Bij Vieville, den 15den Mei 1915.
Dat Kornmesser gesneuveld is, doet mij zooveel verdriet. Ik was sedert we in Marburg studeerden, met hem en Jüngst zeer bevriend. Nu zijn ze alle twee voor het vaderland gevallen. Dat is toch het grootste. Altijd weer opnieuw bij onze gevechten, als men in de loopgraven ging met de gedachte, daar boven te blijven, als men zijn best deed, zich van alles, wat men hier beneden heeft, los te maken, kwam het mij zoo sterk tot bewustzijn: dat wie zijn leven geeft, het behouden zal ten eeuwigen leven. Niet slechts zijn leven geven in den dood — dat is, ik zou haast zeggen, alleen een technische kwestie — neen, je leven niet meer je eigendom te noemen, maar het geheel over te geven, waaraan je het dankt: aan God en Vaderland. Dan ben je ook heel rustig en kan je anderen helpen. Op de rustdagen ga ik dikwijls naar het naburige Vieville, waar onze ambulance is, om onze kameraden te bezoeken. Ik heb nu al een heele massa vrienden daar. En dat is dan het tweede deel van mijn vrijwillig aalmoezenierschap. Vóór in de loopgraven, waar toch geen geestelijke naar toe komen kan, en achter het front in de ambulance, waar de aanvoerder van den troep weer heel anderen invloed dan de geestelijke kan uitoefenen. Geest en ambt! Het oerchristendom met zijn charismata had toch maar gelijk. Nergens heb ik dat beter doorzien dan te velde. Alles met de kameraden te dragen en daarbij nog de zorg voor hun zielen! Zulk een Godsdienst is de mooiste!
Wolfgang Stammler, candidaat theologie
|
|