Inleiding
Cease your preaching! Load your guns!
Their roar our mission tells,
The day is come for Britain’s sons
To seize the Dardanelles.
(Music-hall hit in 18961).
In de herfst van 1806, gedurende de strijd tegen
Napoleon, deed de Russische regering een beroep op
Engeland om de Russen te hulp te komen door middel van
een vlootactie tegen de Turken in het gebied van de
Dardanellen.
Een aarzelende admiraal, vertraging in de operatie en
een heldhaftige verdediging door de Turken zorgden
ervoor dat het doel van de operatie, bezetting van
Constantinopel, niet bereikt werd.
In de storm van kritiek die in Engeland opstak was het
algemene oordeel dat ten onrechte geen gebruik was
gemaakt van legereenheden die destijds aanwezig waren in
het gebied van de Middellandse Zee. Deze troepen zouden
door een bezetting van Gallipoli de vernederende aftocht
van de Britten hebben voorkomen.
Een Engelse historicus merkte in 1929 op dat men
destijds de les goed had begrepen: de Britse
vlootoperatie in 1807 bij Kopenhagen, waarvan het doel
was te voorkomen dat de Deense vloot in handen zou
vallen van Napoleon, ging vergezeld van een legereenheid
van 27.000 man.2)
In 1904 werd het Committee of Imperial Defence
(CID) opgericht. Eén van de doelen van dit gremium was
het op elkaar afstemmen van de plannen van het leger en
die van de marine. Dit ging niet zonder slag of stoot.
Fisher, vanaf 1905 chef marinestaf, zag niets in de
‘onzin van gezamenlijke planning van leger en marine’.
Hij hechtte geen geloof aan de rol van een Brits leger
op het continent. De plannen voor de marine stelde hij
in het diepste geheim op zonder hierover contact te
hebben met de legerleiding. Zijn oorlogsplannen waren
gebaseerd op de mogelijkheden van de marine en hadden
betrekking op een operatie van 60.000 man die dan een
landing zou moeten uitvoeren op de Noord-Duitse kust
maar hij wenste deze plannen niet te bespreken in het
CID. Dit leidde er toe dat premier Asquith Fisher begin
1910 met vervroegd pensioen stuurde.
In de bijeenkomst van het CID van 23 augustus 1911 werd
voor het eerst zowel het strategische plan van het leger
als dat van de marine besproken. Hier bleek dat de
opvolger van Fisher, Arthur Wilson, weigerde een
eventuele overtocht van het leger naar het continent te
garanderen met als argumentatie dat hij tegenstander was
van continentale verplichtingen. Het verloop van deze
vergadering was de directe aanleiding tot de benoeming
van Churchill als minister van Marine.3)
In de periode 1912-1914 was er dus in Engeland geen
effectieve structuur die leidde tot samenwerking tussen
leger en vloot en, in samenhang daarmee, was de invloed
van de politiek op de leiding van zowel het leger als
van de marine beperkt.
Situatie najaar 1914
In november 1914 erkende het Engelse kabinet dat de
verwachting dat het zou gaan om een korte oorlog, fout
was geweest. Het CID, die zich sinds het uitbreken van
de oorlog beperkt had tot het organiseren van de
verovering van Duitse kolonies, werd vervangen door een
War Council.4)
Omdat Engeland, samen met zijn dominions spoedig de
beschikking zou hebben over omvangrijke legers waarvoor
nog geen oorlogsbestemming was vastgesteld konden
verschillende alternatieven de revue passeren. Lloyd
George, minister van Financiën, had voorkeur voor een
expeditie naar de Balkan of de Dalmatische kust om
Oostenrijk aan te vallen aan zijn meest kwetsbare
grens.5)
Hankey, secretaris van de War Council, suggereerde een
aanval op Turkije dat zich eind oktober openlijk aan de
zijde van de Centralen had geschaard. Churchill en de
inmiddels drieënzeventig jarige Fisher, begin oktober
door Churchill teruggehaald, wilden beiden een
grootschalige, amfibische operatie: Fisher in
Noord-Duitsland en Churchill in de Dardanellen.
Al deze plannen werden besproken zonder de beschikking
te hebben over gedetailleerde kaarten noch werden
adviezen van deskundigen ingewonnen. Informatie over
mogelijke scheepstransporten kwam niet aan de orde. Het
schrikbarende munitietekort op dat moment aan het
Westelijk Front speelde kennelijk geen rol.
De argumenten van de belangrijkste leden van de War
Council hadden gemeen dat iedereen van oordeel was ‘dat
er iets moest gebeuren’ en dat dit het beste kon
gebeuren door de bondgenoten van Duitsland aan te
pakken. Maar in detail verschilden de argumenten in
sterke mate.
•Lloyd George wilde het moreel van de Engelse bevolking
verbeteren en hij pleitte voor ‘something like a
victory’ wat ook Italië en de Balkanstaten er toe zou
kunnen brengen zich bij de Entente aan te sluiten.
• Grey, minister van Buitenlandse zaken, had al op 25
november een geheime overeenkomst met de Russen gesloten
waarover zelfs Churchill op dat moment niet geïnformeerd
werd. Hierin beloofde Rusland geen afzonderlijke vrede
met Duitsland te zullen sluiten. In ruil voor deze
belofte had Grey toegezegd dat Rusland de naoorlogse
zeggenschap zou krijgen over Constantinopel en de
Dardanellen.6) Dit betekende dat eind 1914 de
Dardanellen-operatie van essentieel belang leek om
Rusland binnen de Entente te houden.
• Kitchener, sinds begin augustus minister van Oorlog,
was geporteerd voor een aanval in het oostelijke deel
van de Middellandse Zee om Egypte en het Suezkanaal te
beschermen. Kenmerk van zijn beleid was echter dat hij
zoveel mogelijk reserve- troepen centraal ter
beschikking wilde houden en dus niet in een vroeg
stadium troepen wilde toezeggen voor diverse plannen.
Daarnaast werd Kitchener door French, bevelhebber van
het Britse expeditieleger in Frankrijk, onder druk gezet
om akkoord te gaan met een gezamenlijke operatie van
leger en vloot tegen Zeebrugge.
• Churchill had de laatste maanden ervaren dat een
verliezer weinig vrienden heeft en dat mensen worden
beoordeeld op hun prestaties en niet op hun principes.
Het feitenlijstje voor Churchill zag er niet goed uit:
het fiasco van Antwerpen, de ontsnapping van de twee
Duitse kruisers naar Constantinopel begin augustus en de
nederlaag van de Royal Navy begin november voor de
Chileense kust.
Strachan stelt dat ‘het hem erg dwars zat dat het leger
een actievere rol speelde dan de vloot’. Tijdens de
voorbereiding op de oorlog had de marine de mogelijkheid
van een amfibische operatie op Duitsland overwogen en
het toepassen van dat principe op de Dardanellen leek
logisch.
Dat Churchill in 1911 geschreven had ‘het is niet meer
mogelijk is te Dardanellen te veroveren en niemand doet
er goed aan een moderne vloot bloot te stellen aan een
dergelijk gevaar’7) , werd ondergeschikt gemaakt aan
zijn ambitie de marine een belangrijke rol te laten
spelen. Eind november 1914 stelde hij dat een aanval op
de Dardanellen ‘de ideale methode was om Egypte te
verdedigen’.8)
Januari 1915: besluit tot de Dardanellen-operatie
Rond de jaarwisseling van 1914/1915 vond er bijna
gelijktijdig een aantal gebeurtenissen plaats die zouden
leiden tot besluitvorming. Op 31 december schreef Lloyd
George, ongerust door de wait and see houding in
Whitehall, een brief aan premier Asquith die het
karakter had van een ultimatum. Hij stelde hierin dat er
iets moest gebeuren en dat de War Council zich intensief
moest bezighouden met de Russische situatie.9)
Vervolgens kwam er op 2 januari in Londen een dringend
verzoek binnen van het Russische opperbevel om een
‘demonstratie van macht’ te tonen tegenover Turkije,
teneinde de Turken te dwingen een gedeelte van hun
troepenmacht uit de Kaukasus terug te halen.10)
Fisher, bevreesd dat de Council voorkeur zou geven aan
concurrerende plannen, schreef op 3 januari een brief
aan Churchill waarin hij stelde dat een aanval op
Turkije de voorkeur zou verdienen ‘als deze onmiddellijk
zou worden uitgevoerd’.
Hij werkte een plan uit voor een grootschalige landing
op de Aziatische kust van de Dardanellen waarbij hij er
ook vanuit ging dat er gelijktijdig een Griekse aanval
zou plaatsvinden op Gallipoli.11)
Churchill liet het initiatief voor een amfibische
operatie niet aan Fisher. Hij telegrafeerde onmiddellijk
– zonder aandacht te besteden aan de 75.000 man ervaren
troepen uit het plan van Fisher – met de Britse admiraal
ter plekke, de vice-admiraal Carden, om te informeren of
het forceren van de Dardanellen met de aanwezige, oude,
slagschepen een kans van slagen had.12)
Fisher voelde zich terecht gepasseerd en deed op 4
januari zijn beklag in een brief aan Balfour, eveneens
lid van de Council, waarin hij stelde dat hij absoluut
geen heil zag in alleen een maritieme operatie.
Kitchener maakte begin januari duidelijk dat hij geen
troepen wilde vrijmaken voor een operatie tegen Turkije.
De troepen die eventueel in aanmerking kwamen, waaronder
de 29e Britse divisie, wilde hij naar Frankrijk sturen
ter ondersteuning van het door French voorgestelde
offensief tegen Zeebrugge. Overigens schatte Kitchener
dat voor een gecombineerde aanval in de Dardanellen
ruwweg 150.000 man nodig zou zijn.
Het feit dat Churchill in de Council de indruk gaf dat
de divisies niet nodig waren13 zal het standpunt van
Kitchener, namelijk de troepenmacht van French niet te
verminderen, vereenvoudigd hebben. Churchill zou voor de
‘Dardanellen-onderzoekscommissie’14) in 1917 verklaren
dat ‘als hij geweten had dat in mei 1915 80.000 tot
100.000 man ingezet had kunnen worden, hij de operatie
met alleen een vlootaanval niet uitgevoerd zou hebben’.15)
Op 12 januari ging Fisher toch akkoord met een door
Churchill opgestelde memo waarin de door Carden
gevraagde schepen aan hem werden toegewezen inclusief,
op suggestie van Fisher, de met zwaar geschut uitgeruste
nieuwe slagschip Queen Elizabeth.
In de vergadering van de Council van 13 januari ontstond
een patstelling mede omdat, opnieuw, de
Zeebrugge-operatie op tafel kwam. Lloyd George en
Balfour voerden hier sterke oppositie tegen zodat het
definitieve besluit over Zeebrugge werd uitgesteld.
Grey compliceerde de discussie verder door met een idee
te komen om Italië aan de zijde van de Entente in de
oorlog te betrekken maar Bulgarije er buiten te houden.
Kitchener en Grey overwogen een plan om alleen een
zuivere vlootactie te ondernemen en, in geval van zware
tegenstand, deze af te blazen alvorens dit zou leiden
tot een zware vernedering. Op dit moment van een
moeizame impasse, kwam Churchill plotseling met het plan
van Carden voor een aanval van de vloot in de zeestraat.
In woorden van Hankey, secretaris van de Council: ‘het
idee sloeg onmiddellijk aan, de hele atmosfeer
veranderde op slag. Weg van het geploeter aan het
Westelijk Front naar de gunstige vooruitzichten in de
Middellandse zee. Iedereen had van nature vertrouwen in
de vloot die tot op dat moment nog weinig had kunnen
laten zien’.16
De twee zeventigjarige admiraals Fisher en Arthur
Wilson, die Churchill in de vergadering terzijde
stonden, deden geen poging het optimistische verhaal van
Churchill over het effect van het scheepsgeschut op de
Turkse forten van de nodige kanttekeningen te voorzien.
De Dardanellen-onderzoekscommissie zou later scherpe
kritiek uiten op Fisher en Arthur Wilson; door niet van
een afwijkende mening blijk te geven, gaven zij de
stellige indruk het eens te zijn met de aanwezigen.
Overigens, ook Asquith en Churchill werden bekritiseerd
door de onderzoekscommissie omdat zij nagelaten hadden
bij de aanwezige experts erop aan te dringen hun
meningen te geven.
De conclusies van de Council van 13 januari leken alle
deelnemers tevreden te moeten stellen:
● voorbereidingen zullen getroffen worden voor een
gecombineerde leger- en vlootaanval op Zeebrugge;
● de Admiralty zal acties overwegen in de Adriatische Zee
om Italië aan de kant van de Entente te brengen;
● de Admiralty zal een vlootoperatie voorbereiden om in
februari Gallipoli in te nemen met als uiteindelijk
doel: inname van Constantinopel;
● als de toestand aan het Westelijk front in het voorjaar
uitloopt op een impasse dan zullen Britse troepen elders
ingezet worden.
De conclusie van de Dardanellen-onderzoekscommissie
zoals geformuleerd in 1917 lijkt onontkoombaar: ‘door de
beslissing van 13 januari besloot de War Council
ogenschijnlijk alleen tot een vlootactie, maar in
werkelijkheid legde zij zich vast op een grootschalige
actie van het leger indien de poging van de vloot de
toegang tot de Dardanellen te forceren, succes zou
hebben’.17)
Een andere conclusie kan luiden dat de Council binnen
twee weken een relatief simpel verzoek ‘om een
demonstratie van macht’ wist om te zetten in een lastig
karwei voor de vloot met daarbij nog de kans op de inzet
van een troepenmacht als bijvoorbeeld Constantinopel
ingenomen moest worden. Overigens zou blijken dat,
indien de vloot geen succes zou boeken het leger ook zou
worden ingezet.
De Council van 28 januari zou formeel het definitieve
besluit nemen over de aanval op de Dardanellen. In de
aanloop naar deze vergadering nam Fisher afstand van het
door de politiek genomen besluit. In een memo aan
Churchill, waarover Asquith nog voor de vergadering van
de Council werd geïnformeerd, stelde Fisher dat de
schepen die bestemd waren voor de Dardanellen-operatie,
nodig waren ‘at the decisive theatre at home’, de
Noordzee dus, en dat het ‘gehele Dardanellen-project
onuitvoerbaar was’.18)
Tijdens de vergadering van de
Council refereerde noch Asquith, noch Churchill of
Fisher aan hun onderlinge verschillen van inzicht. Maar
er werd meer verzwegen.19)
Asquith maakte melding van de goedkeuring door Rusland
van de Dardanellen-operatie en ook dat Frankrijk beloofd
had met zijn vloot de operatie te ondersteunen.
Churchill voegde daar echter niet aan toe dat de
Russische regering tegen haar wil goedkeuring had
gegeven aan het Britse plan en pas na grote druk vanuit
het, zich van de uitzichtloze situatie bewuste,
militaire hoofdkwartier.
Ook werd geen melding gemaakt van het gebruik van deze
‘goedkeuring’ door Churchill, overigens op suggestie van
Grey, om de medewerking te verkrijgen van het Franse
ministerie van Marine voor de vlootondersteuning.
Grey ondersteunde het plan vanuit oogpunt van
buitenlands beleid: het zou de houding van Bulgarije en
daarmee de gehele Balkan ten gunste van de Entente
bepalen.
Deze algemene ondersteuning binnen de Council kan Fisher
hebben geïntimideerd. Noch hij noch Arthur Wilson
protesteerde tijdens de vergadering tegen de operatie.
Het verhaal gaat dat Fisher de vergadering uit, stil,
protest wilde verlaten om zijn ontslagbrief te schrijven
maar dat Kitchener hem daarvan weerhield.20)
In beide vergaderingen van de Council werden de
besluiten over de vlootexpeditie unaniem genomen. De
gewoonte in de Australische geschiedschrijving om
Churchill als de kwade genius neer te zetten behoeft
dus nuancering: de Council als geheel was de oorzaak van
de Gallipoli tragedie.
Periode tussen besluit en begin van de bombardementen
Het verslag van de Dardanellen-onderzoekscommissie geeft
aan dat, vanaf het moment van besluit tot aan het begin
van de vlootbombardementen, een periode van drie weken,
de opinies van een aantal leden van de Council over hoe
de operatie uitgevoerd moest worden, zich langzaam
wijzigden. Het idee van een zuivere vlootaanval werd
meer en meer ter discussie gesteld zonder dat dit
invloed had op het genomen besluit. De noodzaak van
inzet van een substantiële troepenmacht ‘werd dagelijks
duidelijker’.21)
Het verslag gaat niet in op de oorzaken hiervan maar
ongetwijfeld heeft een memorandum van de Admiralty War
Staff, waaruit weerstand bleek van het 2e echelon
marinedeskundigen tegen de vlootoperatie omdat deze als
een ‘groot risico’ werd beschouwd, een rol gespeeld.22) Ook het feit dat de Council inmiddels had besloten
dat de Zeebrugge-operatie van de baan was waardoor er
Britse troepen vrijkwamen, zal een rol gespeeld hebben.
Toen er daarnaast begin februari ontspanning optrad
tussen Bulgarije en Turkije, waardoor Turkije troepen
kon verplaatsen van de Bulgaars-Turkse grens naar
Gallipoli, begon Kitchener te bewegen qua standpunt. Het
verse Australische en Nieuw-Zeelandse legerkorps, omvang
30.000 man en sinds november 1914 in Egypte, werd
aangewezen als ondersteuning van de vlootoperatie.
Op 16 februari besloot de Council, mede naar aanleiding
van een aanval begin februari van Turkse troepen op het
Suezkanaal, om in het gebied van de Middellandse Zee een
aanzienlijke troepenmacht te concentreren. Een specifiek
besluit van de Council, mede genomen op aandringen van
Fisher, betrof de 29e divisie van de geregelde
strijdkrachten die ‘zich zo spoedig mogelijk moest
inschepen’. Ondanks het feit dat Kitchener aanwezig was
bij het nemen van dit besluit op 16 februari werd de
generale staf hierover pas op 11 maart geïnformeerd!
Higgins suggereert dat hier van de zijde van Kitchener
opzet in het spel was: hij wilde eerst afwachten hoe de
op 10 maart begonnen slag aan het Westelijk Front bij
Neuve Chapelle zich zou ontwikkelen…23) Het feit dat
Kitchener Churchill niet heeft ingelicht over de drie
weken vertraging zou, in 1917, door de
Dardanellen-onderzoekscommissie als ernstig worden
beoordeeld.
Het moet voor betrokken politici duidelijk geweest zijn
dat er enige tijd zou verlopen alvorens deze troepen
ingezet konden worden. Het is achteraf dan ook
opmerkelijk dat, hoewel de opinies over de vlootaanval
zich hadden gewijzigd en bovendien het weer
uitzonderlijk slecht was, niemand heeft gesuggereerd de
aanval uit te stellen totdat het leger gereed was.
Besluitvorming tijdens de Dardanellen-operatie
Maart – april 1915: alleen marineoperaties
Op 19 februari 1915 begonnen de eerste24) veelomvattende vlootbombardementen op de buitenforten
van de Dardanellen. Het verzet van deze buitenforten
werd spoedig gebroken maar in de Dardanellen boden de
Turken zwaardere tegenstand. Twee aan wal gezette
bataljons Royal Marines leden zware verliezen bij een
aanval op het fort Kum Kale en de Britse mijnenvegers
slaagden er niet in het mijnenveld op te ruimen.
Wellicht dat dit de redenen waren dat Churchill in de
Council voor de eerste maal aandrong op de noodzaak van
volwaardige Britse troepen. Tijdens de vergadering van
26 februari informeerde Churchill de Council dat de
vloot niet langer succes kon garanderen en dat het
‘moeilijkste deel van de vlootaanval nog moest komen’.
Hij stelde dat met behulp van de 29e divisie ‘we er
zeker van kunnen zijn dat we Constantinopel eind maart
kunnen innemen’. Zijn pleidooi om troepen werd verworpen
en Churchill liet in de ‘notulen25) opnemen’ dat hij
‘geen verantwoordelijkheid kon dragen als er een
nederlaag plaatsvond in de Dardanellen vanwege
onvoldoende legersteun’.26)
In de loop van de eerste helft van maart werd duidelijk
dat de vlootoperatie dreigde te mislukken. Churchill
overreedde de Admiralty War Staff om vice-admiraal
Carden opdracht te geven door te zetten ongeacht de
verliezen. Carden kon dat echter wegens ziekte niet
waarmaken. Zijn opvolger, de Robeck, verzekerde
Churchill dat hij het plan van zijn voorganger voor de
vlootaanval goedkeurde. Twee jaar later zou hij de
Dardanellen-onderzoekscommissie meedelen dat ‘iedereen
van mening was dat een gecombineerde operatie beter was,
maar niemand werd om zijn mening gevraagd. Ons werd
opgedragen de forten te bombarderen en dat deden we’.27)
Op 18 maart probeerde een Brits-Franse vlooteenheid zich
door de Dardanellen een weg te banen naar de zee van
Marmara. Van daaruit zouden de geallieerde oorlogsbodems
dan hun scheepsgeschut kunnen richten op Constantinopel.
Het plan mislukte. Drie schepen werden tot zinken
gebracht; drie andere liepen door mijnen schade op.
Vertrouwelingen van Kitchener gaven hem nu te kennen dat
grootschalige legersteun noodzakelijk was.
Inmiddels had Kitchener, op aanraden van Churchill,
Hamilton belast met het commando van de, in grote haast
gevormde, Mediterranean Expeditionary Force (MEF)
welke bestond uit Britse, Australische, Franse en
Nieuw-Zeelandse troepen met een totale omvang van 75.000
man. Kitchener instrueerde Hamilton in termen van zijn
oorspronkelijke opvatting dat ‘het leger de vloot zou
moeten ondersteunen’. Echter, de operatie was
onomkeerbaar bezig te veranderen in een operatie waarbij
de vloot het leger zou moeten ondersteunen!
Binnen een week maakte Hamilton duidelijk aan Kitchener
dat ‘het onwaarschijnlijk is dat de Dardanellen
bedwongen kunnen worden door de vloot (…) en dat,
wanneer het leger ingezet wordt, deze operaties
vermoedelijk niet de ondergeschikte opzet zullen
hebben’. Het zou volgens Hamilton moeten gaan om een
‘totale militaire operatie die het mogelijk maakte dat
de vloot doorgang kreeg’.
Op 22 maart vroeg de Robeck volledige assistentie van de
troepen van de MEF. Aangezien kleine landingen door
Kitchener verboden waren, stemde de Robeck zonder
problemen ermee in dat de vroegste datum voor een
gecombineerde aanval medio april zou zijn. Churchill was
het hiermee absoluut niet eens en wilde dat Fisher aan
de Robeck orders zou geven de vlootaanval zo spoedig
mogelijk te hervatten ‘omdat de Turken gebrek aan
munitie hebben’.28)
Fisher weigerde en de discussie liep hoog op. Churchill
moest een beroep doen op premier Asquith maar deze
steunde Churchill nu niet. Aangezien de meningen in de
Council sterk verdeeld waren en Asquith er geen behoefte
aan had een kibbelend Council voor te zitten, werden er
geen vergaderingen belegd gedurende bijna twee maanden!29)
Fisher, gesteund door Arthur Wilson, bleef sceptisch
over de operatie. Hij trachtte zeker te stellen dat niet
nog meer schepen aan de vloten elders onttrokken zouden
worden. Hij bleef Churchill verwijten dat deze
onvoldoende oog had voor de gevaren in West-Europa. In
een brief van 5 april speelde hij met de mogelijkheid
van een veronderstelde aanval van Duitsland op Nederland
in de hoop de aandacht van Churchill van de Egeïsche Zee
af te leiden.30)
Tegenover derden liet hij blijken dat hij de
Dardanellen-operatie en Churchill zou blijven steunen
zolang het leger een snelle en beslissende overwinning
kon boeken. Naast tegenstand binnen de Admiraliteit
ontmoette Churchill ook politieke tegenstand waar
twijfel over de operatie op Gallipoli ontstond.
Voorgesteld werden alternatieve landingen in Haifa en in
Thracië. Discussies hierover gevoegd bij de onzekerheid
over de positie van Italië, door Asquith gebruikt om
uitstel na te streven, en het bar slechte weer zorgden
ervoor dat Hamiltons expeditie pas op 23 en 24 april
vertrok naar Gallipoli. Op dat moment was het idee van
alleen een vlootoperatie een gepasseerd station.
April - mei 1915:
politieke verwikkelingen, gecombineerde leger en
marineoperaties
Hamilton had een schromelijk tekort aan voorraden en
miste nauwkeurige kaarten. De militaire inlichtingen
waarover hij beschikte dateerden van 1903 hoewel meer
actuele informatie over de verdediging van de
Dardanellen bij het ministerie van Oorlog aanwezig was.
De Britse militaire attaché in Constantinopel had
namelijk vanaf 1911 met regelmaat het ministerie van
informatie voorzien.31)
Oorspronkelijk lag er op Gallipoli maar één Turkse
divisie in het gebied. De tijd die verstreek tussen het
einde van de marineoperaties en het begin van de
gecombineerde invasie, had men aan Turkse zijde benut om
het gebied met vijf extra divisies te versterken. Op 25
april begonnen de landingen. Hamilton vroeg op 9 mei aan
Kitchener om aanvullende versterkingen in de vorm van
twee divisies. Met betrekking tot de gevraagde munitie
werd French opgedragen hiervoor zorg te dragen.
Buiten zichzelf van woede, hij had enkele weken daarvoor
de Dardanellen-operatie als ‘madness’
gekwalificeerd, informeerde French via zijn connecties
de leiders van de oppositie hierover evenals Lloyd
George, niet echt een vriend van Kitchener.32)
Dit voorval illustreert dat er niet gekozen was welk
gebied het primaire oorlogstoneel was. Hamilton kreeg
opdracht een nieuwe operatie te beginnen zonder
voldoende reserves en French kreeg toestemming zijn
voorjaarsoffensief door te zetten hoewel hij onvoldoende
sterk was. Met nauwelijks genoeg munitie voor één
oorlogsoperatie werden er twee operaties in gang gezet
en beide liepen uit op een mislukking.
Het ontbreken van een strategische keus kwam ook tot
uiting tijdens de War Council van 14 mei die toen
overigens twee maanden niet bij elkaar was gekomen. De
sfeer was om te snijden. Churchill had Fisher
toestemming gegeven om de Queen Elizabeth terug te
trekken uit de Egeïsche Zee en toe te voegen aan de
vloot op de Noordzee.
Kitchener, die op dat moment al 15.000 man verloren had
‘in een operatie waarin hij de Navy moest
ondersteunen’, wond zich hier enorm over op. Verder
waren er zowel in Frankrijk als in Gallipoli zware
verliezen te betreuren en liepen de offensieven vast.
Daarnaast waren er de ondergang van de Lusitiana en
het munitieschandaal in de Britse pers.
Scherpe
tegenstelling kwam aan het licht tussen enerzijds
Churchill, stoppen offensief in Frankrijk en alles
concentreren in Gallipoli, en anderzijds Kitchener en
Fisher, de Dardanellen verlaten. Het ontbrak de
Council, geleid door de altijd naar compromissen
zoekende Asquith, aan durf om werkelijk een keus te
maken.
Na de vergadering voegde Churchill, volgens de biograaf
van Fisher zonder overleg met Fisher, twee onderzeeboten
toe aan de vloot voor de Dardanellen. Toen Fisher hier
de volgende morgen mee geconfronteerd werd schreef hij,
na ettelijke malen hiermee gedreigd te hebben, zijn
ontslagbrief. Ondanks het feit dat de junior Sea Lords
de bezwaren van Fisher deelden, bleven zij deel uitmaken
van de leiding van de Admiraliteit.33)
Het zou blijken dat Churchill hiermee een
pyrrusoverwinning behaald had. Fisher informeerde de
leider van de oppositie over de achtergrond van zijn
aftreden. De Conservatieven gaven te kennen het aftreden
van Fisher te beschouwen als een greep naar de macht bij
de Admiraliteit door Churchill. Asquith wilde een debat
in het parlement voorkomen en zijn compromis was dat de
Liberale regering plaats zou maken voor een
Coalitieregering waarin Churchill niet meer zou
terugkeren als minister van Marine.
In zijn memoires verwijt Churchill Asquith dat hij een,
geheim, debat in het parlement over het verloop van de
oorlog niet aandurfde. Ook Kitchener kwam er niet zonder
kleerscheuren vanaf; hij moest accepteren dat een deel
van zijn verantwoordelijkheden werden ondergebracht bij
het nieuwe ministerie van Munitie dat onder
verantwoordelijkheid kwam van zijn onverzoenlijke vijand
Lloyd George.
Periode medio mei – medio oktober 1915:
onsamenhangende besluitvorming
Vermoedelijk tot zijn eigen verrassing behield Churchill
een plaats in het kabinet zij het in een ambt zonder
verplichtingen. De Conservatief Balfour werd minister
van Marine; hij had het beleid van Churchill tot dan
toen gesteund. De War Council werd met
vertegenwoordigers van de Conservatieven uitgebreid tot
twaalf leden. Churchill bleef lid van het gezelschap! De
naam van de Council werd gewijzigd in Dardanelles
Committee maar verder vertoonde het gremium hetzelfde
gebrek als de Council: geen agenda, geen notulen en een
nog moeizamer besluitvorming die nu samen met de
coalitiepartner moest plaatsvinden.34)
Begin juni presenteerde Kitchener aan het Committee een
memorandum dat sterk beïnvloed was door de recente
problemen die Hamilton inmiddels had ondervonden.
Kitchener gaf hierin toe dat de ondervonden
moeilijkheden ernstiger waren dan oorspronkelijk gedacht
en dat er veel meer inspanning nodig zou zijn om de
doelen te bereiken. Hij suggereerde drie mogelijke
acties: de operatie terugtrekken, wees hij af, dit
zou een disaster worden, een beslissing forceren,
achtte Kitchener onmogelijk zonder inzet van troepen aan
het Westelijk front waarvoor hij opnieuw niet koos, en
de huidige operatie zo goed mogelijk voortzetten.
Omdat Kitchener de eerste twee opties niet acceptabel
achtte, bleef bijgevolg de laatste optie als enige over
waarvan hij als bijkomend voordeel zag dat het de Turken
ervan zou weerhouden elders operaties uit te voeren.
Churchill was het met het halfslachtige voorstel van
Kitchener niet eens en stelde het Committee voor om
Hamilton vier extra divisies ter beschikking te stellen.
Na veel geharrewar werd dat voorstel op 7 juni door het
Committee voorgelegd aan het voltallige kabinet waar de
discussie op 9 juni nog eens werd overgedaan. Tot grote
ergernis van de Britse legerleiding in Frankrijk, die
meende dat een militaire overwinning alleen in Frankrijk
te behalen was, nam het kabinet het voorstel om de
troepenmacht van Hamilton aanzienlijk te versterken
over.35) Medio augustus zou Hamilton opnieuw aan
Kitchener meedelen dat hij het zonder nog eens extra
troepen niet zou redden tegen de goed geleide en dapper
vechtende Turkse troepen.
Op 6 juli 1915, tijdens het overleg tussen de Britse en
Franse regeringen, kwam nu ook Kitchener, evenals eerder
Fisher, tot de conclusie dat de belangen van beide
oorlogsfronten verre van complementair waren en zelfs
onverenigbaar waren geworden.
Toen medio juli de Centralen tot de aanval tegen Rusland
overgingen, meende de Britse regering dat de
Dardanellen-operatie van meer troepen voorzien moest
worden terwijl de Franse regering hierin aanleiding zag
om Joffre te steunen in zijn voorgestelde
augustusoffensief in de Champagne.
Dit was aanleiding voor Asquith om Hankey op inspectie
te sturen naar de Dardanellen. De conclusies uit diens
rapport logen er niet om: ’gedemoraliseerde troepen met
gebrek aan ervaren kader, voortdurend onder vijandelijk
vuur en officieren die door Hamilton onvoldoende
geïnstrueerd werden’.
In het najaar van 1915 hadden Engeland en Frankrijk,
ondanks een aantal voornemens, nog steeds niets gedaan
om Servië te hulp te komen. Op 6 september tekende
Bulgarije een verdrag met Turkije wat tot gevolg had dat
Servië en Griekenland een beroep deden op de Entente.
Gezien de grote geallieerde offensieven in Frankrijk,
gepland voor de tweede helft van september, spraken in
het Britse kabinet de tegenstanders van Kitchener en
Churchill zich uit voor een gedeeltelijke evacuatie van
troepen op Gallipoli ten gunste van een Balkan expeditie
vanuit Saloniki. Zonder ruggespraak met hun generaals
deelde de Franse regering aan de Griekse premier mee dat
zij bereid waren voor deze expeditie troepen te
leveren.36)
Voor de Britten, die al geconfronteerd waren met de
vraag ‘waar ligt het primaire oorlogsterrein’, werd het
probleem nog complexer. In het Britse kabinet
manifesteerde zich de besluiteloosheid hierover. De
generale staf en de staf van de marine werden op 6
oktober gevraagd met een gezamenlijke visie over de te
volgen koers te komen.
Al op 9 oktober raadden zij het zenden van nog meer
troepen37) naar Saloniki af: het werd onwaarschijnlijk
geacht dat Servië nog te behouden was.38) In plaats
daarvan werd er met nadruk gepleit voor een nieuw
offensief in Frankrijk. Als dit niet kon plaatsvinden
zou met eerste prioriteit een hernieuwde aanval op
Gallipoli moeten plaatsvinden waartoe dan acht
vrijgemaakte Britse divisies uit Frankrijk zouden moeten
worden ingezet.
De boodschap van de gezamenlijke staven aan het kabinet
was dus ‘kies!’. Maar zover was het Dardanelles
Committee nog niet. Het besloot het merendeel van de
aanbevolen divisies uit Frankrijk over te plaatsen naar
Egypte en daar de gebeurtenissen af te wachten. Het
Britse kabinet liet dit passeren. Om het naderende
fiasco van Gallipoli te maskeren besloot het kabinet op
23 oktober tot een risicovolle aanval op Bagdad door
aanwezige Brits-Indische divisies. Dit liep uit op een
ramp: op 22 november werden de Engelsen teruggeslagen
door de Turkse troepen waarbij zij op één dag 4.000
doden en gewonden verloren van de 12.000 man die het
leger telde.39)
Veranderde positie van Kitchener
Ongenoegen met de situatie en de tamelijk soevereine
positie van Kitchener leidde eind september tot het
kabinetsbesluit dat de Generale Staf versterkt moest
worden zodat de regering breder geïnformeerd zou worden
over de stand van zaken.40)
Dit was een compromis want Lloyd George en Bonar Law,
leider van de Conservatieven, hadden aangedrongen op
zijn aftreden. Asquith blokkeerde dit omdat hij wellicht
vreesde dat het aftreden van de nog steeds populaire
Kitchener ook politieke gevolgen voor hém kon hebben.
Maar de onvrede woekerde voort, zeker toen de opvolger
van de aan de kant gezette Hamilton binnen twee weken na
zijn aanstelling de aanbeveling deed Gallipoli te
verlaten.
Op 31 oktober dreigde Lloyd George af te treden indien
Kitchener niet vertrok. Maar aangezien hij ook kritiek
had op het functioneren van het Dardanelles Committee
, gaf dat Asquith de mogelijkheid een compromis te
sluiten. Op 2 november kondigde de premier aan dat dit
Committee vervangen werd door een War Committee dat
slechts zou bestaan uit drie tot vijf leden, effectiever
ondersteund zou worden en het kabinet beter zou
informeren over genomen besluiten. Lloyd George had
hiermee het gevecht om de Dardanellen gewonnen: de
voorstanders van de operatie, waaronder Churchill,
werden buiten het nieuwe Committee gelaten.41)
Eind november, na terugkeer van een inspectiereis door
het Midden-Oosten, stelde Kitchener zijn ministerspost
ter beschikking. Asquith deed een beroep op hem aan te
blijven maar wel zijn bevoegdheid voor de strategie van
het War Office over te dragen aan Robertson die dus als
nieuwe Chief of the Imperial General Staff volledige
zeggenschap zou krijgen over strategische
aangelegenheden. Tot veler verrassing accepteerde
Kitchener dit voorstel. Belangrijke veranderingen die de
benoeming van Robertson meebracht waren, dat de War
Council niet meer verantwoording zou moeten afleggen aan
het voltallige kabinet en dat de Council in de toekomst
alle adviezen slechts door één kanaal zou verkrijgen en
dat was via Robertson.42)
Vanaf medio november 1915: op weg naar de evacuatie
Robertson maakte onmiddellijk duidelijk waar zijn
prioriteit lag: de Duitsers konden alleen overwonnen
worden ‘door hun eigen legers in Frankrijk te verslaan’.43) Het War Committee deed nog een zwakke poging tot
een compromis: twee stranden op Gallipoli verlaten en er
één behouden. Dit om aan de openbare mening in Engeland,
sterk gekant tegen evacuatie, tegemoet te komen.
Tijdens de Engels-Franse besprekingen op 5 december
deden de Engelsen een laatste poging de Fransen mee te
krijgen Saloniki te verlaten en zodoende het garnizoen
vrij te maken voor Gallipoli. Nu gesteund door de Russen
gaven de Fransen echter niet toe en het Committee gooide
de handdoek in de ring.
Op 20 december vond de eerste evacuatie plaats en op 9
januari de finale evacuatie. Deze zeer goed
georganiseerde evacuaties, waarbij geen verliezen
optraden, waren het einde van de Dardanellen-operatie
waarbij de Turken waarschijnlijk 300.000 man verloren en
de geallieerden 265.000 verliezen telden.
Slotbeschouwingen
Conclusies eindrapport
Dardanellen-onderzoekscommissie
De Dardanellen-onderzoekscommissie heeft in haar
eindrapport o.a. geconcludeerd:
Het zou overdreven zijn te stellen dat de operatie in
haar geheel een mislukking was. Dit was zeker niet het
geval. De onderneming was immers oorspronkelijk bedoeld
om ‘een demonstratie van macht’ ten behoeve van Rusland
te geven. In dit opzicht kan gezegd worden dat de
operatie zeer redelijk geslaagd is. Bovendien kan het
nauwelijks worden betwijfeld dat zonder de
Dardanellen-operatie Bulgarije veel eerder de zijde van
de Centralen zou hebben gekozen.44)
Naast de vraag of deze aanleiding voldoende maatstaf is
om de operatie te beoordelen, wordt hier voorbij gegaan
aan de variatie van particuliere doelstellingen die de
deelnemers aan het Britse besluitvormingsproces
gedurende de operatie al of niet openlijk
tentoonspreiden en die grotendeels niet behaald zijn.
AJP Taylor is één van de Britse historici die suggereert
wat de strategische doelstelling had moeten zijn: ‘via
een achterdeur in de zwakke onderbuik van Europa,
Duitsland aan een andere kant aanvallen’. Gallipoli bood
naar zijn mening hiervoor te weinig ruimte, het was een
te nauwe spleet en meer troepen zouden de spleet niet
wijder hebben gemaakt.45)
De campagne zou dus succes gehad kunnen hebben als deze
elders was uitgevoerd. Een beperkte campagne bij Haifa,
zoals door Hankey begin april nog voorgesteld, zou
bovendien het voordeel gehad hebben dat ze minder
bedreigend was geweest voor het Westelijk front en dus
vermoedelijk eerder de steun zou hebben gekregen van de
legerleiding.
Oost versus West
Eind 1914 hadden de generale staven van alle
oorlogvoerende partijen geen ideeën meer hoe de oorlog
te winnen. Binnen de Entente was vooral een aantal
politici voorstander van het doorbreken van de impasse
aan het Westelijk front door middel van een Oostelijke
oplossing. Deze politici meenden dat het Westelijk Front
hun veel gesneuvelden zou bezorgen voor een te
verwaarlozen winst.
Volgens hen zouden ze met een campagne op de Balkan of
in het Midden-Oosten meer kunnen bereiken. Hun
tegenstanders, vooral oudere militairen, meenden dat een
overwinning alleen mogelijk was door de Duitsers te
verslaan op het Westelijke Front. Tot belangrijke
voorstanders in 1914/15 in het Britse kamp van de
Oostelijke oplossing behoorden Lloyd George, Hankey,
Kitchener en Churchill maar hun motieven verschilden.
● Lloyd George was een duidelijke voorstander de vijand
daar aan te vallen waar hij het zwakst was.46) In wezen
was Lloyd George van oordeel dat een overwinning in het
Middellandse Zeegebied meer waarde zou hebben voor het
Britse Empire dan een militaire overwinning in
Frankrijk.
● Hankey, afkomstig uit de marine, was gekant tegen een
grootschalige continentale verplichting. Hij gaf de
voorkeur aan amfibische operaties tegen Turkije in de
schijnbaar veilige periferie van het oorlogstoneel.
● Kitchener kon zich in de Oosterse benadering volledig
vinden zo lang de vloot het hoofdaandeel zou leveren.
● Churchills motieven voor een offensief tegen Turkije
hadden in eerste instantie te maken met de wens van
imperialistische gebiedsuitbreidingen.
In begin 1915 kregen de politici hun zin maar de Britse
regering slaagde er niet in haar oorlogsbeleid goed te
organiseren. Als het Britse kabinet de aandacht beperkt
had tot het terrein van de politiek, waarbij de
strategische motieven beter op elkaar afgestemd zouden
zijn, zouden de twee professionals Kitchener en Fisher
het dan eens geworden zijn over een minder ambitieus
plan dat wel geleid zou hebben tot een haalbaar
offensief?
De vergelijkbare, strategische dromen van de aanhangers
van de Oostelijke oplossing werden wel gerealiseerd door
het tandem Von Hindenburg/Ludendorff: zij versloegen
Servië, Roemenië en tenslotte Rusland ondanks de
oppositie van Von Falkenhayn.
Vormgeving Britse oorlogspolitiek na debacle
Gallipoli; enkele elementen
De Engelse regering deed vanaf eind 1915 pogingen de
vormgeving van haar oorlogspolitiek op een hoger plan te
brengen. De eerste stap werd gezet, onder druk van Lloyd
George, door de zwakke premier Asquith. De benoeming van
Robertson in de functie van Chief of the Imperial
General Staff en de instelling van een War Committee
met beperkte samenstelling waren in elk geval op papier
een verbetering. Lloyd George, die in december 1916
Asquith opvolgde, verving het gewone type kabinet door
een War Cabinet van slechts vijf leden dat zich volledig
aan de oorlogsstrategie kon wijden.
Vervolgens ging hij de krachtmeting aan met de chefs van
staven van het leger en de marine om die onder controle
te krijgen van de politiek, een taak waarin Asquith niet
was geslaagd. Het Lagerhuis maakte duidelijk dat
politieke interventie in de legerleiding niet
getolereerd zou worden.47)
Maar de premier bracht de marine en het leger onder
controle via personele mutaties. De minister van Marine
en de First Sea Lord werden binnen een jaar vervangen.
Met het leger had Lloyd George meer moeite. Haig,
opvolger van French, en Robertson hadden veel invloed en
werden zelfs door koning George V beschermd.
In juni 1917 moest Lloyd George de generaals hun zin
geven voor een offensief dat de geschiedenis zou ingaan
als het drama bij Passendale, omdat de andere leden
van het kabinet overtuigd werden door Haigs argumenten.
Hij nam dit vooral Robertson kwalijk toen bleek dat deze
zijn twijfels verborgen had gehouden voor het War
Cabinet.
Lloyd George bepaalde dat er verder geen Brits offensief
in Frankrijk zou plaatsvinden totdat de Amerikanen in
1918 steun konden verlenen. Robertson werd eind 1917
weggepromoveerd en vervangen door een vertrouweling van
Lloyd George, Henry Wilson. In 1923 werd een Chiefs of
Staff Committee ingesteld om te komen tot betere
afstemming van de operationele plannen van de, nu drie,
krijgsmachtonderdelen.
Maar de geschiedenis zou zich herhalen. In 1939 bezette
de Sovjet-Unie Finland en de geallieerde regeringen
brachten haastig een expeditiemacht bijeen waarvan
bedacht was dat deze, via Noorwegen, de Finnen te hulp
zou komen. De actie leidde in april 1940 tot een
tijdelijke bezetting van Narvik.
Diverse historici hebben deze campagne vergeleken met de
Dardanellen-operatie. De toenmalige Secretary of
Imperial Defence, Ismay, stelde dat de campagne, wat
tekortkomingen betrof, een getrouwe kopie van
Dardanellen-operatie was en dat de chefs van de
marinestaf en de generale staf volledig onafhankelijk
van elkaar acteerden.48) AJP Taylor kwalificeert het
nog scherper: ‘the Finnish campaign was Gallipoli
again, and worse’.49)
Zijn ervaringen brachten Churchill er toe in de Tweede
Wereldoorlog in zijn War Cabinet de functies van premier
en, coördinerend, minister van Defensie te combineren.
De ministers voor de afzonderlijke krijgsmachtonderdelen
waren niet opgenomen in zijn War Cabinet. In 1946 werd
ten slotte een ministerie van Defensie opgericht maar
pas in 1964 zou dit leiden tot opheffing van de
afzonderlijke ministeries voor de verschillende
krijgsmachtonderdelen.50)
Voetnoten
[1] In 1896 wilde de Britse regering de Sultan van het
Ottomaanse Rijk onder druk zetten. In dit kader werd een
Dardanellen-operatie overwogen om Gallipoli te bezetten.
[2] Pethick, p. 2
[3] Higgins, p. 11
[4] Evenals het CID was de Council samengesteld uit
leden van het kabinet waaraan toegevoegd enige
‘experts’. De praktijk bij het CID was dat het kabinet
zich bezig hield met alle belangrijke besluiten terwijl
de werkwijze van de Council inhield dat zij, de facto,
de besluiten nam en slechts bij uitzondering het
voltallige kabinet (DC Report, p. 18).
[5] Lloyd George, p. 223
[6]
Ph. Taylor, 37 voetnoot 7
[7] Strachan, p. 111
[8]
DC Report, p. 80
[9] Lloyd George, p. 212
[10] Op 4 januari echter leden de Turken een zware
nederlaag in dit gebied zodat de vraag gewettigd is of
het Russische verzoek niet wat overtrokken was.
[11]
In augustus 1914 had Griekenland de Entente
militaire steun aangeboden in geval Turkije aan de zijde
van de Centralen zou komen. Omdat Rusland hier bezwaar
tegen maakte werd van dit aanbod toen geen gebruik
gemaakt.
[12] Higgins, p. 79
[13] DC Report , p. 81
[14] Commissie in 1916 ingesteld door de Engelse
regering om een onderzoek te doen naar alle aspecten van
de oorlog in de Dardanellen en Gallipoli. Resultaten
vastgelegd in “The Dardanelles Commission, 1914-16”.
[15] DC Report, p. 113
[16] Higgins, p. 85
[17] DC Report, p. 48
[18] Higgins, p. 91
[19] Higgins, p. 96
[20] AJP Taylor, p. 24
[21] DC Report, p. 60
[22] Churchill veranderde zijn standpunt hierdoor niet.
[23]
Higgins, p. 112
[24] Op 3 november waren deze forten ook al, zij het
kort, onder vuur genomen. De
Dardanellen-onderzoekscommissie concludeerde hierover
later dat dit onverstandig was geweest omdat de Turken
hierdoor gewaarschuwd werden.
[25] In tegenstelling tot het CID was het in de Council
niet de gewoonte om notulen ter goedkeuring voor te
leggen aan de leden. Er waren alleen handgeschreven
notities van de secretaris die niet de status hadden van
goedgekeurde notulen (DC Report, p. 17).
[26]
Higgins, p. 110
[27]
DC Report, p. 71
[28] Het is onduidelijk of Churchill gelijk had; in zijn
memoires refereert hij aan ‘secret sources, the credit
of which was unquestionable (p. 461). Pethick citeert
bronnen, o.a. de Duitse bevelhebber van de Turkse
troepen Liman von Sanders, die dit zouden bevestigen (p.
13). Strachan ontkent dat de Turken bijna door de
munitie heen waren (p. 113).
[29] Higgins, p. 125
[30] Higgins, p. 129
[31] Ph. Taylor, p. 30
[32] Dit leidde in mei 1915 in de Britse pers tot het
zg. shell scandal.
[33] Higgins, p. 142
[34] De War Council werd bij de vorming van de
Coalitieregering opgeheven (AJP Taylor, p. 44).
[35] DC report p. 148 en Higgins, p. 154/155
[36] Achtergrond hiervoor was een binnenlands politiek
motief om generaal Sarrail ‘te lozen’.
[37]
Al op 7 oktober waren de eerste Engelse transporten
in Saloniki aangekomen.
[38] In Griekenland was inmiddels de pro-Entente premier
door de koning ontslagen en voerde het nu een
neutraliteitspolitiek.
[39]
Higgins, p. 166
[40] Bij het aantreden van Kitchener had de Generale
Staf feitelijk opgehouden te bestaan ‘omdat hij niet
werd geconsulteerd’ (Higgins, p. 49)
[41] Dit was één van de redenen dat Churchill op 15
november het kabinet verliet.
[42] AJP Taylor karakteriseert Robertson als: ‘his
main concern was to deny civilian ministers any say in
conduct of war. He met all civilian criticism or
suggestion with the reply:”I’ve ‘eard different”’.
(p. 48).
[43]
AJP Taylor, p. 48
[44] DC Report, p. 77
[45] AJP Taylor, p. 48
[46] Lloyd George, p. 1080
[47] AJP Taylor, p. 87
[48] Higgins, p. 188
[49] AJP Taylor, p. 469
[50] Butler, p. 49
Geraadpleegde
literatuur
0Butler,
David en Freeman, Jennie - British Political Facts
1900-1968 (Londen, 1969)
0Churchill,
Winston - The World Crisis 1911-1918 (Londen 1932)
0Dardanellen
Commission Report, 1914-16 in World War I Collection,
Gallipoli
and the Early Battles (Norwich, 2001; first published in
1918)
0Higgins,
Trumbull - Churchill and the Dardanelles (Bristol, 1963)
0Lloyd
George, David - War Memoirs Vol. I, II (Londen, 1938)
0Pethick,
Ted - The Dardanelles Operation: Churchill’s Disgrace or
the Best Idea
of World War I?; te raadplegen op
www.iusb.edu/~journal/2001/pethick.html
0Strachan,
Hew - De Eerste Wereldoorlog (2004)
0Taylor,
AJP - English History 1914-1945 (Oxford 1965)
0Taylor,
Phil en Cupper, Pam - Gallipoli (East Roseville –
Australië, 1989) |