Nederland en
de neutraliteit
Op 1 augustus 1914 storten veel Europese landen zich in de
oorlog. Nederland vormt één van de weinige uitzonderingen
en blijft neutraal. Wij doen niet mee in wat andere landen
“The Great War” noemen. Nee, de enige strijd die wij
voeren is om er niet in betrokken te raken. Maar
ook in Nederland is het geen “business as usual”. Overal
in Nederland voeren personen en instanties hun eigen
strijd om het hoofd te bieden aan de moeilijke
omstandigheden. En de strijd van de één leidt soms tot
oorlog met een ander.
Om neutraal te blijven
kondigt de Nederlandse regering direct na het uitbreken
van de oorlog de onzijdigheidsverklaring af. Hierin wordt
bepaald dat alle militairen van oorlogvoerende landen die
op Nederlandse bodem komen, zullen worden ontwapend en
geinterneerd. Oorlogsschepen die binnen de territoriale
wateren komen of vliegtuigen die het luchtruim schenden
worden voor de duur van de oorlog aan de ketting gelegd.
Overal langs de grenzen en de kust worden militairen
gelegerd. Dit is ook het geval op de Friese
waddeneilanden. Op Schiermonnikoog blijkt al snel dat dit
niet voor niets is.
|
|
|
|
Foto’s uit een onbekende
krant van het op 14 augustus 1914 op
Schiermonnikoog gelande Duitse watervliegtuig.
De bemanningsleden worden door Nederlandse
militairen weggevoerd.
|
Op 14 augustus 1914 landt een Duits watervliegtuig
vlak
boven Schiermonnikoog in zee voor het uitvoeren van een
reparatie. Door de wind wordt het toestel naar het stand
geblazen, waarna de bemanning wordt aangehouden door op het eiland
gelegerde militairen. Voor hen is de oorlog voorbij: ze
worden geïnterneerd in het speciaal voor Duitse militairen
opgerichte kamp bij Bergen in Noord-Holland. Het
vliegtuig, de Friedrichshafen FF29 tweedekker nummer 28,
wordt in beslag genomen. In 1915 koopt de Nederlandse
staat het vliegtuig van Duitsland. Het is het eerste van
tientallen vliegtuigen die in de loop van de oorlog op
Nederlands grondgebied neerkomen.[2]
Staat
van beleg afgekondigd in veel grens- en kustgemeenten
Naast de legering van troepen wordt in veel grens- en
kustgemeenten, waaronder Schiermonnikoog, de staat van
beleg afgekondigd. In de kuststreken is de staat van beleg
vooral bedoeld om te kunnen optreden tegen het schenden
van de territoriale wateren door de oorlogvoerende naties
en om spionage tegen te gaan. Door de staat van beleg
krijgen de militaire autoriteiten formeel zeggenschap over
het burgerlijk bestuur.
Het militair gezag krijgt
verregaande bevoegdheden zoals de mogelijkheid personen
uit te zetten, bijeenkomsten te verbieden of het
briefgeheim te schenden. Burgers kunnen worden verplicht
op allerlei manieren medewerking te verlenen aan het
militair gezag. Die situatie leidt op veel plaatsen tot
spanning tussen burgerlijke bestuurders en militaire
commandanten.
|
Schiermonnikoog Reddingstation
in 1914 |
Ook op Schiermonnikoog zitten de
burgemeester en de militaire commandant elkaar regelmatig
in de haren. Er is ruzie over het gebruik van de
redddingboot door de militairen. De burgemeester is
voorzitter van de plaatselijke commissie van de Noord- en
Zuidhollandsche Reddingmaatschappij, de NZHRM. De
commissie is verantwoordelijk voor het goed functioneren
van het plaatselijke reddingsstation. Dit binnen de regels
die zijn opgesteld door het landelijk bestuur van de
NZHRM.[3]
De militiaren moeten de neutraliteit handhaven door op
te treden tegen vijandelijke schepen binnen de
territoriale wateren en de bemanningsleden daarvan te
interneren. Daarbij willen ze gebruik maken van de
reddingboot en van de bemanning, die veel kennis van het
kustwater heeft.
Problemen tussen burgemeester en militaire commandant
Direct na het afkondigen van de staat van beleg geeft
de militaire commandant Vanderclijs aan burgemeester Van
den Berg te kennen dat hij voortaan de leiding bij het
uitvaren van de reddingboot op zich wenst te nemen. Van
den Berg accepteert dit niet. Hij weet met een hogere
legercommandant, de op Terschelling gelegerde overste
De Timmerman, af te spreken dat bij reddingen alles bij het
oude blijft. Is er sprake van buitenlandse militairen die
geinterneerd moeten worden, dan worden deze, zodra ze aan
wal komen, aan het Nederlandse bewakingsdetachement
overgedragen.
|
Hendrik Willem Jans van den
Berg Burgemeester op Schiermonnikoog |
De irritaties blijven echter
voortduren. Op 14 februari 1915 landt een militair
watervliegtuig bij de Engelsmanplaat tussen
Schiermonnikoog en Ameland.[4]
De reddingboot vaart zonder militairen uit. Bij het
vliegtuig gekomen weigeren de twee inzittenden over te
stappen. Wanneer de reddingboot uren later, nu met
Nederlandse militairen aan boord, opnieuw bij het
watervliegtuig komt, is dit verdwenen. Een schending van
de neutraliteit die onbestraft is gebleven!
Vanaf
dat moment willen de miltiaren direct mee wanneer de
reddingboot uitvaart. Maar Van den Berg weigert en beroept
zich op eerdere afspraken met de hogere legerleiding. Hij
schrijft rechtstreeks een brief aan de hoogste Nederlandse
militair, generaal Snijders. Hij stelt dat het meenemen
van gewapende militairen in de reddingboot voor de
burger-roeiers complicaties geeft. Misschien wordt de
reddingboot nu wel als militair vaartuig beschouwd. De
bemanning van de reddingboot loopt daardoor het gevaar te
worden beschoten. Bovendien wordt door meevarende
militairen ruimte ingenomen die bestemd is voor
schipbreukelingen, zo schrijft hij aan Snijders.
Tegelijkertijd gaat een afschrift van deze brief naar het
bestuur van de NZHRM. Daarbij schrijft Van den Berg dat de
telkens terugkerende herrie met het Militair Gezag hoogst
onaangenaam is. ”Het zal onnodig zijn U nog te verzekeren
dat ik het Militair Gezag erken en steun; dat het niet
geldt een twist over wie het meeste zal hebben te zeggen
ofschoon het me in het begin hoog zat dat de heer
Vanderclijs mij ineens het werk waaraan ik met heel mijn
hart werk uit handen wilde nemen”, zo besluit Van den Berg
zijn brief aan het bestuur.
Op 22 februari 1915
schrijft Van den Berg opnieuw aan het bestuur der NZHRM.
Een dag eerder wordt de reddingboot gevorderd om met
medeneming van militairen uit te varen voor een geheim
doel. Hieraan wordt voldaan, maar met tegenzin. “ Het is
voor de roeiers toch ook niet alles om op zoo’n manier
voor een onbekend doel te worden gezonden”, aldus Van den
Berg. Hij dringt opnieuw bij het bestuur aan om
duidelijkheid.
Het bestuur neemt haar
verantwoordelijkheid door op 25 maart een brief te sturen
naar de Opperbevelhebber der Land- en Zeemacht. Daarin
wordt voorgesteld door middel van een circulaire aan alle
reddingsstations duidelijkheid te verschaffen over de
verhouding tussen het militair gezag en de plaatselijke
commissie in de gemeenten die in staat van beleg of staat
van oorlog verkeren. Het bestuur heeft als
standpunt dat verzoeken niet-bemanningsleden, dus ook
militairen, mee te nemen, nooit zullen worden ingewilligd.
Een reddingboot is immers “een instrument des vredes”. Dat
is echter anders in die gevallen waarin medewerking wordt
gevorderd. In dat geval “houdt deze reddingboot alsmede
hare bemanning op te zijn in dienst der NZHRM met alle
gevolgen welke daaruit kunnen voortvloeien.
De
NZHRM kan bij dergelijke tochten dan ook niet
aansprakelijk gesteld worden, noch voor de wijze waarop
eventueel reddingwerk wordt uitgeoefend, noch voor de
betalingen van loonen aan bemanningen, voerlieden etc noch
voor de ondersteuning van nagelaten betrekkingen van leden
der bemanningen zoo dezen een ongeval mocht overkomen.”.
Alle kosten dienen derhalve te worden betaald door het
Rijk.
Op 17 april 1915 laat de chef van de
Marinestaf het bestuur weten zich geheel te kunnen vinden
in de voorgestelde verhouding. Bovendien, om de eigen
taken te kunnen verrichten krijgt het marine-detachement
op Schiermonnikoog de beschiking over een eigen vaartuig.
Op deze wijze kunnen de militair commandant en de
burgemeester zoveel mogelijk uit elkaars vaarwater blijven
en lijkt de vrede getekend.
Ook Van den Berg lijkt
zich hierin te kunnen vinden, zij het dat er volgens hem
nog wel een vraagpunt blijft: “Nu blijft nog over de
kwestie of bij strandingen wanneer de militaire boot
uitgaat ook onze boot moet uitgaan en dunkt mij dat dit
wel het geval behoort te zijn. Ik merk hierbij op dat ik
steeds tracht met den militairen bevelhebber op den besten
voet te staan en twijfel dan ook niet of een overleg zal
bij voorkomende gevallen plaatsvinden”, zo schrijft hij
het bestuur.
Stranding van Britse onderzeeboot H6
Op 19 januari 1916 stormt het rond Schiermonnikoog. De
Britse onderzeeboot H6[5]
loopt om 04.30 uur op een zandbank in het Friesche zeegat,
minder dan een kilometer van de kust van het eiland.[6]
Het schip maakt onderdeel uit van de Britse zeemacht die
met een blokkade van de Noordzee probeert de Duitse
economie en het Duitse moreel te breken.
De boot
van het marine-detachement vaart uit maar kan wegens te
grote diepgang de onderzeeboot niet bereiken. De
reddingboot krijgt om 12.00 uur de mededeling dat de
onderzeeëer in nood verkeert en om hulp seint. Om ongeveer
14.00 uur bereikt de reddingboot de H6. De bemanning van
de H6 weigert echter op dat moment om over te stappen.
|
Britse torpedoboot HMS
Firedrake |
Even later komt een stoomsloep van de buiten de
territoriale wateren gelegen Britse torpedoboot HMS
Firedrake ter plaatse. Deze neemt tien bemanningsleden, de
scheepspapieren en instrumenten van de H6 aan boord en
brengt ze naar de torpedoboot.[7]
Al snel is ook het Nederlandse oorlogsschip
Noord-Brabant met enkele torpedoboten in de nabijheid van
het Friesche zeegat. Daardoor zijn de Britten niet in
staat ook de overige bemanningsleden van de H6 te
evacueren. De bemanning van de reddingboot blijft intussen
bij de H6. Omdat het weer steeds slechter wordt stappen de
overgebleven 12 bemanningsleden toch over op de
reddingboot. Op Schiermonnikoog worden ze overgedragen aan
de commandant van het marine-detachement op het eiland,
kapitein jonkheer Groeninx van Zoelen.[8]
Terwijl de bergers bezig zijn het schip los te
krijgen, vliegen burgemeester Van den Berg en de militaire
autoriteiten elkaar opnieuw in de haren. De burgemeester
is woedend over het gedrag dat de militairen vertonen bij
het uitvaren van de reddingboot. Vlak voor het vertrek van
de reddingboot verschijnt sergeant Dekker van het
marinedetachement met 4 á 5 matrozen.
|
Enkele leden van het
Marinedetachement op Schiermonnikoog. Geheel
rechts Jan F. Boorsma uit Jirnsum. |
“Met de
geweren omhoog” delen zij mee dat ze dat op last van de
chef van de militairen staf mee moeten op de reddingboot.
Van den Berg weigert. Hierop laat de sergeant de boot
zonder militairen vertrekken. Wanneer de boot in zee is
zegt de sergeant, dat hij niet heeft geschoten om doden te
voorkomen, aldus Van den Berg. Ons leven is in het
werk Uwer reddingmaatschappij voor ons en anderen geen
ogenblik zeker. Het lijkt hier of we door een vijandelijk
leger zijn bezet, zo schrijft hij het bestuur van de
reddingmaatschappij. Hij eist de persoonlijke verzekering
van de minister van Marine dat dit nooit weer plaats zal
vinden.
Opperbevelhebber stelt burgemeester verantwoordelijk
De militaire leiding op haar beurt is in alle staten over
de opstelling van de burgemeester. In zijn brief aan het
hoofdbestuur van de NZHRM houdt de Opperbevelhebber van
Land- en Zeemacht de burgemeester verantwoordelijk voor
deze ernstige schending van onze neutraliteit. Immers,
wanneer er gewapende militairen met de reddingboot waren
meegegaan, waren de Engelsen er nooit in geslaagd om een
deel van de bemanning van de onderzeeer af te halen. En de
in 1915 gemaakte afspraken zijn immers duidelijk: bij een
vordering door het militair gezag moeten er militairen
mee.
Inmiddels blijkt dat er wel iets valt af te
dingen op het standpunt van de legerleiding dat de
burgemeester verantwoordelijk is voor de schending van de
neutraliteit. Uit het rapport dat de militaire commandant
aan de legerleding stuurt, blijkt dat hij in eerste
instantie sergeant Dekker opdracht geeft om mee te gaan
met de reddingboot. Zodra de marine-boot, met aan boord
Groeninx zelf, in zee is, trekt hij die opdracht in.
|
Ambrosius Dubblenga, schipper
roeireddingboot te Schiermonnikoog, verdronken
tijdens redding van Duitse Schoener in 1921
(Archief KNRM) |
Daarna krijgt sergeant Dekker van de uitkijkktoren
bericht dat de chef van de marinestaf telegrafisch
goedkeuring had verleend aan de opdracht van Groeninx om
de reddingboot te vorderen. Op basis daarvan wil hij
alsnog mee in de reddingboot. Wanneer de schipper van de
reddingboot weigert de militairen mee te nemen met de
woorden “de burgemeester is hier de baas”, krabbelt de
sergeant terug. “Daar de order die ik (van de chef van de
marinestaf) had slechts een goedkeuring van hoogerhand was
van een order van den commandant – die hij echter voor
zijn vertrek weer had ingetrokken – vond ik dat ik geen
krachtiger maatregel kon gebruiken”, aldus sergeant Dekker
in zijn rapportage over het voorval.[9]
|
Hendrik de Booy (1867-1964),
secretaris-penningmeester en bestuurslid
Noord- en Zuid-Hollandsche Redding-Maatschappij
1906-1946 |
Het beeld dringt zich op dat de burgemeester moet
dienen als zondebok voor de verwarrende communicatie
tussen de verschillende militairen. Doch Van den Berg
heeft het inmiddels over hem bestaande beeld bevestigd. Op
4 maart 1916 vergadert de landelijk secretaris van de
NZHRM De Booy op Schiermonnikoog met de plaatselijke
commissie. “Waarbij de burgemeester zich weder doet
kennen als een koppige kerel, die niet meewerkt met het
Militair Gezag”, zo schrijft De Booy in zijn dagboek.
Burgemeester buiten spel
Het leidt op 20 maart 1915 tot een brief van het bestuur
van de NZHRM aan alle plaatselijke commissies die niets
aan duidelijkheid te wensen overlaat. Het bestuur schrijft
dat het militair gezag door alle vertegenwoordigers van de
reddingmaatschappij zoveel mogelijk bij de uitoefening van
haar moeilijke taak moet worden gesteund. Wanneer het
Militair Gezag van zijn bevoegdheid gebruik maakt de
reddingboot te vorderen, dient hieraan direct gehoor te
worden gegeven. Eveneens dienen in een dergelijk geval de
schipper en de roeiers van de reddingboot de bevelen van
het Militair Gezag op te volgen. De wet bevat artikelen
waarin zij, die weigeren met straffen worden bedreigd.
De brief valt op Schiermonnikoog niet in goede aarde.
De volledige plaatselijke commissie stapt op 30 maart 1916
op omdat “wij in de onderhavige kwestie niet meer op
Uwen steun kunnen rekenen en geen zekerheid hebben
gekregen dat dergelijk onbesuisd optreden van militairen,
beneden de rang van officier, waardoor ’t leven van
vreedzame burgers wordt bedreigd, zich niet zal herhalen.”
Vanaf dat moment wordt de reddingmaatschappij op
Schiermonnikoog vertegenwoordigd door bootsman Dubblenga.
Pas na de oorlog komt er een nieuwe plaatselijke
commissie.
Nederland neemt onderzeeboot in
beslag De onderzeeboot
wordt door de Nederlandse overheid in beslag genomen. Er
volgt een moeizame bergingsoperatie omdat het schip diep
in het zand ligt.[10]
Op 20 februari lukt het de H6 definitief vlot te krijgen.
Na maanden van onderhandeling met de Britse regering wordt
de onderzeeër begin 1917 door Nederland gekocht voor
81.500 Engelse ponden.[11]
Op 7 mei 1917 wordt het schip herdoopt in Hr Ms 08 en zet
haar carrière voort in Nederlandse dienst.[12]
|
Voormalige
Britse HMS H6 werd in Nederland in 1917 herdoopt
in Hr Ms 08 |
Britse bemanning geïnterneerd in Groningen
De geïnterneerde bemanning van de H6 intussen heeft van
dit alles geen weet. Ze verblijven enkele dagen in het
badhotel op Schiermonnikoog. Ze krijgen veel aandacht van
de plaatselijke dames.
|
Strandhotel met Paviljoen te
Schiermonnikoog |
Daarna worden ze overgebracht naar
het interneringskamp
voor Engelse militairen in Groningen. “It was a
sad mischance that cast the H6 on the shores of Holland
and put our comrades out of action; while commiserating
with them in their misfortune, we hope the day is not far
distant when they will be restored to liberty, their
hearths and homes”, zo schrijft The Camp Magazine
bij hun aankomst in het Engelse Kamp. Niet wetend dat het
tot november 1918 zal duren voordat deze wens in
vervulling gaat...
|
De manschappenbarakken in het
Engelse kamp te Groningen. Dit kamp werd
door de Britten “Timbertown” genoemd. |
Van den Berg blijft
burgemeester tot 16 juli 1942. Op 28 juli 1943 komt hij op
tragische wijze om het leven. Amerikaanse bommenwerpers,
op weg naar Duitsland, worden boven de Waddenzee
achtervolgd door Duitse jagers. Om te ontkomen laten de
vliegtuigen hun bommenlast vallen. Daarbij vallen bommen
op het dorp Schiermonnikoog. Vijf mensen komen om het
leven, onder wie burgemeester Van den Berg en zijn vrouw.
Voetnoten
[1]
De voor dit artikel
gebruikte briefwisselingen tussen de verschillende
autoriteiten en de strandingrapporten zijn, voor zover
niet anders vermeld, ontleend aan het archief van de
NZHRM, provinciaal archief te Haarlem
[2]
Over de details van deze landing zie Leeuwarder Courant dd
15-8-1914 en 17-8-1914. Over de diplomatieke discussie
tussen Nederland en Duitsland ten aanzien van de
reikwijdte van de Nederlandse neutraliteitsproclamatie zie
Oranjeboek oktober 1915-juli 1916 pag 24. Over de overname
van het vliegtuig door Nederland: nationaal archief,
2.05.03 dossier 831.
[3]
Op 11 november 1824 wordt in Amsterdam de Noord- en
Zuid-Hollandsche Redding Maatschappij, de NZHRM opgericht.
Enkele weken later wordt in Rotterdam de Zuid-Hollandsche
Maatschappij tot Redding van Schipbreukelingen, de ZHMRS,
opgericht. In 1949, 125 jaar na hun oprichting, krijgen
beide organisaties het predikaat Koninklijke toegewezen.
In 1991 fuseren ze tot de Koninklijke Nederlandse Redding
Maatschappij.
[4]
In het Friesche zeegat op 51-28-70 NB, 06-05-05 OL wordt
de “”watervliegmachine nummer 8(?)”” met onbekende
nationaliteit aangetroffen, aldus het strandingrapport,
opgemaakt door schipper Dubblenga. Het lijkt aannemelijk
dat ook dit een van Borkum afkomstig Duits
verkenningsvliegtuig is geweest.
[5]
De Britse onderzeeboot H6 uit de Holland-klasse werd
gebouwd op de Canadian Vickers&Co shipyard in Montreal
(Canada). Onmiddellijk na het uitbreken van de Eerste
Wereldoorlog accepteerde de Amerikaanse firma Bethlehem
Steel grote wapenorders van de geallieerden. In oktober
1914 bracht de directeur van het bedrijf een bezoek aan de
Britse minister van Oorlog Lord Kitchener en Lord Fisher
van de Britse admiraliteit. Zij spraken af dat de
Amerikanen, in het grootste geheim, twintig onderzeeboten
van het type “H” voor Engeland zouden bouwen tegen een
prijs die twee keer zo hoog lag als de normale prijs. Deze
opdracht was in flagrante strijd met de Amerikaanse en
internationale wetten inzake de neutraliteit en werd dan
ook niet officieel goedgekeurd door de Amerikaanse
regering. Bethlehem Steel ontdook dit probleem door het
opzetten van productiefaciliteiten in Canada. De
onderzeeboten werden in onderdelen in Amerika geproduceerd
om vervolgens in Canada tot één geheel te worden
samengesteld. Op 10 juni 1915 werd de H6 in dienst genomen
en overgedragen aan de British Royal Navy. Het schip werd
ingedeeld bij de Harwich Submarine Force (8th flotilla).
Hierover J.H.J.Andriessen, “Keizer Wilhelm II, mythe en
werkelijkheid” p 233
[6]
De exacte strandinglocatie is volgens het door de schipper
van de reddingboot opgemaakte strandingrapport 6.05.00
graden OL, 53.29.40 graden NB
[7]
De Nederlandse regering heeft bij de Britse regering
geprotesteerd tegen het feit dat de Britse motorsloep een
deel van de bemanning van het schip had afgehaald. Deze
handelwijze was geenszins geboden uit een oogpunt van
menslievendheid, aangezien de reddingboot van
Schiermonnikoog zich reeds ter plaatse bevond. Slechts ten
gevolge van de omstandigheid dat de reddingboot geen
militaire autoriteiten aan boord had, aldus de Nederlandse
regering, was het te danken dat de motorsloep met de door
haar afgehaalde leden der bemanning het Nederlandse
rechtsgebied had kunnen verlaten. Oranjeboek oktober 1915
– juli 1916, p24
[8]
Namen van de door de reddingboot aan land gebrachte
Britse bemanningsleden volgens het strandingrapport zijn:
Robert N. Stopford - lieutenant, commanding officer
Whitelans - chief Petty officer Gibson - Petty officer
Robinson - stoker Petty officer Ridding - leading
seaman Dudley - able seaman Cooper - able seaman
Eldesfield - stoker Beer - stoker Beeby - stoker
Burwelt - ordinary telegraphist Chandler - able seaman
[9]
De rapportages van de betreffende militairen bevinden zich
in het nationaal archief, 2.05.03 nr 756
[10]
Na enige dagen van onderzoek en voorbereiding wordt op 26
januari door de schelpenzuiger “Volharding” van Doeksen
een eerste poging gedaan het schip vlot te trekken. Deze
poging mislukt, evenals nieuwe pogingen op 7 en 8
februari. De daarop volgende dagen kunnen geen nieuwe
pogingen worden gedaan ten gevolge van de lage waterstand.
Pas op 16 februari komt de boot op eigen kracht vlot bij
hoogtij, maar komt even later weer vast te zitten. Op 20
februari slaagt de Volharding erin de boot opnieuw vlot te
trekken. De schelpenzuiger sleept de onderzeeër, begeleid
door de marineschepen Hr.Ms G11, Hr.Ms. Holland en drie
torpedoboten naar Willemsoord, waar ze op 23 februari
aankomen.
[11]
In mei 1916 start de Nederlandse regering onderhandelingen
met de Britse regering over overname van de H6. De waarde
van de onderzeeboot bedraagt exclusief torpedo's 158.000
Engelse pond, aldus Londen. Veel te hoog, aldus de
mededeling van het departement van Marine aan Buitenlandse
Zaken. Kort hiervoor hebben we van Amerikaanse zijde het
aanbod ontvangen om een identieke boot geleverd te krijgen
voor fl 150.000,- Volgens eigen berekening is de waarde
van de H6 fl 62.670,- Na enig loven en bieden komt men
uiteindelijk een bedrag van 81.500 Engelse pond overeen.
Dit bedrag wordt opgenomen in de marinebegroting voor
1917. Op 4 juni 1917 wordt het overnameprotocol getekend,
mede door de nog steeds in Groningen geïnterneerde
gezagvoerder LtZ Stopford. Daarbij wordt tevens
overeengekomen dat de Britse regering nog een aantal
vitale onderdelen voor het schip moet leveren. Zie
hiervoor nationaal archief, 2.05.03 nr 756
[12]
In oktober 1921 zinkt de 08 tijdens onderhoud. De boot kan
geborgen en gerepareerd worden. Tijdens de Duitse inval in
1940 is de 08 nog steeds in dienst en bevindt het schip
zich in Den Helder. Omdat het schip te oud is voor de
operationele dienst en daardoor niet kan uitwijken naar
Engeland, wordt het onklaar gemaakt en tot zinken gebracht
in Den Helder. De 08 wordt door de Duitsers gelicht, die
het in vrijwel onbeschadigde staat aantreffen. In november
1940 wordt de 08 als U-D1 in dienst genomen door de Duitse
marine en overgebracht naar Kiel. Hier doet het schip
dienst als oefen- en opleidingsboot. Op 3 mei 1945, vlak
voor het einde van de Tweede Wereldoorlog, wordt het schip
door de Duitsers onklaar gemaakt en tot zinken gebracht in
de haven van Kiel. Na opnieuw te zijn gelicht wordt de
UD-1 in 1945 gesloopt. |