naar
vluchtelingen pagina Vluchtoord Gouda door Martin Kraaijestein Belgische vluchtelingen in Gouda tijdens de Eerste Wereldoorlog De komst en de opvang van vluchtelingen staat anno 1998 hoog op de politieke agenda. Dat stond het ook tijdens de Eerste Wereldoorlog. Tachtig jaar geleden op 11 november 1918 kwam er door de wapenstilstand een einde aan deze oorlog. Ons land was neutraal tijdens de Eerste Wereldoorlog, maar deze oorlog is niet aan ons land voorbijgegaan. Naast het geschipper om neutraal te blijven en de economische en sociale problematiek, zoals onder meer de schaarste aan voedsel, kreeg ons land ook te maken met de komst van Belgische vluchtelingen. In de eerste oorlogsmaanden zijn ruim een miljoen Belgen ons land binnengekomen. In de aan België grenzende provincies ontstonden grote problemen. De grote toestroom werd met name veroorzaakt door de val van Antwerpen begin oktober 1914. Een groot aantal vluchtelingen keerde, nadat de oorlogshandelingen in een deel van België verminderden, weer terug, maar zeker ruim honderdduizend Belgische vluchtelingen hebben de oorlogsjaren in ons land doorgebracht. Van diegenen die hier langer bleven en niet zelf voor huisvesting, voedsel en kleding konden zorgen, werd opvang geregeld bij particulieren. Tevens richtte de rijksoverheid voor de vluchtelingen, in het bijzonder de minvermogenden, een aantal vluchtelingenkampen, vluchtoorden genoemd, op. De vluchtoorden voor burgers werden gevestigd in Nunspeet, Ede en Uden. Daarnaast heeft ook Gouda een vluchtoord binnen de gemeentegrenzen gehad. Het opmerkelijke daarvan is dat, in tegenstelling tot de andere vluchtoorden, het vluchtoord Gouda is voortgekomen uit het particulier initiatief. De komst naar Gouda: het ontstaan van het vluchtoord Gouda Om de druk van de vluchtelingenstroom in het Zuiden van ons land te verminderen werden de vluchtelingen ook over het land gespreid. De eerste grote groep Belgen, zon 150, kwam in Gouda aan op 9 oktober 1914. Voor veel Gouwenaars was dit reden om zich in grote getale naar het station te begeven om het tafereel van de komende vluchtelingen te aanschouwen. Niet elke Gouwenaar was over die belangstelling te spreken. In een ingezonden stuk in de Goudsche Courant van 10 oktober 1914 sprak een burger zijn misnoegen uit over die belangstelling. Hij vroeg zich af of de Gouwenaars waren gekomen (-)"om die ongelukkige Belgen, die door den oorlog uit hun land verdreven zijn te gaan bekijken, alsof het 'wilde dieren waren'? Ik begrijp volstrekt niet wat er aan...armoede en ellende te zien is.(-)" In de loop van de maand oktober nam het aantal vluchtelingen aanzienlijk toe. Op 1 november 1914 waren er in Gouda 1444 vluchtelingen. Naast opvang bij particulieren werden de vluchtelingen onder meer tijdelijk ondergebracht in een aantal ruimten van de sociëteit "Ons Genoegen", de sociëteit "de Reünie" en in de concertzaal van de "Katholieke sociëteit". Tevens verbleven er vluchtelingen op een in de haven liggende boot. Een bijzondere vorm van opvang vond plaats in enkele verwarmde kassen op het terrein van de N.V. Snijgroenkweekerij v/h Gebr. Steensma aan de Graaf Florisweg.
Vrij spoedig werd bijna dit gehele terrein, met kassen, van ca. 5 ha. bestemd en verder ingericht voor de opvang van vluchtelingen. De rijksoverheid sloot hiervoor een huurovereenkomst met het bedrijf. Het vluchtoord Gouda was een feit. Van de zes grote kassen van ca. 1000 m2 werden er drie ingericht als slaapzaal, twee als recreatiezaal en een als eetzaal. Twee van de resterende drie kleine kassen kregen de bestemming wasgelegenheid en de andere diende als bijkeuken. Daarnaast werd een aantal houten gebouwen neergezet onder meer om te dienen als leslokaal, werkplaats, ziekenhuis, kledingmagazijn, kerk en keuken. Verder werden er op het terrein op voor de vluchtelingen nog eens 64 demontabele woningen neergezet.
De opvang van en het regelen van huisvesting,
voeding en kleding was in handen van het particulier initiatief, waarbij het
gemeentebestuur hand- en spandiensten verleende. De rijksoverheid vergoedde de kosten,
daarnaast waren er particuliere bijdragen. Al spoedig na de mobilisatie in augustus 1914
was in Gouda, zoals in veel plaatsen, een Steuncomité in het leven geroepen: "Het
Comité tot Steun aan Noodlijdenden door de Mobilisatie". Uit dit comité werd een
speciaal comité voor de vluchtelingen gevormd.
De rijksoverheid was tevreden over het particulier initiatief, want in december 1914 volgde een officiële erkenning van het vluchtoord. Belangrijk, zeker met de winter voor de deur, was dat de kassen verwarmd konden worden. Tot in het voorjaar van 1919 zou het vluchtoord blijven bestaan. Hoewel er natuurlijk voortdurend wisselingen plaatsvonden, mensen die terugkeerden, overgeplaatst werden of elders huisvesting konden krijgen, is het vluchtoord gedurende de geheel oorlogsperiode goed bezet gebleven. Het aantal vluchtelingen, mannen vrouwen en kinderen, dat in het vluchtoord Gouda verbleef, varieerde in de loop van de oorlogsjaren.
Na de turbulente beginperiode eind 1914 was de
bezetting in het vluchtoord Gouda op 1 maart van de jaren 1915, 1916, 1917 en 1918
respectievelijk: 1962, 1517, 1148 en 1183. De overgrote meerderheid van de Belgen bestond
uit Vlamingen. Daarnaast woonden er gedurende de oorlog in Gouda nog enkele honderden
Belgische vluchtelingen zelfstandig of waren ondergebracht bij particulieren.
De vrouwen konden 1x per week hun eigen was doen. Het eten in het vluchtoord was sober, maar dat was buiten kamp niet veel anders, zeker in het laatste oorlogsjaar.
In het vluchtoord kregen de kinderen ook onderwijs. Voor de jongens was er een leerplicht van zes tot zestien jaar, voor de meisjes van zes tot veertien jaar. Kleuters van 2˝ tot zes jaar konden naar de "fröbelschool". Daarnaast was er voortgezet onderwijs en konden zowel jongens als meisjes vakopleidingen volgen.
Voor vrouwen en meisjes werden in Gouda, zoals ook in veel andere plaatsen, naai- en breiklassen ingericht, waar voor de vluchtelingen kleding werd vervaardigd. De vluchtelingen verrichtten ook tal van andere werkzaamheden. In Gouda werden bijvoorbeeld demontabele woningen gebouwd. Voor een Engelse liefdadigheidsorganisatie, die de goederen in Engeland verkocht, maakten de vluchtelingen uiteenlopende produkten zoals bijvoorbeeld vlechtwerk (manden) en speelgoed. De centrale gedachte was om de vluchtelingen bezig te houden omdat men vreesde dat "ledigheid tot geestelijk verval zou kunnen leiden". Voor het werk ontvingen de vluchtelingen een bescheiden vergoeding. Om de vluchtelingen te vermaken werden er avonden met onder meer muziek en toneel georganiseerd. Daarnaast was er onder meer een turnvereniging en had men een eigen muziekkorps. Voor de geestelijke verzorging zorgde mijnheer pastoor.
Zeker gezien de tijdsomstandigheden, werd er
redelijk goed voor de vluchtelingen gezorgd. Maar bij veel vluchtelingen waren de
problemen groot. Niet alleen was men van huis en haard verdreven. Dikwijls was er grote
ongerustheid over het lot van verwanten. Zeker bij de chaotische vlucht naar ons land
waren mensen elkaar kwijtgeraakt. Daarnaast was er zorg over het lot van familieleden die
in België waren achtergebleven of in het overgebleven Belgische leger aan het front
vochten.
De burgemeester kon dan ook in november 1914 aan de Commissaris van de Koningin in Zuid-Holland melden dat de Gouwenaars een positieve houding hadden aangenomen ten opzichte van de vluchtelingen en zeer met hun lot waren begaan. Maar er waren er ook andere geluiden. Die kwamen in 1915 tot uiting tijdens een debat in de Goudse gemeenteraad over de vraag of in deze moeilijke tijden de jaarlijkse kermis wel door moest gaan. Het Goudse gemeenteraadslid Donker was van mening dat als de kermis zou doorgaan er grote problemen zouden ontstaan vanwege de aanwezigheid van de Belgische vluchtelingen:"(-) Wij allen weten toch, dat van een groot deel hunner het gehalte nu niet zoo goed is (-)." Ook het raadslid Kolijn gaf zijn visie op de Belgen:"(-)Velen van ons weten helaas al uit eigen ervaring, en anders uit mededeelingen van anderen, dat het optreden van de Belgen, wat betreft het terrein van het zedelijk leven, nu niet schitterend is te noemen".
Maar een deel van de Goudse bevolking pikte deze
stellingname niet. Als reactie kreeg het gemeentebestuur een petitie ondertekend door 343
Goudse burgers. Zij betreurden de onsympathieke wijze waarop in de Raadsvergadering was
gesproken is over de hier verblijvende Belgen. Zij waren van mening dat de overgrote
meerderheid van de Gouwenaars de aanwezigheid van de Belgische vluchtelingen op hoge prijs
stellen.
De N.V. Snijgroenkweekerij v/h Gebr. Steensma had
in 1914 groot belang bij de verhuur van het terrein en de kassen, aangezien door de oorlog
de export bijna geheel was weggevallen. Later werden in de Tweede Kamer kritische vragen
gesteld over de gesloten overeenkomst. Bijzonder gevoelig lag het feit dat de voorzitter
van de Commissie van Toezicht van het vluchtoord, IJssel de Schepper, die een belangrijke
rol had gespeeld bij het tot stand komen van de overeenkomst tevens commissaris was van
het bedrijf. Volgens sommige Tweede kamerleden was, door de "twee petten", de
huur van het complex veel te hoog uitgevallen. De kwestie, waarover voor- en tegenstanders
elkaar in de haren vlogen, zou nog jaren na de oorlog voortslepen. Martin Kraaijestein
E-mail:
kraaijestein@ext.eur.nl |