|
Verslag van Mr.
J.B. Kan van de reis met de
keizerlijke trein naar Maarn op 11 november 1918 |
|
Een van de Nederlandse delegatieleden was de secretaris-generaal in algemene dienst mr.
J.B. Kan. Hij was, zoals blijkt uit een mededeling van zijn zoon mr.
J.M. Kan, gewoontegetrouw vroeg gaan tennissen en weggeroepen. Kan heeft een uitvoerige beschrijving gegeven van het bezoek aan de keizer in een manuscript (in het bezit van
J.M. Kan) dat als het begin van nooit voltooide memoires kan worden opgevat. Deze beschrijving werd voor het eerst gepubliceerd in
H.J. Scheffer - November 1918 - Journaal van een revolutie die niet doorging (Amsterdam 1968 ) blz. 64-66 |
|
Nadat ik Zondag 10 November den ganschen dag met Minister Ruijs de Beerenbrouck en andere Ministers had gewerkt in verband met gespannen binnenlandschen toestand, kreeg ik te ± 3 uur opdracht van den Heeren Ruijs en v. Karnebeek om mij, met Mr. Doude v. Troostwijk dien eigen middag nog naar Eysden te begeven, waar de Duitsche Keizer in zijn trein zich bevond. 's Morgens toch was bericht gekomen, dat ZM als vluchteling, na afstand van den troon te hebben gedaan, ons land binnen was gekomen.
Wij vertrokken te kwart na zes met den trein naar Maastricht, waarin zich ook de Duitsche gezant Dr. Rosen bevond. In Eindhoven sloot zich bij ons aan de Commissaris der Koningin in Limburg, Baron van Hövell tot Westerflier. Te Maastricht wachtte ons een militaire auto, waarmee wij, achter den auto van den gezant, naar Eysden reden. De gezant was onmiddellijk in den trein door den Keizer ontvangen, had onze a.s. aankomst bericht en een adjudant wachtte ons reeds op het perron met het bericht, dat ZM - het was inmiddels ruim half één 's nachts geworden - ons nog zou ontvangen. Inderdaad werden wij dan ook spoedig in den salon gelaten die in den trein voor den Keizer beschikbaar is, waar de Gezant ons aan ZM voorstelde. De Keizer begon aanstonds zelf te spreken, dat de omstandigheden hem genoopt hadden zijn leger te verlaten, dat hij als vluchteling ons land betrad en bereid was onze Koningin zelfs als gewoon soldaat te dienen - hij had toch ook enkele droppels Oranje-bloed in de aderen - tegen de Bolsjewiki's. Was dat onnoodig, dan als ingenieur van den Waterstaat!
Toen onze deputatie, bij monde van van Hövell, den Keizer vroeg wel zijne goedkeuring te willen hechten aan de schikking der Regeering, dat zijn trein den volgenden morgen [11 november 1918] ± half 10 zou vertrekken naar Maarn, waar ZM afgehaald zou worden door graaf Bentinck die hem op zijn Kasteel Amerongen gastvrijheid bood, luidde het antwoord, dat hij niets meer te bevelen had, maar dat, zoo hij zelf eene schikking had moeten maken, hij stellig geen betere had kunnen uitdenken. Daarna eindigde de nachtelijke audiëntie. Wij bleven nog eenige tijd met het gevolg bijeen en gingen toen per auto terug naar Maastricht om den volgenden morgen tegen 9 uur weer in Eysden present te zijn.
In den Keizerlijken trein werd ons ieder een afzonderlijk compartiment aangewezen, dat van alle gemakken was voorzien en vroeger tot verblijf had gediend van Hindenburg, Ludendorff en anderen. Al zeer spoedig kwam de Admiraal von Platen ons zum Frühstück einladen, dat geserveerd werd in een specialen wagen van den trein, een soort longroom. Aanstonds kwam toen de Keizer die in het midden plaats nam tusschen Mr. Doude en mij. Aan den overkant zaten v. Hövell en de Duitsche Gezant.
De Keizer bediende zelf uit groote voor hem geplaatste schotels het gansche gezelschap en noodigde daartoe uit: 'Kinder, so gibt doch eure Teller!' Bij het dejeuner dat, althans wat het zitten aan tafel betreft, tot ruim half één, dus drie uur duurde, praatte ZM voortdurend en opgewekt. Over politiek en particuliere zaken alles door elkaar. Hij hechtte er blijkbaar zeer aan ons duidelijk te maken dat hij niet de minste schuld aan den oorlog had. Daarvoor gaf ZM verschillende feiten.
1. Was hij op zijn jacht de Hohenzollern aan het spelevaren in de Scandinavische wateren en zóó weinig op oorlog bedacht, dat hij bijna door de Engelschen krijgsgevangen was gemaakt.
2. In Engeland lagen al sedert begin juni 1914 verschillende transportschepen met troepen bemand, quasi voor vervoer naar Indië, maar inderdaad om aanstonds aan het vasteland gedebarqueerd te worden.
3. Toen de mobilisatie in Rusland werd gerapporteerd, zijn door ZM met den Tsaar verschillende telegrammen gewisseld. Nadrukkelijk is van Duitsche zijde er op gewezen, dat als Rusland mobiliseerde, Duitschland desgelijks moest doen en dat dit dan, al ware het slechts om de enorme kosten, onvermijdelijk oorlog beteekende. De Tsaar zou toen verschrikt een Generaal hebben ontboden en dien hebben gelast den order tot mobilisatie in te trekken. De Generaal sprak alvorens in dien zin te handelen, met een collega en gezamenlijk kwam men overeen den Tsaar wijs te maken, dat de mobilisatie niet meer ongedaan gemaakt kon worden, wat geschied is. Inde helium. Dit alles zou een van de beide Generaals later Keizer Wilhelm persoonlijk hebben verteld.
4. In het Franse bezette gebied ontdekte men een berg van stroo opgestapeld als een hooiberg. Toen men nader dit 'stroo' onderzocht, bleken aan de binnenzijde van den berg halmen [aren?] aanwezig. Het was graan dat reeds sinds Mei 1914 voor de mobilisatie was opgeslagen!
De Keizer bleek ten zeerste te hechten aan deze argumenten, want herhaaldelijk vroeg hij ons, of wij nu niet beseften, dat hij nimmer die enorm zware verantwoordelijkheid van den oorlog op zich zou hebben genomen en toen wij later met den Duitschen Gezant, Dr. Rosen, terugreisden, zei deze: 'De Heeren zullen nu toch zeker wel begrijpen, dat onze Keizer aan den oorlog part noch deel heeft gehad.'
Afgezien van deze politieke aangelegenheid, sprak ZM nog zeer uitgebreid over zijne Engelsche politiek. Steeds was deze uitermate vriendelijk voor Engeland geweest. Hij zelf was door zijne opvoeding zeer gelieerd met de Engelschen geraakt en zijne sympathie was dan ook tot vóór den oorlog steeds aan Engelsche zijde geweest. ZM was diermate vertrouwd met de Engelsche taal, dat hij de vlak voor den oorlog met Grey gewisselde telegrammen zelf placht te redigeeren, omdat het Auswartige Amt wel vertalingen, maar geen echte Engelsche telegrammen kon leveren.
Ook met de Engelsche Koninklijke familie was ZM altijd zeer vertrouwd geweest. Koningin Victoria was in zijne armen gestorven, omdat de Koning en alle anderen wegliepen toen de doodsstrijd begon. Ook was hij altijd haar liefste kleinzoon geweest. De anderen zaten zóó onder de plak, zelfs toen zij al grootvader en grootmoeder waren, dat zij, zonder hare toestemming, nog geen rijtuig durfden bestellen.
Intusschen belette deze anglo-philie ZM niet om allerlei staaltjes aan te halen, waaruit bleek dat de Engelschen in den oorlog zich als ware barbaren hadden gedragen. Daartoe dienden voorbeelden uit het bezette gebied in Noord-Frankrijk. De bevolking aldaar zou de Duitschers heel wat minder gehaat hebben dan de Engelschen. Zoo zou de maire van een dorp den Keizer eens gesproken hebben over een gemeenschappelijk kerkhof. ZM ontwierp een 'Denckmal', maar toen dit geplaatst zou worden, kwam de maire vragen om bij de onthulling vooral te doen uitkomen, dat wel Franschen en Duitschers, maar nimmer Engelschen daar begraven mochten worden! De verhouding tusschen Franschen en Duitschers was zóó goed, dat men tegen Kerstmis een ezel die tusschen de beide linie's graasde, van Duitsche zijde met geschenken behangen, naar de Franschen zond die behangen met een houten IJzeren Kruis terugkeerde.
Daarentegen was ZM weer sterk in anecdotes om te doen uitkomen, dat de Fransche geest een al te lichtzinnige was. Hij wees op het aantal geslachtszieken enz. en vertelde dat in een dorp van Noord-Frankrijk de moeder van een gezin dat hooger stond dan de middelstand, ten aanzien van hare huwbare dochters getuigde: ‘elles
travaillent’. Toen naar den aard van den arbeid werd gevraagd, bleek dat deze bestond in het houden van relaties met mannen.
Een gansch dorp in N. Frankrijk bestond van de advocaten uit Parijs die daar hunne amies hadden en steeds processen uitlokten om een voorwendsel tot séjour te vinden.
De Keizer was steeds persoonlijk op uitnemende voet met de bevolking in het bezette gebied. Meermalen had hij zelf voor een gansch dorp hout gehakt en dat onder de bevolking verspreid. Ook moedigde hij overal den gemeenschappelijken arbeid der onderscheidene gezindten aan.
Verschillende van deze zaken zijn ook besproken aan het diner dat te ruim één uur aanving en waarbij de Keizer weer zijn vroegere plaats innam om tot ruim half drie te blijven. Daarbij plaagde hij nog den Overste van de Marechaussee die niet door hem bediend was, met de woorden: 'als ik U vergat, zoudt U mij een slechten conduitestaat geven'.
In het algemeen was de Keizer zeer opgewekt; alleen toen hij begon te vertellen van zijn modeldorp in Oost-Pruisen dat hij zelf had ingericht en wellicht nimmer meer zou zien, kwamen hem de tranen in de oogen. De Duitsche Gezant vond ZM hyper-nerveus, maar voor iemand die hem vroeger niet gekend had, was daarvan weinig of niets te bespeuren.
Toen ZM na het middageten opstond om naar zijn compartiment te gaan, maakte de trein plotseling een scherpen bocht en zou hij gevallen zijn indien ik hem niet had opgevangen. Bij die gelegenheid bleef een knoop van zijn uniform haken aan mijn horloge-ketting; het duurde vrij langen tijd vóórdat ik hem bevrijd had; de Keizer maakte lachend verontschuldigingen.
Bron: H.J. Scheffer - November 1918 - Journaal van een revolutie die niet doorging (Amsterdam 1968 ) blz. 64-66
|
|