Duitsland is zich pas laat
gaan interesseren voor het Midden-Oosten. Terwijl de
Italiaanse steden, Frankrijk, Engeland, Oostenrijk,
Rusland en ook Nederland al eeuwen lang door legaties en
consulaten waren vertegenwoordigd in het Turkse Rijk, was
het pas na de stichting van het keizerrijk in 1871 dat
Duitsland er zich ging manifesteren in het Midden-Oosten.
Terwijl veel mogendheden afstand namen van het bewind
van de Turkse sultan na de massamoord op de Bulgaren in
1876 en op de Armeniërs, begon Duitsland juist toenadering
te zoeken. Zo bracht Wilhelm II in 1899, met veel vertoon,
bezoeken aan Constantinopel en Jeruzalem. De aanleg van de
Bagdad spoorlijn begon in 1899 en daarna werd het Turkse
leger onder Duitse leiding gemoderniseerd.
Bismarck
in zijn tijd vond dat Brits-Indië met rust gelaten moest
worden, maar in de zomer van 1914 werden in Berlijn
gedachten ontwikkeld om het de Britse vijand in zijn
Indiase bezittingen lastig te maken. Max von Oppenheim was
hierbij de leidende figuur. Hij was twaalf jaar lang Duits
consul in Cairo geweest waarna hij drie jaren lang voor
eigen rekening archeologie bedreef.
Al in die tijd
maakte hij plannen om ooit de Britten uit India te
verdrijven. Hij was bekend met enkele Indiase
nationalisten in Zürich en Genève, die samen met actieve
landgenoten in Californië streefden naar een onafhankelijk
India. Eerder had zich in Londen al zulk een groep gevormd
maar die werd door de Britse autoriteiten ontdekt en
ontbonden.
Von Oppenheim had duidelijke ideeën om
het de Britten met weinig kosten moeilijk te maken en vond
daarvoor steun op het Auswärtiges Amt. Hij had een groep
van 25 Indiase activisten tot zijn beschikking. Dit leidde
tot de oprichting van de Nachrichtenstelle für den Orient.
Keizer Wilhelm II dacht dat een vonk genoeg was om het
Britse bestuur in India op te blazen.
Op 17 oktober
1914 bombardeerde de Turkse vloot de Russische havenstad
Odessa. Nu zijn land dus aan de oorlog was gaan deelnemen,
richtte de sultan in november een oproep aan alle
mohammedaanse onderdanen van de westelijke koloniale
mogendheden om een heilige oorlog tegen de overheersers te
beginnen.
Dit initiatief heeft in de praktijk
weinig gevolgen gehad. De sultan werd toen al niet meer
gezien als de leider van de mohammedaanse wereld. Maar het
uitblijven van respons kon toen nog niet door de koloniale
machthebbers worden voorzien. Zij rekenden wel op
moeilijkheden al was het maar omdat een derde van het
Brits Indische leger uit mohammedanen bestond.
In de overzeese gebiedsdelen zijn wel muiterijen voorgekomen maar niet op
grote schaal. De Nederlandse regering heeft toen de Turkse
regering doen weten dat ons land niet in de oorlog
betrokken was en dat de heilige oorlog niet van toepassing
mocht zijn op Nederlands Indië. In één dagblad heeft toen
de Turkse regering gepubliceerd dat de heilige oorlog niet
gold voor ons koloniaal bezit.
Professor Snouck
Hurgronje, toen regeringsadviseur voor Oost-Aziatische
zaken, heeft indertijd bevorderd dat er in 1916 een van
zijn leerlingen werd geplaatst op het Nederlands
gezantschap in Constantinopel om vandaar te rapporteren
over het pan-islamisme. Dit is nooit een gevaarlijke
beweging geworden.
In de loop van de oorlog heeft
de Duitse legerleiding ervoor gezorgd dat mohammedaanse
krijgsgevangenen werden bewerkt om dienst te nemen in het
Turkse leger om de bevrijding van hun landen te
bespoedigen. Toen enkele van deze eenheden in
Constantinopel waren aangekomen konden de Turken weinig
met hen uitrichten. Eind 1917 hadden de in Berlijn
verblijvende Indiërs hun illusies over successen in het
Midden-Oosten verloren.
Hadden de Duitsers dus al
ideeën om de vijand in de koloniën dwars te zitten, ook de
Turkse leider Enver opperde het plan om samen met de
Duitsers via de neutrale staten Perzië en Afghanistan de
inheemse bevolking van Brits-Indië tot verzet aan te
sporen.
De Duitse ambassadeur in Constantinopel en
aan de Turkse staf verbonden Duitse officieren gingen aan
het werk om een missie voor te bereiden. In Duitsland
werden hiervoor officieren en onderofficieren geselecteerd
en voorzien van het nodige materiaal.
Omdat de
toen nog neutrale landen Roemenië en Bulgarije zulk een
militair transport zeker niet zouden toelaten werd de
expeditie vermomd als een reizend circus. Een Roemeense
douanier die dit in de gaten kreeg werd omgekocht. Om niet
op te vallen bij vijandelijke spionnen werd het gezelschap
naar Aleppo gestuurd, waar een lange wachttijd begon.
Inmiddels hadden de Turken andere gedachten gekregen
over dit gezamenlijke plan. Zij vonden hun Duitse vrienden
te voortvarend en wensten het initiatief in eigen hand te
houden. Turken en Perzen waren geen grote vrienden en
Turkse troepen hadden al een deel van de Perzische
provincie Azerbeidjan bezet, zogenaamd om de daar levende
Koerden te beschermen.
Dit bracht de Duitsers
ertoe om zelf op kleinere schaal in Perzië en Afghanistan
te opereren. Als leider werd aangewezen Wasmuss, die al
vele jaren als consul had gediend in Bushir aan de
Perzische Golf en die goed was ingevoerd bij de
plaatselijke stammen.
Enkele stammen hiervan
hadden reden om zich te beklagen over de Britten omdat die
een eind hadden gemaakt aan hun profijtelijke smokkel van
wapens naar Baluchistan, het westelijke deel van Brits
Indië. Maar Wasmuss was geen leidersfiguur en kon beter en
liever zelfstandig opereren. Dat heeft hij inderdaad tot
het eind van de oorlog volgehouden. De keus viel nu op de
Beierse reserve-officier Niedermayer, die jaren als
geoloog in Perzië had gewerkt.
Inmiddels had het
Duitse Auswärtige Amt laten weten dat er ook een diplomaat
met de missie meemoest. Dit was Von Hentig, die
achtereenvolgens in Constantinopel, Peking en Teheran en
poste was geweest. In augustus 1914 was hij uit Perzië
vertrokken naar Duitsland om zich te voegen bij zijn
cavalerieregiment in Oost Pruisen. Daar bereikte hem het
bevel zich met spoed in Berlijn te melden.
Hij
kreeg opdracht om met een Duitse missie te reizen naar
Afghanisten om daar met vorst en regering contact op te
nemen. Dat land was weliswaar neutraal maar onder Britse
druk was afgesproken dat de Brits-Indische regering de
buitenlandse betrekkingen van dit koninkrijk zou
behartigen, waartegenover stond dat de vorst een
belangrijk jaargeld kreeg aangeboden.
Overigens
werd de Britse onderkoning in India in de hoofdstad Kaboel
niet door een Engelsman, maar door een Indiase onderdaan
vertegenwoordigd. Turkse waarnemers hadden uit Kaboel
bericht ontvangen dat de koning daar weinig aanmoediging
nodig had om tegen de Britten te ageren.
Aan de
Duitse missie werd ook toegevoegd een hindoe prins Raja
Mahendra Pratap en de mohammedaanse activist Mohammed
Baratullah, die in hun vaderland de nodige actie zouden
kunnen voorbereiden.
Intussen waren de kopstukken van
de Duitse expeditie in Bagdad aangekomen en Niedermaier
zorgde voor de praktische voorbereiding. Vreemd genoeg
hadden Auswärtiges Amt en Duitse legerleiding nagelaten om
een algemeen leider van de expeditie te benoemen. Daarom
werd overeengekomen dat de een het militaire en de ander
het diplomatieke deel van de onderneming zou leiden.
Maar de Turken hadden nog steeds niet het groene licht
gegeven voor hun vertrek naar Perzië. Toen echter in de
maand april van 1915 de Duitse gezant Reuss weer naar zijn
standplaats Teheran terug moest reizen, lieten de Turken
toe dat de anderen met hem de grens naar Perzië konden
overschrijden.
Perzië was toen een neutrale en
zelfstandige staat die met diverse landen officiële
betrekkingen onderhield. In 1907 hadden Rusland en
Engeland afgesproken dat zij ieder, de een in het noorden
de ander in het zuiden, hun eigen invloedssfeer zouden
hebben met daar tussen in een neutrale zone waarin de
hoofdstad Teheran was gelegen.
Tot verdriet van de
Perzen had Duitsland in 1911 deze opdeling van Perzië
erkend. Mede hierom had Duitsland weinig reden te
verwachten dat Perzië in de oorlog voor hen partij zou
kiezen. Het zal dan ook wel niet veel geholpen hebben dat
Oppenheim nog in 1915 vanuit Constantinopel geld en wapens
naar Perzië stuurde.
De Russen hadden een inheemse
Kozakkenbrigade bijeengebracht. In de middenzone zou een
Perzische gendarmerie worden opgericht. De Russen vonden
het geen goed idee als deze zou worden geleid door Britse
officieren en de Perzische voorkeur voor Duitsers was door
beide anderen afgekeurd. Ten slotte waren het Zweedse
officieren die in 1912 de opleiding en het beheer van de
gendarmerie op zich namen. Omdat de kosten meer dan
de helft van de Perzische staatsbegroting bedroegen namen
de Britten een deel hiervan voor hun rekening.
Ik heb uitgevonden dat in 1912 de Perzische regering ook
nog de Nederlandse gezant had gevraagd om uitzending van
28 officieren; een verzoek dat per kerende post is
afgewezen. Overigens waren in Perzië toen ook Belgische
ambtenaren werkzaam bij de douane en het ministerie van
Financiën. De voornaamste taak van de gendarmerie was het
bewaken en openhouden van de belangrijkste handelswegen in het
binnenland. In 1914 bleek dat de meeste
Zweedse officieren pro-Duits waren – enkelen van hen waren
in Duitsland opgeleid – en dat zij verwachtten dat
Duitsland op korte termijn de oorlog zou winnen. Hierop
stopten de Britten hun financiële bijdrage. Tegelijkertijd
besloot de Zweedse regering haar beroepsofficieren terug
te trekken. De reservisten bleven echter en sloten een
geheim contract met het Duitse leger.
De Duitsers
waren van plan om de Shatt al Arab aan het einde van de
Perzische Golf af te sluiten om de olietoevoer uit de
Perzische bronnen voor de Britse marine te stoppen. Dit
lukte niet want er was een leger uit Brits-Indië in de
regio, dat tijdig deze olievelden had bezet.
En
toen in oktober Turkije de zijde van Duitsland had gekozen
was het voor de Britten een kleine moeite om op 5 november
de Turkse haven Basra te bezetten. In andere delen van
Perzië wisten de Duitsers Britse en Russische consuls te
verdrijven en vestigingen van de Royal Bank of Persia over
te nemen.
De Britten op hun beurt hebben Duitse
consuls gevangen genomen, onder wie de eerder vermelde
Wasmuss. Deze wist te ontsnappen maar zijn codeboek kwam
in Britse handen en die hebben daarmee later zeer hun
voordeel gedaan, met name door de ontcijfering van het
bekende Zimmermann telegram. In de loop van
de oorlog nam de Duitse invloed in Perzië af en in
november 1915 werd de gezant Reuss teruggeroepen naar
Berlijn en Teheran werd door de Russen bezet. Alleen de
consul Wasmuss, die vertelde dat zijn keizer mohammedaan
was geworden, bleef met hulp van een bevriende stam de
hele oorlog zijn Britse vijand bestoken.
Intussen
hadden Von Hentig en Niedermayer in Ispahan hun karavaan
in gereedheid gebracht met slechts enkele Duitse
militairen, Indiase ex-krijgsgevangenen en Perzische
helpers voor de paarden. Zij vertrokken op 1 juli 1915.
De Britten en Russen moeten wel geweten hebben van
de Duitse karavaan maar zij hadden nooit verwacht dat deze
het zou wagen om midden in de zomer door de Sitan
zoutwoestijn te reizen. Nog nooit was een Europeaan daar
doorheen gekomen. Het werd dan ook een uitzonderlijk zware
tocht langs zeldzame oases met nooit behoorlijk water.
Onderweg werden door de Duitsers enkele spionnen van
de vijand ontmaskerd en afgeschud. Op een zeker moment
moest worden besloten om de arts van de expeditie met
enkele zieken achter te laten. Zij geraakten in Russische
handen en zijn geruime tijd vastgehouden.
Alvorens
de Afghaanse grens te bereiken moest een zwaar bewaakte
Britse telegraaflijn worden overgestoken. De eerste oases
in Afghanistan voorspelden ook niet veel goeds. Voor de
zekerheid werden de Indiase deelnemers vooruit gestuurd
naar de provinciale hoofdstad Herat om daar contact met de
Afghanen aan te knopen. Dit liep goed af, Baribullah was
in Afghanistan geen onbekende en hij maakte een goede
indruk.
De reizigers werden uitstekend ontvangen
en gehuisvest en van nieuwe spullen voorzien. Veel van de
meegebrachte geschenken had men onderweg moeten
achterlaten maar Von Hentig kon zich toch nog in een
smetteloos wit kurassiersuniform met Pickelhaube bij de
gouverneur presenteren. Niedermayer droeg het uniform van
de Duitse troepen in Zuid West Afrika met een boerenhoed.
Begeleid door een Afghaans gewapend escorte staken de
reizigers het Hindu Kush gebergte over en werd de
hoofdstad Kaboel bereikt. Hier werd het gezelschap eerst
ondergebracht in een fraai gastenverblijf van de koning –
min of meer geïnterneerd maar wel goed verzorgd.
Na enige tijd merkten de Duitsers dat zij aan het lijntje
werden gehouden. Uit protest gingen zij toen in
hongerstaking. Dat hielp en kort erna konden de leiders
met Rolls Royces naar het zomerpaleis van de koning
vertrekken waar de eerste gesprekken plaats vonden. Later
gebeurde dat in Kaboel zelf. Het viel de
Afghanen op dat de bezoekers nogal jong waren. Zij merkten
dat de koning geen krimp gaf op hun voorstellen om nauwere
banden met het grote Duitsland aan te gaan. De koning
besefte dat Duitsland niet in staat was om via Turkije
effectief in Brits-Indië in te grijpen, ook al beloofde
Von Hentig 10 miljoen pond en wapens. Op de vraag van de
koning hoeveel troepen Duitsland voor actie vanuit
Afghanistan beschikbaar had gaf hij geen antwoord, hij
mocht niets beloven.
Intussen had koning George V
een brief gestuurd aan koning Habibullah. Hierin sprak hij
zijn bezorgdheid uit over de veiligheid in de Khyber pas
en hij beloofde een extra jaargeld van 25.000 pond.
Intussen waren de kroonprins en zijn vrienden best genegen
actie te ondernemen in het aangrenzende Britse gebied
Baluchistan.
Ondertussen had de missie wel een
zekere bewegingsvrijheid gekregen. Niedermayer deed nuttig
werk met het opleiden van de plaatselijke strijdkrachten.
Ook konden zij Oostenrijkse ex-krijgsgevangenen, die uit
Russische kampen waren gevlucht, bevrijden. De koning had
hen eerst geïnterneerd maar aan de hand van Engelse en
Turkse kranten konden de Duitsers hem duidelijk maken dat
het internationale recht voor zulke lieden geen
internering eist. De Oostenrijkers waren goede vaklieden
en hebben er nuttig werk gedaan.
Von Hentig stelde
duidelijk dat Duitsland Afghanistan als een geheel
zelfstandige natie beschouwde. Na lange besprekingen heeft
hij nog een vriendschapsverdrag ontworpen maar dat is door
de Afghanen nooit geparafeerd. De Duitsers raakten
overtuigd dat zij ter plaatse niets meer konden uitrichten
en besloten in mei 1916 te vertrekken maar de in hun
gezelschap meegereisde Indiërs bleven wel in Kaboel.
Niedermayer reisde over Russisch gebied naar Bagdad en
verder. Von Hentig trok met een klein gezelschap en een
Afghaans escorte door de smalle oostelijke strip van
Afghanistan naar Chinees gebied. De gouverneur van
Sinkiang in Kashgar wilde de Indiase ex-krijgsgevangenen
uitleveren aan de Britse consul maar Von Hentig kon
voorkomen dat zij in Britse handen vielen. Als
landverraders zouden zij dan zeker zijn opgehangen.
De Chinezen gedoogden de reis van het gezelschap over
hun gebied naar de havenstad Hankau, waar nog een Duitse
consul en landgenoten zaten. Toen kort erna China de
betrekkingen met Duitsland verbrak kregen de in dat land
gevestigde Duitse consuls en diplomaten een vrijgeleide om
naar hun land terug te keren. Onder Britse druk werd dit
niet gegund aan onze reizigers uit Kaboel, zo boos was men
op het kwaad dat zij tevoren hadden gedaan.
Von Hentig wist via Californië weg te komen. Zijn
reisgenoot Röhr probeerde met een Russische pas via
Siberië te vertrekken maar werd gepakt en door de Chinezen
veroordeeld en daarna met veel andere Duitsers op een
Brits schip naar Europa gestuurd.
Toen in Shanghai
bekend werd dat Röhr in Singapore van boord was gehaald om
voor een Britse krijgsraad te verschijnen was dit voor de
Nederlandse consul-generaal aldaar en onze gezant in
Peking aanleiding om dit aan de Chinese regering te
melden.
Na de verbreking van de betrekkingen
tussen China en Duitsland had Nederland namelijk op zich
genomen de Duitse belangen in China te behartigen. Onze
consulaire vertegenwoordiger voerde aan dat in de
wapenstilstandsbepalingen van 11 november 1914 was bepaald
dat er geen vervolging meer zou plaatsvinden voor daden
die vóór die datum waren gepleegd. Na tien dagen kwam het
antwoord dat Röhr met hetzelfde schip naar Europa was
doorgereisd. Mogelijk heeft de Nederlandse interventie
toch geholpen. Von Hentig bleef diplomaat en
werd in l949 de eerste Duitse ambassadeur in Indonesië.
Niedermayer mocht na terugkeer Von voor zijn naam zetten.
Na l945 is hij in Russische gevangenschap verdwenen.
Koning Habibullah van Afghanistan werd in 1919 door zijn
tegenstanders vermoord waarna de Britten de orde in het
land herstelden en het buitenlandse beleid uit handen
gaven.
Zoals eerder vermeld onderhield Oppenheim in
Berlijn nauw contact met Indiase nationalisten. Niet
alleen via het Midden-Oosten probeerde Duitsland de Britse
macht in India te ondermijnen. In India House in Londen
hadden tot 1909 nationalisten een harde kern gevormd, die
met boze plannen bezig was. Toen dit uiteindelijk door de
politie was ontdekt vertrokken de kopstukken naar elders
in Europa en Noord Amerika.
Naar verluidt had in
1912 de Duitse Kronprinz bij een officieel bezoek aan
Brits-Indië aan een zekere Mookerjee wapens beloofd maar
dat was toen natuurlijk nog niet het beleid van de Duitse
regering. Toen het eenmaal oorlog was lag dat anders. Zo
heeft Franz von Papen, de latere bondskanselier en toen
als Hauptmann verbonden aan de generale staf militair
attaché in Washington, vanuit de toen nog neutrale
Verenigde Staten wapenzendingen naar Brits-Indië
georganiseerd. Hij begreep wel dat hij
hiermee niet het Britse bestuur omver kon werpen, maar
onrust in India zou Britse troepen kunnen onttrekken aan
het Westelijke Front. Voor 200.000 dollar bestelde hij
wapens ter plaatse, die met het schip Annie Larsen naar
Mexico zouden worden geëxporteerd.
In
werkelijkheid zou het schip rechtstreeks varen naar het
Mexicaans eiland Socorro in de Indische Oceaan. Daar zou
de gecharterde tanker Maverick de lading overnemen en naar
Karachi brengen. Maar wegens gebrek aan drinkwater kon de
Annie Larsen niet langer wachten en de schepen misten
elkaar. Ook in Siam, nu Thailand, zijn Duitse
officieren aangetroffen, die officieel waren ingedeeld bij
de bewaking van de internationale gezantschapswijk in
Peking. Daar werkzame Britse politiemannen zorgden ervoor
dat deze geen kwaad konden. Er heeft een plan
bestaan om een landing uit te voeren op de Andamanen
eilanden, gelegen tussen Burma en Madras, om daar gevangen
gehouden Indiase nationalisten te bevrijden. Enkele in
Nederlands-Indië aanwezige Duitse planters, zouden hieraan
meedoen maar daar is niets van gekomen. De door Von Papen
georganiseerde wapenzendingen zijn nooit aangekomen.
Een in Calcutta voorbereide opstand is nooit uitgebroken
omdat een Duits officier met plannen op Java zou zijn
gepakt. De Britse consul-generaal in Batavia drong aan op
uitlevering van een zekere Abdul Selam maar, omdat het
zeker was dat hij dan zou zijn opgehangen, vertrok deze
met medewerking van Nederlandse autoriteiten in
vrijwillige ballingschap naar Timor. De Britten waren ook
beducht voor problemen vanwege de vele Duitse militairen
in ons Indische leger maar ik geloof niet dat er aan die
kant problemen zijn geweest. Eén van hen was de KNIL
onderluitenant Ludendorf, broer van de bekende Duitse
generaal.
Londen heeft erop
aangedrongen dat Amerika iets zou doen tegen de daar
aanwezige Indiase actievoerders. Actie in deze werd echter
strijdig geacht met de Amerikaanse neutraliteit. Pas na
april 1917 werden er processen gevoerd.
In
Brits-Indië zelf bleef het in oorlogstijd opvallend
rustig. Een aantal uit Canada afkomstige verdachte
elementen werd vastgezet. In Singapore was er in februari
1915 een ware noodtoestand met muitende Indiase soldaten,
die een hele week duurde.
In deze gevallen was er
geen enkele Duitse inmenging. Toch hebben de Britse
autoriteiten zich veel zorgen gemaakt en maatregelen
genomen om de veiligheid zeker te stellen. In 1916 werd
besloten om een militaire spoorlijn aan te leggen parallel
aan de Afghaanse grens door Baluchistan.
Westelijk
van Quetta werd het spoor met 500 kilometer verlengd tot
de Perzische plaats Zahedan en die was in l922 gereed.
Toen in 1918 de door rechter Rowlatt voorgestelde wetten
tegen agitatie van het buitenland van kracht werden, zijn die zo streng toegepast dat in de
jaren erna veel gematigde en goedwillende Indiërs zich
tegen hun overheersers keerden. Gandhi heeft hier later
zijde bij gesponnen. |