Aankomst in Nederland
Een verbaasde Nederlandse sergeant zag op zondag 10 november 1918 rond zes uur 's ochtends een negental Duitse auto's, met onherkenbaar gemaakte emblemen, bij de Limburgse doorlaatpost Witte Huis te Eysden verschijnen. Nog groter werd zijn verbazing toen het gezelschap bleek te bestaan uit de Duitse keizer Wilhelm II en zijn gevolg. De sergeant weigerde het gezelschap door te laten omdat hij daartoe geen orders had ontvangen ook al verklaarde een van de leden van dat gevolg dat de Nederlandse regering van de komst van de keizer op de hoogte was.
Hij telefoneerde met majoor G. van Deyl, garnizoenscommandant van Maastricht, die zich daarop direct naar Eysden begaf. De keizer had zich ondertussen tot enige toekijkende boeren gewend en gevraagd of ze ook wisten hoeveel graden het die nacht gevroren had. Daarna was hij in de auto gaan zitten roken. De inmiddels aangekomen majoor Van Deyl stelde de keizer voor naar het station te wandelen en gaf tegelijk toestemming om de aan de grensovergang
onder stoom staande keizerlijke trein daar naar toe te rijden.
|
De
bekende foto waarop te zien is hoe keizer
Wilhelm (in het midden) in Eysden op het perron
staat te wachten tot de keizerlijke hoftrein in
Nederland wordt binnengereden. Deze foto werd in
maart 1999 gepubliceerd in NRC-Handelsblad. Naar
aanleiding daarvan schreef Joop Dölle uit Apeldoorn
een ingezonden bericht met de volgende inhoud:
'Een kleine correctie op het artikel over
de uitlevering van keizer Wilhelm II. Er staat dat
'fotografen foto's maakten' van de Duitse keizer op
het perron in Eysden. In werkelijkheid is er maar
één foto van dit historische moment gemaakt en wel
door mijn zwager Victor Sniekers (inmiddels
overleden). Hij was toen een 17-jarige hbs-leerling,
zag de keizer met zijn gevolg op het perron lopen,
rende naar huis om zijn camera te halen en maakte
deze foto. Die is dan ook over de hele wereld
gegaan'.
|
Op het station wandelden de majoor en de keizer met enkele leden van zijn gevolg wat heen en weer in afwachting van de trein. Van alle kanten kwamen mensen toegelopen, en steeds weer hoorde men de uitroepen: 'Ah, Kamerad Kaputt!' of 'Vive la France!' Men zag dreigende vuisten en andere blijken van afkeer. Men hoorde foei-geroep en er klonk schel gefluit. Fotografen maakten kiekjes. De keizer liep rustig verder op en neer, alsof hij niets zag of hoorde. De trein arriveerde om tien over acht. De keizer en zijn gevolg zetten zich vervolgens in de trein aan het ontbijt.
|
|
Links
de auto's waarmee Wilhelm in Nederland aankwam -
rechts de keizerlijke trein in Eysden |
Het onverwachte bezoek was afkomstig van het Duitse militaire hoofdkwartier te Spa, waarheen de keizer zich in de nacht van 29 op 30 oktober 1918 had begeven, toen in Berlijn openlijk werd gesproken over zijn aftreden. Wat was de militaire en politieke situatie in Duitsland die aanleiding gaf tot de vlucht van Wilhelm II?
De militaire situatie in Duitsland
In maart, april en mei 1918 lanceerde het Duitse leger nog offensieven met de bedoeling vrede door middel van een zege (‘Siegfrieden’) af te dwingen. Deze offensieven mislukten, evenals een laatste zomeroffensief dat in juli werd ondernomen bij Reims. Het Duitse leger stond voor onoverkomelijke moeilijkheden. De bevoorrading was slecht, de troepenverplaatsingen leverden grote problemen op en er was groot gebrek aan manschappen, munitie, tanks en vliegtuigen.
|
De schuldvraag is tot
op heden een twistpunt. In Duitsland had men
daarover
tijdens de oorlog toch al een specifieke mening
zoals blijkt uit deze tekst
afkomstig van een ansichtkaart uit 1915 |
De geallieerden gingen over tot het tegenoffensief waarbij ook de Amerikanen de eerste successen boekten. Op 8 augustus werd een geallieerde tegenaanval ingezet bij Amiens waarbij meer dan 1500 tanks werden ingezet die de definitieve doorbraak in het westelijk front veroorzaakte. ‘De
8ste augustus was de zwartste dag voor het Duitse leger in de geschiedenis van deze oorlog,’ zei Ludendorff hierover. In september en oktober werden weer nieuwe geallieerde aanvallen uitgevoerd, onder meer in Artois, waarbij de Duitsers gedwongen werden hun stellingen te verlaten en zich steeds verder terug te trekken.
Het moreel in het Duitse leger nam sterk af. Het vertrouwen in de militaire en politieke leiding verdween zienderogen. Desertie en dienstweigering grepen om zich heen en overal heerste oorlogsmoeheid. Ludendorff bleef echter volhouden maar moest uiteindelijk op 29 september aan de keizer in het legerhoofdkwartier in Spa meedelen dat de oorlog verloren was.
Op aandringen van Ludendorff werd er op 3 oktober, met de bedoeling de onderhandelingen te verlichten en de verantwoordelijkheid af te schuiven op een burgerregering, een parlementaire regering gevormd onder leiding van prins Max von Baden, bestaande uit katholieken, links-liberalen en sociaal-democraten. Men sprak in dit geval over ‘de revolutie
van bovenaf’. De grondwetswijzigingen die door deze regering eind oktober werden ingevoerd, hielden onder meer in dat de rijkskanselier en de ministers verantwoording verschuldigd waren aan de Rijksdag. Het sluiten van vrede werd nu in handen gelegd van de Rijksdag en de Bondsraad. Het was dus de legerleiding die de installatie van een parlementaire regering doordrukte om zo haar verantwoordelijkheid voor de nederlaag te ontlopen en deze op het bord van de nieuwe regeringspartijen te schuiven. Hier werd de basis gelegd voor de ‘dolkstootlegende’: het leger had niet gecapituleerd maar werd door de (linkse) politici verraden en tot een smadelijke capitulatie gedwongen.
|
Wilhelm
als 'Oberster Kriegsherr’ met zijn ‘Oberste
Heeres Leitung’
links Hindenburg rechts Ludendorff |
Het verzoek tot een wapenstilstand werd op 3 oktober bij de Verenigde Staten ingediend. De Amerikanen, bij monde van president Wilson, hadden namelijk niet alleen een wapenstilstand en de aanvaarding van de
Veertien Punten (8 januari 1918), maar ook ingrijpende veranderingen in de politieke machtsstructuur van Duitsland) geëist die, zo hoopte men in Duitsland, inmiddels voldoende waren ingewilligd.
In zijn nota van 14 oktober 1918 had Wilson onder druk van zijn bondgenoten Frankrijk en Engeland de eisen evenwel nog verder opgeschroefd. De bedoeling hiervan was Duitsland tot volledige overgave, alsmede tot herziening van de grondwet te dwingen en uiteindelijk te komen tot de val van de monarchie. Ook de onbeperkte duikbootoorlog moest worden gestaakt.
|
Het
Duitse leger tijdens de terugtocht in oktober 1918 |
De Duitse regering ging hierop in maar er volgde nog een derde, een nog scherpere nota van Wilson (23 oktober 1918) waarin de terugtreding van de autoritaire en militaire leiding van het rijk (keizer Wilhelm II en het duo Hindenburg – Ludendorff) werd geëist.
In de legerleiding gingen stemmen op om als antwoord daarop toch nog met alle middelen door te vechten en een ‘levée en masse’ [algemene volksbewapening; massamobilisatie] te organiseren. Doorvechten was gezien de toestand van het leger
volstrekt uitgesloten. De regering van Max von Baden weigerde dan ook hierop in te gaan en op 26 oktober
diende Ludendorff bij de keizer zijn ontslag in – hij werd opgevolgd door Wilhelm Groener. Het eveneens ingediende ontslag van Hindenburg werd geweigerd.
De politieke situatie in Duitsland
De Amerikaanse president Wilson had dus, als voorwaarde voor vredesonderhandelingen, het aftreden van de keizer en de legerleiding geëist. Wilhelm II was echter allerminst van zins af te treden. Hij bleek zelfs zeer verontwaardigd toen hem na 23 oktober geruchten daarover ter ore kwamen en verlangde dat men er onmiddellijk iets aan zou doen. Bij de Duitse regering, onder leiding van rijkskanselier Max von Baden, drong steeds sterker het besef door dat de keizer moest aftreden om vredesonderhandelingen mogelijk te maken - desnoods moest hij daartoe gedwongen worden, als hij niet bereid was dit eigener beweging te doen. Voordat men hierover met hem had kunnen spreken was Wilhelm naar het militaire hoofdkwartier in het Belgische Spa vertrokken. Hij meende hier van de druk bevrijd te zijn omdat naar zijn mening zijn opperbevelhebber Hindenburg een aftreden nooit zou goedkeuren. Uitgeleide gedaan door keizerin Auguste Victoria verliet de keizer op 29 oktober om elf uur 's avonds de Duitse hoofdstad. Voor altijd, zoals later zou blijken.
|
Gedemoraliseerde
Duitse troepen tijdens de
terugtocht in augustus 1918 |
Op 31 oktober raakte de Duitse regering overtuigd van de onvermijdelijkheid van het aftreden van de keizer. Wilhelm Drews, de Pruisische minister van Binnenlandse Zaken, werd bereid gevonden naar Spa te reizen om de keizer te wijzen op de noodzaak af te treden en op de gevaren die verbonden waren aan uitstel. Drews kreeg de volgende dag (1 november) in Spa een koel onthaal. Hij was nu bij zijn leger, zo zei Wilhelm, en als het bolsjewisme in zijn huis kwam dan zou hij aan het hoofd van enige divisies naar Berlijn oprukken en alle verraders ophangen.
Er was nog een factor die een ernstige interne bedreiging betekende voor het voortbestaan van het keizerrijk. Op 25 oktober had de Duitse marineleiding een fatale beslissing genomen. Zonder voorkennis en tegen de wil van de regering had de marineleiding bevel gegeven de ‘Hochseeflotte’ uit te laten varen om slag te leveren met de Engelse vloot, wat door verzet van de matrozen werd verhinderd. Meer dan duizend matrozen werden eind oktober gearresteerd wegens insubordinatie en de opstand leek bedwongen. Van zondag 3 op maandag 4 november braken er in de Duitse oorlogshaven Kiel en Wilhelmshafen opnieuw, maar nu op grote schaal, muiterijen uit onder matrozen en begonnen werfarbeiders te staken. Deze opstand breidde zich als een olievlek uit over Duitsland en greep vooral snel om zich heen in de grote steden waar revolutionaire arbeiders- en soldatenraden werden gevormd die de republiek proclameerden.
De situatie werd dreigend en rijkskanselier Max von Baden telefoneerde op donderdag 7 november de keizer om hem te bewegen vrijwillig af te treden maar dat had niet de gewenste uitwerking.
(zie
dagboek Ilsemann 7 november)
Op vrijdag 8 november zei de keizer ’s avonds zelfs nog in een telefoongesprek tegen zijn rijkskanselier: ‘De Rijksdag alleen kan mij niet afzetten, daarvoor moeten de vorsten en de Bondsraad gehoord worden die mij als keizer hebben aangesteld. Als jullie in Berlijn niet van gedachten veranderen, dan kom ik na het sluiten van de wapenstilstand met mijn troepen naar Berlijn en schiet de stad in elkaar als dat nodig is’.
(zie
dagboek Ilsemann 8 november)
De opperste legerleiding was de volgende dag (zaterdag 9 november) tot de conclusie gekomen dat de troepen niet langer voor de keizer wilden vechten. De oude veldmaarschalk Hindenburg was niet in staat deze boodschap aan de keizer over te brengen en bood zijn ontslag aan. Wilhelm Groener, de opvolger van Ludendorff die ontslag had genomen, nam daarop de taak op zich de keizer te vertellen dat hij geen leger meer had. Op zijn bevel was een aantal frontbevelhebbers, voornamelijk regimentscommandanten, naar Spa gekomen en hun mening werd door Groener verwoord: ‘Op dit ogenblik zullen de troepen niet tegen de vijand optrekken, zelfs niet met Uwe Majesteit aan het hoofd. Zij zullen niet tegen het bolsjewisme opmarcheren. Zij willen slechts één ding, zo snel mogelijk een wapenstilstand. Slechts onder bevel van zijn generaals zal het leger naar het vaderland terugkeren. Als Uwe Majesteit met hen meegaat, zullen zij zich niets beters wensen. Maar het leger zal niet meer vechten.’ Na een korte stilte vroeg de keizer ongelovig of dit waar was. Hadden de troepen niet de eed afgelegd op de vlag en aan hun Opperste Krijgsheer? Groener antwoordde, terwijl de anderen sprakeloos bleven: ‘Eed op de vlag? Krijgsheer? Dat zijn nu nog slechts loze woorden.’
|
Straatgevechten in
Potsdam tijdens
de novemberrevolutie in 1918 |
Onder deze omstandigheden besloot Wilhelm af te treden als Duits keizer, maar niet als koning van Pruisen. Hij hoopte daarmee de monarchie in Pruisen veilig te stellen voor zichzelf of voor een eventuele opvolger. Toen men dit telefonisch aan Berlijn doorgaf, kwam de mededeling dat het al te laat was. De revolutie had diezelfde dag ook Berlijn bereikt waar de toestand onhoudbaar dreigde te worden zodat rijkskanselier Max von Baden op eigen gezag het bericht had laten verspreiden dat keizer en kroonprins waren afgetreden. De latere rijkskanselier Friedrich Ebert zei over het aftreden van de keizer naderhand: ‘Het aftreden van de keizer was onontkoombaar noodzakelijk als men het overlopen van de massa naar het revolutionaire kamp en daarmee de revolutie zelf wilde verhinderen’
(zie
dagboek Ilsemann 9 november)
Enige uren na het aftreden van de keizer riep de sociaal-democraat Philipp Scheidemann vanuit het raam van de Rijksdag de republiek uit en twee uur later riep de communist Karl Liebknecht de Deutsche Sozialistische Republik uit. Max von Baden trad af en benoemde, wat overigens in strijd was met de grondwet, Friedrich Ebert tot rijkskanselier. Onder leiding van de politicus Matthias Erzberger werd op 11 november 1918 in het bos van Compiègne de wapenstilstand gesloten en kwam er een einde aan ruim vier jaar oorlog.
De keizer vlucht naar Nederland
Het belangrijkste wat nu in Spa moest gebeuren was de keizer in veiligheid te brengen. Zeer vroeg in de ochtend van zondag 10 november verlieten Wilhelm en zijn gevolg het Duitse hoofdkwartier per keizerlijke trein. Bij de nadering van Luik werd halt gehouden omdat men vreesde dat opstandige soldaten de trein daar zouden aanhouden. Het gezelschap stapte over in een aantal auto's. De keizerlijke trein reed leeg verder, richting Nederland.
(zie
dagboek Ilsemann 10 november)
M.W.R. van Vollenhoven, de Nederlandse gezant in Brussel, was in de avond van zaterdag 9 november door het keizerlijk hoofdkwartier ingelicht dat de keizer zo mogelijk nog die nacht, of anders de volgende ochtend vroeg, naar Nederland zou vertrekken. De keizer had daarbij verzocht dat koningin Wilhelmina dadelijk zou worden verwittigd. Van Vollenhoven had onmiddellijk twee medewerkers met dit bericht naar Den Haag gezonden, naar H. van Karnebeek, de minister van Buitenlandse Zaken en, vermoedelijk ook naar koningin Wilhelmina. Ook had Van Vollenhoven vanuit Brussel een attaché, W.J.B. Verbrugge van ’s Gravendeel, naar Eysden gestuurd om de grenswacht order te geven de Duitse keizer en zijn gevolg door te laten. Dit laatste zou kunnen verklaren dat de Nederlandse grenswacht te horen kreeg dat de Nederlandse regering van de komst van de keizer op de hoogte was. Door omstandigheden had deze koerier vertraging opgelopen, waardoor hij kort na het Duitse gezelschap te Eysden arriveerde.
Was de Nederlandse regering op de hoogte?
Of de Nederlandse regering volledig op de hoogte is geweest is twijfelachtig. De handelwijze van Van Vollenhoven hoeft daar niet perse te wijzen op het inlichten van de Nederlandse regering. Het was niet meer dan zijn plicht onmiddellijk zijn eigen minister in te lichten over een bericht van dergelijke importantie. Het sturen van een koerier naar Eysden, en dan nog wel met een dergelijke opdracht, doet vermoeden dat in Nederland tenminste enige voorkennis moet hebben bestaan van wat er te gebeuren stond. Het is immers nauwelijks voor te stellen dat een gezant uit Brussel een dergelijke beslissing - die vooruitliep op een officiële toelating van de keizer - geheel op eigen gezag zou hebben kunnen nemen. Aangenomen mag dan ook worden dat in ieder geval Van Karnebeek als minister van Buitenlandse Zaken al enige tijd iets meer wist.
Reeds in de dagen direct na de komst van de keizer deden in Nederland geruchten de ronde dat de regering vooraf van de komst van Wilhelm had geweten. Hierbij werd vooral gewezen op het bezoek dat de adjudantgeneraal van koningin Wilhelmina, generaal Johannes van Heutsz (de ‘held van Atjeh’), kort tevoren aan het Duitse hoofdkwartier te Spa had gebracht. Minder dan een halve dag voordat de keizer naar Nederland vertrok, was hij langs dezelfde weg die de keizer had genomen naar ons land teruggekeerd. Zo schreef het ‘Rotterdamsch Nieuwsblad’ van 11 november: ‘Toen de vorige week gemeld werd, dat generaal Van Heutsz naar het Duitsche hoofdkwartier vertrokken was, begreep niemand waartoe deze reis diende. Nu is het waarschijnlijk, dat toen reeds een vertrouwensman de Nederlandsche Regeering, die te voren wel zal zijn ingelicht over mogelijke gebeurtenissen, bij de maatregelen voor een vlucht naar ons land kan hebben geadviseerd.’
|
Hoe
gehaat de Duitsers tijdens de oorlog waren blijkt uit deze
propagandaposter die tijdens de oorlog werd gebruikt om de verkoop
van Amerikaanse
oorlogsleningen te promoten.
V.l.n.r. Wilhelm, Hindenburg, Kroonprins Wilhelm,
admiraal Tirpitz |
Stellige ontkenningen van de regering en van Van Heutsz zelf dat zijn reis iets met de komst van de keizer te maken had en dat hij uitsluitend was gegaan om de militaire situatie te bestuderen, werden sceptisch ontvangen. Zo wees ‘De Telegraaf’ er op 16 december 1918 op dat de officiële lezing wel veel absurditeiten vertoonde: op 26 oktober nam Ludendorff zijn ontslag en op 28 oktober braken in Duitsland onlusten uit - desondanks trok Van Heutsz naar België om de militaire situatie te bestuderen en terwijl de geruchten daarover al circuleerden en de keizer de dag dat Van Heutsz in Spa vertoefde, onder grote druk van de regering en van zijn adviseurs stond, zou Van Heutsz niets hebben gemerkt van een ophanden zijnde abdicatie… Men vond het verhaal uiterst twijfelachtig.
Er is overigens reden om aan te nemen dat Van Karnebeek zijn collega's in de Ministerraad buiten dit alles heeft gehouden. De minister-president, C.L.M. Ruys de Beerenbrouck, schijnt in ieder geval van niets geweten te hebben. Hij was er, zo blijkt uit een kanttekening op een rapport dat de Maastrichtse garnizoenscommandant Van Deyl over de zaak schreef, maar weinig mee ingenomen dat deze de trein van de keizer reeds Nederland had binnengelaten. Ook vroeg hij zich in een notitie van 10 januari 1919 af, wat nu de rol van de heer Verbrugge van 's Gravendeel was geweest: ‘Hoe en op wiens last is hij te Maastricht per automobiel gekomen? Bereidde de Nederlandse legatie te Brussel de overkomst van den ex-keizer voor?’ Van Karnebeek schreef alleen maar: ‘Brief naar Brussel is afgezonden om inlichtingen.’ Het behoeft geen verwondering te wekken dat gezant Van Vollenhoven daarop niet, althans niet schriftelijk, reageerde.
Er blijven echter raadsels verbonden aan de komst van de keizer. Zo meldt H.J. Scheffer in November 1918 (Amsterdam -1968): … de bewering van Scheidemann in zijn ‘Memoiren’, dat Wilhelmina de Duitse keizer had uitgenodigd op verzoek van de Engelse koning, daar deze zag aankomen dat zijn neef wel eens in grote moeilijkheden zou kunnen geraken als hij in handen zou vallen van de vijanden van Duitsland… Wilhelmina zelf stelt het in 'Eenzaam maar niet alleen' voor alsof de komst van Wilhelm een complete verrassing voor haar was, wat zou kunnen betekenen dat regering geheel buiten de koningin om heeft gehandeld. Zij vertelt zeer vroeg in de ochtend te zijn gewekt met de tijding dat de Duitse keizer aan de grens was verschenen en dat zij aanvankelijk niet begreep waarom Wilhelm was gevlucht. En, zo gaat Scheffer verder: in zijn ‘uitermate onbenullige memoires’ (‘Ereignisse und Gestalten’) rept Wilhelm II met geen woord over de wijze waarop hij in Nederland terecht is gekomen. Ilsemann vermeldt in
zijn dagboekaantekeningen het bezoek van een generaal
[waarschijnlijk dus Van Heutsz] aan Spa, maar niet diens naam en ook niet de reden van het
bezoek of inhoud van het gesprek. (zie
dagboek Ilsemann 8 november)
(zie
voetnoot)
Uit die dagboekaantekeningen blijkt echter ook dat de keizer zelf niet op de hoogte was van eventuele vluchtplannen: ‘…De keizer moest zo mogelijk nog vandaag naar het buitenland. De tocht naar Zwitserland was niet veilig, ook zou een verblijf aldaar wegens het internationale publiek te gevaarlijk zijn…’ En even verder: …Om zeven uur komen Von Plessen en Hintze en blijven tien minuten alleen bij de keizer. Daarna gaat Plessen in de adjudantenkamer. 'Mijne heren (Hirschfeld en ik) pakt u alles in, om acht uur rijdt de keizer naar het station, al het verdere zult u in de trein vernemen.' Om kwart voor acht stappen Hirschfeld en ik bij de keizer in de auto, die ons naar het station brengt. Daarbij zegt Z.M.: 'Plessen en Hintze willen, dat ik vannacht naar Nederland vertrek. Ik kan mij met dit voorstel nog niet akkoord verklaren. Ik laat nog troepen hierheen komen. Ik laat zojuist het leger weten, dat ik blijf als koning van Pruisen, en dan zou ik vluchten voordat zij zijn aangekomen? En als zij mij dan trouw blijven en voor mij vechten? Zelfs wanneer maar enkelen van hen mét de heren uit mijn omgeving trouw blijven, dan vecht ik samen met hen tot het uiterste, ook al zou dat voor ons allen de dood betekenen, - voor de dood ben ik niet bang! Nee, ik blijf hier!' Na een korte pauze vervolgt de keizer met een diepe zucht: 'Het beste zal nog zijn, dat ik mij doodschiet.'
(zie
dagboek Ilsemann 9 november)
|
De
keizer afgezet - de puinhopen worden
zichtbaar. |
Vlak voor zijn vertrek naar Nederland blijkt dat de keizer eigenlijk helemaal niet wil (of durft): …‘Plotseling zei Z.M.: …‘Ik kan mij nog altijd niet verenigen met het besluit naar Holland te gaan! Indien nu ook daar het bolsjewisme uitbreekt?' Plessen en Grünau stelden hem gerust: 'Daar zal het niet komen en indien toch, dan in een veel mildere vorm.'…
(zie
dagboek
Ilsemann 10 november)
De conclusie moet luiden dat voor de vlucht van de keizer geen plannen klaar lagen en dat ter plekke maatregelen zijn getroffen om hem in veiligheid te brengen. Het telefoongesprek met gezant Van Vollenhoven blijkt dus het eerste ‘officiële’ contact geweest te zijn met een Nederlandse regeringsvertegenwoordiger. Van Heutsz is dus in elk geval niet op de hoogte geweest omdat er tijdens zijn bezoek nog geen plannen voor een vlucht waren gemaakt. Ook de Nederlandse regering was dus van tevoren niet op de hoogte van de vlucht van de keizer.
Toen Van Karnebeek op zondagochtend 10 november om even over achten van zijn bezoek aan koningin Wilhelmina was teruggekeerd, kwam dr. Friedrich Rosen, de Duitse gezant in Den Haag, bij de minister. Hij was 's nachts via Brussel telegrafisch over de komst van de keizer ingelicht. Rosen noch Van Karnebeek voelde veel voor het denkbeeld de keizer op een van de buitenverblijven van de koningin onder te brengen, gezien de binnen- en buitenlandse toestand. Van Karnebeek kwam toen met de gedachte graaf Godard van Aldenburg Bentinck, te vragen de keizer op zijn landgoed in Amerongen gastvrijheid te verlenen. De familie Bentinck had een Duitse en een Engelse tak en bovendien had een oudere broer van de graaf op 9 augustus 1909 de Duitse keizer en keizerin ontvangen op het kasteel Middachten in de gemeente Rheden. ‘Wilhelm zou echter alleen ‘provisorisch’ in Amerongen kunnen blijven, liever zag men hem ondergebracht op Schiermonnikoog maar nog liever doorreizen naar Zweden’, aldus een dagboekaantekening van P.J.M. Aalberse, Minister van Arbeid, die bij de besprekingen aanwezig was.
'Met mijn hart direct en gaarne, maar de harde werkelijkheid maakt het mij onmogelijk, ik heb geen levensmiddelen genoeg, geen brandstof en onvoldoende personeel', antwoordde de graaf, nadat hem door graaf F.A.C. Lynden van Sandenburg, commissaris van de koningin in Utrecht, werd gevraagd de keizer voor enkele dagen te huisvesten. De graaf aarzelde en vroeg, nadat Lynden van Sandenburg hem nog eens met klem had gevraagd in te stemmen, een half uur bedenktijd. Het was zijn oudste zoon Carlos, die hem overhaalde. 'Bentincks ontvingen de keizer in de dagen van zijn luister; nu hij is gevallen, kunnen wij niet weigeren hem onderdak te verlenen'. Bovendien was de graaf Johannieterridder en de keizer hoofd van de Johannieterorde - een verzoek om hulp van een broeder in nood kon hij dus onmogelijk weigeren. Toen Lynden van Sandenburg voor de tweede maal belde, stemde de graaf in, mits de dingen die nodig waren werden verstrekt. Hierin werd toegestemd – de financiële afwikkeling zou later nog tot problemen leiden.
In het anders zo stille kasteel Amerongen ontstond vanaf dat moment een drukte van belang. De twee hotels die Amerongen rijk was werden afgehuurd en van heinde en ver werden de benodigde goederen aangevoerd. De sinds maanden door benzinegebrek stilstaande auto's werden weer in gereedheid gebracht. Benzine werd gehaald van het in de nabijheid gelegen vliegveld. Overal werd personeel aangeworven, graaf Bentinck van Zuylestein bracht fazanten en paarden werden van Middachten aangevoerd. Alles werd in het werk gesteld de vluchteling Wilhelm van Hohenzollern, die de volgende dag zou arriveren, een vorstelijk welkom te geven.
De regering had inmiddels besloten de keizer als vluchteling toe te laten. Om kwart over zes 's avonds vertrok een Nederlandse delegatie per trein naar Maastricht om de keizer de beslissing van de regering mede te delen. Ook de Duitse gezant Rosen reisde met dezelfde trein. Om half één 's nachts werd de keizer medegedeeld dat Nederland hem asiel had verleend.
De reis van Eysden
naar Amerongen
Op maandag 11 november,
de dag van de wapenstilstand, vertrok de keizerlijke trein om 9.20 in de ochtend naar Maarn, via Maastricht, Roermond, Venlo, Nijmegen en Arnhem.
[Opmerking: De machinist die de keizerlijke trein op
deze dag reed was Johannes van Giersbergen (1880-1964). Op
die bewuste dag werd hij in zijn woonplaats Arnhem uit bed
gehaald waarbij hij de opdracht kreeg een trein naar Maarn
te brengen. Om welke trein het ging en wie de inzittenden
waren, werd hem niets verteld – hem werd alleen medegedeeld
dat het erg belangrijk was. Pas toen hij in Eijsden aankwam
realiseerde hij zich dat het de trein was die keizer Wilhelm
zou vervoeren. (Mededeling per email van zijn kleindochter
Agnes Boddington – maart 2010)]
De kranten hadden ondertussen uitvoerig bericht over de vlucht van de keizer en de trein reed langs duizenden mensen (onder wie veel Belgische vluchtelingen), die onderweg de keizer uitfloten en verwensingen toeriepen. Om half vier 's middags kwam men aan in Maarn. Daar stond een ontvangstcomité, onder anderen bestaande uit graaf Bentinck, de commissaris van de Koningin, de burgemeesters van Maarn en Doorn en generaal-majoor Onnen, hoofd van de interneringsdienst. In de regen ging het gezelschap per auto naar kasteel Amerongen. Naar verluidt wreef de keizer, toen hij tenslotte zijn nieuwe verblijfplaats had bereikt, zich de handen en zei tot zijn gastheer: ‘Geef me nu een kop echte goede Engelse thee.’
Waarop graaf Godard hem glimlachend verzekerde dat zulks zou gebeuren.
|
Terwijl
Wilhelm wachtte op toestemming toegelaten te
worden
tot Nederland vierde de wereld feest vanwege de
vrede |
De keizerlijke trein werd na aankomst in Maarn door de Nederlandse regering in beslag genomen en de Duitse officieren moesten hun wapens inleveren maar de sabels mocht men behouden. Bij aankomst in Amerongen echter eiste generaal-majoor Onnen dat de officieren alsnog hun sabels zouden inleveren wat tot grote irritatie leidde. Zowel de familie Bentinck als de Duitse gezant Rosen protesteerde bij minister Van Karnebeek over deze onridderlijke behandeling en de Duitse officieren kregen later hun sabels terug. Het gevolg van de keizer werd ondergebracht in plaatselijke hotels en bij particulieren onder, naar eigen zeggen, primitieve omstandigheden.
Over de treinreis naar Maarn - Amerongen zijn twee verslagen
bekend:
de dagboekaantekeningen van Ilsemann van 11 november
1918 en
het verslag van de treinreis geschreven door
secretaris-generaal J.B. Kan die deel uitmaakte van de Nederlandse delegatie die de keizer in Eysden opzocht om hem mede te delen dat hem in Nederland asiel was verleend.
Troonsafstand van de keizer
De vlucht van de keizer leidde aanvankelijk in Duitsland tot groot ongeloof dat snel plaats maakte voor afkeuring. De Nederlandse gezant in Berlijn berichtte hoe conservatieve Pruisen met tranen in de ogen en schaamte in de stem met de grootste bitterheid en zelfs met verachting spraken over het gedrag van hun vroegere vorst.
Enige tijd werd door de geallieerden nog overwogen Nederland om uitlevering van de keizer te verzoeken. Sommige geallieerde woordvoerders spraken er hun verbazing over uit dat Nederland de keizer, nu Duitsland toch niet meer te duchten viel, onderdak bood. Dat vertroebelde de relaties behoorlijk, ondanks het feit dat de keizer op 28 november 1918 de definitieve
acte van
troonafstand tekende. Op 10 mei 1919 verleende de Nederlandse regering de ex-keizer officieel asiel.
|
De
keizer op zijn kasteel in Amerongen -
de slagvelden kunnen worden geruimd. |
De Entente-landen oefenden regelmatig druk uit op Nederland om de keizer uit te leveren. In het vredesverdrag was artikel 227 opgenomen waarin de berechting van Wilhelm werd verlangd. Op grond hiervan ontving de Nederlandse regering in januari 1920 een formeel uitleveringsverzoek. De keizer diende berecht te worden voor misdaden als schending van de Belgische neutraliteit, massadeportaties, systematische verwoesting van landstreken en onbeperkte duikbootoorlog. Wilhelm werd geacht hier tenminste moreel verantwoordelijk voor te zijn. Nederland weigerde want als neutrale staat kon het niet gedwongen worden tot handelingen die tegen zijn eigen wetten en overtuiging ingingen. Daarna werd er niet verder aangedrongen op de uitlevering van ex-keizer Wilhelm – het voorkomen van internationale politieke spanningen was daarbij de belangrijkste reden.
Ex-keizer Wilhelm zou als zestigjarige in Nederland nog een tweede leven leiden, meer dan twintig jaar lang, eerst op kasteel Amerongen, daarna in
Huis Doorn dat hij betrok in 1920. Het was het leven van een niet onsympathieke, vriendelijke oude edelman en grand seigneur, die hout hakt om fit te blijven, die na het overlijden van zijn vrouw Auguste Viktoria met de veel jongere prinses Hermine von Reuss hertrouwt, vaak bezoekers ontvangt en leeft met de ijdele hoop dat Duitsland ooit nog eens opnieuw de monarchie zal invoeren. Hij wachtte in Doorn tot zijn volk hem weer nodig had – hij stierf in 1941 in Doorn op 82-jarige leeftijd.
Zijn stoffelijke resten zijn overeenkomstig zijn laatste wil
bijgezet in een mausoleum op het landgoed.
|