In de literatuur
wordt regelmatig gemeld dat de Duitsers voor het eerst
gifgas aan het Oostelijk Front hebben uitgeprobeerd.
Door de lage temperaturen had dat echter weinig
uitwerking waardoor de tegenstander zich niet bewust was
van het feit dat ze het doelwit van een chemische aanval
was geweest.1) Dat wekt de indruk
dat de Duitsers niet goed wisten waar ze mee bezig waren
en dat er daardoor weinig vertrouwen was in het gifgas.
Nuancering
gewenst
Nuancering van deze uitspraak is echter gewenst. Daartoe
eerst enige begrippen uit de chemie en toxicologie, want
zonder die valt het moeilijk uit te leggen. Er bestaat
nu eenmaal geen ‘het gifgas’ zoals er ook geen ‘het
kanon’ bestaat. Er zijn verschillende chemische stoffen
die een bepaalde schadelijkheid hebben. De ene stof is
per gewichtseenheid giftiger dan de andere en bovendien
is de snelheid van de uitwerking op mens en dier
verschillend.
Verder is de hoeveelheid (de dosis) die een persoon
binnen krijgt van groot belang. De Zwitserse geleerde
Paracelsus wist dat al in het begin van de zestiende
eeuw: ‘Sola dosis facit venenum’ (‘alleen de hoeveelheid
maakt het vergif’). Of te wel: ‘alle dingen zijn giftig,
alleen de dosis maakt dat iets een vergif is’. Dus als
men te veel keukenzout binnenkrijgt gaat men net zo goed
dood als door het bekende vergif rattenkruid
(arseenoxide) of door inademen van chloorgas.
Bij een aanval met gas zal de dosis grotendeels bepaald
worden door de concentratie van het gas vermenigvuldigd
met de tijd dat een persoon in de gaswolk doorbrengt.
Natuurlijk spelen andere factoren zoals
ademhalingssnelheid ook een rol en zal bij zware
inspanning of stress de dosis aanzienlijk hoger zijn dan
wanneer rustig adem wordt gehaald.
Eerste
pogingen van het gebruik van gifgas
Het waren de Fransen die in september 1914 de zogenoemde
cartouches suffocantes gevuld met traangas gingen
gebruiken. De vulling bestond uit de chemische stoffen
ethylbroomacetaat en chlooraceton. De granaten
sorteerden weinig effect. De lucht aan het front was
waarschijnlijk al dermate verontreinigd met andere
chemische stoffen afkomstig van rook, nitreuze dampen
van afgeschoten munitie en ontbindende lijken dat de
werking van de traangassen niet meer werd opgemerkt.
Op 27 oktober 1914 gebruiken de Duitsers aan het
Westelijk Front in de buurt van Neuve Chapelle voor het
eerst traangasgranaten gevuld met ‘dianisidine
chloorsulfonaat’ (een soort niespoeder) in
nikkelgranaten. Dit werd niet opgemerkt door de Britten.
Mogelijk werd het poeder niet goed verspreid als kleine
deeltjes (aërosolen genoemd), wat technisch inderdaad
erg moeilijk is. Te grote deeltjes komen niet binnen in
het ademhalingssysteem.
De volgende Duitse poging was de ontwikkeling van
‘T-stoff’ genoemd naar de chemicus Hans Tappen. Zijn
broer Gerhard Tappen, eind 1914 kolonel in het Duitse
leger, had hem gevraagd of hij niet een geschikte stof
wist. ‘T-stoff’ was een mengsel van gebromeerde xylenen,
hoogkokende vloeistoffen. Deze stoffen hebben de werking
van traangas.
Granaten gevuld met deze ‘T-stoff’ werden ingezet op 31
januari 1915 in een offensief aan het Oostelijk Front
bij Bolimov. Ook deze granaten hadden geen of weinig
effect. Dit kwam enerzijds omdat er bij een lage
temperatuur veel te weinig gas gevormd wordt wanneer men
hoogkokende chemicaliën gebruikt. Daarnaast men moet erg
veel granaten tegelijkertijd op een bepaalde locatie
afschieten om een gaswolk met een voldoende hoge
concentratie te verkrijgen. En tenslotte zijn
gebromeerde xylenen niet de meest schadelijke
chemicaliën. De relatief lage toxiciteit van het middel
gecombineerd met een te lage concentratie zorgden er dus
voor dat de T-stoff-granaten geen effect hadden. In
maart 1915 zijn ze bij Nieuwpoort ook nog aan het
Westelijk Front gebruikt tegen Franse troepen en hebben
daar ook niet het gewenste effect gesorteerd.
Pogingen te
beschouwen als ‘leermomenten’
Deze pogingen zijn te beschouwen als ‘leermomenten’. De
ontwikkeling van een kanon ging ook niet zonder slag of
stoot. Deze experimenten zijn overigens pas later bekend
geworden en wanneer de geslaagde Duitse gasaanval op 22
april 1915 niet had plaatsgevonden, waren ze
waarschijnlijk nooit bekend geworden.
Het was Fritz Haber die met het idee van chloor kwam.
Dit verenigde een aantal zaken: het was veel eenvoudiger
een gaswolk te maken door een permanent gas
tegelijkertijd te laten ontsnappen uit een groot aantal
cilinders, chloor was giftiger dan de daarvoor gebruikte
chemicaliën en de Duitse chemische industrie had er een
grote hoeveelheid van beschikbaar. Er kon dus een
gaswolk over een groot gebied gemaakt worden in een hoge
concentratie zodat de geïnhaleerde dosis dodelijk zou
zijn.
Vervolgens stampten de Duitsers in enkele maanden tijd
een organisatie uit de grond. Er werden gascompagnieën
gevormd, materialen verzameld, veldoefeningen gehouden
etc. Eind maart 1915 waren de duizenden gascilinders bij
Ieper ingegraven. Uit oefeningen met de gaswolken bleek
het wapen te werken: de ingezette schapen gingen dood.
Ook Duitse soldaten stierven aan chloor tijdens
ongelukken in de loopgraven in maart 1915: de eerste
gasslachtoffers waren dus Duitsers.
|
Duitse gaspioniers testen het gaswapen in februari 1915
op
het oefenterrein Wahn bij Keulen.
|
Sceptici en
instinctieve afkeer
Toch waren er de nodige sceptici onder de Duitse
legerofficieren. Zou het wel werken? Gas was een nieuw
en onbeproefd wapen en militairen houden niet zo van
onbeproefde zaken. Welk leger zou niet zijn twijfel
hebben over een dergelijk experimenteel wapen, waar
zoveel wetenschappers bij betrokken waren.
Daarbij kwam nog de instinctieve afkeer voor het
gaswapen (‘die Feinde vergiften zu sollen wie die
Ratten’). Het was naïef van Fritz Haber te
veronderstellen dat de gasaanval van 22 april 1915 de
definitieve aanval in het westen zou zijn. De strategie
van de Duitse opperbevelhebber Erich von Falkenhayn was
ook niet echt duidelijk; zo waren er geen reservetroepen
beschikbaar.
De rest is bekend: de gasaanval op 22 april 1915 met
chloor had een groot effect op de Franse troepen en er
ontstond paniek. Dat de Duitsers de aanval niet
voldoende hebben uitgebuit is weer een ander verhaal.
Het was tenslotte pas om 17:00 uur Duitse tijd dat men
de aanval inzette en met wat meer lef had Ieper
vermoedelijk afgesneden kunnen worden. Maar dat is
allemaal achteraf.
Hoe dan ook, in de literatuur wordt algemeen aangenomen
dat de gasoorlog pas begonnen is op 22 april 1915. Voor
die tijd was het gewoon experimenteren op zoek naar de
juiste vorm. ‘The Road to Ypres: The Beginnings of Gas
Warfare in World War I’, noemde Ulrich Trumpener dat in
een artikel in ‘Journal of Modern History’ uit September
1975 (p. 460-480).
▬
In DE GROTE OORLOG - Kroniek 1914 -1918 deel 14, p.
133 -174, verschijnt een uitgebreid artikel van de hand
van Eric Wils over Fritz Haber. Hierin wordt ook
ingegaan op de periode voor de 22ste april 1915.
Noten
[1]
Zie hiervoor o.a.:
S. Schilderman, De chemische oorlog (Arnhem, 1927) p. 7.
Schilderman schrijft: […] 'Aan het Russische front was
de groote koude een beletsel voor voldoende
vervluchtiging van deze vloeistof met een hoog kookpunt
(215˚) […] De verdediging op het betreffende frontstuk
bleek niet geschokt.'
Donald Richter, Chemical soldiers – British Gas Warfare
in World War I (London, 1994) p. 7.
Roger Lampaert, Vuur en gas in de loopgraven -
Stellingenoorlog in Vlaanderen 1915-1916, (Erpe, 1996)
p. 30. |