naar
vluchtelingen pagina
Belgische vluchtelingen in Dordrecht door Ad van den Boogaard Dit verhaal begint op dinsdagavond 6 oktober 1914 om 22 uur. Nadat de buitenste fortengordel ten oosten van Antwerpen door de Duitsers was veroverd, besloot het Belgisch opperbevel om 's nachts het veldleger over vlotbruggen terug te trekken op de westelijke Schelde-oever. De IIe Belgische Divisie en de Britse Royal Naval Division zouden voorlopig de binnenste gordel van verouderde forten rond de stad verdedigen. Hiermede kwam de stad onder bereik van de Duitse zware kanonnen. Op eerdergenoemd tijdstip werd het volgende bericht voor de bevolking van de Antwerpse agglomeratie uitgehangen: "De toestand te Antwerpen is ernstig. Luitenant-generaal Deguise, bevelhebber der versterkte stelling, heeft hedenavond al de burgemeester der versterkte stellingen de volgende brief geschreven: - Ik heb de eer ter kennis van de bevolking te brengen, dat de beschieting van de Antwerpse agglomeratie aanstaande is. Het blijft wel verstaan, dat de bedreiging met-, of de uitvoering van het bombardement generlei invloed zullen hebben op de duur van de tegenstand, die tot het uiterste zal worden doorgedreven. De personen, die zich aan het bombardement willen onttrekken, worden verzocht zich te verwijderen, zo spoedig mogelijk, in de richting van het Noorden of het Noord-Oosten-". Deze aansporing om te vluchten werd door tienduizenden Antwerpenaren opgevolgd. Zo werden alle treinen richting Nederland bestormd en velen trokken ook te voet met handkarren e.d. naar Nederland, daarbij overnachtend in de open lucht. En terecht, zo bleek, want reeds 24 uur later, op woensdag 7 oktober om 23 uur begon het artilleriebombardement van de stad. De Duitsers zagen kans om de stad binnen enkele dagen te omsingelen en zij dachten daarbij het gehele Belgische veldleger in Antwerpen gevangen te kunnen nemen. Dit lukte niet, omdat dit leger zich snel terugtrok naar het Westen. Tot de overgave van de stad op 9 oktober, regende het granaten in de stad en overal ontstonden branden. De Duitsers trokken het geteisterde Antwerpen binnen en vonden er tot hun verbazing het Belgische veldleger niet, doch alleen het garnizoen, waarvan ook reeds vele soldaten over de Nederlandse grens waren gevlucht. Ook de meeste burgers van de stad waren reeds op 7 oktober de stad uitgevlucht, na de zo duidelijke vingerwijzing van Generaal Deguise. Er zouden slechts ongeveer 15.000 Antwerpenaren niet zijn gevlucht. Wat een bombardement betekende, wisten de bewoners al van 26 augustus, toen Duitse zeppelins de stad hadden gebombardeerd, waarbij ongeveer 25 doden vielen en in 10 straten huizen werden werden vernield. Bij het naderen van de Duitsers hadden ook de dorpen en steden in de omgeving van Antwerpen hun portie artilleriebombardement gehad. Volgens de Dordrechtse Courant waren reeds een aantal dorpen platgeschoten. Op 5 oktober kwamen te Roosendaal reeds twee- à drieduizend vluchtelingen per dag over de grens.De Belgen vluchtten te voet, per trein of per stoomboot richting Nederland. Tienduizenden passeerden Dordrecht met de boot en reisden naar opvangkampen, zoals in Nunspeet en Ede. Velen meerden aan de kaden af en zochten in Dordrecht een toevluchtsoord. Rond de tiende oktober was de aanvoer over water zo groot, dat het gemeentebestuur besloot slechts op medische indicatie vluchtelingen toe te laten aan de wal. Alleen tijdens de reiniging en ontsmetting van de schepen mochten de achterblijvers korte tijd van boord. Negen rijnaken vol mensen, minstens drieduizend in getal, lagen dagenlang op stroom op de rivier de Oude Maas. De ontheemden zaten, onder lange lijnen met wasgoed, in groepjes op het dek. Van het gemeentebestuur, maar ook van particulieren, kregen ze eten en drinken aangereikt. Boterfabriek Albers Creameries schonk belangeloos zevenhonderd liter melk. De negen rijnaken waren in Bergen op Zoom, op uitnodiging van een Rotterdams particulier vluchtelingencomité, volgeladen met Belgische vluchtelingen. Er had echter onvoldoende overleg met de Rotterdamse overheid plaatsgevonden en deze had een politieboot naar Dordrecht gestuurd om de schepen tegen te houden. De zorg voor de mensen aan boord kwam nu ongewild bij het Dordtse gemeentebestuur te liggen. De schepen werden later geconcentreerd bij de Buitenwalevest om het toezicht en de voedselverstrekking te vergemakkelijken. De schepen mochten echter niet aanmeren aan de kade en rijksveldwachters zorgden ervoor, dat niemand ongezien naar de wal kon zwemmen. De gemeente liet tafels en stoelen naar de schepen brengen. Als de schepen werden gereinigd en van nieuw stro werden voorzien, werden de vluchtelingen zolang aan de wal gelaten op een afgesloten terrein. Dit ritueel heeft zich voorgedaan op het terrein van de Zwijndrechtse watertoren aan de overkant van de rivier en later op de gemeentewerf op het industriegebied De Staart. Per spoor arriveerden nog eens honderden andere Antwerpenaren, die wel tijdelijk in de stad mochten verblijven. Iedere aankomst was een gebeurtenis. Op 11 oktober stond een trein een half uur stil tussen wachtpost 36 en 37, voordat hij het station kon binnenkomen. Dordtenaren kwamen massaal uit de nabijgelegen straten om de eerste noden te lenigen. Op het geroep om water en van honger, waren in een ommezien tal van rappe handen gereed en sleepten emmers water aan; flesjes melk voor de kinderen werden over de spoorsloot geworpen, opgevangen en uitgereikt. Brood, appels en peren, zelfs stukken kaas, vonden hun weg. De dankbaarheid was zo groot, dat een Belg beweerde, dat alle drukkerijen in België niet in staat zouden zijn de gevoelens van achting en eerbied voor de Hollanders op papier te kunnen brengen, aldus een dagbladverslaggever. Bij aankomst op het station stonden leden van het Comité voor Huisvesting, zetelend in de wachtkamer der eerste klasse, klaar voor registratie van namen en behoeften. In de wachtkamers van het station worden door jonge dames ook manden met broodjes en flessen melk gebracht om de mensen van de volgende trein direct van eten en drinken te kunnen voorzien. De opvang van de duizenden vluchtelingen vergde veel organisatorisch vernuft. Reeds enige tijd vòòr de toestroom der Belgen was een particulier comité Noordhove opgericht, onder voorzitterschap van de beeldhouwer W.F.Steiner. Het comité was genoemd naar de gelijknamige villa aan de Oranjelaan. Daar werden in eerste instantie de meeste vluchtelingen ondergebracht. Ze kregen er voedsel, inderhaast ingezamelde kleren en medische bijstand. Bakkers en slagers brachten spontaan levensmiddelen en barbiers waren in de buurt om de vervuilde mannen te ontdoen van hun dagen oude baard. De vreemdelingen, ook al kwamen ze maar uit Antwerpen en omgeving, trokken veel bekijks. Dordtenaren maakten uitstapjes naar de schepen met vluchtelingen. Vooral kinderen bleven er eindeloos hangen, of gingen Belgen in de straten achterna, wat bij de achtervolgden ergernis wekte. De wethouder van Onderwijs voelde zich genoodzaakt schoolbesturen aan te schrijven. Onderwijzers werd gevraagd de leerlingen over hun "onvoegzame" gedrag te onderhouden en hen betere manieren bij te brengen. Villa Noordhove bleek al snel te klein voor alle toestromende Vlamingen. Particulieren boden hun huizen aan. Maar de vluchtelingen vonden de volgende dagen ook onderdak bij het Leger des Heils aan de Riedijk, in de Barmhartigheidspost aan de Nieuwstraat, de lange witte defensieloods aan de Cornelis de Wittstraat, de rijnaken Gaston en Sint Antonius en de gymnastieklokalen van enkele scholen. De voormalige sociëteit De Vriendschap aan de Groenmarkt werd ingericht uitsluitend voor vrouwen en meisjes. Hier richtte Comité Noordhove ook een centrale keuken in. Meisjes van de huishoudschool kookten hier met hulp van Belgische dames. Verschillende Dordtse dames namen de zorg voor zuigelingen op zich. In particuliere huizen baadden en verschoonden ze kinderen. De oudere vluchtelingen moesten zich één keer per week kosteloos, maar verplicht reinigen in het volksbadhuis aan de Vest. Op 12 oktober schrijft de Dordrechtse Courant: "Het was gisteren eivol in de RK-kerk aan de Singel waar pastoor Van Lier voor zijn landgenoten een mis opdroeg. Ondanks het feit dat er stoelen waren bijgezet, moesten enige honderden buiten blijven. Weemoed lag op aller trekken, waarin het lijden zijne diepe groeven had gegrift. Slechts de jonge schalkse deernen met hare donkere ogen, haar coquet gekapt hoedloos hoofd, schenen nog te kunnen lachen. In zijn toespraak vermeldt de eerwaarde, dat maandag in Hotel Bellevue een bijeenkomst zal worden gehouden, waar in de eerste plaats de dank der vluchtelingen voor het menslievend optreden van de Dordtenaren zal worden overgebracht. Men moet niet te snel naar Antwerpen terugkeren, zoals de Duitse gouverneur wil. Men wil toch niet alsnog in handen van de Duitsers vallen? De vluchtelingen moeten zich jegens hun gastvrouwen en -heren dankbaar en inschikkelijk tonen. Verscheidenen hebben het nu beter dan thuis" Hoe warm de gevoelens van mededogen ook waren, de burgemeester was niet van zins de gastvrijheid tot in lengte van jaren voort te zetten. Reeds op 19 oktober adviseerde hij de Belgen naar hun vaderland terug te keren. Rust en orde waren er naar zijn mening hersteld. Die informatie had het stadsbestuur verkregen na een gesprek, dat een kleine Dordtse delegatie in Antwerpen had gevoerd met de Duitse bezetter en de lokale overheid. Wie direct aan de oproep om te vertrekken, gehoor wilde geven, kon gratis een treinkaartje krijgen. Ruim achtduizend Vlamingen maakten er gebruik van. Toch bleven zo'n duizend uitgewekenen achter, onder wie veel schippers. Interessant is een brief van 17 oktober 1914 van de burgemeester aan het Comité voor Huisvesting. De burgemeester schrijft: "Naar ik verneem worden vluchtelingen, welke behoren tot de bezetting der op stroom liggende schepen door de leden van comités of door hunne tussenkomst bij ingezetenen in de stad ondergebracht. Ik verzoek u dringend u daarvan te onthouden, omdat het vertrek der schepen aanstaande is en het voor de gemeente van het hoogste belang is, dat het aantal vluchtelingen dat hier aanwezig is, zo spoedig mogelijk vermindert en het bovendien naar mij bekend is, de wil der Regering is, dat de vluchtelingen op de schepen gehuisvest blijven. Zondagmorgen om 6 uur vertrekt een stoomboot van de firma Van der Schuyt naar Antwerpen. Ik zou het op prijs stellen, indien ook uwerzijds zal worden bevorderd, dat van die gelegenheid om naar Antwerpen terug te keren, zoveel mogelijk door in de stad gehuisveste vluchtelingen gebruik wordt gemaakt". Uit een brief van 23 oktober 1914 van de Commissaris van de Koningin aan alle burgemeesters blijkt, dat het Rijk alleen het minimumtarief voor voeding wil vergoeden. Indien de vluchtelingen zijn opgenomen in instellingen voor liefdadigheid, worden alleen die kosten vergoed, waarbij het particulier initiatief tekort schiet. Indien vluchtelingen bij particulieren zijn ondergebracht, wordt hiervoor maximaal f 0,30 per persoon per dag vergoed. Enige tijd later worden deze bedragen vastgesteld op f 0,30 à f 0,35 per dag voor volwassenen en op f 0,15 à f 0,20 per dag voor kinderen. Het aantal vluchtelingen in Dordrecht fluctueerde in die eerste dagen nogal. Zo werden er op 14 oktober 1914 810 geteld op de opvanglocaties (262 mannen, 261 vrouwen en 287 kinderen). Daarnaast verbleven bij 600 families ongeveer 1.000 personen. Kinderen uit één gezin werden nogal eens op verschillende adressen ondergebracht, gescheiden van de ouders. Bij deze aantallen zijn niet begrepen de duizenden, die op de rijnaken op de rivier verbleven. In de periode van 18 oktober tot 24 oktober blijken veel Belgen weer te zijn vertrokken. De Rotterdamse politieboot keerde op 22 oktober terug, nadat de rijnaken met de resterende vluchtelingen waren teruggegaan. Er waren inmiddels honderden mensen van de schepen afgehaald in verband met hun medische toestand. Zij werden ondergebracht in de lange witte defensieloods, alwaar zij meer ruimte hadden en beter verzorgd werden. De terugkeer per trein werd bemoeilijkt, omdat het Belgische spoorwegpersoneel, dat was gevlucht weigerde terug te gaan en het nog in België verblijvende spoorwegpersoneel zei niet voor de Duitsers te mogen werken. Dit klinkt niet vreemd, als men weet dat het reizigersverkeer meermalen ook werd stilgelegd om voorrang te geven aan troepentransporten. Het gevolg was, dat Duitse matrozen in Essen (net over de grens bij Roosendaal) de treinkaartjes knipten. Op 31 december 1914 schrijft de burgemeester aan de Commissaris van de Koningin, dat het aantal vluchtelingen, dat in oktober 1914 in Dordrecht aanwezig was, onmogelijk is op te geven: "De bevolking der schepen en lokalen was aan een veel te grote afwisseling onderhevig en door de aankomst van nieuwe groepen en door het vertrek naar Antwerpen en doordat naburige gemeenten soms vrij aanzienlijke getallen vluchtelingen tot zich namen". Uit het vervolg van de brief blijkt, dat er enkele dagen geweest zijn, dat er alleen al in de lange witte defensieloods aan de Cornelis de Wittstraat zo'n 1.000 vluchtelingen hebben verbleven; later waren dat er minimaal 500. Naar schatting van B en W werden in de periode van 8 oktober tot 1 november gemiddeld minimaal 4.500 personen gehuisvest, waaronder 1.500 kinderen. Op de schepen werden, nadat er reeds grote groepen personen afgehaald waren, nog 5.600 personen geteld. Na november 1914 neemt het aantal vluchtelingen snel af, vooral op de opvanglocaties. In die opvanglocaties sliepen alle vluchtelingen op stro; de mannen gescheiden van vrouwen en kinderen. De tijden voor maaltijden, doktersbezoek, barbiersbezoek en naar bed gaan (21u30) waren strikt geregeld. Het is er verboden te roken: men is hier immers niet voor de lol. De bepaling, dat alleen degenen met een regelmatige broodwinning in Antwerpen werden toegelaten, hield een flink aantal Belgen nog hier. Een Belg zei, dat hij van zijn uitkering aldaar van 80 centimes per dag met vrouw en vijf kinderen niet kan leven. Verschillende Belgen die in Vluchtoord Noordhove verblijven, hebben onderdak bij particulieren geweigerd omdat het hun daar te schoon en te chique was. De Belgen, die voor de rest van de oorlog in Dordrecht blijven (gemiddeld zo'n 1.000) worden later ook niet meer in de watten gelegd. Volgens een niet gedateerde affiche moeten de Belgen zich bij het arbeidsbureau melden. De Kamer van Arbeid voor de Voedings- en Genotmiddelen te Dordrecht spreekt overigens haar bezorgdheid uit over het feit, dat sommige patroons Belgen in dienst proberen te nemen. Dit gezien de werkloosheid onder de Nederlandse beroepsbevolking. Een Belgische schipper, die zijn boot heeft verkocht, krijgt geen ondersteuning meer. Voor huisvesting wordt hij verwezen naar het Vluchtoord Ede. Op 15 januari 1916 wordt bepaald, dat bij inkomsten boven bepaalde bedragen geen geld of kleding meer van Rijkswege wordt verstrekt. Voor ongehuwden is deze grens f 7,= per week, voor gezinnen tot vier personen f 13,= per week en voor grotere gezinnen f 15,= per week. De maximale ondersteuning blijft f 0,35 per volwassene per dag en f 0,20 per kind per dag. In oktober 1917 blijken deze bedragen nog ongewijzigd te zijn. Wel kunnen aanvragen worden ingediend voor het verstrekken van kleding, schoeisel en geneeskundige voorzieningen. Uit de volgende voorbeelden blijkt, dat de Nederlandse overheid niet voor Sinterklaas speelde ten opzichte van de Belgische vluchtelingen. Op 24 december 1917 meldt het Comité Dordt voor Onderwijs, Steun en Inlichtingen aan Belgische vluchtelingen, dat een zekere August Richard zonder werk is en dit ook wel niet zal vinden. Men wil hem vandaag nog naar het Vluchtoord Uden laten afvoeren. Op 17 januari 1918 ontvangt de burgemeester een schrijven, waarin is vermeld, dat alhier nog aanwezige deserteurs en andere vreemdelingen naar het Vluchtoord Bergen kunnen worden gezonden. Op 15 maart 1918 bericht de Rijkscommissaris in het Vluchtoord Nunspeet de burgemeester, dat hij tot zijn spijt de vier kinderen van de geïnterneerde soldaat H. van Baelen niet kan opnemen, omdat er geen toezicht voor de kinderen aanwezig is. Op 18 maart 1918 beklaagt een 63-jarige Belgische schipper zich, omdat hij gekort wordt op de steun, omdat hij twee zoons in het Belgische leger heeft die geld kunnen overmaken. Bij kabinetsorder van 4 november 1915 werd te Amsterdam de Commissie van onderzoek inzake de ondersteuning aan Belgische vluchtelingen ingesteld. Deze commissie hield toezicht op de uitkeringen aan Belgische vluchtelingen. Ieder die de gewone "Rijksonderstand" genoot of dit wilde aanvragen, moest een niet geringe vragenlijst invullen. Deze commissie bericht op 30 mei 1918 aan de Gemeente Dordrecht, dat ene Frans van Laken naar een kamp zal moeten vertrekken, omdat hij niet voor ondersteuning in aanmerking komt. Ook de Belgische regering hield een vinger in de pap. Op 25 juli 1918 bericht het Belgische Consulaat te Dordrecht aan B en W, dat men alleen steun moet verlenen aan Belgische families, die zich waardig gedragen. Op 8 november 1918 verzoekt de burgemeester nederig aan de commissie van toezicht of een Belgische vluchtelinge van 11 jaar, bij wijze van uitzondering f 0,35 per dag ondersteuning kan krijgen. De ouders van het kind zijn in Engeland en kunnen haar niet ondersteunen en de Dordtse weduwe, bij wie zij in huis is, kan dit ook niet. Het verzoek wordt toegestaan! Op 18 december 1918 moeten de burgemeesters inventariseren, welke ondersteuning zij hebben gegeven aan Belgische en Franse vluchtelingen. Dit moet apart worden opgegeven, omdat de Franse regering de ondersteuning vermoedelijk zal terugbetalen. De commissie meldt op 28 december 1918 aan de burgemeester, dat een bij de blikfabriek werkloos geworden Belg nog tot 4 januari 1919 ondersteuning krijgt. Het gezin krijgt ook reisgeld om terug te keren naar Antwerpen. Het alternatief is opname in een vluchtoord. Er zijn enkele voorbeelden bekend van Belgen, die in Dordrecht werk hadden gevonden en die ook na het einde van de oorlog daar zijn blijven wonen. Bekend zijn ook een aantal blijken van dankbaarheid van de Belgische vluchtelingen voor de genoten gastvrijheid. Zo betuigden enkele Belgische vluchtelingen aan het Comité Noordhove hun hartelijke dank voor de gastvrije opvang en brengen speciaal hulde aan de gezinnen, waar zij veertien dagen waren ondergebracht. Het gemeentebestuur kreeg een door 328 vluchtelingen ondertekend gedenkschrift. Op 22 november 1918 schrijft de Dordrechtse Courant over de Belgische feestavond, die de avond tevoren in Schouwburg Kunstmin heeft plaatsgevonden. Ondermeer burgemeester Wichers en comité-voorzitter Steiner werden als eregasten per rijtuig van huis gehaald. De Belgische voorzitter heeft veel lof voor de Dordtenaren en hun bestuur van de hier nog aanwezige 600 Belgische families. Binnen enkele dagen zullen allen zijn vertrokken. Ik wil deze lezing besluiten met een gedicht, dat een Belgische vluchteling op 27 november 1914 in de Dordrechtse Courant publiceerde. VLUCHTEN NAAR HET NOORDEN Huis en hof moest ik verlaten, Vluchten naar het Noorden heen. De vijand maakte van ons huisje, een ruwe massa, hoopen steen. Achter mij een ware vuurzee, Arme lieve Scheldestad, Eenmaal onze hoop en weelde, Schoone have, dierbre schat. Wij bereiken onze grenzen, Landden aan, op Hollands pand. Met ons hebben en houwen, Reikte men ons de broederhand. 'k Zal u, o Holland, nooit vergeten, Wat gij voor ons Belgen deed, Nu gij voor altijd, ja voor eeuwig Wereldvrede hebt gesmeed. Ad van den Boogaard Bronnen - De bezetter bespied door J.Weverbergh en R. van Opbroecke. - Dordrecht zoals het was, deel 7 Oorlog en Vrede van Uitgeverij Waanders. - Gemeente-archief te Dordrecht. naar vluchtelingen pagina |