Het militair gebruik van vuur in de grijze oudheid
De ontwikkeling van vloeibaar vuur als militair wapen
De eerste Duitse aanval met vlammenwerpers bij Hooge
Op 26 februari 1915 vond bij de Franse plaats Malancourt een gebeurtenis plaats die diepe indruk maakte op de Franse soldaten. Op de Duitsers ook trouwens. Klokslag 12 uur spoten 12 straalpijpen een moordend vuur op de Franse loopgraven over een breedte van 700 meter. In angst en paniek viel men terug op de tweede stelling. De eerste vlammenwerperaanval was een feit. Wat was hier aan voorafgegaan?
We gaan een stukje terug in de tijd.
|
Franse
vlammenwerpereenheid in actie bij een demonstratie of
oefening |
Het militair gebruik van vuur in de grijze oudheid
Vuur is als krijgsmiddel nog ouder dan de weg naar Rome. In de geschiedenis van de mensheid vinden we diverse verhalen over het gebruik van vuur als wapen. Een van de oudste staat in de Bijbel opgetekend. In Richteren 15 vers 4 en 5 staat een verhaal over Simson, dat zich afspeelde meer dan 1000 jaar voor Christus: ‘En Simson ging heen en ving 300 vossen en hij nam fakkelen en keerde staart aan staart en deed eenen fakkel tusschen twee staarten in het midden; en hij stak de fakkelen aan met vuur en liet ze lopen in het staande koren van de Filistijnen, en hij stak in brand zowel de korenhopen als het staande koren, zelfs tot de wijngaarden en olijfbomen toe.’
Het gebruik van brandende pijlen rond 500 v. Chr. wordt beschreven door Sun Tzu Wan in de oudst bekende militaire verhandeling 'De kunst van het oorlogvoeren'. In het jaar 413 v. Chr. noemt Thucydides het gebruik van brandschepen door de Grieken uit Syracuse in een poging hun stad te verdedigen tegen de Atheners. Het lukte niet. De Atheners kregen de branders onder controle. Hannibal wordt toegedicht dat hij in 200 v.Chr. de Romeinen op de vlucht joeg door tussen de hoorns van een aantal ossen vuurpotten aan te brengen en de kudde op hol te doen slaan in de richting van de vijandelijke slagorde.
Vuur dus als probaat middel tegen brandbare schepen, veldversterkingen en ook als schrikaanjagend anti-personeelsmiddel. Het op de juiste plaats brengen van dat vuur leverde echter nogal wat problemen op. Staande op een wal kun je natuurlijk wel een brandende pot pek naar beneden gooien, maar andersom is zeer lastig. Het werken met werp- en slingertuigen was een hachelijke zaak, want de brandbare substantie vloog alle kanten uit, ook wel de eigen rijen in. Het werken met dieren ging ook niet altijd goed, want de dieren, gek van angst, vlogen alle kanten uit, ook de verkeerde.
Het zoeken, reeds zeer lang geleden, was dus naar een middel om het vuur zonder gevaar voor eigen verliezen ter bestemder plaats te krijgen en tevens naar een substantie die goed brandde, liefst onblusbaar, teneinde de verstoring zo groot mogelijk te doen zijn. De eerste beschrijving van iets dat doet denken aan onze moderne (1914-1918) vlammenwerper is ook van de eerder genoemde Thucydides. Hij was ooggetuige van een slag in de Peloponesische oorlog en beschrijft de aanvallen op de steden Plataä en Delion in het jaar 424 v.Chr.: 'De belegeraars namen een boom en zaagden die middendoor, holden de twee helften uit en voegden ze toen precies weer aan elkaar, zodat een buis ontstond. Aan het uiteinde bevestigden zij een ketel, waarin vanuit de buis een ijzeren blaaspijp ging. Dit apparaat voerden zij met een wagen naar de stadswal, op de plek waar het meeste hout was verwerkt in de verschansing. Vervolgens werden aan het achtereinde van de buis grote blaasbalgen aangebracht. Zodra deze bewogen werden, joeg de luchtstroom over de ketel met brandende pek en zwavel. Een geweldige vlam sloeg tegen de borstwering, zodanig dat geen mens daarop blijven kon.'
|
|
Links:
een Duitse vlammenwerpereenheid met officier.
Rechts: een duidelijk voorbeeld van het
angstwekkende geweld
veroorzaakt door de vlammenwerpers.
(Let op de Duitse soldaten rechts onder in beeld in
verhouding tot de vuur- en rookkolommen) |
Diverse keren in de geschiedenis komen we na deze beschrijving nog vermeldingen tegen van vuur dat door luchtdruk verplaatst wordt. Uiteindelijk was al in het jaar 200 v.Chr. door Ktesibios een dubbelwerkende drukpomp uitgevonden, die gebruikt werd voor het blussen van branden. Het was dus een kleine stap om dit instrument ook te gebruiken als vlammenwerper. Maar dan moet je wel vloeibaar vuur hebben. Daaraan werd ook gewerkt. Het beroemde 'Griekse vuur' voldeed aan de eisen voor een behoorlijk krijgsmatige inzet. Door wie uitgevonden en wat de bestanddelen waren, weten we niet. De basis moet petroleum geweest zijn. De destillatie van petroleum wordt al in 400 A.D. beschreven door de chemicus Zosinus van Panapolis uit Alexandrië. Verder moeten daar nog zaken in gezeten hebben als zwavel, wijnsteen, lijm, pek, gesmolten salpeter en gummi. Helemaal precies weten we het niet. De pyrotechniek was destijds staatseigendom en derhalve staatsgeheim. De monarchen hielden dat graag zo.
Wel deden vele legendes de ronde over de herkomst van het Griekse vuur. Zo vertelt Constantijn de Purpergeborene, die de redding van zijn stad Byzantium in het jaar 914 te danken had aan het Griekse vuur, dat een engel uit de hemel het geheim aan de eerste christelijke keizer Constantijn meegedeeld heeft. Toen op zekere dag een gezagsdrager uit het rijk de kerk binnen kwam, nadat het geheim aan een vreemd volk verraden had, werd hij terstond door een uit de hemel komend vuur verteerd. In een militair geschrift van dezelfde Constantijn vermeldt hij ene Kallinikos als de uitvinder van het Griekse vuur.
Dat de Byzantijnen er niet in slaagden het geheim te bewaren, bewijzen de aantekeningen van dr.
Moritz Meyer in zijn ‘Handboek der geschiedenis van de wapentechniek’:
813 |
De Bulgaren veroveren Mesembria. Hierbij vallen 36 syphons en van daaruit te verschieten vloeibaar vuur in handen.
|
904
|
Cameniata vertelt dat in dit jaar op de houten verdedigingwerken van Thessalonica door de Saracenen vuur gespoten en in vaten geworpen is.
|
1085
|
De Tunesiërs hebben op hun schepen machines waarmee ze vuur uitwerpen en daarbij wordt uitdrukkelijk een donderend lawaai vermeld.
|
1098
|
In een zeeslag met de Pisanern hebben de Grieken onder Alexius Connenus vuurbuizen op boeg en hek van de schepen in de vorm van dierenkoppen.
|
1148
|
Plantagenet gebruikt bij de belegering van Montreuil-Bellay Grieks vuur.
|
1193
|
Philippe Augustus' ingenieur Gauberi gebruikt Grieks vuur om de Engelse schepen op de rede van Dieppe te bestrijden.
|
1438
|
Brescia heeft vuurblaaspijpen.
|
1448
|
De Hongaren hebben bij hun veldtochten tegen de Turken naast bombardons
ook vuurblaaspijpen op hun wagens.
|
1482
|
De pauselijke troepen hebben voor Castel Marino naast kruitgeschut ook vele vuurblaaspijpen.
|
De ontwikkeling van vloeibaar vuur als militair wapen
In het verdere verloop van de middeleeuwen ging de kennis inzake de bereidingswijze van het Griekse vuur verloren. Men hoorde er eeuwenlang niets meer over. Plotseling duikt het weer op. In 1844 verschijnt er een verslag van Kurd Wolfgang von Schönig, getiteld: 'Historisch biografische berichten over de geschiedenis van de Brandenburg-Pruissische artillerie'. Hierin komt de volgende geschiedenis voor:
in het jaar 1702 wendde zich middels de koninklijke gezant in Den Haag, de heer von Schmettau, de uitvinder van een zogenaamde slangen-brand-spuit, ene P. Lange, tot de koning om een aanstelling bij de artillerie. Hij kreeg de aanstelling met de rang van 1e luitenant. De machine, waarvan hij een tekening overlegde, zou een vuurmassa, 12 voet breed, 40 schreden ver spuiten.
De uitvinder had de overgelegde tekening begeleid met de woorden: Twee spuiten zijn in staat een bres te verdedigen. De machine is zo licht dat ze door 4 man gedragen kan worden. Ze kan ook met water worden gevuld om een brand te doven, alsook op schepen geplaatst worden om de zeilen van de vijand weg te branden. De kolonel Schlundt moest de machine testen. Lange werd, zoals in de akte werd vermeld, wegens zijn bijzondere wetenschap en oorlogservaring als 1e luitenant aangesteld en wel met een beloning van 24 Taler i.p.v. 18 Thaler wat gebruikelijk was bij die rang. In het jaar 1704 werd hij echter weer ontslagen. Waarschijnlijk omdat bij toch niet in staat was zo met het vuur om te gaan als hij beloofd had.
In het jaar 1755 is er een Parijse goudsmid, genaamd Dupré, bezig om kunstmatig diamanten te maken, waarbij hij per ongeluk op een brandbare vloeistof stuit die niet te doven valt. Lodewijk XV beveelt proeven op de kanalen van Versailles en op de binnenplaats van het arsenaal te Parijs. De oorlog met Engeland is nabij en Duprè beproeft zijn middel in de haven van Le Hâvre. Het zou hier om een vloeibare brandmassa gaan, die de sloep verteerde waarop ze geworpen werd. Hoe dat gebeurde, vermeldt de historie niet. Het effect was echter zo afgrijselijk dat zelfs de meest geharde soldaten met afschuw werden vervuld. Lodewijk XV kreeg een aanval van menselijk gevoel en verbood het wapen. Hij verbood Duprè zijn vinding bekend te maken en om zich van zijn zwijgen te verzekeren verleende Lodewijk hem een pensioen van 30.000 ponden en decoreerde hem met de Michaelsorde. Dupré nam zijn geheim mee in het graf.
Hierna wordt weinig meer vernomen ever vloeibaar vuur. Wel over artilleriegranaten die brand veroorzaken. Vloeibaar vuur duikt eerst weer op in l904, als de Japanners Port Arthur met vlammenwerpers verdedigen. Ook in Duitsland waren experimenten gaande met vloeibaar vuur. De pyrotechnicus Fiedler had rond de eeuwwisseling de oeroude gedachte van het Griekse vuur verder ontwikkeld en voerde bij de volksfeesten in Berlin-Weissensee een zogenaamd 'brandend meer' op. Een groot vuur overspoelde plotseling op een afschuwelijk mooie manier voor het stomverbaasde publiek het vredige water.
Deze Fiedler was een oudgediende genist. Onder de indruk van de belegering van Port Arthur, aan welke slag meerdere korte afstandswapens hun ontstaan danken, meende hij dat ook zijn vinding voor militaire doelen bruikbaar zou zijn. In het jaar 1905 bood hij het leger zijn vuurspuitapparaat aan. Nadat er beduidende verbeteringen waren aangebracht, werden deze apparaten in 1909 door een ingenieurscomité beproefd en na nog verder ontwikkeld te zijn in de Genie Belegeringstrein opgenomen. Deze apparaten waren echter nog niet oorlogsklaar, maar dat bleek pas later.
Ongeveer tegelijkertijd met Fiedler's uitvinding werd ook door een ander de gedachte van het Griekse vuur weer opgepikt. We zien dit verschijnsel wel vaker in de geschiedenis; de tijd schijnt dan rijp voor een bepaalde ontdekking te zijn.
In het jaar 1907 vond in de vesting Posen een grote manoeuvre plaats, waarbij ook de brandweercommandant van Posen, dr. Reddemann als compagniescommandant opgeroepen was. Deze Reddemann kreeg van de gouverneur van de vesting opdracht met zijn genisten door middel van een nieuw en verrassend brandmiddel de op het fort geplande aanval af te staan. Reddemann wist zich vindingrijk door deze opdrachten heen te slaan. Hij zette een kleine stoombrandweerspuit van zijn brandweerkorps in een onderaards gewelf, liet een groot aantal vaten klaarzetten en verbond deze door slangenleidingen met de stoomspuit: 'Gedurende de opbouw van dit geheel deed onze brandweerchef op de Posense hoofdbrandweerkazerne met handspuiten proeven om een zo brandbaar mogelijk mengsel te vinden om weg te spuiten en een ontsteking om het zaakje in de hens te krijgen.'
|
|
Duitse
vlammenwerpereenheden in actie; de geweldige
rookontwikkeling bood dekking bij de aanval |
Dit lukte allemaal. De ontsteking werd een fakkel waarmee het hem lukte om de straal vloeistof over de hele lengte in brand te houden. Natuurlijk werd er tijdens de aanval niet met vlammenwerpersvloeistof gespoten. Op het hoogste bevel werd er ook geen water gebruikt, opdat de infanteristen niet van hun stormladder zouden vallen door de plotselinge afkoeling door het water. Het was echter duidelijk dat de infanteristen geen schijn van kans zouden hebben gehad tegen de vloeibare vuurstorm. Fiedler en Reddemann kenden elkaar niet; zij waren onafhankelijk van elkaar op hetzelfde idee gekomen. De oorlog bracht ze samen.
Meteen na het begin van de oorlog kreeg Reddemann de opdracht van het Ministerie van Defensie zijn proeven weer op te nemen en zijn wapen zo spoedig mogelijk aan het front in te zetten. Hij was intussen als brandweerman gepromoveerd tot hoofd van de brandweer in Leipzig en vormde daar uit 41 vrijwilligers, de meesten beroepsbrandweerlieden, een kleine experimentele eenheid die als 'Flammenwerfer Abteilung Reddemann' naar het front ging.
De eerste Duitse aanval met vlammenwerpers bij Hooge
De eerste vlammenwerperactie vond dus plaats op 26 februari 1915 bij de Franse plaats Malancourt. Deze geschiedde nog met primitieve middelen:
tien handdrukspuiten en twee gasspuiten, op aanwijzing van Reddemann in de loopgraven ingebouwd, met naast iedere spuit een ijzeren emmer die de brandstof bevatte. Na dit succesje werden de primitieve apparaten vervolmaakt en vervolgens fabrieksmatig geconstrueerd in de werkplaats van Fiedler. De Duitsers ontwikkelden overigens twee modellen: een grote en een kleine. De grote laten we verder buiten beschouwing, daar deze slechts sporadisch werd gebruikt. Het kleinere model kon door de genist op de rug worden gedragen en had de vorm van een melkbus. Het cylindervormige lichaam was inwendig in tweeën gedeeld. Het onderste gedeelte bevatte een samengeperst gas (stikstof), het bovenste gedeelte bevatte de licht ontvlambare vloeistof. Door een kraan werd de vloeistof door het gas naar buiten gedreven, via een rubber slang die eindigende in een metalen pijp met spuitstuk.
De ontsteker bestond uit een kleine buis, waarin een veer, een slaghoedje, wat schietkatoen en een in paraffine gedrenkte pit, zoals van een oliestel. Wanneer het gas de vloeistof tegen de veer drukte, ontbrandde de pit en een vuurstraal van ca. 18 meter spoot van het apparaat weg, die gedurende twee minuten bleef branden. Kortere vuurstoten waren ook mogelijk, maar dan moest voor ieder schot een nieuw slaghoedje worden aangebracht.
Nu er een goed werkend apparaat was, zocht de Duitse legerleiding naar een sector waar het wapen in een echte aanval met succes kon worden gebruikt. Want wilde het wapen ingang vinden bij de troepen, dan was er natuurlijk wel een succesvolle toepassing nodig. De juiste plaats werd gevonden bij Hooge, vlakbij Ieper. De tactische situatie was daar als volgt. De Duitsers bezetten de ruïne van het kasteel van Hooge, de Britten hadden de stallen in handen. Vanaf dat punt liep de Britse lijn westwaarts zigzaggend over de Menenweg door het puin van wat eens het dorp Hooge was.
Op 19 juli 1915 explodeerde op deze plaats een Britse mijn en de krater die daarbij ontstond was 120 voet breed en 20 voet diep. Deze krater was door de Britten bezet. In de omgeving was het niemandsland 60 tot 130 meter breed, maar in de nabijheid van de krater niet breder den 13 à 14 meter. Om precies te zijn, op één plaats liep wat toen een Duitse communicatieloopgraaf was zo over in de Britse frontlijn. Aan het Britse eind was hij gebarricadeerd, maar door middel van een periscoop kon men op vier meter Duitse schildwachten zien staan. Op 22 juli probeerden de Britten met pelotons infanterie gesteund door handgranaatwerpers en een detachement genie er iets aan te doen. Maar dat liep op niets uit door het moordende Duitse vuur.
De sector Hooge werd verdedigd door de 41e brigade van de 14e divisie. In de nacht van 29 juli zaten in de voorste lijn het 7e bataljon van de Rifle Brigade en het 8e bataljon van de King’s Royal Rifle Corps (KRRC). De Rifle Brigade hield de krater en de KRRC zaten daar rechts van. Zij waren volkomen vreemd in deze sector. De Duitsers wisten precies wat er aan de andere kant gebeurde. Zij wisten dat de nieuwe troepen betrekkelijk onervaren waren en dat ze de situatie rond de krater en de ondermijningen maar moeilijk vonden. Ze kenden zelfs de namen van de commandanten van de diverse eenheden, van welke divisies de eenheden waren en dus dat ze tot de ‘New Armies’ behoorden. Ook waren de samenstellingen van de brigades bekend. Alle informatie kwam binnen via luisterposten. Deze kennis was er ook de oorzaak van dat alle voorgaande Britse aanvallen zo slecht verlopen waren.
|
|
Duitse
aanval ingezet met vlammenwerpereenheden (links)
gevolgd door de infanterie (rechts) |
De nacht van 29 op 30 juli 1915 werd beheerst door een onheilspellende stilte. Een paar granaten die in de Duitse loopgraven waren geworpen, bleven onbeantwoord. Op 30 juli 1915 om kwart over drie, kwam de zorgvuldig voorbereide Duitse aanval.
Vanuit zes straalpijpen spoot straal na straal vloeibaar vuur over de Britse stellingen. Tegelijkertijd regende een intens drie minuten durend artilleriebombardement op de Britten neer. Door het 2e peloton van de A-compagnie Rifle Brigade, aan de linkerkant in de krater in stelling gelegen, alsook door een peloton van de C-compagnie aan de rechterkant werd het eerste vuur opgevangen. Geweren en mitrailleurs zorgden voor een waar spervuur over het 270 meter open terrein tussen de Britse eerste lijn en de ondersteuningslijnen in Sanctuary Wood en Zouave Wood. Vervolgens vielen de Duitser massaal aan.
Het waarschijnlijk meest precieze ooggetuigenverslag van de vlammenwerperaanval komt van luitenant G.V. Carey, gelegerd in de A-compagnie bij Hooge. Hij vertelt het volgende: ‘Plotseling was er een sissend geluid en een heldere roze gloed boven de krater verlichtte het terrein. Toen ik opkeek, zag ik 3 of 4 afzonderlijke vurige stralen, zoals een aantal krachtige brandslangen water spuiten, maar dan nu vuur, over mijn eerste loopgraaf spuiten. Hoe lang dit duurde, is onmogelijk te zeggen, waarschijnlijk niet langer dan een minuut, maar het effect was zo angstaanjagend dat ik voor enige tijd niet in staat was behoorlijk te denken. Ongeveer twaalf man van het 2e peloton was alles wat ik aan manschappen kon vinden. Zij die oog in oog kwamen met de vlammenwerperaanval, werden nooit meer gezien.’
Het merendeel van het 8e bataljon van de Rifle Brigade werd overlopen en viel terug. De Duitsers achtervolgden ze niet maar consolideerden hun posities aan beide zijden van de krater. De gehele sector van de KRRC ging verloren op een heel klein stukje land na. De Duitsers brachten hun vlammenwerpers naar voren, maar konden ze niet meer gebruiken omdat er geen doelen op korte afstand waren. Bovendien was er snelvuur op het bedienend personeel van de vlammenwerper door overlevenden van de A-compagnie. Dus die hielden hun hoofden wel laag. Tegen 9.00 uur hielden de overgeblevenen van het 8e bataljon, versterkt met een compagnie van de KRRC, een lijn langs de noordzoom van Zouave Wood. De Duitsers verrasten de Britten totaal en het gebruik van de vlammenwerper was niet alleen zeer effectief tegen de directe omgeving, maar terroriseerde ook de troepen iets verder naar achteren.
Kolonel Carey verklaarde in 1971 dat het aantal door het vuur gesneuvelden wel mee viel. De meesten konden het vuur ontwijken door simpelweg te bukken, maar de Duitse infanterie zat vlak achter de vlammenwerpers aan en neutraliseerde de Britten die nog schuilden voor de vlammen. Immers, als van korte afstand de vlammenwerper wordt gebruikt, is er alle gelegenheid dat er iemand boven op je springt voor je zelfs ook maar de tijd hebt om op te staan. Ongetwijfeld was dit het geval in Hooge.
|
Gezicht
op het slagveld bij Lens waar bij een 'Grossangriff' vlammenwerpers zijn ingezet
(september 1917) |
De vlammenwerper was onderdeel van een grotere aanval. De Duitse troepen vielen het gehele front van de 41e brigade aan. Maar de enige sector waar men werkelijk terrein won, was daar waar de vlammenwerpers werden ingezet - aan weerszijden van de krater dus. De Duitsers kwamen daarmee op een hoger gelegen stuk terrein en de Britten besloten in de beste traditie van WOI die grond meteen terug te veroveren, mede omdat de positie in Zouave Wood anders onhoudbaar zou worden. Tegen het advies van de brigadecommandant greep die aanval dezelfde middag plaats. Artilleriesteun was beperkt tot een drie kwartier bombardement. Om 15.00 uur gingen 4 bataljons over de top en werden weggevaagd door machinegeweren van de vijand. Deze waren nog niet gelokaliseerd vanwege tijdgebrek, en bovendien had het magere bombardement weinig indruk op ze gemaakt. Velen stierven op het eigen prikkeldraad en niet een kwam verder dan 40 meter buiten de zoom van Zouave Wood. De aanval bloedde dood en de verliezen op 30 juli waren bijzonder zwaar. Onder de gesneuvelden bevond zich ook luitenant Gilbert Talbot, de naamgever van Talbot House te Poperinge. De latere VC-drager kapitein Chavasse kreeg voor zijn heldhaftig optreden bij Hooge het Military Cross.
Kritiek kwam er op de betrokken troepen toen er op gewezen werd dat een man die een vlammenwerper draagt met een reikwijdte van 20 à 30 meter, een zeer kwetsbaar doelwit vormt. Een flankerend geweer of mitrailleur moet daar korte metten mee maken. Dat is waar, maar dan moet de afstand dus groter zijn dan de reikwijdte van de vlammenwerper en je moet flankerend vuur kunnen produceren. Aan beide voorwaarden werd bij Hooge niet voldaan.
Hooge werd derhalve voor de Duitsers en in het bijzonder voor Reddemann een succes. Na het prille begin bij Malancourt vonden er onder zijn commando in 1915 aan het Westelijk Front 32 aanvallen plaats. Zijn afdeling, inmiddels tot het 3e Garde-Pionier-Regiment gevormd, werd begin 1916 tot het 3e Garde-Reserve-Pionier-Regiment vergroot dat in 3 bataljons 3.000 man en 80 officieren telde. Na de 150ste aanval bij Verdun op 18 juli 1916 kreeg het Regiment het doodshoofdsteken op de linkermouw. Het Regiment werd aan alle fronten de schrik van de tegenstander. In totaal werden 653 aanvallen uitgevoerd, waarvan alleen al 300 in de laatste tien maanden van de oorlog. De 'brandweerafdeling' was een roemrijk regiment geworden.
Tino Prins - juli 2004
|