Inleiding
Schotland is het land van mist en laaghangende
bewolking, waar in het verleden woeste Schotse krijgers
vanaf de heuvels kwamen aangestormd om in te hakken op
hun tegenstander zoals is gevisualiseerd in de film
Braveheart, geregisseerd door Mel Gibson in 1995, over
de Schotse middeleeuwse held William Wallace.
Eeuwenlang waren de Engelsen hun grootste vijand, maar
sinds 1707 vormen ze samen een Verenigd Koninkrijk. In
1746 werd de laatste poging van de Highlanders om als
een zelfstandige Schotse staat te blijven bestaan teniet
gedaan in de veldslag bij Culloden.
Een naam die nog altijd voortleeft in de Schotse
geschiedenis getekend door mythen en legenden. Schotse
soldaten met hun kilts en doedelzakken maken sinds de
18de eeuw deel uit van de Britse krijgsmacht in
roemruchte regimenten als de Black Watch.
De Schotten gaven in 1914 na het uitbreken van de Eerste
Wereldoorlog massaal gehoor aan de oproep van Lord
Kitchener om vrijwillig dienst te nemen in zijn te
vormen New Armies. Ruim 550.000 Schotten zouden vechten
in de Eerste Wereldoorlog, van wie 147.000 het leven
lieten. Dat is een heel hoog percentage en verdient
daarom aandacht, los van de grote buur Engeland.
De doden worden geëerd in het Scottish National War
Memorial in Edinburgh en herdacht op talrijke monumenten
langs het Westelijk Front. In die oorlogsmonumenten
herleeft bovendien de Schotse geschiedenis.
Schotse strijd door de eeuwen
Zoals de geschiedenis van zoveel Europese volken is die
van Schotland op te tekenen aan de hand van haar
conflicten en oorlogen.2)
En die begonnen al in de tijd van de Romeinse overheersing
van het Britse eiland. Keizer Hadrianus liet in het
begin van de tweede eeuw daarom een muur bouwen om die
woeste Keltische krijgers uit het noorden buiten zijn
rijk te houden. Die mengden zich later met stammen
afkomstig uit Ierland om in de 9e eeuw het koninkrijk
Schotland te vormen.
Vanaf het begin van de middeleeuwen werd veelvuldig
gestreden tegen de Engelsen, wiens koningen regelmatig
probeerden Schotland tot leengebied te maken. Engeland
en Schotland werden ‘Auld enemies’. Het was de tijd van
Schotse helden als William Wallace en koning Robert the
Bruce die veldslagen tegen de Engelsen wonnen. De tijd
ook dat de beroemde Declaration of Arbroath werd
opgesteld die nog wel in nationalistische Schotse
kringen wordt geciteerd:
‘...for, as long as but a hundred of us remain alive,
never will we on any conditions be brought under English
rule. It is in truth not for glory, nor riches, nor
honours that we are fighting, but for freedom – for that
alone, which no honest man gives up but with life itself.’3)
Bladerend door het boek Scottish Battles van John Sadler
wordt het echter ook duidelijk dat de Schotten bepaald
niet alleen tegen de Engelsen hebben gestreden. De
Schotten vochten onderling zo mogelijk nog meer: clan
tegen clan, Lowlander tegen Highlander.
Vooral de kloof tussen de bewoners van de eilanden en de
Highlands enerzijds en de meer bevolkte Lowlands met de
hoofdstad Edinburgh anderzijds werd diep. De Highlands
bleven Keltisch met instandhouding van hun taal, het
Gaelic. In de 16de en 17de eeuw kwam daar bovendien nog
de godsdienststrijd tussen protestanten en katholieken
bij.
Toen het Engelse koningshuis van de Tudors in 1603
uitstierf, werd de Schotse koning James VI tevens koning
van Engeland als James I. Met een korte onderbreking zou
het koningshuis van de Stewarts (later Stuarts genoemd)
over beide landen regeren tot 1689 toen de katholieke
koning James II werd verjaagd door onze Nederlandse
protestantse stadhouder Willem III.
In 1707 werden de landen formeel samengevoegd tot het
Verenigd Koninkrijk van Engeland en Schotland.
Groot-Brittannië was geboren en Schotland werd geregeerd
vanuit Londen. De kruisen van St. George en St. Andrews
werden verenigd in een vlag, de Union Jack.
Door de vereniging kregen de Schotten toegang tot het
Engelse economische en politieke leven dat in de
volgende eeuwen tot het wereldomvattende Britse Rijk zou
leiden. Net als de Ieren zouden de Schotten, vaak
gedwongen door armoede, uitzwermen over de Britse
koloniën.
De nazaten van de naar Frankrijk gevluchte koning James
II probeerden in 1715 en 1745 de Schotse troon te
heroveren en Schotland weer los van Engeland te maken.
Zijn kleinzoon Charles Stewart (bijgenaamd Bonnie Prince
Charles) deed de laatste poging en slaagde er in een
aantal Highland clans achter zich te krijgen.
Op 16 april 1746 werden deze Jacobites bij Culloden in
de buurt van de stad Inverness echter vernietigend
verslagen.4)
Bonnie Prince Charles kon nog naar de oude Schotse
bondgenoot Frankrijk – The Auld Alliance – vluchten.
Tekenend voor de verdeeldheid van de Schotten was dat
aan Engelse kant ook een aantal Schotse regimenten
meevocht.
|
Detail van het schilderij The battle of Culloden
geschilderd door de
Zwitser David Morier. De Engelse
roodjassen verdedigen zich
tegen de charge van de Highlanders |
Het slagveld van Culloden werd echter nooit vergeten en
is sinds de 19e eeuw een Schots pelgrimsoord. In 1881
werd er een Memorial Cairn, een traditioneel Schots
gedenkteken opgebouwd uit losse stenen, opgericht. In
het hedendaagse herinneringspark liggen ook losse stenen
met de namen van de verslagen Highland clans.5)
|
De Memorial Cairn op Culloden Moor. |
|
Steen voor de clan Stewart. |
Na Culloden was het definitief afgelopen met de
Engels-Schotse strijd en moesten de Highlanders, ondanks
de Declaration of Arbroath, onder English rule
voortleven. De eeuwenlange locale macht van de
clanleiders werd gebroken. Hun land en symbolen werden
afgepakt. Het dragen van wapens en een kilt werd de
Highlanders verboden; het spelen op een doedelzak niet
meer toegestaan.
Maar de Engelse regering kon de vechtersmentaliteit van
de Highlanders wel goed gebruiken. Gekanaliseerd in
Highland regimenten konden de Schotten het Britse Rijk
uitstekend dienen in de koloniale oorlogen en de
talrijke conflicten met de Europese rivaal Frankrijk.
Het mes sneed zo aan twee kanten. De Highlanders mochten
weer wapens dragen en andere specifieke gebruiken
cultiveren. Dat werd zelf bevorderd want traditie is
altijd goed om soldaten onderling te binden.
Vele Schotten namen de King’s shilling aan en aan het
einde van de 18e eeuw bestonden er rond de tien Schotse
regimenten in het Britse leger. Het verzekerde mannen
die in armoede leefden van een inkomen en een zeker
geregeld bestaan. En het eeuwenoude clansysteem had
gezorgd voor gedisciplineerde soldaten.
De Schotten behielden hun reputatie van vechtersbazen in
het Britse leger zoals bijvoorbeeld gedemonstreerd werd
in de slag bij Waterloo in 1815 tegen de Fransen onder
keizer Napoleon. Er vochten toen ruim zesduizend
Schotten in het leger van de Duke of Wellington.
Schotse legereenheden in de Eerste Wereldoorlog
Net als in de meeste Europese landen werden in de 17e en
18e eeuw soldaten in het Verenigd Koninkrijk opgenomen
in een regiment dat in een bepaalde streek was
geformeerd. Als gevolg van de Britse leger-reorganisatie
van 1881 werd besloten dat ieder regiment uit twee
bataljons moest bestaan en sommige oude regimenten
werden samengevoegd. Waarbij één bataljon in het
thuisland diende en het andere in een van de delen van
het Britse Rijk. Het bataljon werd als zodanig de
bepalende legereenheid met behoud van de vaak oude
regimentsnaam.
Naast de twee reguliere bataljons met beroepssoldaten
bestonden er een reservebataljon en een aantal bataljons
van de in 1908 opgerichte Territorial Force. Deze
territoriale bataljons van vrijwilligers – ook wel
‘weekend warriors’ genoemd – zouden echter in de Eerste
Wereldoorlog naar het front gestuurd worden om de
verliezen bij de beroepssoldaten – ‘The Old
Contemptibles’ – op te vangen.
Bij de vorming van Kitchener’s New Army in 1914 werd
besloten die in te delen in de bestaande regimenten en
werd er gewoon doorgenummerd. Zo had de Black Watch twee
reguliere, een reserve en vier territoriale bataljons.
Uit de serie vrijwilligers van augustus 1914 werden vijf
New Army bataljons gevormd met de nummers 8 t/m 12.
Later zou dat zelfs oplopen tot 25 bataljons.
Schotland had na de leger-reorganisatie van 1881 nog 11
infanterieregimenten, verdeeld over Lowland- en Highland
regimenten. Deze staan vermeld in onderstaande tabel met
het aantal bataljons dat in de Eerste Wereldoorlog werd
gevormd. In totaal zouden dat er 214 worden.
Infanterieregimenten |
Oprichtingsjaar |
Aantal bataljons
in de oorlog |
Lowland
|
The Royal Scots (The Royal
Regiment) |
1633 |
35 |
The Scots Guards
|
1642 |
2 |
The Royal Scots Fusiliers
|
1678 |
18 |
The King’s Own Scottish Borderers |
1688 |
12 |
The Cameroonians (Scottish Rifles)
|
1689 |
27 |
Highland
|
The Black Watch (Royal Highlanders)
|
1725 |
25 |
The Highland Light Infantry
(City of Glasgow Regiment) |
1777
|
26 |
The Seaforth Highlanders
(Ross-shire Buffs) |
1778
|
10 |
The Queen’s Own Cameron Highlanders
(The Camerons) |
1793 |
11 |
The Gordon Highlanders |
1794
|
21 |
Princess Louise’s Argyll and Sutherland Highlanders
|
1794/1799
|
27 |
De Royal Scots was het oudste officiële Britse
infanterieregiment en droeg derhalve de eretitel ‘First
of Foot’. Het oudste Highland regiment was de Black
Watch, waar overigens niets duisters aan was. De naam
sloeg op de donkere kleuren van hun tartan. Schotland
had bovendien nog een cavalerieregiment, de Royal Scots
Greys, opgericht in 1678. Dat vormde onderdeel van de
Britse cavalerie tijdens de oorlog.
In het Britse leger vormden in 1914 vier bataljons,
ieder met ongeveer 1000 man, een brigade en drie
brigades vormden een divisie. Aan het einde van de
oorlog kon bij gebrek aan mankracht deze indeling niet
meer gehandhaafd blijven.
De oudste Schotse bataljons waren in 1914 verdeeld over
de acht divisies van het Britse beroepsleger. Daarbij
was geen sprake van een concentratie van Schotse
bataljons in een bepaalde divisie. Bij de vorming van de
territoriale en New Army eenheden in 1914 werden de
Schotse bataljons wel samengevoegd.
Zo ontstonden vier Schotse divisies: de 9e en 15e
divisie met de vrijwilligers uit 1914 en de 51e Highland
en 52e Lowland territoriale divisie. De 9e Schotse
divisie was de eerste van al de gevormde Britse New Army
divisies.
Twee van de Schotse divisies hadden een distel in hun
embleem. De uit de 17e eeuw daterende Orde van de Distel
(The Most Ancient and Most Noble Order of the Thistle)
is nog altijd de hoogste onderscheiding van Schotland en
de Schotse tegenhanger van de Engelse Orde van de
Kousenband.
Op de Buzancy British Cemetery staat een gedenkteken
voor de 15e divisie die hier in juli 1918 samen met
Amerikaanse en Franse troepen vocht in de tweede slag
aan de Marne. De tekst op de plaquette luidt: ‘Here for
all time the glorious Scottish thistle will bloom amid
the roses of France.’
De Schotse legertradities waren zodanig sterk dat
Schotten in Engeland en in delen van het Britse Rijk
Highland regimenten oprichtten met banden met de
originele Schotse regimenten. Marcherend in een
afwijkend, kleurrijk uitgedost uniform – met kilt en
apart hoofddeksel - achter de Pipes en Drums bood nu
eenmaal een bepaalde attractie. In Engeland waren dat de
London Scottish (opgericht in 1859), de Liverpool
Scottish (opgericht in 1900) en de Tyneside Scottish
(opgericht in 1914).
Ook door Schotse emigranten in de Gemenebestlanden
Australië, Canada, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika werden
dergelijke regimenten opgericht zoals de Royal
Highlanders in Canada, ook wel de Canadese Black Watch
genoemd. Ook in dit geval was de band met de originele
Schotse regimenten zo innig dat zelfs de originele namen
werden gedragen zoals de Seaforth Highlanders van
Canada. De South African Scottish zouden in 1916 deel
uit gaan maken van de Zuid-Afrikaanse brigade in de 9e
Schotse divisie.
|
|
Prentbriefkaart van de Seaforth Highlanders
(links) en een Canadese Schot van de
72e Seaforth
Highlanders in vol ornaat met doedelzak (rechts).
|
Het Schotse enthousiasme van augustus 1914
Het Schotse nationalisme zou na de vereniging met
Engeland in 1707 nooit verdwijnen. Het was minder fel
dan bij de Ieren, maar bleef toch duidelijk bestaan. In
het voorjaar van 1914 was er een Schotse Home Rule Bill
bij het parlement in Londen ingediend waarbij een
gedecentraliseerd Groot-Brittannië werd voorgesteld. Het
zou echter tot 1998 duren voordat dat er uiteindelijk
kwam en de Schotten weer een eigen parlement kregen.
Maar hoe valt dat Schotse nationalisme nu te rijmen met
het feit dat de Schotten zich in augustus 1914 in grote
getallen als vrijwilliger aanmelden in het Britse leger.
Ondanks de eeuwenlange Engels-Schotse vete, stonden ze
bij wijze van spreken vooraan om de Call to Arms te
beantwoorden. Het lijkt er op dat de door de eeuwen
ingeslepen oproep van de clanleiders om te gaan vechten
nog altijd levend was.
De Britse historicus Niall Ferguson, wiens grootvader
diende in de Seaforth Highlanders, haalt in zijn boek
The Pity of War de Schot Kenneth Hershaw aan. Die meldde
zich aan bij de Gordon Highlanders en sprak van de
gelukkigste dag in zijn leven omdat hij gekozen had te
vechten voor zijn land en dit als zijn enige ambitie in
zijn leven te beschouwen.6) Maar wat leverde hem dat strijden aan het Westelijk
Front tegen de Duitsers nu op? Die vraag blijft in de
lucht hangen.
Het augustus-enthousiasme dat zich ook in andere
Europese landen voordeed blijft een moeilijk te
begrijpen gebeuren. Ferguson noemt vijf belangrijke
factoren: 1) de succesvolle rekruteringsmethoden van de
Britse overheid zoals de poster ‘Your country needs you’
met de uitgestoken vinger van Lord Kitchener, 2)
vrouwelijke druk zoals het uitdelen van witte veren aan
mannen die niet in uniform waren, 3) groepsdwang van
vrienden en collega’s resulterend in de vorming van
zogenoemde Pals Battalions, 4) economische motieven
tengevolge van de werkeloosheid in 1914 en 5) impulsief
handelen zonder te weten wat oorlog nu precies inhield.
|
Schotse rekruteringsposter |
Op 12 september 1914 hadden zich in Groot-Brittannië al
honderdduizend mannen aangemeld die de 9e tot de 14e New
Army divisies zouden gaan vormen. Ze tekenden voor drie
jaar of de duur van de oorlog.
Een van die zes nieuwe divisies werd gevormd door
Schotten hoewel de Schotse bevolking – minder dan 5
miljoen in 1914 – slechts een tiende bedroeg van de
Britse bevolking. Aan het einde van oktober 1914 had een
tweede golf van honderdduizend vrijwilligers zich
aangemeld die de 15e tot de 20e New Army divisies zouden
gaan vormen. Ook hier was dus weer sprake van een
volledig Schotse divisie.
|
Het beeld The Call 1914 in Edinburgh. |
In de West Princes Street Gardens in Edinburgh staat het
gedenkteken ‘The Call 1914’, een geschenk van Schotse
Amerikanen uit 1927.7) De centrale figuur is een soldaat van een Highland
regiment. Hij zit weliswaar, met een geweer over zijn
knieën, maar zijn gezicht drukt de vastberadenheid uit
om direct te gaan vechten. Daarachter hangt een lang
tableau waarbij een rij burgers langzaam overgaat in een
rij soldaten marcherend achter de Pipes en Drums.
Daaronder een tekst van de Schotse dichter Ewart Alan
MacKintosh:8)
|
‘If it be life that waits I shall live forever
unconquered.
If death I shall die at last strong in my pride and free.’ |
MacKintosh, geboren in de Zuid-Engelse plaats Brighton
maar van Schotse afkomst, werd eind 1914 luitenant in
het 5e bataljon van de Seaforth Highlanders van de 51e
Highland divisie. Hij zou op 24-jarige leeftijd in
november 1917 bij Cambrai inderdaad zijn dood vinden en
ligt begraven op de Orival Wood Cemetery.
Een andere Schot die uitdrukking gaf aan het Schotse
enthousiasme van augustus 1914 was de dichter en
journalist Neil Munro met zijn gedicht ‘Hey, Jock, are
you glad ye ’listed?:9)
|
Come awa, Jock, and cock your bonnet,
Swing your kilt as best ye can;
Auld Dumbarton’s Drums are dirlin’
Come awa, Jock, and kill your man! |
Munro’s oorlogsenthousiasme zou een jaar later
aanmerkelijk bekoelen toen zijn zoon stierf in de slag
bij Loos. En dat gold voor vele Schotse families.
De
Schotse inzet tijdens de Eerste Wereldoorlog
De meeste Schotse troepen werden naar het Westelijk
Front gestuurd.10) De reguliere Schotse bataljons in het Britse
expeditieleger vochten gedurende de gehele oorlog vanaf
augustus 1914 tot november 1918. Aan het allereerste
Britse gevecht bij Mons op 23 en 24 augustus 1914 namen
al tien Schotse bataljons deel.
En ook tijdens de eerste slag om Ieper in het najaar van
1914 waren ze actief om de Duitsers af te stoppen in hun
opmars naar de kanaalkust. Sommige bataljons zoals het
2e bataljon Royal Scots Fusiliers van de reguliere 7e
divisie vochten zich daar letterlijk dood. Na afloop van
de slag bestond het bataljon niet meer. Maar Ieper bleef
in Britse handen en zou dat vier jaar lang blijven.
|
Soldaten van het 2e bataljon Royal Scots
Fusiliers graven zich in aan de Meenseweg
naar Ieper in
oktober 1914. |
De Schotse territoriale en New Army divisies kwamen pas
vanaf mei 1915 in actie. In de loop van de oorlog
vervaagde het onderscheid tussen de verschillende types
divisies. De 9e, 15e en 51e divisies opereerden alleen
aan het Westelijk Front.
De 52e Lowland divisie werd in mei 1915 naar Gallipoli
gestuurd en bleef in het Midden-Oosten tot april 1918.
Wegens de grote Britse verliezen tijdens het Duitse
voorjaarsoffensief van 1918 werd deze divisie ook naar
het Westelijk Front gedirigeerd.
Schotse legereenheden namen deel aan alle grote
campagnes van het Britse leger aan het Westelijk Front:
Loos, de Somme, Arras, Ieper, Cambrai en het geallieerde
eindoffensief. De geschiedenis van de Schotse regimenten
en divisies loopt dan ook parallel aan die van de meeste
Britse legereenheden.
De Jocks werden ingezet en vochten enkele dagen of weken
tot dat de verliezen zo groot waren dat hun eenheid niet
meer fungeerde en moest worden teruggetrokken. Waarna de
eenheid weer op sterkte werd gebracht met nieuwe
rekruten of samengevoegd met de resten van een ander
bataljon.
De slag bij Loos in september 1915 was het eerste
werkelijk grote Britse offensief aan het Westelijk
Front. Dit was een gecombineerd offensief met de Fransen
die voor de derde keer probeerden in Artois – bij de
heuvelrug ten noorden van Arras – door te breken.
Er werden zes Britse divisies ingezet: drie reguliere
divisies (1e, 2e en 7e), de twee Schotse New Army
divisies (9e en 15e) en de Engelse territoriale 47e
divisie. In totaal 70.000 man van wie de helft Schotten
waren. Die dienden in de 24 bataljons van de 9e en 15e
divisie en in twaalf bataljons van het reguliere leger.
Het was geleden van de slag bij Culloden in 1746 dat er
zoveel Schotten bij een gevecht betrokken waren.
De slag bij Loos werd een groot Brits debacle en leidde
tot ruim 20.000 doden, een derde daarvan was afkomstig
uit de Schotse bataljons. Er sneuvelden meer Schotten
bij Loos dan bij Culloden en waarvoor vroeg de Schotse
militair-historicus Trevor Royle zich 90 jaar na de slag
af.11)
Soortgelijke vragen werden ook gesteld na de Somme in
1916 en na de derde slag om Ieper in 1917. Dat blijft
toch de centrale vraag bij het gehele militaire optreden
van het Britse leger in de middenperiode van de oorlog,
de jaren 1915-1917.
|
Soldaten van de 9e Schotse divisie komen terug
van een gevecht bij Longueval
aan de Somme in juli 1916.
Het typische Schotse soldatenmutsje, de Glengarry,
is
inmiddels vervangen door de stalen helm. |
Schotse reputatie
De soldaten van de Highland regimenten kregen van de
Duitsers bijnamen als ‘Die Damen aus der Hölle’, ‘Frauen
von Hölle’ en ‘Höllischen Damen’. Dit suggereerde een
zeker ontzag of mogelijk zelfs angst voor de Schotten
met hun kilts en snerpende doedelzakmuziek, alsof de
woeste, dappere krijgers uit het Schotse verleden, die
kwamen aanstormen vanaf de heuvels, nog steeds
bestonden.
Duitse moderne historici als Benjamin Ziemann en Gerhard
Hirschfeld betwisten dit beeld en beschouwen het als
geallieerde propaganda.12) En mogelijk wordt dus weer een Schotse mythe
ontkracht. Bij bestudering van de Duitse
oorlogsarchieven vonden ze niets dat er op wees dat de
Duitse soldaten de Highlanders bovenal vreesden.
De Duitsers hadden wel schrik van de Franse koloniale
troepen vooral door het gerucht dat die gevangenen
mishandelden en doden. En ze waren natuurlijk uiterst
nieuwsgierig of de Schotten inderdaad niets onder hun
kilt aan hadden. Het spreekt eigenlijk vanzelf dat de
Schotten deze recente Duitse visie tegenspreken; de
mythe van Scotland the Brave moet natuurlijk vooral
blijven bestaan.
|
Spotprent uit 1914. De mythe van de Duitse angst
voor de Schotten. |
De Schotse dapperheid is mogelijk beter af te meten aan
het aantal toegekende Victoria Crosses (VC). Aan 66
Schotten werd deze hoogste Britse militaire eer
uitgereikt, wat ruim 10 procent is van het totale aantal
uitgereikte VC’s tijdens de Eerste Wereldoorlog.13) Dit komt echter overeen met het percentage Schotten
– 9 à 10% – in het Britse leger.
Zowel de eerste als de laatste Schot die tijdens de
oorlog het VC ontving behoorde overigens niet tot een
illuster Highland regiment maar tot de Britse Royal
Engineers. Lance-Corporal Charles Jarvis ontving het VC
op 23 augustus 1914 vanwege het laten springen van een
brug bij Mons om zodoende de opmars van de Duitsers te vertragen.
Soldaat Adam Archibald en majoor George de Cardonnel
Elmsall Findlay ontvingen het VC beiden op 4 november
1918 door onder moeilijke omstandigheden bruggen te leggen
over het Sambre-Oise kanaal tijdens de Britse opmars.
Alle drie overleefden ze de oorlog.
De toekenning van de VC’s aan de genisten symboliseert
als het ware de overgang van het agrarische Schotland
naar de sterk geïndustrialiseerde maatschappij in de 19e
eeuw. Schotland was een oorlogswerkplaats gedurende
1914 -1918 en Schotse arbeiders hadden een belangrijk
aandeel in de Britse oorlogsproductie.
Wanneer toekenning van een VC als de hoogste eer in een
militaire carrière geldt, dan is veroordeling door een
krijgsraad de andere kant van de medaille. Net als onder
hun Engelse medestrijders kwamen ook onder Schotse soldaten
gevallen van insubordinatie voor. In totaal werden er
306 Engelsen en Schotten wegens desertie en vermeende
lafheid geëxecuteerd tijdens de oorlog, beter bekend als
Shot at dawn.14)
Van hen was 11 procent afkomstig uit Schotse
bataljons, alweer overeenkomend met het percentage
Schotten in het Britse leger.
De eerste Schotse soldaten die gefusilleerd werden waren
de 19 jaar oude Joseph Byers en de 41 jaar oude Andrew
Evans, beiden van het 1e bataljon Royal Scots Fusiliers
behorend tot de reguliere 3e divisie. Ze werden voor het
vuurpeloton gebracht op 6 februari 1915 en liggen naast
elkaar begraven op de Locre Churchyard in het heuvelland
ten zuiden van Ieper.15)
Byers was een vrijwilliger van augustus 1914 en Evans
een veteraan die opnieuw in dienst trad. Over Byers is
veel gepubliceerd omdat hij foutief als een 16-jarige
werd beschouwd. Het kwam in het oorlogsenthousiasme van
augustus 1914 nog al eens voor dat jongeren logen over
hun leeftijd, om maar vooral niets van het avontuur dat
oorlog in hun ogen was te hoeven missen, maar dat was
bij Byers niet het geval.
Schotse verliezen
De verliezen aan het Westelijk Front waren zodanig hoog
dat de bron met vrijwilligers in 1916 opgedroogd raakte.
Dientengevolge moest de Britse regering de dienstplicht
invoeren. Hierdoor kwamen in de loop van 1916 de
versterkingen voor de Schotse bataljons en divisies uit
alle delen van Engeland en Schotland.
De meest beroemde Engelsman overigens die ooit diende in
een Schots bataljon – het 6e Royal Scots Fusiliers van
de 9e divisie – was ongetwijfeld Winston Churchill die
in eerste helft van 1916 bataljonscommandant was. Aan
deze 9e divisie werd in 1916 zelfs de Zuid-Afrikaanse
brigade toegevoegd om de verliezen aan te vullen.
|
Nog altijd strijdlustige Zuid-Afrikaanse Schotten
van het 4e bataljon
South African Scottish in een
trainingskamp in de zomer van 1918. |
Tijdens de Eerste Wereldoorlog zouden er ongeveer
147.000 Schotten sneuvelen, de meeste van hen aan het
Westelijk Front. Omgerekend naar de 214 gevormde
infanteriebataljons, dus afgezien van de Schotse doden
bij de andere strijdmachtonderdelen, betekent dit
gemiddeld 687 doden per bataljon.
Bij Beaumont-Hamel aan de Somme staat een gedenkteken
voor het 8e bataljon van de Princess Louise’s Argyll and
Sutherland Highlanders. Het bataljon maakte deel uit van
de 51e Highland divisie.
Op het voetstuk van het Keltisch kruis werden nauwkeurig
de verliezen van dit enkele bataljon opgetekend: 51
officieren en 831 onderofficieren en manschappen werden
gedood tussen 1 mei 1915 en 11 november 1918. Het aantal
gewonden bedroeg 105 officieren en 2.527 onderofficieren
en manschappen. In totaal ongeveer 3.500 slachtoffers in
drieënhalf jaar. Omgerekend betekende dat een bataljon
van 1.000 man per jaar aan verliezen.
De drie Schotse divisies die drieënhalf jaar aan het
Westelijk Front streden leden de volgende verliezen aan
doden, gesneuvelden en vermisten:16)
|
9e Schotse divisie |
52.055 |
Totaal: 124.597 |
15e Schotse divisie |
45.542 |
51e Schotse divisie |
27.000 |
|
De Schotten leden verhoudingswijs grote verliezen, die
procentueel gezien groter zijn dan die van de andere
legers van het Britse Rijk die ook de gehele oorlog
vochten. Het percentage Schotse gesneuvelden was zelfs
hoger dan van de Australiërs, die door de Britse
legerleiding vaak als stoottroepen werden ingezet.
|
Een gesneuvelde Schot in het voorjaar van 1918.
Het gasmasker ligt boven
zijn
hoofd en hij is beroofd van zijn
schoeisel. |
In onderstaande tabel worden de geleden verliezen van
enkele landen weergegeven die aan het Westelijk Front
streden.17) Van alle aan de oorlog deelnemende landen hadden
alleen de Servische en Turkse legers een hoger
percentage gesneuvelde soldaten dan de Schotten.
|
Verliezen van een
aantal
landen die aan het Westelijk Front
streden |
Land
|
Militaire doden als
percentage |
van de soldaten
|
van de bevolking |
Schotland
|
26.4 |
3.1 |
Brittannië
& Ierland |
11.8 |
1.6 |
Australië
|
14.5 |
1.2 |
Canada
|
9.7 |
0.8 |
Frankrijk |
16.8
|
3.4 |
Duitsland |
15.4 |
3.0 |
|
Trevor Royle plaatst echter enige kanttekeningen bij het
Schotse percentage dat volgens hem veel te hoog is.18) Dat heeft onder meer te maken met het feit dat er
ook niet-Schotten in Schotse bataljons vochten en dus in
Schotse uniformen sneuvelden en vervolgens als Schotten
in de statistiek terecht kwamen. Ook is een correcte
statistiek door het grote aantal vermisten bijna
onmogelijk samen te stellen.
Blijft het feit dat er 147.000 doden worden herdacht in
het Scottish National War Memorial in Edinburgh. Iedere
stad en dorp in Schotland heeft zijn plaatselijk
gedenkteken voor de Heroes of the Great War, terwijl er
ook langs het Westelijk Front monumenten voor de
gesneuvelde Schotten werden opgericht.
Scottish National War Memorial
Midden in Edinburgh aan het einde van de Royal Mile ligt
op een heuvel Edinburgh Castle,19) een natuurlijke vesting met een grote verzameling
gebouwen waaronder militaire musea. Het oudste gebouw
dateert uit de 12e eeuw. Op de Esplanade voor het
kasteel wordt jaarlijks de beroemde militaire taptoe
gehouden, waarbij de Pipers en Drummers in vol ornaat de
Schotse tradities in standhouden. Aan weerszijden van de
ingangspoort van het kasteel staan de standbeelden van
de middeleeuwse helden William Wallace en Robert the
Bruce.
Op de top van de heuvel bevindt zich het Crown Square
met het Royal Palace en The Honours of Scotland, waar
behalve de kroonjuwelen de Stone of Destiny te zien is.
Op deze steen werden de middeleeuwse Schotse koningen
gekroond totdat deze in 1296 door de Engelsen werd
meegenomen naar Londen. In 1996 kwam de steen eindelijk
terug. Een vierkant plein op de top van een burchtheuvel
waar de Schotse geschiedenis dus centraal staat.
|
De ingang van het Scottish National War Memorial
geflankeerd
door beelden van een eenhoorn (links) en een
leeuw (rechts). |
Een zijde van dit plein wordt beheerst door het Scottish
National War Memorial.20) Deze nationale gedenkplaats werd op 14 juli 1927
plechtig geopend door de toenmalige prins van Wales, de
latere koning Edward VIII, samen met veldmaarschalk
Douglas Haig.
Tweehonderd Schotse beeldende kunstenaars en
ambachtslieden hebben er een bijdrage aan geleverd. Bij
de ingang staan beelden van een eenhoorn en een leeuw,
respectievelijk de symbolen van Schotland en Engeland.
Het gebouw is een indrukwekkend monument waarbij de
twaalf Schotse regimenten uit de Eerste Wereldoorlog
centraal staan. Na de Tweede Wereldoorlog worden er ook
de meer dan 50.000 Schotse gesneuvelden uit die oorlog
en uit latere conflicten geëerd.
|
Klik op bovenstaande
plattegrond voor een vergroting of
klik
hier |
In de Hall of Honour is voor ieder regiment een alkoof
ingericht met inscripties, regimentsemblemen en
standaarden. Bij elk regiment liggen boeken met de namen
van de gesneuvelden. Daarnaast zijn er gedenktekens voor
de andere legeronderdelen waar Schotten hun bijdrage aan
geleverd hebben zoals de marine en de luchtmacht. Ook de
Schotse regimenten uit Engeland en het Britse Rijk
worden herdacht.
|
De schrijn met de Roll of Honour in het Scottish
National War Memorial. |
Recht tegenover de ingang bevindt zich, als het heilige
der heiligen, de kapel met de schrijn. Deze schrijn
staat op het hoogste punt van de rots waarop Edinburg
Castle is gebouwd en bevat de Roll of Honour of the
Great War. Rondom de kapel bevinden zich bronzen friezen
met voorstellingen van alle Schotten – soldaten,
matrozen, vliegers, medisch personeel – die in de oorlog
gediend hebben.
Boven en onder de friezen staan in grote letters de
teksten:
‘The souls of the righteous are in the hand of God.
There shall no evil happen to them. They are in peace.’
En: 'Others also there are who perished unknown. Their
sacrifice is not forgotten, and their names, though lost
to us, are written in the Books of God.’
Veldmaarschalk
Douglas Haig
In een artikel over Schotse soldaten in de Eerste
Wereldoorlog kan eigenlijk niet voorbij worden gegaan
aan veldmaarschalk Douglas Haig, de opperbevelhebber van
het Britse expeditieleger aan het Westelijk Front in de
jaren 1915-1918. Hij werd aangesteld na de slag bij Loos
nadat hij forse kritiek had geleverd op zijn voorganger
veldmaarschalk John French.
Hij werd geboren in Edinburgh in 1861 en er blijft
altijd een band bestaan met die stad. Zijn
ruiterstandbeeld staat op de Esplanande voor het
Edinburgh Castle. Een soortgelijk standbeeld staat in
zijn voormalige hoofdkwartier in Montreuil in Frankrijk
en bij de Cenotaph in Whitehall in Londen.
In 1998 werd er in de Britse pers een voorstel gedaan,
gesteund door toonaangevende Britse historici, om dat
laatste standbeeld maar te verwijderen: ‘Why do we let
this man cast a shadow over our war dead.’21)
Dat is tekenend voor de kritiek van de jongste generatie
Britse historici op de daden van Haig tijdens de oorlog.
En refererend aan de Engels-Schotse conflicten van
weleer is de uitspraak: ‘Haig was the greatest Scots
general – he killed the most Englishmen.’
Haig zal altijd verbonden blijven met de bloedige
veldslagen aan de Somme in 1916 en bij Ieper in 1917,
waar hij maar niet van ophouden wist om zijn leger te
laten proberen door de sterke Duitse verdediging te
breken. Maar hij was ook de man die door zijn
verdedigers gezien wordt als de architect van de
uiteindelijke geallieerde overwinning in 1918.
|
Veldmaarschalk Haig (links, te paard) groet Schotse troepen aan het front in
augustus 1918 na de door de Britten gewonnen slag om Amiens.
|
Tot zijn dood een oorlogsheld, maar gaandeweg het
onderwerp van scherpe kritiek. De voornaamste van de
Britse slagers en knoeiers zoals de Australische
militair-historicus John Laffin de Britse generaals
omschreef.22)
Controversiële figuren blijven altijd een boeiend
onderwerp voor historici en dus verschijnen er met een
zekere regelmaat nog altijd omvangrijke Engelstalige
boeken over Haig.23)
Haig was een Schot van geboorte, maar bracht bijna zijn
hele leven buiten Schotland door. Hij was een voorbeeld
van een Schot uit de Lowlands die in het Verenigd
Koninkrijk tot een grote hoogte kon reiken.
Voortbordurend op bovenstaande uitspraak dat hij als
Schot de meeste Engelsen heeft omgebracht, kan met
evenveel recht worden gezegd dat hij als Lowlander de
meeste Highlanders heeft gedood.
In feite was Haig een Engelsman – in zijn dagboek heeft
hij het dan ook over Engeland als hij het Verenigd
Koninkrijk bedoelde. Dat was in die tijd nu eenmaal
gebruikelijk. Na zijn dood in 1928 kreeg Haig een
staatsbegrafenis in de Westminster Abbey in Londen, zijn
lichaam werd naar Edinburgh overgebracht en vervolgens
onder grote belangstelling bijgezet op de begraafplaats
van de oude abdij van Dryburgh, waar ook de Schotse
schrijver Sir Walter Scott begraven ligt.24)
De enige persoonsnaam die voorkomt op de plaquettes in
het Scottish National War Memorial is die van Haig. Het
eenvoudige bronzen medaillon is na zijn dood aangebracht
en vermeldt bescheiden alleen zijn achternaam, niet zijn
rang.
|
Medaillon in het Scottish National War Memorial. |
In het voormalige kruitmagazijn van Edinburgh Castle
werd in 1933 het National War Museum van Schotland
geopend.25) Zoals in soortgelijke legermusea in andere landen
wordt aan de hand van een collectie voorwerpen de
Schotse krijgsgeschiedenis gepresenteerd met natuurlijk
speciale aandacht voor de Schotse militaire helden en
typische tradities als de doedelzakspeler.
In een vitrine worden enkele persoonlijke bezittingen
van Schotse generaals, veldmaarschalken en admiraals uit
beide wereldoorlogen tentoongesteld. Van Douglas Haig
hangt er zijn bronzen dodenmasker en zijn uniform.
|
Vitrine in het Schotse National War Museum met
uniform en dodenmasker van Haig. |
De bijgevoegde tekst in de vitrine probeert een balans
te vinden tussen de verering van Haig als de overwinnaar
en zijn manier van oorlog voeren die tot grote verliezen
aanleiding heeft gegeven:
‘For the rest of his life, Haig was celebrated as a
national hero who led the British army to victory over
Germany. Later generations have reacted strongly against
the losses suffered in the war, and many has criticised
the way it was directed by Haig and other senior
officers.’
Het valt te verwachten dat velen nog door zullen gaan
met kritiek te leveren op Haig, maar zijn standbeelden
zijn anno 2009 nog steeds niet weggehaald.
Monumenten voor Schotse eenheden langs het Westelijk
Front
Er staan diverse monumenten voor Schotse eenheden langs
het Westelijk Front. Traditionele zoals de meeste Britse
gedenktekens, maar ook een aantal bijzondere zoals
Keltische kruisen, gestapelde brokken steen, een
doedelzakspeler of een soldaat met kilt. In reisgidsen
als Rose Coombs’ Before Endeavours Fade kan men ze
terugvinden, behalve de meest recente.
Het voert te ver om al die Schotse monumenten aan het
Westelijk Front in het kader van dit artikel te
bespreken. Maar een aantal hiervan is bijzonder omdat er
gerefereerd wordt aan typische Schotse tradities of de
Schotse (krijgs)geschiedenis.
Er worden ook nog steeds gedenktekens
bij geplaatst zoals in 2007 bij Frezenberg waar het Scottish Memorial
of Flanders werd opgericht ter herinnering aan de strijd
van drie Schotse divisies - de 9e, 15e en 51e – tijdens
de derde slag om Ieper in de tweede helft van 1917.26)
De divisies werden in verschillende fases van de slag
richting het dorp Passendale ingezet. De 15e en 51e
divisie, onderdelen van het Vijfde Britse leger, vanaf
de eerste dag van de aanval op 31 juli in wat bekend
staat als de slag om de Pilkem heuvelrug. De 9e divisie
bijna twee maanden later op 20 september in de slag om
de Meenseweg.
Het gedenkteken is een vier meter hoog Keltisch kruis
van Schots graniet. Er is een zwaard in ruste, met de
punt naar beneden, op aangebracht. Op een plaquette
staat een zin uit de Declaration of Arbroath uit 1320:
‘It is in truth not for glory, nor riches, nor honours
that we are fighting, but for freedom – for that alone,
which no honest man gives up but with life itself.’
Het ging in de Declaration of Arbroath wel om de
vrijheid van de Engelse overheersing van de Schotten,
maar het geeft aan dat de Schotse geschiedenis levendig
is en dat quotes bruikbaar zijn voor diverse
gelegenheden.
Monument voor de
doedelzakspelers in Longueval
Longueval is een dorp bij Delville Wood (Bois d’Elville)
waar de 9e Schotse divisie tijdens de slag aan de Somme
in juli 1916 vergeefs probeerde een doorbraak te
forceren. De plaats is vooral bekend geworden doordat de
Zuid-Afrikaanse brigade van de 9e divisie er vrijwel
compleet werd vernietigd.
Ter herinnering aan die strijd werd daar later het South
African National Memorial opgericht. Niet alleen de
Zuid-Afrikaanse brigade, maar de gehele 9e Schotse
divisie leed in de drie weken dat het in juli 1916 aan
de Somme vocht enorme verliezen: 314 officieren en 7.300
andere rangen.27)
|
Het Piper’s Memorial te Longueval. |
In juli 2002 werd in Longueval het Pipers’ Memorial
opgericht.28) Het drie meter hoge beeld is gewijd aan alle
doedelzakspelers die tijdens de oorlog zijn omgekomen.
De emblemen van de regimenten van de gesneuvelde
doedelzakspelers zijn aangebracht op de stenen muur
rondom het beeld. Op de plaquette aan de voet van het
beeld staat de eerste strofe van het gedicht ‘Cha Till
Maccruimein’ van de Schotse oorlogsdichter Ewart
MacKintosh en tevens luitenant in de Seaforth
Highlanders:29)
|
The pipes in the street were marching bravely,
The marching lads went by,
With merry hearts and voices singing,
My friends marching off to die;
But I was hearing a lonely pibroch out of an older war,
“Farewell, farewell, farewell, MacCrimmon,30)
MacCrimmon comes no more”. |
Behalve bij ceremoniële aangelegenheden in vredestijd
had de doedelzakspeler in Schotse regimenten de taak de
mannen de strijd in te spelen. Een goede doedelzakspeler
was de trots van een Schots regiment. De muziek kondigde
de vijand aan dat ze tegenover Schotten stonden.
De doedelzak was in feite een oorlogsinstrument en werd
sinds de 18e eeuw in de Highland regimenten gebruikt.
Later werd het gebruik in alle Schotse regimenten
ingevoerd en behoorde het tot de Schotse militaire
traditie. Het gaf de Schotten een gevoel van nationale
identiteit binnen het Britse leger.
Tijdens de slag bij Loos op 25 september 1915 kreeg het
7e bataljon van de King’s Own Scottisch Borders van de
9e Schotse divisie het bevel over de top te gaan. Het
was tijdens die slag dat de Britten voor het eerst het
gifgas chloor gingen gebruiken. Het gas werd door de
wind terug geblazen in de eigen loopgraven en de mannen
in de loopgraaf bewogen niet na het aanvalsbevel.
|
De Pipers en Drummers van de 15e Schotse divisie
met een diversiteit
aan hoofddeksels van de
verschillende bataljons.
|
De doedelzakspeler Daniel Logan Laidlaw werd bevolen op
de borstwering van de loopgraaf de mannen aan te
moedigen. Dat lukte en het bataljon trok ten aanval.
Laidlaw kreeg voor zijn optreden het Victoria Cross en
de bijnaam de ‘Piper of Loos’. Hij raakte die dag zelf
gewond, maar zou de oorlog overleven. Velen van zijn
collega’s overleefden niet en worden herinnerd door het
monument in Longueval.
Monument voor de 51e Highland Divisie op het slagveld
van de Somme
Het monument voor de 51e Highland divisie staat aan de
noordkant van het Canadese Newfound Memorial Park aan
het begin van een kloof in het landschap, de Y-ravijn
genaamd.31)
Het werd hier in september 1924 neergezet en herdenkt de
acties van de divisie tijdens de gehele oorlog. In 1958
is er zelfs een nieuwe plaquette toegevoegd om tevens de
gesneuvelden van de 51e divisie tijdens de Tweede
Wereldoorlog te herdenken.
De 51e divisie werd hier pas ingezet in de laatste fase
van de slag aan de Somme op 13 november 1916. Op die dag
hing er een dichte mist, een niet ongewone weerssituatie
voor de Highlanders. Er is geen relatie met de actie van
de Newfoundlanders op 1 juli 1916 tijdens het begin van
de slag aan de Somme. Het geeft wel aan dat er in ruim
vier maanden vechten op dit stuk van het front
nauwelijks vooruitgang werd geboekt.
Samen met de 63e Royal Naval Division lukte het in
november enkele kilometers op te rukken ten westen van
de rivier de Ancre en de dorpen Beaumont-Hamel en
Beaucourt op de Duitsers te veroveren. Haig kon zo de
slag aan de Somme op 19 november 1916 nog afsluiten met
een klein succes.
Het kostte de 51e divisie zo’n 2.500 slachtoffers, maar
volgens de officiële geschiedenis van de divisie was de
veldslag om Beaumont-Hamel: ‘The foundation stone on
which the reputation of the Highland Division was
built.’
|
Het monument voor de 51e Highland divisie met in
de cirkel
het embleem HD van de divisie. |
Het beeld van een Schotse soldaat met kilt staat op een
piramide van ruwe granietblokken afkomstig uit Schotland
en kijkt in de richting van Beaumont-Hamel. Een sergeant
van de Gordon Highlanders heeft als model gediend. De
piramide staat op een verhoogd platform te betreden via
een trap. Links en rechts van de trap staan beelden van
leeuwen, hoewel eenhoorns – het symbool van Schotland –
meer op hun plaats zouden zijn geweest.
Op de stenen piramide zijn plaquettes aangebracht,
waarvan een in Gaelic met de tekst ‘Là a’ bhlàir ’s math
na càirdean’ dat zoveel schijnt te betekenen als
‘Friends are good on the day of battle.’ Een grotere
plaquette draagt een tekst met een verwijzing naar
voorbije tijden toen Frankrijk nog een krijgsvriend –
The Auld Alliance – was in de strijd tegen de Engelsen:
‘Scotland by this monument in the land of her ancient
ally and comrade-in-arms commemorates those officers and
men of the 51st Highland Division who fell in the Great
War 1914-1918.’
Vlak het monument staat ook nog een houten Keltisch
kruis, dat oorspronkelijk in High Wood stond. Daar vocht
de 51e divisie in juli 1916 terwijl de 9e Schotse
divisie enkele kilometers oostelijker vocht in Delville
Wood.
Monument voor de 9e Schotse Divisie op Point-du-Jour bij
Arras
In april 1917 maakte de 9e Schotse divisie deel uit van
het Britse Derde Leger. Na Loos en de Somme werd de
divisie ingezet tijdens het geallieerde
voorjaarsoffensief in 1917. Op 9 april opende het Derde
Leger ten oosten van Arras de aanval. De 9e divisie had
tot taak ten noorden van de rivier de Scarpe op te
trekken vanaf Saint Laurent Blangy richting Athies.
De divisie viel aan op een breed front met de drie
brigades tussen de Scarpe en de heuvelrug van
Point-du-Jour en slaagde in zijn opzet. Hun doelen voor
9 april 1917 werden bereikt met relatief geringe
verliezen. De aanval richting Fampoux werd vervolgens
overgenomen door de 4e Divisie in overeenstemming met
het Britse aanvalsplan.
Ter herinnering aan de succesvolle actie in de slag bij
Arras in april 1917 werd voor de 9e Schotse divisie een
speciaal monument vervaardigd in de jaren twintig van de
20e eeuw. Het is een Memorial Cairn opgebouwd uit
granieten stenen die uit Schotland werden overgebracht.
Het stond eerst een kilometer verder naar het oosten,
maar werd in 2006 verplaatst en staat nu naast de
Point-du-Jour Cemetery.
Zo werd een soort parkje gecreëerd dat door het drukke
autoverkeer bepaald niet stil te noemen is. Vele auto’s
razen dagelijks over de drukke D950, tussen Arras en
Douai, langs het monument en automobilisten vragen zich
mogelijk af wat daar nu weer staat, maar men moet nogal
wat moeite doen om er bij te komen. Er is ter plaatste
geen afslag van de D950 en de heuvel is momenteel alleen
te bereiken vanaf de zuidkant via het dorp Athies.
|
De Memorial Cairn tussen Arras en Douai. |
De enigszins bescheiden tekst op de plaquette aan de
voorkant van de Memorial Cairn luidt:
‘Remember with honour the 9th Scottish Division who on
the fields of France and Flanders 1915-1918 served well.’
Daarboven zijn plaquettes geplaatst met daarop de
plaatsen waar de divisie vocht tijdens de oorlog. Rondom
de Memorial Cairn zijn stenen gelegd met de namen van al
de bataljons in de 9e divisie waaronder de Black Watch
en andere Highland regimenten. Tevens is het insigne van
de divisie, de distel, in de stenen aangebracht.
|
Stenen met de namen van bataljons van de Black
Watch en de Seaforth, Gordon,
Cameron, Argyll and
Sutherland Highlanders.
|
Het is natuurlijk ironisch dat een soortgelijke Memorial
Cairn op het slagveld van Culloden in de Schotse
Highlands staat waar de Highlanders definitief het hoofd
moesten buigen voor de Engelsen. Het lijkt er op of de
cirkel rond is, maar het drukke Franse verkeer zorgt er
wel voor dat de associatie met het stille Culloden Moor
snel voorbij is.
Tot slot
Na afloop van de Eerste Wereldoorlog zouden Schotse
eenheden nog onderdeel uitmaken van het bezettingsleger
– The Army of the Rhine – in Duitsland, maar in de loop
van 1919 werden de vier Schotse divisies opgeheven. De
Schotten mochten uiteraard deelnemen aan de geallieerde
overwinningsparade in Parijs op 14 juli 1919 om achter
de Pipes en Drums door de Arc de Triomphe te marcheren.
|
Schotse troepen bij de overwinningsparade in
Parijs op 14 juli 1919 |
Dat was echter niet het definitieve einde van de Schotse
divisies. Ze werden kort voor de Tweede Wereldoorlog
weer heropgericht. De 52e Lowland Infanteriedivisie zou
nog een belangrijke rol spelen in de slag om de Schelde
bij de bevrijding van Nederland in 1944. De gesneuvelde
Schotten liggen op de Bergen-op-Zoom War Cemetery.
De kilt zou verdwijnen van het slagveld en bleef beperkt
tot ceremoniële gelegenheden. De doedelzakspeler zou
echter blijven zoals prachtig getoond werd in de film
The Longest Day over de invasie in Normandië in 1944
waarin luchtlandingstroepen bij een brug over het kanaal
naar Caen in de verte de langverwachte commando’s horen
aankomen. Aan het hoofd de doedelzakspeler Bill Millin
die net als Daniel Laidlaw in 1915 bij Loos de mars Blue
Bonnets over the Border32)
speelde, de mars van de Highlanders van Bonnie Prince
Charles op weg naar de veldslag bij Culloden in 1746.
Geraadpleegde
literatuur
▬ Mike Chappell, Scottish Divisions in the World Wars,
Osprey Elite 56, Oxford, 2005.
▬ Rose E.B. Coombs, Before Endeavours Fade, A Guide to
the Battlefields of the First World War, London, 1994.
▬ Niall Ferguson, The Pity of War, London, 1999.
▬ Ian Hay, Their Name Liveth, The Book of the Scottish
National War Memorial, Edinburgh, 1985.
▬ Tonie and Valmai Holt, Poets of the Great War, London,
2004. Chapter: Lieutenant Ewart Alan Mackintosh, MC.
▬ David Ross, Scotland, History of a Nation, New Lanark,
2002.
▬ Trevor Royle, The Flowers of the Forest, Scotland and
the First World War, Edinburgh, 2006.
▬ John Sadler, Scottish Battles, From Mons Graupius to
Culloden, Edinburgh, 1996.
Noten
[1] Scotland
the Brave wordt momenteel als een van de onofficiële
volksliederen van Schotland beschouwd, hoewel de muziek
pas van in het begin van de 20e eeuw dateert en de
woorden uit 1950. Zie:
http://nl.wikipedia.org/wiki/Scotland_the_Brave
voor de tekst en een Nederlandse vertaling.
Op YouTube zijn verschillende uitvoeringen te zien en te
horen.
[2] In het korte
bestek van dit artikel is het uiteraard onmogelijk een
volledig overzicht van de Schotse (krijgs)geschiedenis
te geven. Er bestaan internetsites waar dat uitgebreider
wordt beschreven. Zie bijv. Ron Verhoef, De geschiedenis
van Schotland,
http://www.geschiedenisvanschotland.nl/.
[3] De
oorspronkelijke tekst was in het Latijn en was gericht
aan de paus te Rome. Zie:
http://en.wikipedia.org/wiki/Declaration_of_Arbroath.
[4] De literatuur
over de slag bij Culloden is uitgebreid. Zie
bijvoorbeeld John Sadler, Scottish Battles, Chapter:
Kings over the water: Culloden, 1746. Op internet: The
Battle of Culloden,
http://www.britishbattles.com/battle_of_culloden.htm.
[5] Culloden Home
Page,
http://www.nts.org.uk/culloden.
[6] Niall
Ferguson, The Pity of War, p. 202 e.v.
[7] America’s
touching tribute to Scotland’s war dead, The Scotsman
Heritage & Culture, 26 May 2006,
http://heritage.scotsman.com/willspringer/Americas-touching-tribute-to-Scotlands.2778734.jp.
[8] E.A.
MacKintosh, A Highland Regiment. In dit boek uit 1917
werden MacKintosh’s gedichten gepubliceerd. Het boek is
digitaal beschikbaar via:
http://www.archive.org/stream/highlandregiment00mackuoft.
De quote op het monument ‘The Call’ in Edinburgh zijn de
laatste twee regels van het gedicht ‘A Creed’ uit 1916.
[9] Trevor Royle,
The Flowers of the Forest, p. 26. Zie ook: Land of Brave
Men: Scottish Poetry of the First World War,
http://www.arts.gla.ac.uk/ScotLit/ASLS/Laverock-War_Poetry.html.
[10] Zie voor
de samenstelling van de Schotse divisies en regimenten
en al de plaatsen waar ze gevochten hebben: The Long,
Long Trail,
http://www.1914-1918.net.
[11] Trevor
Royle, More Scots died in this battle than at Culloden
... For what?, The Sunday Herald, September 25, 2005,
http://findarticles.com/p/articles/mi_qn4156/is_20050925/ai_n15616934?tag=content;col1.
[12] Scots up
in arms as warrior spirit attacked,
http://heritage.scotsman.com/worldwarone/Scots-up-in-arms-as.3336448.jp.
[13] Victoria
Cross Holders Scotland,
http://www.stuart.patterson1.btinternet.co.uk/Contents.htm.
[14] The List
of 306 Shot at Dawn,
http://www.janpieterchielens.be/shotatdawn/page59.html.
[15] Locre
Churchyard,
http://www.webmatters.net/cwgc/loker_church.htm. Zie
ook noot 14 onder: To encourage others.
[16] Mike
Chappell, Scottish Divisions in the World Wars.
[17] Geciteerd
uit Niall Ferguson, The Pity of War, p. 299, waar de
gegevens van alle strijdende partijen worden vermeld.
[18] Trevor
Royle, The Flowers of the Forest, p. 283-285.
[19] Edinburgh
Castle Home Page,
http://www.edinburghcastle.gov.uk.
[20] The
Scottish National War Memorial,
http://www.snwm.org/website/frames.html.
[21] The
Express Opinion, November 6, 1998,
http://www.aftermathww1.com/statue.asp.
[22] John
Laffin, British Butchers and Bunglers of World War One,
Godalming, Surrey, 1998.
[23] Recente
Nederlandstalige artikelen over Douglas Haig:
▬
Theo Vijgen, De Grote Oorlog, Facetten van de Eerste
Wereldoorlog, ’s-Hertogenbosch, 2004, Hoofdstuk 21: Sir
Douglas Haig.
▬
W. Loos, Haig als commandant in de Eerste Wereldoorlog,
in: Hans Andriessen en Perry Pierik (red.), De Grote
Oorlog, Kroniek 1914-1918, Deel 14, Essays over de
Eerste Wereldoorlog, Soesterberg, 2007.
[24] Dryburgh Abbey,
http://www.undiscoveredscotland.co.uk/stboswells/dryburghabbey/index.html.
[25] National War
Museum Home Page,
http://www.nms.ac.uk/warmuseumhomepage.aspx.
[26]Will ye come to
Flanders?,
http://www.scottishmonument.be.
The Clan McFEW – Flower of Scotland, Site of the F.E.W.
in honour of the Scottish soldiers who gave their lives
for Flanders and Belgium during WW I,
http://flower-of-scotland.skynetblogs.be/.
[27] Mike Chappell,
Scottish Divisions in the World Wars, p. 21.
[28] Pipers
remembered at Longueval,
http://yourarchives.nationalarchives.gov.uk/index.php?title=Pipers_remembered_at_Longueval.
[29] Zie noot 8.
[30] De MacCrimmons
worden beschouwd als de stamvaders van de
doedelzakspelers.
Zie: The Family Tree Of Piping,
http://www.geocities.com/mccrimmon.geo/pipingtree.html.
[31] Newfoundland
Memorial Park,
http://www.ww1battlefields.co.uk/somme/newfoundland.html.
[32] Zie voor de
tekst o.a.
http://www.rampantscotland.com/songs/blsongs_border.htm.
Op YouTube zijn verschillende uitvoeringen te zien en te
horen. |