurd; de Britten verloren terrein en de doorbraak
scheen beslissend te worden. Edoch - zoo gaat Dr.
Hiensch, aan wie wij deze feiten ontlenen, verder - de
Duitsers hadden ook geen ervaring van gasaanvallen en
ondervonden zoveel last van hun eigen gas, doordat zij
zelf bij de aanval ook geen gasmaskers hadden opgezet,
dat het tactische resultaat verder op niets uitliep, te
meer daar de Canadezen het gat stopten en heldhaftig
stand hielden.
Ziet daar het povere resultaat van een gasaanval, aan de
voorbereiding waarvan een kleine vijf maanden was
gearbeid, waarvoor niet minder dan 180.000 KG. chloorgas
op de vijand was losgelaten en wellicht weken lang op
een gunstige wind was gewacht, welke niet te zwak mag
zijn, wil het gas niet al te dicht bij de eigen
stellingen blijven hangen.
Waar bovendien de tegenpartij zich niet gemakkelijk voor
een tweede maal zou laten overrompelen, is dit kostbare
en in het gebruik uiterst onzekere strijdmiddel slechts
bij uitzondering aangewend. Na 1916 praktisch in het
geheel niet meer.
‘Met gasgranaten’ - aldus Dr. Hiensch op blz. 8 - ‘kan
men de giftige stoffen strooien waar men wil, ook op elk
willekeurig ogenblik en de concentratie van het gas op
beperkte plaatsen sterk opvoeren door een groot aantal
granaten op een bepaald punt te werpen, zonder grote
massa's gas te verspillen’.
En bij Prof. Wester lezen wij: ‘Op de gaswolken volgden
de granaatvullingen e.a.; op de gassen de vloeistoffen
en vaste stoffen; op de giftige en verstikkende gassen
volgden die chemicaliën, welke niezen of tranen
verwekken of blaren trekken.
Een staf van chemici e.a. deskundigen werd gealarmeerd;
het werd een wedloop tussen de kwaliteit en kwantiteit
der chemicaliën enerzijds en de steeds meet volmaakte
afweermiddelen anderzijds’.
De chemische oorlogvoering
De eigenlijke chemische oorlogvoering dagtekent
feitelijk eerst van het jaar 1916. Daarbij is
uitsluitend van reeds lang bekende scheikundige
verbindingen gebruik gemaakt. Uit de aard der zaak -
zegt Prof. Wester ‘heeft men bij vroegere
wetenschappelijke chemische onderzoekingen de giftige -
dus gevaarlijke - stoffen zooveel mogelijk links laten
liggen.
Toch is hetgeen ondanks deze beperking, in de
wetenschappelijke laboratoria aan helse middelen is
uitgedacht en door de strijdende legers als oorlogswapen
aangewend, zóó afschrikwekkend, dat men zich met
verbijstering afvraagt, wat de toekomst zal opleveren,
nu men chemici opzettelijk naar geschikte
oorlogschemicaliën laat zoeken.
In deze oorlog zijn dan gebruikt:
a. Toxica
b. Suffocantia
c. Lacrimogenia
d. Sternugenia
e. Vesicagenia
Deze Latijnse namen hebben het voordeel van
internationale bruikbaarheid; hieronder volgt een nadere
omschrijving:
Toxica nu zijn bloedgifen, als blauwzuur. Voor
oorlogsgebruik zijn ze onpraktisch gebleken, zodat ze
weinig zijn toegepast.
Suffocantia zijn verstikkende chemicaliën, stikgassen.
Ze veroorzaken ontsteking der ademhalingsslijmvliezen,
wat bronchitis, longoedeem en longontsteking ten gevolge
heeft. Eén voorbeeld is: chloor.
Lacrimogenia zijn traanverwekkende chemicaliën,
traangassen. Ze veroorzaken heftige tranenvloed. Omtrent
deze gassen wordt medegedeeld, dat ze, hoewel vrij
onschadelijk zijnde, nochtans uitgebreide toepassing
hebben gevonden. De reden hiervoor is dat ze reeds in
geringe concentratie de manschappen dwingen hun masker
te gebruiken, waardoor hun bewegingsvrijheid wordt
belemmerd, terwijl bij hogere concentratie ten gevolge
,van sterke tranenproductie het, zien onmogelijk gemaakt
wordt en de soldaat genoodzaakt, het masker af te nemen,
om alsdan de noodlottige werking te ondergaan van meer
gevaarlijke gassen, welke op hem afgezonden worden.
Sternugenia zijn niesverwekkende chemicaliën,
niesstoffen. Organische arsenicumverbindingen spelen
hierbij een zeer belangrijke rol. Van niesgassen kan
iets soortgelijks gezegd worden als van traangassen. In
de praktijk bereikt men er vaak meer succes mee, dan met
500 à 1.000 maal zo grote hoeveelheid van een feitelijk
veel gevaarlijker gas, als fosgeen. Onder de niesgassen
heeft Prof. Wester ook het beruchte, reeds door Fimmen
vermeldde Lewisite gerangschikt, welk gifgas genoemd is
naar de Engelse ontdekker kapitein Lewis. Het is geen
enkelvoudige chemische verbinding, maar een mengsel van
minstens drie stoffen. Een der hoofdbestanddelen is
chloorvinyldichloorarsine.
Dit mengsel dan, in de pers vaak ‘Methyl’ genoemd, ook
vaak met de veelzeggende naam ‘The Dew of Death’ (Doodsdauw)
aangeduid, openbaart echter behalve zijn niesverwekkende
eigenschappen, ook blaartrekkende en veroorzaakt ten
slotte in betrekkelijk geringe hoeveelheden de dood. De
fabelachtige werkzaamheid van deze stof blijkt uit de
mededeling, dat 3 druppels op het achterlijf van een rat
gebracht, deze binnen 1 à 3 uur doet sterven. Men heeft
nog geen gelegenheid gehad deze gevaarlijke stof op het
oorlogsveld toe te passen (Wester, blz. 498).
Vesicagenia zijn blaartrekkende chemicaliën,
blaarstoffen, welke slijm- vlies- en huidirritaties
veroorzaken, die op brandwonden gelijken. Een voorbeeld
hiervan is het mosterdgas. Het geniepige van deze
verbinding is, dat het pas na 4 tot 10 uren begint te
werken, zegt Prof. Wester. En dan lezen wij verder:
‘Waar het gas op de opperhuid gekomen is, veroorzaakt
het ondraaglijke jeuk, roodheid en blaren als van
brandwonden. Als het in behoorlijke concentratie
aanwezig is, tast het zelfs de door kleren beschermde
opperhuid aan. De wonden genezen zeer langzaam. Ook de
slijmvliezen van ogen en de neus- en mondholte worden
aangetast: roodheid, ettering, enz. Van de huid hebben
de vochtige plaatsen het 't zwaarst te verantwoorden:
oksels, liezen, scrotum’.
Dat de soldaten het allerbangst voor mosterdgas waren,
behoeft in het geheel niet te verwonderen, als wij
verder vernemen, dat het in open terrein dagenlang kan
nawerken, in bosachtig terrein zelfs maanden lang, zodat
het ook 's nachts verschoten kan worden. Maar hierdoor
wordt ook vaak een streep door de rekening van de
aanvaller gehaald. Zoo konden de Duitsers in April 1918
eerst 14 dagen na de verdrijving der Engelsen met behulp
van mosterdgas, hun ‘glorierijken intocht’ in
Armentières houden.
Om goed uit te laten komen, welk een afschuwelijke
werking het mosterdgas op de menselijke huid, etc.
uitoefent, laten wij hieronder verder nog volgen, wat
Dr. Hiensch over het mosterdgas heeft medegedeeld.
‘Het werkt nog wel 24 à 48 uur na zijn uitstrooiing en
veroorzaakt jeuk en verbrandingen op de huid van de 1e,
2e en derde graad, brengt oog- en longontsteking te weeg,
dringt door alle kleren heen. Het laat zich gemakkelijk
verspreiden ten gevolge van het aanpakken met de handen
van voorwerpen, die er mee bevochtigd zijn, daar met de
besmette handen zo licht de huid van aangezicht en
overige lichaamsdelen wordt aangeraakt’.
Een ander niet minder afschuwelijk gas is het in April
1918 voor het eerst gebruikte labyrintgas, dat een
werking moet uitoefenen op het evenwichtscentrum en
tevens bijtend werkt. In sterke concentratie veroorzaakt
het ernstige aandoeningen en de dood bij inademing,
waarbij etterige longontsteking optreedt alsmede
prikkeling in de onderste ledematen, stoornissen in
beweging, waardoor herhaaldelijk vallen wordt
veroorzaakt, als ook hartverlamming. In een concentratie
van 1 : 20.000 stierven apen, die er een half uur in
hadden vertoefd.
Afweermiddelen
Zo hebben wij dan gezien met welke ‘hoogstbeschaafde’
middelen men elkaar in de wereldoorlog heeft gepoogd in
het zand te doen bijten. Zijn daartegen geen
afweermiddelen gebezigd? Ongetwijfeld. In hoofdzaak
werden daarvoor de steeds meer geperfectioneerde
gasmaskers gebruikt, waarmede verrassende resultaten
verkregen zijn en ten aanzien waarvan Dr. Hiensch zelfs
de verwachting uitspreekt, dat ‘het toekomstmasker een
instrument moet worden, dat een even gewichtige en even
goed verzorgde plaats inneemt als het geweer van de
soldaat’, terwijl Prof. Wester het eenvoudig
onverantwoordelijk acht, dat er in het Nederlandse leger
officieren en onderofficieren rondlopen, die zelfs
nimmer een gasmasker gezien hebben.
Wat de samenstelling der belangrijkste gasmaskers
betreft, die van Amerika, Engeland, Frankrijk en
Duitsland wordt ons door Prof. Wester onthuld, doch hij
heeft helaas geen vrijheid, de vulling van het
Nederlandse masker, die in vergelijking met de
buitenlandse zeer goed heeft voldaan, wereldkundig te
maken. ‘Deze wordt nog steeds geheim gehouden en gaarne
willen we dit geheim eerbiedigen’, verklaart deze trouwe
Nederlander plechtig.
De verliezen in de gasoorlog
Men zal zich herinneren, dat wij op gezag van Prof.
Wester konden mededelen, hoe men in de oorlogstijd
uitsluitend reeds lang bekende scheikundige verbindingen
heeft gebruikt en uit de aard der zaak bij vroegere
wetenschappelijke chemische onderzoekingen de gifige -
dus gevaarlijke - stoffen zoveel mogelijk links heeft
laten liggen’. Wij verzoeken onzen lezers, zich hiervan
terdege rekenschap te geven. Want wat is het geval?
Zowel Dr. Hiensch als Prof. Wester proberen het te laten
voorkomen, alsof de chemische oorlogvoering feitelijk
als een stap in de goede richting kan worden aangemerkt,
omdat hij minder slachtoffers maakt dan de zogenaamde
mechanische oorlog.
Zoo betoogt Dr. Hiensch, na enkele statistische gegevens
te hebben besproken: ...
‘De gasoorlog moet tot heden een goedaardige oorlog
genoemd worden, enorm veel goedaardiger dan met kanonnen
en geweren alleen, doch daaraan moet direct worden
toegevoegd: dankzij de vrijwel afdoende beschermende
maatregelen die tegen oorlogsgassen tot heden kunnen
worden genomen. Toen die maatregelen nog niet zo
afdoende waren, bleken de feiten wel anders, zoals
onderstaande opgave van een Duitse hulppost weergeeft:
door handgranaten
|
3 |
|
door geweervuur
|
8 |
|
artilleriegewonden
|
17 |
|
door loopgraafbommen
|
18 |
|
totaal
|
46 |
waarvan dood 7 |
|
|
|
door gas
|
32 |
waarvan dood 21 |
De gasverliezen zijn tijdens de oorlog geleidelijk
gedaald van 35% tot 2,5%, terwijl de blijvende
invaliditeit zeer gering is. En iets verder:
‘De blijvende gebreken door kanon- en geweervuur
teweeggebracht ben ik nog niet in statistieken
tegengekomen, doch zullen enorm veel groter zijn dan de
blijvende bezwaren door de oorlogsgassen, die tot nog
toe zijn gebruikt’.
Prof. Wester gaat zoo mogelijk nog een stapje verder in
het vergoelijken van de chemische oorlogvoering: ‘En als,
we deze aangelegenheid meer verstandelijk en zakelijk
beschouwen blijkt bovendien, dat het aantal doden door
chemicaliën betrekkelijk gering was toen men zich
eenmaal daartegen behoorlijk gewapend had met
afweermiddelen. Aan Amerikaanse zijde werden ongeveer 6% der manschappen
door chemicaliën gewond, ook ca. 6 % door andere
oorzaken. Van de 1e 6%, dat waren ca. 75.000 manschappen,
stierven echter slechts 1.5%. De andere konden later
weer dienst doen. Blijkbaar veroorzaken de chemicaliën betrekkelijk zelden
ernstige, blijvende invaliditeit. Denk daarbij eens even
aan de velen die arm, been, enz. missen! Neen, al te
lichtvaardig mag men de chemische oorlogvoering op
gevoelsoverwegingen niet veroordelen’ .
Het is opmerkelijk, dat Prof. W ester slechts gegevens
publiceert betreffende het Amerikaanse leger, dat
slechts heel kort aan het eigenlijke oorlogsbedrijf
heeft deelgenomen en dat nog wel in een periode, waarbij
tengevolge van het grote tekort aan allerlei
grondstoffen de Duitse legervoorziening danig begon af
te takelen.
Maar in welk een vreemdsoortig licht treden de door de
heren Hiensch en Wester gepubliceerde cijfers, als wij
hun felle tegenstander Dr. J. H. Prins met nadruk horen
verklaren: ‘Onmiddellijk pijnloos dodend waren de
gebruikte stoffen zeker niet, integendeel hebben zij de
eigenschap langzaam dood te martelen. In de afgelopen
oorlog heeft men gassen of liever vloeistoffen in fijn
verdeelde toestand gebruikt, welke juist op de onmisbare
organen van het menselijk lichaam (ogen, centraal
zenuwstelsel, longen en de overige inwendige organen),
een buitengewoon schadelijke en vernielende invloed
hebben. Het is gebleken, dat deze stoffen feitelijk het
gehele organisme langzaam vergiftigen, zelfs indien de
mate van vergiftiging in het begin onbetekenend lijkt.
Bij grotere concentraties vernielen zij allereerst de
luchtwegen en longen geheel of gedeeltelijk en
onherstelbaar. Vandaar dat er nog dagelijks talrijke
slachtoffers vallen van de nu reeds vijf jaren achter
ons liggende gasoorlog, vandaar ook dat de militaire
statistieken omtrent het aantal genezen patiënten
absoluut misleidend zijn’.
Fantasie noemt Dr. Hiensch de mededeling, dat er nog
dagelijks talrijke slachtoffers vallen van de nu reeds
vijf jaren achter ons liggende gasoorlog, doch laat na
tegenbewijzen te leveren.
Welk een armzalige houding!
Wat willen Prof. Wester en de zijnen? Voor Prof. Wester is het een uitgemaakte zaak, dat de
wereldoorlog niet de laatste oorlog is geweest en dat de
mensheid rekening zal hebben te houden met een
veelvuldig gebruik van chemicaliën in een toekornstigen
oorlog. Daarop zal zij zich hebben voor te bereiden,
daarop zal ook Nederland zich hebben voor te bereiden.
Op welke wijze dat dient te geschieden, vernemen we
tevens.
Er moet namelijk gezorgd worden:
1e voor een chemische industrie, respectievelijk voor
chemicaliën; 2e. voor doelmatige afweer.
Wat nu dit eerste punt betreft, is Prof. Wester gelukkig
eerlijk genoeg om buiten twijfel te stellen, dat
Nederland er niet aan denken kan en mag, een eigen
chemische industrie in het leven te roepen.
Oorlogschemicaliën zullen we daarom, zo geeft Prof.
Wester ten minste te bekennen, hebben te betrekken,
zoals we tot heden veel geschut en munitie hebben
betrokken en we zullen daarbij, zo zegt hij verder,
speciale aandacht moeten schenken aan
defensie-chemicaliën. Wij laten nu maar in het midden,
dat het zijn neutraliteit-krachtig-handhavende Nederland
door de een of andere oorlogseventualiteit verplicht zal
kunnen worden, de zijde van een der strijdende partijen
te kiezen en dan niet langer vrij zal zijn in het
aannemen een defensieve houding. Integendeel, in een
moordend offensief kan worden betrokken, waarbij zijn
manschappen praktisch geheel weerloos zouden blijken te
zijn, dan wel volledig aangewezen zullen zijn op de hulp
van door het lot opgedrongen bondgenoten.
Wat daarvan de heilloze gevolgen zijn, hebben kleine
landen als Montenegro en België ondervonden, in
tegenstelling tot Griekenland en Luxemburg, die elk hun
neutraliteit niet gewapenderhand hebben verdedigd en
toch van oorlogsgeweld en dergelijke verschoond zijn
gebleven.
Liever vestigen wij de aandacht op hetgeen Dr. Prins
heeft op te merken naar aanleiding van mogelijke aankoop
van oorlogschemicaliën in het buitenland: ‘Daarbij stuit
men echter op bezwaren, die veel ernstiger zijn dan het
kopen van geschut onder dezelfde omstandigheden. De
gifstoffen danken een belangrijk deel van haar
gevechtswaarde aan de omstandigheid dat haar chemische
samenstelling en daarmede de mogelijkheid zich ertegen
te beschermen, onbekend zijn. Wordt nu de leverancier
onze vijand, dan worden wij bestookt met ons onbekende
middelen, waartegen wij ons moeilijk of helemaal niet
verdedigen kunnen, terwijl onze tegenstander van ons
wapen volkomen op de hoogte is.’ Dat lijkt ons afdoende.
Ten aanzien van het scheppen van een afdoende
afweermogelijkheid is Prof. Wester bepaald optimistisch
gestemd. Het moet z.i. mogelijk zijn:
1e. te zorgen voor een voldoende hoeveelheid doelmatige
gasmaskers en de troepen in 't gebruik behoorlijk te
trainen;
2e. aan verbeteringen, en wijzigingen in de bestaande
maskers in verband met nieuwe oorlogschemicaliën
voortdurende aandacht te doen schenken.
Weer komt Dr. Prins roet in het eten werpen. ‘Zelfs
indien de strijd beperkt bleef tot de combattanten’ -
zoo constateert deze geleerde in ‘de Telegraaf’ van 28
April 1924 - ‘zou de verdediging afhankelijk zijn van de
deugdelijkheid van de gasmaskers en verdere bekleding
van de strijders, een deugdelijkheid, welke zonder
kennis van de samenstelling van de vijandelijke gifstof
min of meer aan het toeval is overgelaten. Eerst nadat
de vijandelijke aanval begonnen is en wij ons monsters
hebben kunnen verschaffen van de gebruikte gifstof kan
het probleem der bescherming onder handen worden
genomen. Het is echter duidelijk, dat, in verband met
het grote effect van het gifwapen, een klein land
praktisch vernietigd kan wezen vóór zelfs de aard van
het vijandelijke gif door een analyse is vastgesteld.
Maar zelfs indien ons de tijd wordt gelaten door
onderzoek van het gebruikte gif vast te stellen, welke
chemische beschermingsmaatregelen wij moeten nemen, dan
zou een dergelijk onderzoek, wilde het niet te laat
komen, een grote staf van speciale deskundigen en grote
daartoe ingerichte laboratoria eisen, een voorwaarde
waaraan wij al evenmin kunnen voldoen’.
Dit laatste is Prof. Wester absoluut niet met zijn
lastige opponent eens. Luidt niet zijn conclusie, dat
Nederland naar het voorbeeld van Frankrijk zal moeten
komen tot een systematische mobilisatie van alle
chemische krachten, welke het kleine Nederland herbergt?
‘Daarvoor komen m.i. - zo voert Prof. Wester aan - in
de eerste plaats in aanmerking de chemisch geschoolde
krachten, waarover het leger reeds beschikt: de
militaire apothekers. Men moet echter tevens zorgen voor
een reserve van apothekers, scheikundigen, technologen,
farmacologen, e.d. deskundigen. Men dient dus,
voor zover dit niet reeds geschied is, een
afzonderlijke Chemische Dienst te organiseren, die over
voldoende geldmiddelen moet beschikken om zich
nauwkeurig op de hoogte te kunnen stellen van wat er in
de wereld op het gebied van oorlogschemicaliën en afweer
geproduceerd wordt en de betekenis daarvan te kunnen
onderzoeken. Dit laatste is even nodig als kennisneming resp.
onderzoek van nieuw geschut, e.d. Het hoofd van deze
dienst behoort natuurlijk een energiek man te zijn,
chemisch goed onderlegd en met organisatorisch talent.
Men geeft hem ten opzichte van andere legerautoriteiten
een zeer onafhankelijke positie,opdat zijn dienst niet
door andere belangen geremd wordt. Onze moderne tijd met
zijn moderne strijdmiddelen vraagt moderne leiders'.
Wij zouden liever willen zeggen: ‘Onze moderne tijd met
zijn moderne strijdmiddelen vraagt van Nederland de
royale erkenning, dat zijn beperkte hulpmiddelen hem
dwingen, van deelname aan deze nieuwe
bewapeningswedloop geheel af te zien’.
Moderne strijdmiddelen Het is algemeen bekend, dat in de voornaamste landen der
wereld met koortsachtig en ijver gearbeid wordt aan de
volmaking van de luchtvloten en de oorlogschemicaliën.
Frappant is wel, dat ofschoon Amerika ca. 1.400 ton
oorlogschemicaliën in voorraad heeft, welke 10 jaar
bruikbaar blijven, men in de Amerikaanse
Edgewoodfabrieken (bouwkosten f 100 miljoen; 2.400 man
personeel) nog dag in dag uit werkt aan alle problemen,
die met deze stoffen verband houden. En uitsluitend voor
dit doel is een jaarkrediet van f 1.500.000 toegestaan.
(Nederland besteedt hiervoor slechts het 1/50 deel: een
bedrag van f 30.000).
Is het een wonder dat mannen als Will Irwin, Edison, e.a. de
mensheid toeroepen, op haar hoede te zijn, dat zelfs
hogere militairen zich genoopt gevoelen, hun
waarschuwende stem te laten horen, nu meer en meer
blijkt, dat het blanke ras op zelfvernietiging
aanstuurt?
Reeds spreekt men er over de onzichtbare ultraviolette
stralen van het zonnelicht tegen zijn medemens aan te
wenden, waardoor diens vlees en bloed zullen
ineenschrompelen, en wordt bepleit, van bommen met
bacillen geladen gebruik te maken ter verspreiding van
kwaadaardige epidemieën onder het leger en de
burgerlijke bevolking van de vijand.
Kapitein Bradner, de chef van de Chemische Oorlogsdienst
in de Verenigde Staten, ziet kans met één vliegmachine
met 2000 KG. van het Lewisitegas aan boord, elk
menselijk leven te doden binnen een ruimte van ruim 11
KM. lengte en 30 M. breedte. Edison meent zelfs dat in
drie uur tijd de Londense bevolking van 7,5 miljoen
zielen ter dood gebracht zou zijn, wanneer twintig tot
vijftig van zulke vliegtuigen opdracht zouden ontvangen,
Londen van de aarde te doen verdwijnen.
Nederland telt ook ongeveer 7,5 miljoen inwoners, zij 't
dat ze niet zoals de Londenaars in één wereldstad zijn
ondergebracht en toch lopen er in het kleine Holland
mannen rond, die zichzelf proberen wijs te maken, dat
ons landje in de nieuwen bewapeningswedloop mee moet
hollen, ook al kost 't Nederland het leven.
Luitenant-kolonel Fuller wil vloten van zich snel
voortbewegende tanks, gevuld met massa's vloeibaar gas,
waartegen de vijand zich waarschijnlijk niet zal kunnen
beschermen, de grens laten overtrekken en elk levend
wezen in de velden en boerderijen, de dorpen en steden
van de vijandelijke landen vernietigen. Terwijl bij de
grenzen alle leven zal worden weggevaagd, zullen
luchtvloten de grote industriële en regeringscentra van
de vijand aanvallen. Al deze aanvallen zullen op de
burgerlijke bevolking worden gedaan, ten einde deze te
dwingen, zich naar de wil van de aanvallers te voegen.
Verder is er sprake van de uitvinding van vliegtuigen,
die draadloos kunnen worden bestuurd, die automatisch
bommen laten vallen. Franse vliegtuigen wel te verstaan!
waarvan driehonderd, elk dragend circa 250 KG. bommen,
voldoende zijn, om bestuurd van uit een enkel centraal
punt in Parijs, binnen 24 uur bijna 2 miljoen KG. bommen
in Berlijn, Genève of Londen te kunnen laten vallen. Dat
alles en nog veel meer weten Dr. Hiensch, Prof. Wester
en andere voorstanders van bewapening minstens zoo goed
als wij en desondanks luidt hun advies, dat gestreefd
behoort te worden naar het scheppen van afdoende
afweermogelijkheden.
Afdoende afweermogelijkheden! Is het niet om te huilen?
Groeiend verzet Gelukkig, dat de sociaal-democraten geen gelegenheid
laten voorbijgaan, om op de monsterachtige dwaasheid van
een meedoen aan dezen heilloze bewapeningswedloop met
klem van redenen te wijzen.
Van Zadelhoff heeft in de Tweede Kamer herhaaldelijk
zijn scherpe afkeuring uitgesproken over het drijven der
Nederlandse militaristen in deze richting en nog zeer
onlangs de Nederlandse chemici, die zich hebben laten
vinden om een soort van Chemische Raad te vormen, ter
voorlichting van de Minister van Oorlog op het stuk van
oorlogschemicaliën, moderne gifmengers genoemd, bij
welke gedenkwaardige gelegenheid Minister Van Dijk de
dooddoener gebruikte, dat men ‘beter in massa kon
moorden dan in massa gemoord te worden’.
Alsof Nederland met zijn 112 vliegmachinetjes ooit
gelegenheid zou krijgen ‘in massa te moorden’!
Op 23 April 1924 is de vrijzinnig- democratische Prof.
Van Embden de sociaal-democraten te hulp gekomen in een
rede, waarvan de parlementaire redacteur van ‘Het Volk’
de navolgende kenschetsing gaf:
‘Diepen indruk maakten Prof. Van Embden’s mededelingen
over de afschuwelijke werking van de gassen, op de
fabrikage waarvan wetenschap en techniek zich
tegenwoordig met duivelse genialiteit toeleggen en
waaromtrent aangrijpende bijzonderheden nog niet lang
geleden ook in ons blad zijn vermeld geworden.’ [‘Het
Volk’ van 18, 20 en 21 Augustus 1923.]
Diepen indruk maakte deze rede ook op de Regering en op
de rechtse meerderheid, al bleek dit niet uit de
verwerping van de door de heer Van Embden opgestelde
motie, waarin de Kamer werd uitgenodigd uit te spreken,
‘dat de snelle ontwikkeling van de verdelgingstechniek,
in het bijzonder van de chemische strijdmiddelen, een
onderzoek vereist van de vraag, of het voor een klein
land mogelijk is, door het onderhouden van een
oorlogsweermacht zijn veiligheid te dienen en de
regering uitnodigt, dat onderzoek te laten geschieden
door een staatscommissie van burgerlijke en militaire
leden.’
Buiten het Parlement is het Dr. J.H. Prins, deskundige
bij uitnemendheid, die niets af laat te trachten, er het
Nederlandse volk van te doordringen, dat ‘afgezien van
economische dwangmaatregelen, welke op ons toegepast
zouden kunnen worden, in het chemische wapen een
strijdmiddel ter wereld is gekomen, dat de oorlog voor
een groot land misschien, maar voor ons met onafwendbare
noodzakelijkheid tot een volslagen nutteloosheid maakt.’
Onze strijd tegen de machten der duisternis Onze strijd tegen al degenen, die zich fel kanten tegen
de door de moderne arbeidersbeweging gepropageerde
ontwapening van Nederland, zal buitengewoon zwaar zijn.
Maar hij zal niet boven onze krachten gaan. Blijft niet
het I.V.V. al zijn invloed aanwenden, om het
wereldgeweten te doen ontwaken?
Zijn niet in Denemarken en Engeland socialistische
ministers aan het bewind gekomen, door wie consequent
wordt aangestuurd op ontwapening, c.q. op krachtige
bevordering der ontwapeningspropaganda? Nog slechts enkele weken geleden heeft Ramsay MacDonald
wederom een belangwekkende rede gehouden, waarin hij
namens de Engelse regering niet alleen een beroep deed
op de grote mogendheden, om mede te werken aan het
herstel van Europa en tot beperking der bewapening, maar
ook op de kleine Zweden, Noorwegen, Denemarken,
Nederland, Polen, Tsjecho-Slowakije en iedere andere
Europese Staat.
‘Niemand weet beter’ - aldus de socialistische
Minister-president van het Britse wereldrijk - ‘dan de
kleine staten, dat een militaire politiek geen geld in
het laatje brengt. De grote staten kunnen hun legers
over de kleine staten laten gaan als een grote stoomwals
en gewapend of niet gewapend moeten de zwakken ten prooi
vallen aan de sterken van de wereld, indien deze alleen
door macht zou moeten worden geregeerd. De enige
politiek die nationale veiligheid en rechtvaardigheid
kan brengen, is de politiek van ontwapening. Enige
critici hebben gevraagd waarom niet terstond een
internationale conferentie werd bijeengeroepen. Maar
iemand kan geen internationale conferentie bijeenroepen
op een ogenblik, waarop zij geen succes kan hebben, en
een mislukking zou rampspoedig zijn. Maar de regering
bereidt de weg voor. Zodra het dringende vraagstuk van
Centraal Europa uit de wereld is, en hij hoopte dat dit
nu niet meer zoo lang zal duren, geloofde hij, dat de
bestaande moeilijkheden zouden zijn overwonnen. Tijd is
een sterke factor en het zou fataal zijn om de zaken te
overhaasten. Hij hield echter vol, dat de vredesbeweging
langzaam maar zeker vorderingen maakt.’
Voorspelde verder Oudegeest op het pasgehouden
N.V.V-congres niet, dat in Zweden bij de eerstkomende
verkiezingen de sociaal-democraten krachtig versterkt
uit de stembus zullen komen en Branting opnieuw het roer
van staat in handen zal nemen? Dat ook België rood
gekleurd zal worden? Dat Duitsland wellicht spoedig voor
nieuwe verkiezingen geplaatst zal worden?
En is, wat niemand heeft durven hopen, in Frankrijk geen
halt toegeroepen aan Poincaré, die men wel eens de demon
van Europa heeft genoemd? Hoe duidelijk heeft in het
land van Marianne de stembus gesproken! Terwijl de
gehele Oude Wereld zuchtte onder het loden juk van de
Franse overheersing en tengevolge van de
vazallen~politiek die Frankrijk tegenover de landen van
de Kleine Entente voerde, een veel en veel groter aantal
soldaten onder de wapenen moest worden gehouden, dan
voor de oorlog ooit het geval geweest is, en evenveel
jonge mannen aan de productie onttrokken bleven, heeft
thans de Franse kiezers klaar en helder te verstaan
gegeven, deze politiek van bloed en tranen moe te zijn
en heeft het Poincaré zijn ontslag gegeven.
De hele wereld slaakte een zucht van verlichting. Nu
eerst bestaat de mogelijkheid, dat alles beter zal
worden, nu de gepantserde vuistpolitiek heeft afgedaan,
was de algemene verzuchting:
O, men smaalt op de socialisten!
O, men schroomt niet,
hen verdacht te maken! Maar wat is men blij, als de
socialisten geroepen worden, de regering in handen te
nemen! Men weet immers, dat dan ernst gemaakt zal worden
met de ontwapening, zonder welke de mensheid niet
verlost zal kunnen worden uit het moeras van economische
ontreddering, waarin de wereldoorlog haar gestort heeft.
Laat deze wetenschap voor de Nederlandse arbeiders een
aansporing zijn, om de ontwapeningspropaganda, welke
door de moderne arbeidersbeweging, door N.V.V. en
S.D.A.P., is ingezet, uit alle macht te steunen, en
laten zij zich voornemen, er letterlijk alles op te
zetten, opdat ook in Nederland bij de komende
verkiezingen Socialistische Ministers geroepen zullen
worden, de economische wagen weer in het goede spoor te
brengen!
Reuzentaak, uw krachten waardig,
Heldentaak, die roept om u!
Bovenstaande tekst is afkomstig uit de brochure: F.S. Noordhoff
Stikgas – De chemische wetenschap voor oorlogsdoeleinden
misbruikt (Amsterdam – 1924)
De tekst is gemoderniseerd om de leesbaarheid te
verbeteren. Ik heb de vrijheid genomen de titel van dit
artikel aan te passen in: Gifgas – De chemische
wetenschap voor oorlogsdoeleinden misbruikt, om de
vindbaarheid op internet te verbeteren. |