|
De
allereerste slag aan de Somme in augustus 1914
door Eric R.J.
Wils |
|
Na de door het Duitse leger gewonnen strijd om
de grenzen trok het Franse leger zich op 25 augustus 1914
vanuit België terug, op de voet gevolgd door de Duitsers.
Een terugtocht die uiteindelijk zou eindigen bij de Marne
waar op 6 september 1914 de welbekende Slag aan de Marne
begon. Maar het Franse leger probeerde wel degelijk de
Duitse opmars eerder af te stoppen en het initiatief te
hernemen.
Daarbij werd ook onverwachts felle
strijd geleverd ten noorden van Péronne, in de buurt van
de dorpen Moislains en Le Transloy. In een streek die zijn
naamsbekendheid heeft gekregen door het grote Brits-Franse
offensief dat in juli 1916 begon en in de
oorlogsliteratuur bekend staat als de Slag aan de Somme
waarbij meer dan een miljoen slachtoffers vielen. Maar wat
gebeurde er hier nu op 28 augustus 1914 tijdens de
allereerste slag aan de Somme? Een zoektocht naar een
gevecht dat de geschiedenisboeken niet haalde. |
|
Inhoudsopgave
Moislains
Le Transloy De Franse
61ste en 62ste divisie Het drama op
28 augustus 1914 Geleden verliezen
Tot slot Noten |
|
Moislains
Het dorp Moislains ligt enkele kilometers ten oosten van
de dorpen Rancourt en Bouchavesnes-Bergen. Deze laatste
twee dorpen langs de hoofdweg, de huidige D917 en D1017,
tussen de plaatsen Bapaume en Péronne zijn bekend geworden
door de Slag aan de Somme van 1916 toen het Franse leger
hier door de Duitse stellingen trachtte te breken. Ter
herinnering daaraan staat bij Rancourt een Franse
herinneringskapel en ligt er een grote Franse militaire
begraafplaats met 8.567 gesneuvelden uit die strijd.
Bij Bouchavesnes-Bergen staat het
standbeeld van generaal Ferdinand Foch, commandant van de
Franse Legergroep Noord in 1916, uitkijkend naar het
oosten. In het bos van Saint-Pierre-Vaast, ten oosten van
Rancourt, was in die tijd een sterke Duitse stelling
aangelegd. De Duitse luitenant Ernst Jünger beschreef dit
gebied in zijn boek Oorlogsroes en noemde ook nog
het dorp Moislains, dat daardoor zijn intrede in de
wereldliteratuur deed.
|
Michelinkaart van het
gebied tussen Bapaume en Péronne.
|
Ruim een
kilometer ten noorden van het dorp Moislains ligt, langs
de regionale weg D184 naar het gehucht Le Gouvernement en
het dorp Sailly-Saillisel, een kleine Franse militaire
begraafplaats. De ingang is verscholen tussen de bomen en
men rijdt er voorbij voordat men het merkt. De graven
dateren echter niet uit de bloedige slag van 1916, maar
uit augustus 1914.
|
De ingang van de Franse
militaire begraafplaats van Moislains. |
Er staan twee rijen kruizen en
een groot monument achter een kaal massagraf. In totaal
liggen er op de begraafplaats 465 gesneuvelden, waarvan
366 in het massagraf. De namen en regimenten van de
soldaten op de 99 kruizen worden keurig vermeld in de
internet database Les Morts pour la France.[1] Het waren overwegend dertigers met fraaie Franse namen als
Guillaume Dumonteil en Gustave Montenon, respectievelijk
geboren in 1883 en 1884.
Vermoedelijk veelal nog
maar enkele jaren getrouwd en vaders van jonge kinderen.
Ze behoorden tot het 307ste en 308ste infanterieregiment.
Twee regimenten van de 124ste brigade van de 62ste
infanteriedivisie. Er bevindt zich nog een kleine
gedenksteen op de begraafplaats en wel voor kapitein
Charles Avril de l'Enclos van het 108ste regiment, hoewel
op zijn grafsteen Marie Avril de l'Enclos staat.
Maar volgens de internet database Mémoires des hommes
gaat het om dezelfde 49-jarige kapitein met de voornamen:
Marie Justin Charles Désiré.[2] Zijn graf wordt
geflankeerd door de bovengenoemde soldaten tweede klasse.
De dood kent nu eenmaal geen onderscheid in rang.
|
Gedenksteen en graf
voor kapitein Charles Avril de l'Enclos. |
Het grote monument aan de achterkant van
de begraafplaats met de opschriften '28 Août 1914' en 'La
Charente à ses enfants morts pour la France' werd in 1923
opgericht voor het 307ste en 308ste infanterieregiment.
Die regimenten kwamen uit de streek La Charente, gelegen
aan de Franse Atlantische kust tussen de rivieren de Loire
en de Gironde. Het waren de reservetroepen van het 107ste
en 108ste parate infanterieregiment uit die streek.
Jaarlijks vindt er bij het monument nog altijd een
herdenking plaats.
|
Het monument voor
het Franse 307ste en 308ste regiment op de
begraafplaats van Moislains. |
Het informatiebord op de begraafplaats
geeft uitleg over de strijd die eind augustus 1914 tussen
Bapaume en Péronne heeft plaatsgevonden tijdens de Duitse
opmars in Frankrijk. Maar de tekst is beknopt en het grote
geheel van de strijd ter plekke ontbreekt.
Er
staat wel een kaart op met pijlen die de troepenbewegingen
aangeven; rood voor de Fransen en blauw voor de Duitsers.
Het doet denken aan een botsing tussen twee objecten
waarbij de fragmenten alle kanten uitvlogen. Waarbij de
Fransen uit het noorden kwamen en de naar het zuidenwesten
trekkende Duitsers in de flank raakten.
|
Kaart op het
informatiebord van de begraafplaats van Moislains.
|
De Duitse troepen behoorden tot het 1e leger. Dit
vormde, onder bevel van generaal Alexander von Kluck, de
sterke rechtervleugel die volgens het Schlieffenplan voor
de omsingeling moest zorgen. De strijdende Duitse eenheden
waren een cavaleriekorps van generaal Georg von der
Marwitz, het 2e legerkorps van generaal Alexander von
Linsingen en het 4e reservekorps van generaal Hans von
Gronau. Beide uit Pruisen afkomstige legerkorpsen
bestonden uit twee divisies.
De Franse troepen
waren de 61ste en 62ste infanteriedivisie, volgens het
informatiebord onder het bevel van generaal Albert
d’Amade. De tekst geeft verder informatie over de
samenstelling van de Franse 62ste divisie, onder het bevel
van generaal Ganeval, die als volgt was opgebouwd: -
123ste brigade met de regimenten 263, 278 en 338, -
124ste brigade met de regimenten 250, 307 en 308.
De samenstelling van de 61ste divisie wordt niet vermeld,
maar die was vergelijkbaar opgebouwd uit twee brigades, de
121ste en 122ste, van elk drie regimenten. Behalve
infanterie beschikten de divisies over ondersteunende
eenheden cavalerie bestaande uit dragonders en artillerie
met het 75 mm geschut. De totale sterkte van iedere
divisie, inclusief de ondersteuning, bedroeg circa 16.000
man.
Gezien de graven op de begraafplaats heeft
echter alleen de 124ste brigade bij Moislains gevochten.
Het lot van de 123ste brigade werd meer naar het noorden
bepaald en wel in de buurt van het dorp Le Transloy, op
ongeveer 10 km van Moislains.
Le Transloy
In het dorp Le Transloy, ten zuiden van Bapaume langs de
D917, wijst een bord naar de net buiten het dorp gelegen
burgerbegraafplaats met de vermelding 'Monument aux 800
Morts du 28 Août 1914.' Aan de voorkant van deze
begraafplaats staan verschillende monumenten waaronder een
muur met de namen van 792 Franse soldaten. Deze muur voor
het massagraf dateert uit 1927. De kolom die er voor staat
werd al in 1921 opgericht, en is duidelijk recentelijk
schoongemaakt.
De herdachte soldaten zijn eveneens
slachtoffers van de gevechten op 28 augustus 1914. Liggen
in Moislains de gesneuvelden van de 124ste brigade, in Le
Transloy die van de 123ste brigade van de 62ste divisie.
Bijna 700 van hen dienden in het 338ste regiment.
Op de begraafplaats is helaas geen informatie te vinden
over het drama dat zich op die dag in 1914 bij de dorpen
Le Transloy, Rocquigny en Sailly-Saillisel heeft
afgespeeld. Die informatie wordt wel in de reisgids van
Major & Mrs Holt over de Somme gepresenteerd.[3] De Holts baseren zich daarbij op een verslag van de
lokale historicus Maurice Pasquet, wiens grootvader Elie
(of Hélie) Pasquet een van de dodelijke slachtoffers
was.[4]
|
De monumenten op de begraafplaats van Le Transloy
met achteraan de muur met de namen van 792
gesneuvelden. |
Langs een muur van de begraafplaats
staat een stellage met persoonlijke gedenktekens voor een
aantal omgekomen militairen. Een paar grotere staan er
naast zoals voor de soldaat tweede klasse Elie Pasquet,
geboren in 1884, en de tweede luitenant Charles Merzaux,
geboren in 1887. Beiden behoorden tot het 338ste regiment.
Er liggen verder nog twee individuele graven voor
de tweede luitenanten Arsène Emile Rabache, geboren in
1890, en Alfred Grouzillard, geboren in 1879, van
respectievelijk het 338ste en het 278ste regiment van de
123ste brigade. Beiden waren Chevalier de la Légion
d'Honneur. Door de namen en de persoonlijke
gedenktekens ontstijgen degenen die hier op een hoop
begraven werden enigszins aan de anonimiteit. De doden
krijgen een naam en soms zelfs een gezicht.
|
Persoonlijke gedenktekens voor de soldaat Elie
Pasquet en luitenant Charles Merzaux op de
begraafplaats van Le Transloy. |
Na de strijd op 28 augustus werden
eerst de Franse gewonden zo goed als mogelijk geholpen
door de dorpsbewoners. Na de gewonden kwamen de doden, die
pas vanaf 30 augustus met behulp van boerenkarren van het
slagveld werden gehaald. In de hitte van augustus waren de
lichamen al aan het ontbinden.
De lijken werden
naar de begraafplaats van Le Transloy gebracht en in een
massagraf begraven. De persoonlijke eigendommen werden
verzameld en goed bewaard hetgeen het in 1927 opgerichte
monument met de 792 namen er op mogelijk maakte.
De Franse 61ste en 62ste divisie
Na het bezoeken van de begraafplaatsen wordt het tijd
de oorlogsliteratuur eens te raadplegen om meer te weten
te komen over de gevechten op 28 augustus 1914 boven
Péronne. En om te begrijpen wat die pijlen op dat
informatiebord op de begraafplaats bij Moislains nu
precies voorstellen.
In haar wereldberoemde boek
'De kanonnen van augustus' over de gebeurtenissen in de
eerste oorlogsmaand noemt Barbara Tuchman zijdelings de
Franse 61ste en 62ste divisie.[5] Het waren twee
reservedivisies die begin augustus na de afkondiging van
de mobilisatie waren geformeerd, vervolgens bij Parijs
werden gestationeerd en ter beschikking stonden van de
Minister van Oorlog, Adolphe Messimy.
De
smadelijke en uiterst vermoeiende terugtocht van het
Franse leger vanaf de Belgische grens was hun dan wel
bespaard gebleven, maar ze hadden daardoor geen enkele
oorlogservaring opgedaan.
Op 25 augustus kreeg
Messimy te horen dat ze op bevel van het Franse
hoofdkwartier te velde van generaal Joseph Joffre naar het
noorden waren gestuurd om steun te verlenen aan de zwak
bezette linkervleugel waar het Britse expeditieleger van
veldmaarschalk John French opereerde. De Britten die op 25
en 26 augustus tijdens hun terugtocht vanuit Mons in een
achterhoedegevecht bij Le Cateau betrokken waren.
De Franse 61ste en 62ste divisie vormden samen een
reservegroep met generaal Ebener van het Franse
hoofdkwartier als nieuw aangestelde commandant. Generaal
Deprez commandeerde de 61ste en generaal Ganeval de 62ste
divisie. Later zouden ze deel gaan uitmaken van het nieuwe
Franse 6de leger, onder bevel van generaal Michel
Maunoury, dat eind augustus rond Amiens werd geformeerd.
Dit zou de Duitse rechtervleugel moeten aanvallen
om de opmars bij de Somme tegen te houden. Tuchman
vermeldt het voorval met de twee divisies vooral in het
kader van het conflict tussen generaal Joffre en de Franse
regering die Parijs ten koste van alles wilde verdedigen.
In Joffre's visie kon Parijs alleen gered worden
door een overwinning van het leger te velde en niet door
een sterk garnizoen te vormen bij Parijs. En dus dienden
alle beschikbare troepen ingezet te worden om de Duitse
opmars ergens te blokkeren. De rivier de Somme bood
daartoe de mogelijkheid.
|
Een colonne Duitse
troepen tijdens hun niet te stuiten opmars
door Noord-Frankrijk in augustus 1914. |
Een twintigtal
pagina's verderop in Tuchmans boek komen de 61ste en 62ste
divisie nog een keer voor in een ietwat cryptische zin
waarin vermeld wordt dat beide divisies waren zoekgeraakt.
Ze waren per trein van Parijs vertrokken naar Arras. Hun
bevelhebber, generaal Ebener, wist niet wat er met de
eenheden was gebeurd. Ook de lezer van haar boek komt dit
helaas niet te weten.
Maar het 'zoekraken' tekent
de chaotische toestand die eind augustus 1914 in het
Franse leger heerste. Duidelijk is wel dat de twee Franse
divisies, doordat de Britse terugtocht sneller verliep dan
generaal Joffre had gedacht, te ver naar het noorden waren
terechtgekomen. Hun oorspronkelijke order was vanaf Arras
oostwaarts op te trekken richting Douai en naast de
Britten te opereren.
Maar die hadden na Mons en Le
Cateau de strijd al min of meer opgegeven en waren
richting het zuiden vertrokken, en zodoende dienden nu óók
de Fransen te voet aan een terugtocht te beginnen door via
Bapaume richting de Somme te marcheren.
|
Kaart van de Duitse
inval in Frankrijk in 1914 met de betrokken
legers. |
Generaal Von Kluck had
inmiddels zijn 2e legerkorps opdracht gegeven zich naar
het zuidwesten richting de Somme te verplaatsen in de hoop
de Britten de pas af te snijden. Vervolgens beschrijft
Tuchman nog dat generaal d’Amade op 29 augustus het bevel
kreeg zich terug te trekken en de bruggen over de Somme
bij Amiens op te blazen. Op diezelfde dag was een
tegenoffensief van het Franse 5e leger, onder bevel van
generaal Charles Lanrezac, bij Guise richting
Saint-Quentin door de Duitsers afgeslagen.
Maar
helaas bevat Tuchmans boek geen concrete informatie over
wat zich op 28 augustus ten noorden van Péronne had
afgespeeld. En Joffre's bevel om terug te trekken over de
Somme was niet op 29 augustus, maar al op 27 augustus
gegeven. Generaal d’Amade was op 17 augustus aangesteld
als commandant van vier territoriale infanteriedivisies in
het noordwesten van Frankrijk in het gebied tussen
Maubeuge en de kust.
Van Joffre had hij het bevel
gekregen het Britse leger te steunen bij hun terugtocht
vanuit Mons. De 61ste en 62ste divisie waren dan wel na
hun afreizen naar Arras onder zijn supervisie geplaatst,
maar hij voerde niet het rechtstreekse bevel tijdens de
gevechten op 28 augustus. Zijn omzwervingen zouden hem via
Amiens naar Rouen in Normandië voeren. Op 17 september
werd hij overigens door Joffre van zijn commando
ontheven.[6] Hij was niet de enige generaal die dat zou
overkomen.
Het drama op 28 augustus 1914
Op 27 augustus 1914 waren er schermutselingen tussen de
Franse troepen van de 61ste en 62ste divisie en de
vooruitgeschoven posten van het Duitse 2e legerkorps
bestaande uit de 3e en 4e infanteriedivisies. De orders
van generaal Von Kluck voor 28 augustus luidden dat de
Somme ten westen van Péronne overgestoken diende te
worden. De vaart in de opmars houden was het belangrijkste
devies.
Op haar terugtocht richting de Somme
bivakkeerde de 61ste divisie in de nacht van 27 op 28
augustus even ten westen van Bapaume. De 62ste divisie in
de vlakte bij de dorpen Haplincourt en Bertincourt, ten
oosten van Bapaume.
Het Duitse 2e legerkorps was
echter op het einde van 27 augustus aangekomen bij het
dorp Manancourt, ten zuiden van de Fransen. Dus in plaats
van de Britten de pas af te snijden, hadden ze nu twee
Franse divisies de pas afgesneden. Er was geen sprake van
enige coördinatie tussen beide Franse divisies en op 28
augustus opereerden ze dan ook onafhankelijk van elkaar.
De beide divisies braken ‘s morgens vroeg op voor
hun geplande mars richting Péronne. De 61ste divisie aan
de westkant van waar nu de A1 snelweg loopt en 62ste aan
de oostkant van daarvan (zie de Michelinkaart).
Op
weg naar het zuiden kwam de 61ste divisie bij het dorp
Ginchy, in de buurt van Combles, onder Duits
artillerievuur te liggen en boog daarom af naar het
westen. De divisie bracht de nacht door ten noorden van
Albert. Het grootste deel wist op 29 augustus de Somme bij
Amiens te bereiken en te ontsnappen aan de Duitse
omsingeling. Ze voegde zich bij het Franse 6e leger van
generaal Maunoury.
De 62ste divisie ontving echter
de grootste klap. De 123ste brigade volgde de lijn
Haplincourt-Rocquigny-Sailly-Saillisel, de 124ste brigade
de iets meer oostelijke lijn Bertincourt-Mesnil-Moislains.
De 124ste brigade vertrok anderhalf uur eerder dan de
123ste.
Beide brigades hadden geen idee waar de
Duitsers nu precies waren. Hoewel het een hete dag werd,
was het in de vroege ochtend mistig. Die mist begon rond
09.00 uur op te trekken, maar toen was het drama voor de
Fransen al in volle gang. De 124ste brigade ontmoette de
Duitsers van de 3e divisie bij verrassing ten noorden van
Moislains. De voorhoede, bestaande uit het 307ste en
308ste regiment, voerde een charge uit.
Gekleed in
hun blauwe kapotjas met rode kepie en broek gingen de
Fransen in de aanval gewapend met hun Lebel-geweer
voorzien van de lange bajonet. Maar de Duitse mitrailleurs
maaiden de aanvallers neer. Vervolgens gingen de Duitsers
in de tegenaanval en kregen overwicht in het man tegen man
gevecht. Fransen werden gevangengenomen of probeerden nog
via een vlucht in het bos van Saint-Pierre-Vaast te
ontkomen. De 124ste brigade dreigde omsingeld te worden
door de Duitse cavalerie.
Door vuursteun van de
Franse artillerie, opgesteld bij Le Gouvernement, kon dat
voorkomen worden. De weg richting Péronne was voor de
Fransen geblokkeerd en er bleef voor de rest van de 124ste
brigade niets anders over dan, in wanorde, terug te
vluchten naar Bapaume.
|
Een tijdens een oefening
genomen foto van een Franse infanterieaanval,
aangevoerd door een officier. |
Het 263ste en 338ste
regiment van de 123ste brigade ondervonden een nog grotere
schok toen ze ten zuiden van Le Transloy en Rocquigny in
de mist de overmacht aan Duitse eenheden pas op zo'n 200 m
afstand ontdekten. De poilus waren letterlijk
kanonnenvoer en werden door langs de weg opgestelde
mitrailleurs en artillerie gedecimeerd.
Twee
regimenten van de Duitse 4e divisie trokken vervolgens op
naar het noorden richting Le Transloy en Rocquigny en in
het gevecht moesten de Fransen wijken. Net als voor de
124ste brigade bleef er ook voor deze overlevenden niets
anders over dan gevangengenomen te worden of terug te
vluchten naar Bapaume. De Duitse 4e divisie meldde 1.200
Franse gevangenen. Het 278ste regiment in de achterhoede
kwam er nog redelijk van af.
Tegen de middag was
het gevecht voorbij en was de Duitse overwinning compleet.
De akkers lagen vol met dode en gewonde Fransen. Bij de
vlucht naar Bapaume en vandaar weer naar Arras moesten ze
bovendien veel oorlogsmateriaal, waaronder 75 mm kanonnen,
achterlaten. Met de trein konden de restanten van de 62ste
divisie via de westkant van Frankrijk naar Amiens en
verder naar het zuiden worden geëvacueerd.
Geleden verliezen
De Franse verliezen in de gevechten tussen Bapaume en
Péronne op 28 augustus 1914 waren zwaar. Zo blijkt uit de
marsjournalen van het 263ste en 338ste regiment van de
123ste brigade dat die respectievelijk 1.299 en 1.139 man
verloren.[7] De meesten waren gesneuveld in slechts
enkele uren. De Duitse verliezen werden geschat op slechts
150 man.
Op de begraafplaatsen in Moislains en Le
Transloy liggen, opgeteld 1.257 doden begraven afkomstig
uit een enkele divisie, maar lang niet alle doden werden
geborgen. In de vijf oorlogsmaanden van 1914 had het
totale Franse leger circa 300.000 doden te betreuren,
d.w.z. een gemiddelde van 2.000 per dag.[8] Maar de
62ste divisie verloor op 28 augustus 1914 alleen al meer
dan de helft van dat gemiddelde.
Toen generaal
d’Amade op 29 augustus 1914 in Amiens verslag uitbracht
meldde hij dat er per regiment van de 62ste divisie nog
slechts 500 van de oorspronkelijke 2.000 man inzetbaar
waren. De rest was gedood, gewond, vermist of
gevangengenomen. Ook waren er nog maar weinig officieren
over.
Tot slot
Op 29 augustus 1914 was het Duitse 1e leger van generaal
Von Kluck de Somme overgestoken en installeerde deze zich
in Péronne. De Fransen hadden de Duitsers aan de Somme
niet kunnen tegenhouden maar hun opmars wel, ten koste van
grote Franse verliezen weer met een dag vertraagd. In
hoeverre die tijdwinst meegespeeld heeft in het verloren
gaan van de Slag aan de Marne van september 1914 is voer
voor militaire historici.
Na de Somme zou het
Duitse 1e leger van richting veranderen en verder naar het
zuidoosten trekken. Tegen de Duitse overmacht konden de
twee Franse divisies het natuurlijk nooit bolwerken. Maar
achteraf gezien ware het beter geweest de divisies post te
laten vatten ten zuiden van de Somme, in plaats van ze
naar Arras te sturen om de niet meer aanwezige Britten te
ondersteunen om vervolgens in een Duitse val te lopen.
Het lot van de twee Franse divisies is derhalve
tekenend voor het gebrek aan communicatie tussen de Franse
en Britse legeronderdelen. Iets wat pas in de laatste fase
van de oorlog zou verbeteren.
Péronne zou in 1916
een doel worden van het grote Brits-Franse offensief aan
de Somme, maar werd niet heroverd. Pas in maart 1917
trokken Britse troepen de stad binnen nadat de Duitsers
zich hadden teruggetrokken op de Hindenburglinie. In het
voorjaar van 1918 kwam Péronne opnieuw in Duitse handen,
om de stad op 1 september 1918 definitief te moeten
prijsgeven.
Het is dan ook niet zo verwonderlijk
dat, gezien de honderdduizenden die sinds augustus 1914 in
het gebied rond Péronne zijn gesneuveld, de doden op de
begraafplaatsen van Moislains en Le Transloy enigszins in
de vergeethoek zijn geraakt.
Noten
[1] Nécropole Nationale de Moislains, Connu sous le nom
de cimetière des Charentais:
http://www.lesmortspourlafrance80.fr/moislains/moislains.htm.
[2] La Première Guerre mondiale, Morts pour la France:
http://www.memoiredeshommes.sga.defense.gouv.fr/.
[3]
Major & Mrs Holt's Battlefield Guide to the Somme,
London, 1996, p. 216-220.
[4]
Maurice
Pasquet, 28 août 1914, Les combats de Le Transloy,
Rocquigny, Sailly-Saillisel, 1972. Verkrijgbaar bij
het museum L'Historial de la Grande Guerre te Péronne.
[5]
Barbara Tuchman, De kanonnen van augustus,
Amsterdam/Brussel, 1976, p. 416, 439 en 457.
[6]
Éric Labayle, Biographie de Albert d’Amade,
http://www.grande-guerre.org/biographies.php.
[7]
La Première Guerre mondiale, Journaux des unités,
http://www.memoiredeshommes.sga.defense.gouv.fr/.
[8]
H.L.Wesseling, Frankrijk in oorlog, 1870-1962,
Amsterdam, 2006, p. 139 en 185. De Franse verliezen per
maand waren in 1914 het hoogst van de gehele oorlog. |
|
▬
©
2011 - Eric R.J.Wils. De auteursrechten
van bovenstaand artikel
berusten bij de auteur.
Voor gehele of
gedeeltelijke overname is dan ook uitdrukkelijk voorafgaande
schriftelijke toestemming vereist van de
auteur. Ook vragen en opmerkingen kunnen via dit
emailadres aan de auteur worden voorgelegd.
Dit artikel is
eerder onder dezelfde titel geplaatst in De Groote
Oorlog, het huisorgaan van de
Western Front Associatie - Nederland
met dank aan Marius van
Leeuwen en Huib Steketee voor hun bereidwillige medewerking.
|
|
|