naar homepage


De (63rd) Royal Naval Division matrozen in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog

door Eric R.J. Wils

De Royal Naval Division was een opmerkelijke divisie in de Britse krijgsmacht tijdens de Eerste Wereldoorlog. Oorspronkelijk was deze divisie een onderdeel van de marine. Bemand door matrozen en mariniers werd de Royal Naval Division in 1916 een onderdeel (de 63e Divisie) van het Britse leger.

Op twee plaatsen langs het Westelijk Front staan monumenten voor deze eenheid, die het begin vormden van een zoektocht naar sporen van deze divisie die voerde naar Antwerpen, Gallipoli, de Somme, Arras en Passendale en eindigde in Londen.

Inhoudsopgave
Inleiding
Begraafplaats Kerkhoflaan in Den Haag
De geboorte van de Royal Naval Division
De Royal Naval Division in Antwerpen
De Royal Naval Division in Gallipoli
Rupert Brooke
Bernard Freyburg
Aanzienlijke verliezen
De Royal Naval Division in de slag aan de Somme in 1916
De slag rond Beaucourt
Alweer aanzienlijke verliezen
Opnieuw Bernard Freyberg
Edwin Dyett
Sporen rond Beaucourt
De Royal Naval Division in de slag bij Arras in 1917
Nog meer aanzienlijke verliezen
Sporen in en rond Gavrelle
De Royal Naval Division in de derde slag bij Ieper in 1917
De Royal Naval Division in 1918
Het einde van de Royal Naval Division
Geraadpleegde literatuur
Noten

Inleiding
De Royal Naval Division was een opmerkelijke divisie in de Britse krijgsmacht tijdens de Eerste Wereldoorlog. Oorspronkelijk een onderdeel van de marine en bemand door matrozen en mariniers werd de divisie in 1916 een onderdeel van het leger. Er dienden illustere figuren in zoals de dichter Rupert Brooke, de latere gouverneur-generaal van Nieuw-Zeeland Bernard Freyberg en de schrijver en latere parlementariër Alan Herbert, maar ook de wegens lafheid geëxecuteerde Edwin Dyett. Op twee plaatsen langs het Westelijk Front staan monumenten voor de divisie, waarvan dat in Gavrelle - in de buurt van Arras - net zo afwijkend is als de divisie is geweest.

Geïntrigeerd door enkele afkortingen op grafstenen begon mijn zoektocht naar sporen van de divisie echter in Den Haag, hoewel Groningen wellicht beter was geweest. Daarbij vormde het anker min of meer de leidraad. De zoektocht was deels fysiek op locaties en deels virtueel via internet en boeken. Hij voerde naar Antwerpen, Gallipoli, de Somme, Arras en Passendale en eindigde in Londen.

Het resultaat is weergegeven in dit artikel waarbij de inzet van de Royal Naval Division wordt beschouwd in een groter verband, in plaats van zeer gedetailleerd de diverse gevechtshandelingen te beschrijven.

Het verhaal is een persoonlijke visie en beoogt geen historie van de Royal Naval Division te willen zijn. Persoonlijk werd het ook nog toen bleek dat gebeurtenissen in mijn geboortedorp Moerbeke-Waas een bescheiden rol hebben gespeeld.
 
Insigne van de Royal Naval Division

Begraafplaats Kerkhoflaan in Den Haag
Op begraafplaatsen langs de Noordzeekust zoals in ’s- Gravenzande, Noordwijk en Den Haag ligt een klein aantal Britse oorlogsgraven met slachtoffers uit de Eerste Wereldoorlog. Vaak liggen daarbij ook nog enkele gesneuvelden uit de Tweede Wereldoorlog, samen verenigd onder het Cross of Sacrifice

Zijn de laatsten veelal piloten, de doden uit de Great War zijn meestal matrozen waarvan een deel onbekend is gebleven en in een massagraf hun laatste rustplaats hebben gekregen. Het aantal doden, inclusief de onbekenden, komt niet boven de honderd uit. In vergelijking met het Westelijk Front dus een gering aantal.

Dat is ook het geval op de Gemeentelijke Begraafplaats Kerkhoflaan in Den Haag in de buurt van de Scheveningse bosjes. Het kleine perceel met oorlogsgraven bestaat uit een gedenksteen op het massagraf voor 22 marinemensen met daar achter een paar rijtjes individuele graven voor 33 gesneuvelden.

In het massagraf liggen opvarenden van de, voor de Nederlandse kust, op 22 september 1914 door een Duitse onderzeeboot getorpedeerde pantserkruisers H.M.S. Aboukir, H.M.S. Cressy en H.M.S. Hogue.1)

De gedenksteen is voorzien van de inscripties van een anker en een wereldbol omringd door een lauwerkrans. Emblemen van een marine die over de zeeën van de gehele wereld heerste. Rule, Britannia! rule the waves. Alleen viel dat op 22 september 1914 tegen, zoals dat in het verloop van de Eerste Wereldoorlog wel meer het geval is geweest.

Klik op de foto voor een vergroting
Gedenksteen voor 22 slachtoffers van de Cressy, Aboukir en Hogue
op de Begraafplaats Kerkhoflaan in Den Haag
(Klik op de foto of
hier voor een vergroting)

Op de Begraafplaats Kerkhoflaan liggen ook twee Britse oorlogsgraven die zich op het eerste gezicht niet onderscheiden van de anderen met de inscripties van een anker en een wereldbol op de grafstenen.

Het ene is het graf van ‘Able Seaman G.M. Davis RNVR, Benbow Battalion R.N.D.’ en het tweede van ‘Lance Corporal RMLI, P.E. Rayner, Royal Naval Division’ (zie onderstaande foto’s). Na enig zoeken werd het verband tussen beiden duidelijk. ‘RNVR’ stond voor Royal Naval Volunteer Reserve, de vrijwillige reserve-eenheid van de Britse marine gevormd voor de Eerste Wereldoorlog. En ‘RMLI’ stond voor de Royal Marine Light Infantry oftewel de Britse mariniers. Beiden waren marine-eenheden die samen een divisie, de Royal Naval Division (RND), vormden.2)

Graven op de Begraafplaats Kerkhoflaan in Den Haag

Davis en Rayner zijn alle twee in 1918 gestorven en geen slachtoffer van de scheepsramp met de pantserkruisers. Waarom ze hier liggen vertelt hun grafsteen niet, noch de internet database van de Commonwealth War Graves Commission, maar dat is voor dit verhaal ook niet zo van belang. Waar het wel om gaat zijn de inscripties van het anker en de wereldbol, vooral als die ook veelvuldig te zien zijn op grafstenen op Britse militaire begraafplaatsen langs het Westelijk Front.

Zoals bij de rivier de Ancre, een zijrivier van de Somme, of rond Gavrelle ten oosten van Arras. Dat kunnen toch niet allemaal aangespoelde matrozen zijn geweest, honderden kilometers landinwaarts. De Royal Naval Division was dan ook geen normale marine-eenheid, maar een zeer speciale divisie die vocht als infanterie: matrozen in de loopgraven. Ze kwamen uit de in 1914 gevormde Royal Naval Brigades.

De geboorte van de Royal Naval Division
De Royal Naval Brigades werden samengesteld uit een groot overschot aan marinepersoneel, waaronder reservisten stokers, waarvoor geen plaats was op de schepen van de machtige Britse marine. Er waren veel meer mannen – genoemd worden getallen van 20.000 tot 30.000 - dan er plaats was op de oorlogsschepen toen begin augustus 1914 de oorlog uitbrak en de reservisten, inclusief de vrijwilligers van de Royal Naval Volunteer Reserve, werden opgeroepen.

Tot hun niet geringe verbazing werden uit de reservisten en de vrijwilligers twee Royal Naval Brigades gevormd, die als infanterie moest gaan fungeren. Mogelijk zouden die in de loop van de oorlog nodig zijn om vijandelijke havens te veroveren of eventuele marinebases buiten Groot-Brittannië te verdedigen.

De twee brigades werden in een later stadium samen met een al bestaande brigade van de Royal Marines tot de Royal Naval Division gesmeed. Hun eerste commandant was generaal-majoor Archibald Paris, afkomstig van de mariniers.

De divisie stond onder bevel van de Admiraliteit en werd dan ook wel spottend Churchill’s private army of Churchill’s little army genoemd. Winston Churchill was van 1911 tot mei 1915 minister voor de marine in het kabinet van premier Herbert Asquith, of zoals dat zo fraai heette First Lord of the Admiralty.

In de Royal Naval Brigades werden marinerangen gevoerd, marine-uniformen en insignes gedragen en marinetradities nageleefd. Er heerste een sterke esprit de corps en men beschouwde zichzelf verheven boven de gewone soldaat. In iedere brigade werden vier bataljons gevormd, die de naam droegen van Britse zeehelden en admiraals en niet genummerd waren zoals in het leger.

De acht marinebataljons waren: Benbow, Collingwood, Hawke en Drake in de 1e Brigade en Howe, Hood, Anson en Nelson in de 2de Brigade. Tot de jongere officieren behoorden onder andere de dichter Rupert Brooke, de zoon van de Britse premier Asquith, Bernard Freyberg en de schrijver Alan P. Herbert. Zo droeg Herbert in 1915 de typische marinerang van luitenant-ter-zee derde klasse in het Hawke-bataljon.

De vier bataljons van de mariniers waren genoemd naar de plaatsen van de depots: Chatham, Deal, Portsmouth en Plymouth. Zij stonden dichter bij het leger en voerden legerrangen.

Emblemen van de marinebataljons in de Royal Naval Division
zoals aangebracht op hun monument in Gavrelle

De Royal Naval Division in Antwerpen
Het eerste militaire optreden van de Royal Naval Division, hoewel nog niet fungerend als een echte divisie-eenheid, was bij Antwerpen in oktober 1914. Het werd een complete mislukking.3)

Na de slag bij de Marne verplaatsten de gevechten aan het Westelijk Front zich naar het noorden. Eind september besloot de Duitse legerleiding, onder bevel van de op 14 september aangestelde generaal Erich von Falkenhayn, de vesting Antwerpen aan te vallen. Net als Luik was de stad Antwerpen omringd door een ring van forten. Duitse troepen onder leiding van de generaal Hans von Beseler trokken daar vanaf 26 september tegen op.

Namens de Britse regering ging Churchill op 3 oktober naar Antwerpen om van de Britse steun te getuigen. Bij zijn optreden is een groot vraagteken te plaatsten. Churchills prioriteit had toch moeten liggen bij de marine en het voorkomen van blunders als de ondergang van de bovengenoemde pantserkruisers, in plaats van oorlog te gaan voeren rond Antwerpen. Hunkerend naar actie en triomf, zoals militairhistoricus John Keegan dat noemde, stuurde hij zijn eigen legertje naar Antwerpen ter ondersteuning van de Belgische troepen.4)

Eerst werden de mariniers van de Royal Marine Brigade en vervolgens op 5 oktober de matrozen van de twee Royal Naval Brigades naar Antwerpen gedirigeerd in de hoop het moreel van de Belgen te verhogen. Andere Britse troepen waren trouwens op korte termijn niet voorhanden. Ondanks het Belgische verzet was de slag om Antwerpen feitelijk al verloren op het moment dat de Britse matrozen aankwamen.

In tegenstelling tot de mariniers waren de reservisten van de Royal Naval Brigades nauwelijks getraind als infanterist. Sommigen hadden nog maar een paar maal met de pas uitgereikte geweren geschoten. De mannen van de Royal Naval Volunteer Reserve waren voor de oorlog vaak alleen maar zeeman in hun vrije tijd geweest.

Een combinatie van amateurisme en opportunisme moest de zaak bij Antwerpen dus maar redden. Kortom, geen troepen om in te zetten tegen de goed geoefende Duitse krijgsmacht waartoe ook het Marinekorps, de Duitse tegenhanger van de Royal Naval Division, behoorde.

Matrozen van de Royal Naval Division tijdens de verdediging
van Antwerpen in 1914

De vesting Antwerpen werd zwaar gebombardeerd door de Duitsers en op 8 oktober 1914 trok het Belgisch veldleger zich terug over de Schelde richting West-Vlaanderen om uiteindelijk achter de rivier de IJzer stand te houden. Ook de Britse troepen trokken zich, met slechts een gering aantal doden en gewonden, op 9 oktober terug en keerden via Oostende naar huis terug.

Zo’n 900 man, merendeels mariniers van de Royal Marine Brigade, die de achterhoede vormde van de Britse colonne, werden samen met Belgische soldaten gevangen genomen door de Duitsers bij Moerbeke-Waas toen daar hun trein tot stilstand werd gebracht.5)

Een aantal bataljons in de voorste loopgraven ontving het bevel tot de terugtocht niet of te laat en miste de treinen die hen zouden wegvoeren. Ruim 1.500 man van de First Royal Naval Brigade, voornamelijk uit de Hawke-, Benbow- en Collingwood-bataljons, zaten in de val toen de Duitse ring zich sloot aan de Belgisch-Nederlandse grens bij Zeeuws-Vlaanderen.

Ze weken met ongeveer 30 duizend Belgische militairen uit naar Nederland. De Britten werden voor de rest van de oorlog in Groningen geïnterneerd in wat bekend werd als het ‘Engelse kamp’.6) 7)Tijdens die internering zouden er acht van hen omkomen die begraven liggen op de Zuiderbegraafplaats aan de Hereweg te Groningen.

Klik hier voor een vergroting
Kaart met de laatste fase van de slag om Antwerpen; het vertrek
van de Britse troepen o.l.v. generaal-majoor Paris en de aftocht
van First Royal Naval Brigade naar Nederland
(Klik op de kaart of
hier voor een vergroting)

Op 10 oktober gaf de vesting Antwerpen zich officieel over aan de Duitsers. Churchill werd in het Britse parlement terecht beschimpt omdat hij de ongetrainde en slecht uitgeruste Royal Naval Brigades de oorlog in had gestuurd voor een onhaalbare missie. Een jaar later zou het nog erger voor Churchill aflopen. En de troepen van de Royal Naval Division zouden opnieuw gebruikt worden voor een opdracht met een politiek getint doel.

De Royal Naval Division in Gallipoli
Na de gevechten in Antwerpen werden de brigades in de divisie opnieuw geformeerd door rekruten te werven. Die kwamen via de depots van de Royal Navy in Londen en uit een aantal havenplaatsen langs de Britse kust.

Blandford Camp in Dorset en Crystal Palace in Londen werden door de marine ingericht als trainingsplaatsen voor de nieuwe rekruten. In de marinetaal werd de opleiding in Londen aangeduid als het aan boord gaan van de H.M.S. ‘Crystal Palace’.

Affiches die gebruikt werden bij de werving van rekruten voor de Royal Naval Division
in het begin van de oorlog

Na het vastlopen van het Westelijk Front met als resultaat de loopgravenoorlog, gingen er eind 1914 stemmen op om een operatie te starten aan het Oostelijk Front. Dit mondde uit in de Gallipoli-campagne om de Duitse bondgenoot Turkije aan te vallen. De operatie zou bovendien de Russische bondgenoot ondersteunen.

Churchill was een van de initiatiefnemers en meende dat de Britse marine de Turkse forten langs de Dardanellen wel kon uitschakelen om zo de weg naar Constantinopel (nu Istanbul) vrij te maken. Dat bleek toch niet zo eenvoudig, de Brits-Franse vloot voer op een mijnenveld en de Turkse forten bleven deels intact.

Tevens werden er landingstroepen geformeerd om een invasie uit te voeren. Gezien Churchills betrokkenheid bij de Gallipoli-campagne, was het niet meer dan logisch dat zijn  Royal Naval Division hierin een rol van betekenis zou spelen.

De divisie vormde samen met de, uit beroepssoldaten bestaande, 29e Divisie het Britse aandeel in de verzamelde strijdmacht die verder bestond uit een groot Australisch en Nieuw-Zeelands contigent (de ANZAC-troepen) en een Franse divisie. In totaal rond de 75 duizend man onder leiding van de Britse generaal Ian Hamilton. Later zou dat aantal nog aanzienlijk uitgebreid worden.

Rupert Brooke
De dichter Rupert Brooke was een van de jonge Britse officieren die verwachtingsvol naar het romantische Midden-Oosten vertrokken waren. Waar de Griekse helden uit de Ilias van Homerus bij Troje hadden gevochten.

Brooke was een van de oorlogsvrijwilligers in de Royal Naval Division. In september 1914 toegetreden tot het Anson-bataljon had hij het debacle bij Antwerpen meegemaakt. Hij stierf op 23 april 1915, niet in de strijd, maar aan bloedvergiftiging opgelopen door een beet van een muskiet onderweg naar Gallipoli.

Dit werd echter voor het Britse publiek verborgen gehouden en Brooke werd tot martelaar en held gebombardeerd. Hij werd begraven op het Griekse eiland Skyros waar de Royal Naval Division op troepenschepen voor anker lag. Zijn graf ligt er nog steeds. De eerste regels uit zijn vaderlandslievende sonnet The Soldier zijn heel bekend geworden:

  If I should die, think only this of me:
That there’s some corner of a foreign field
That is for ever England.
8)

Bernard Freyburg
Een andere persoonlijkheid kwam in Gallipoli-campagne naar voren. Een deel van de Royal Naval Division voerde een schijnaanval uit op de noordkant van het schiereiland bij Bulair. In de avondschemering roeiden landingsbootjes met troepen naar de kust om opzettelijk opgemerkt te worden door de Turken en voerden vervolgens in het donker weer terug naar de schepen.

Klik hier voor een vergroting
Overzichtskaart van de Egeïsche Zee met de schijnaanval van
de Royal Naval Division bij Bulair
(Klik op de kaart of hier voor een vergroting)

Luitenant Bernard Freyberg van het Hood-bataljon zwom in het koude water vanaf een bootje anderhalve kilometer naar de Turkse kust om daar fakkels te ontsteken zodat de Turken meenden dat de troepen op de stranden bivakkeerden. Dit was onderdeel van een geslaagde afleidingsmanoeuvre om de Turken af te leiden van de werkelijke landingen op 25 april 1915 aan de zuidkant van het schiereiland op Kaap Helles.

Daarna ontscheepte de divisie op Kaap Helles. De Benbow, Collingwood en Hawke-bataljons arriveerden pas in mei. De drie brigades opereerden daarbij nog steeds niet als een divisie-eenheid, maar meer als afzonderlijke brigades.

De 2e Brigade bivakkeerde aan de zuidoostkant van het schiereiland met zicht op het blauwe water van de Morto Bay en werd zelfs voor een periode aan een Franse divisie toegevoegd.

De brigades zouden in de volgende maanden mee doen aan de aanvallen op de Turkse stellingen richting de heuvels van de Achi Baba boven Kaap Helles. Gevechten die bekend zijn geworden als de veldslagen om de plaats Krithia. Maar de Turkse troepen, aan de hand van de Duitse militaire adviseur generaal Otto Liman von Sander, lieten zich niet zo eenvoudig opzij zetten.

De dood van Rupert Brooke en de actie van Freyberg worden regelmatig gememoreerd in de meer algemene Eerste Wereldoorlogliteratuur in relatie tot de Royal Naval Division, zodat het net lijkt of de divisie verder niet meer mee streed in Gallipoli.9)

Ze was echter volop betrokken bij de diverse, uitzichtloze pogingen om vanaf Kaap Helles naar het noorden door te breken. Zo maakte de 2e Brigade deel uit van een gezamenlijke troepenmacht van circa 30 duizend man tijdens de derde slag om Krithia die begon op 4 juni. Een aanval die net als de twee eerste pogingen weer door de Turken gestopt werd.

Aanzienlijke verliezen
De Royal Naval Division leed aanzienlijke verliezen tijdens die gevechten of door ziektes in het subtropische klimaat. Die werden geschat op 330 officieren en 7.200 manschappen. De verliezen van de divisie waren in juni al zodanig opgelopen, dat de Benbow en Collingwood-bataljons werden opgeheven en de mannen verdeeld werden over de andere bataljons. In augustus ondergingen twee van de vier mariniersbataljons hetzelfde lot. De divisie zou daarna niet meer ingezet worden in frontale aanvallen op de Turkse stellingen.

In het populaire, chauvinistische Britse blad The War Illustrated verscheen in het nummer van 31 juli 1915 de hierboven geplaatste foto van het optreden de Royal Naval Division.10) Het onderschrift luidde:

  ‘Charge! The best photographic record of a charge yet published, showing men of the Royal Naval Division leaving the trenches in Gallipoli to attack the Turk with cold steel. On the extreme left the officer is seen leading the attack, while the hills in the background are typical of the difficult country to be traversed before Constantinople falls to the Allies’.11)

Het zou nog een paar jaar duren voordat de Britse legerleiding begreep dat de oorlog niet te winnen was door aan te vallen met cold steel. Ondanks moedige strijd met grote verliezen en nieuwe landingen aan de westkant van het schiereiland werd er echter niets bereikt door de geallieerde troepenmacht. Constantinopel viel niet, men kwam zelfs niet in de buurt.

Eind 1915 werd besloten de troepen terug te trekken en op 9 januari 1916 was de Gallipoli-campagne voorbij. Voor Churchill betekende het echec het einde van zijn ministerschap voor de marine, maar na een tijdje frontdienst aan het Westelijk Front waar hij daadwerkelijk oorlog kon voeren zou hij in 1917 weer toetreden tot een nieuw Brits kabinet als minister van Munitie. Zijn Little army bleef echter een rol spelen.

De Royal Naval Division in de slag aan de Somme in 1916
Na Gallipoli kwam de discussie op gang over hoe het nu verder moest met de Royal Naval Division. Uiteindelijk werd besloten de divisie te handhaven, maar deze te plaatsen onder het commando van het leger in plaats van onder de Admiraliteit.

De naam werd gewijzigd in 63e Divisie, maar de ondertitel van Royal Naval Division bleef behouden. De drie brigades werden volgens de legerindeling genummerd als 188e, 189e, en 190e Brigades. Twee bataljons mariniers en de Anson en Howe-bataljons vormden samen de 188e Brigade, de andere vier marinebataljons (Hood, Nelson, Drake en Hawke) de 189e Brigade.

Kaki-uniformen werden gedragen, maar met de marine-insignes. De twee bataljons van de mariniers werden het First and Second Royal Marine Light Infantry. Vier reguliere legerbataljons werden aan de divisie toegevoegd om op sterkte te komen en die vormden de 190e Brigade.

Voor het eerst werd de Royal Naval Division een echte divisie met eigen artillerie en ondersteunende diensten. De verdere geschiedenis van de divisie verschilt dan ook niet wezenlijk van alle andere troepen die aan het Westelijk Front verbleven.

Bataljons en brigades werden ingezet, vochten een of meerdere dagen met veelal grote verliezen tijdens een veldslag en werden teruggetrokken om opnieuw op sterkte te worden gebracht met nieuwe rekruten of herstelde gewonden. En dan maar weer opnieuw het gevecht in.

De divisie werd in mei 1916 vanaf de Griekse eilanden naar het Westelijk Front gestuurd en kwam Frankrijk binnen via Marseille in plaats van via de kanaalhavens. Ze deed dienst in de loopgraven rond Souchez boven Arras, de plaats waar de Fransen in 1915 hun bloedige gevechten hadden geleverd om de heuvel met de kapel Notre Dame de Lorette. In 1916 was dit een relatief rustig deel van het Westelijk Front.

De divisiecommandant, generaal-majoor Paris, raakte ernstig gewond en werd vervangen door generaal-majoor Cameron Shute. Deze was niet bepaald vereerd met zijn benoeming, twijfelde aan de gevechtswaarde van de divisie en vond dat gedoe met die marinerangen en gewoonten maar vreemd.

Shute maakte zich dan ook bepaald niet populair. Naar aanleiding van een inspectie van de loopgraven, waarbij kennelijk de staat van de latrines niet naar de zin van de generaal was, schreef Herbert een spotlied waarvan het laatste couplet luidde:

  For shit may be shot at off corners
And paper supplied there to suit,
But a shit would be shot without mourners
If somebody shot that shit Shute.
12)  

Begin oktober werd de divisie naar de Somme gedirigeerd, waar de Britten met de Fransen sinds 1 juli 1916 wanhopig probeerden door de Duitse verdedigingslinies te breken.13)  

De Royal Naval Division werd pas aan het einde van de slag van de Somme ingezet in wat bekend werd als de slag van de Ancre, een zijrivier van de Somme. De divisie maakte deel uit van het Britse Vijfde Leger onder leiding van generaal Hubert Gough en kreeg door de inzet de kans om te laten zien wat ze nu werkelijk waard was.

De Britse opperbevelhebber generaal Douglas Haig had bedacht dat hij nog wel een succesje kon gebruiken met het oog op de komende conferentie met het Franse opperbevel in Chantilly en oefende druk uit op Gough. In Chantilly zou de geallieerde strategie voor 1917 besproken worden.

Maar Haig was meer bezorgd over de daar opvolgende bespreking met de Britse en Franse regeringsleiders en de kritiek op zijn beleid door zijn politieke meerdere, de minister van Oorlog David Lloyd George. De slag van de Somme had tot oktober toe niet de verwachte resultaten opgeleverd en The Big Push was uitgebleven. De verovering van de heuvelrug van de Ancre zou deze kritiek kunnen pareren.

Over Douglas Haig worden door historici nog altijd ferme debatten gevoerd. Hij wordt enerzijds afgeschilderd als een ambitieuze man, uit op eigen succes, een ‘slager’ op basis van de bloedige veldslagen aan de Somme in 1916 en bij Ieper in 1917, waar honderdduizenden sneuvelden onder zijn bevel. Eindeloos kon hij door blijven gaan met veldslagen die vastliepen in de modder.

Anderzijds wordt Haig ook beschouwd als de architect van de uiteindelijke geallieerde overwinning in 1918, die toch voor een belangrijk deel op het conto van de Britten was te schrijven. Het Britse leger had in een lang proces in 1916 en 1917 geleerd hoe het Duitse leger in 1918 verslagen kon worden.

De beslissing van Haig om in november 1916 bij de Somme nog een aanval te plaatsen richting Beaucourt en Serre kan echter moeilijk in positieve zin uitgelegd worden. Britse troepen inzetten om goede sier te maken tijdens een conferentie en zijn politieke huid te redden, roept toch op zijn minst grote vraagtekens op.

De slag rond Beaucourt
Het front zat rond Beaumont-Hamel aan de linkerkant van de rivier de Ancre sinds het begin van de slag om de Somme vrijwel vast. Serre, een doel van de eerste dag van de aanval op 1 juli 1916, was nooit bereikt.

Aan het einde van het jaar hier nog hopen op een echte doorbraak was bij lange na niet meer mogelijk. Door de regen was het slagveld een grote modderpoel geworden: Mud prevented any movement.14) En vooral het gebied langs de Ancre was in een moeras veranderd. Toch werd de aanval op maandag 13 november ingezet nadat het enkele dagen niet had geregend.15)

Klik hier voor vergroting
Kaart met de slag bij de Ancre. De 188e en 189e Brigades behoorden tot de Royal Naval Division.
De getrokken lijn geeft de positie op 13 november weer, de dikke gestippelde lijn geeft de positie aan die uiteindelijk op 19 november 1916 werd bereikt.
(Klik op de kaart of
hier voor een vergroting)

Van de Royal Naval Divison vielen de 188e en 189e Brigades, de brigades met de mariniers en de matrozen, aan langs de linkeroever van de Ancre. Aan hun linkerflank opereerden de 152e en 153e Brigades van de Schotse 51e Highland Division. De matrozen naast de kelten.

Van de 188e Brigade moest het Howe-bataljon en het eerste bataljon mariniers met de aanval beginnen, met het Anson-bataljon en het tweede bataljon mariniers in de tweede lijn. Van de 189e Brigade openden de Hood- en Hawke-bataljons de aanval, met de twee andere bataljons (Nelson en Drake) voor de tweede golf.

De aanval begon om 5.45 uur in het donker met een succesvolle artilleriebarrage op de Duitse frontlijn. Deze werd vervolgens bestormd en met grote verliezen ingenomen, maar het uitgebreide Duitse loopgravenstelsel veroorzaakte verwarring en chaos bij de opmars. Toch werd er voortgang geboekt en Beaucourt Station bereikt.

Het Hawke-bataljon kwam terecht in hevig mitrailleurvuur en telde ongeveer 400 slachtoffers. Het bataljon bestond aan het einde van de dag vrijwel niet meer.

Legerbataljons van de 190e Brigade werden ter versterking naar voren gestuurd.
De volgende dag werd de aanval vanaf het station vervolgd door de 190e Brigade en de verzamelde restanten van de andere brigades tot in het dorp Beaucourt dat om 10.30 uur werd veroverd.

Aan het einde van de dag kon de oostkant van het dorp geconsolideerd worden. Na twee dagen vechten werd de Royal Naval Division, of meer wat er nog van over was, op 15 november 1916 afgelost door eenheden van de 37e Divisie.

Beaucourt kwam onder een Duits bombardement, maar bleef in Britse handen. Er was na de veldslag weinig meer over van het dorp Beaucourt en van het station restte slechts een muur. De Schotse 51e Divisie was er in geslaagd Beaumont-Hamel in te nemen. Omdat ook aan de rechteroever van de Ancre voortgang was geboekt, was het front in zijn geheel opgeschoven.

Ruïne van het station van Beaucourt-Hamel in 1916

Op 19 november 1916 werd de slag van de Somme beëindigd. Haig kon tevreden zijn over de bereikte resultaten van de afgelopen dagen en had een steun in de rug gekregen voor de komende besprekingen met de regeringsleiders. Het was niet de grote doorbraak, maar een gedeeltelijk succes. Ondanks het diepe wantrouwen dat Lloyd George tegen hem had, bleef hij in functie tot het einde van de oorlog en kreeg op 1 januari 1917 zelfs de titel van veldmaarschalk.

Alweer aanzienlijke verliezen
De Royal Naval Division had laten zien was ze waard was, ten koste van grote verliezen. Er vielen bijna 4.000 slachtoffers, waarvan 1.600 doden, tijdens de aanval op 13 en 14 november 1916. Of de zwaargewonden net zo tevreden waren als Haig is natuurlijk wel de vraag. Maar het was niet aan hen die vraag te stellen. Theirs not to reason why zoals Alfred Tennyson al schreef in zijn gedicht over de slachtoffers van de zinloze cavaleriecharge van de Light Brigade tijdens de Krimoorlog in 1854.16)

Herbert verloor enkele vrienden tijdens de aanval en toen hij in 1917 terugkeerde naar het gebied van de Ancre – waar new men waren gepositioneerd - schreef hij het gedicht Beaucourt Revisited.17) De laatste twee strofen van het gedicht luiden:

  I crossed the blood red ribbon, that once was no man’s land,
I saw a misty daybreak and a creeping minute hand;
And here the lads went over and there was Harmsworth shot,
And here was William lying - but the new men know them not.

And I said, ‘There is still the river and still the stiff, stark trees,
To treasure here our story, but there are only these’;
But under the white wood crosses the dead men answered low,
‘The new men know not Beaucourt, but we are here, we know’.

Ondanks de opgelopen verliezen gaf de divisie in 1916 een kerstkaart uit met een woordspeling – Up Anchor! – naar hun optreden bij de rivier de Ancre. De matrozen konden daar ogenschijnlijk hun zeemanskunsten goed gebruiken om te overleven in de modderzee van de loopgraven. Galgenhumor is een manier om met moeilijke omstandigheden om te gaan.

Kerstkaart vanuit de Ancre. Links wordt het anker opgehaald

Opnieuw Bernard Freyberg
Tijdens de gevechten om Beaucourt onderscheidde Bernard Freyberg, de commandant van het Hood-bataljon, zich net als in Gallipoli weer. Freyberg kwam uit Nieuw-Zeeland waar zijn ouders vanuit Engeland naar toe waren verhuisd.

Toen de oorlog in augustus 1914 uitbrak bevond hij zich in Londen en nam onmiddellijk dienst in het Britse leger in plaats van in een Nieuw-Zeelandse legereenheid. Freyberg maakte de geschiedenis van de Royal Naval Division vanaf Antwerpen mee. Avontuurlijk, vastberaden, atletisch (een groot zwemmer) zijn enkele karakteriseringen over hem.

Tijdens de aanval op Beaucourt werd hij een aantal malen gewond en verkreeg voor zijn acties het Victoria Cross. Een goede commandant kan soms het verschil maken tussen een overwinning of een nederlaag en Freyberg was zo’n man.

Aan het einde van de eerste aanvalsdag verzamelde hij de overgebleven soldaten en leidde met de kreet ‘Steady, the Naval Brigade’ de aanval op de Beaucourt Redoubt. In de citatie voor het Victoria Cross wordt dit als volgt gememoreerd:

  ‘By his splendid personal gallantry he carried the initial attack straight through the enemy’s front system of trenches. Owing to mist and heavy fires of all descriptions, Lieut-Colonel Freyberg’s command was much disorganised after the capture of the first objective. He personally rallied and re-formed his men, including men from other units who had become intermixed.
He inspired all with his own contempt of danger. At the appointed time he led his men to the successful assault of the second objective, many prisoners being captured.’
18)

Freyberg ster zou snel rijzen.19) Hij zou na zijn herstel in 1917 terugkeren naar het Hood-bataljon, maar in april promoveren tot brigade-generaal bij de 58e Divisie. Hij was toen pas 28 jaar oud. Zijn opvolger was Arthur Asquith, de zoon van de Britse premier Herbert Asquith, hoewel diens regering toen inmiddels vervangen was en Lloyd George de scepter zwaaide. Ook Arthur Asquith zou de oorlog overleven al moest hij een been missen.

De band van de Royal Naval Division in 1916 met vooraan in het midden
(met lichte broek) Bernard Freyberg en aan zijn rechterzijde Arthur Asquith

Edwin Dyett
Zoals sommige mensen onder druk boven zich zelf uitstijgen en een held worden, zo kunnen andere mensen de spanning soms niet meer aan en worden als lafaard beschouwd.

Dat was het geval met Edwin Dyett, een luitenant-ter-zee derde klasse in het Nelson-bataljon van de 189e Brigade. Hij was de zoon van een kapitein van de koopvaardij en in het voorjaar van 1915 als vrijwilliger toegetreden tot de Royal Naval Division.

Het Nelson-bataljon diende als reserve bij de aanval op Beaucourt op 13 november 1916 en werd in de tweede golf ingezet. Tijdens het gevecht waarbij Freyberg tot een held uitgeroepen werd, werd ook de basis gelegd van een tragedie.

Dyett beweerde dat hij de weg kwijtraakte toen hij en zijn mannen naar voren gingen. Door een stafofficier, die naar achterblijvers op het slagveld speurde, werd Dyett opgedragen hem te volgen. Maar Dyett verkoos ervoor naar het hoofdkwartier van zijn brigade terug te gaan voor nieuwe orders, gezien de chaotische situatie.

Dyett verdween enige tijd van het toneel en toen hij boven water kwam, zonder een afdoende verklaring, werd hij gearresteerd en aangeklaagd wegens het negeren van een bevel. De stafofficier had over het voorval een rapport ingediend.

Luitenant-ter-zee derde klasse Edwin Dyett

Dyett werd op 26 december 1916 voor de krijgsraad gebracht, schuldig bevonden aan lafheid en desertie, en ter dood veroordeeld. In zijn verdediging gaf hij aan neurotisch te zijn en zichzelf ongeschikt voor dienst aan het front te vinden. Hij had al eerder overplaatsing naar dienst op zee aangevraagd.

De aanbeveling voor clementie door de krijgsraad werd onderschreven door zijn divisiecommandant Shute, maar Douglas Haig bekrachtigde het doodvonnis. Dyetts executie moest een voorbeeld stellen. Een Britse officier mocht zijn plicht nu eenmaal niet verzaken.

Op 5 januari 1917 werd Dyett bij het ochtendgloren door zijn mannen uit zijn eigen bataljon geëxecuteerd (Shot at dawn). Hij was slechts 21 jaar en ligt begraven op de begraafplaats in Le Crotoy, een plaatsje aan de monding van de Somme. Op zijn grafsteen staat een citaat uit het nieuwe testament vermeld: “If doing well ye suffer this is acceptable with God”.

Er waren andere militairen van de Royal Naval Division die wegens lafheid tijdens de oorlog ter dood veroordeeld werden, maar Dyett werd als enige daadwerkelijk geëxecuteerd.

Gebaseerd op de zaak Dyett schreef Herbert aan het einde van de oorlog het boek The secret battle, dat in 1919 uitkwam. Het boek verscheen in 2006 in een Nederlandse vertaling onder de titel ‘De verborgen strijd’.20) Herbert diende weliswaar in het Hawke-bataljon maar moet Dyett gekend hebben.

‘De verborgen strijd’ vertelt het verhaal van de jonge officier Harry Penrose, een oorlogsvrijwilliger, in de strijd op Gallipoli en bij de Somme. Penrose is geen alter ego van Dyett, maar beter dan een historisch relaas geeft deze roman weer wat er gebeurt met een soldaat die geleidelijk zijn moed en zelfvertrouwen verliest.

En wat voor gevolgen dit kan hebben als dat wordt beschouwd als lafheid tijdens een aanval. Voor de hoofdpersoon in Herberts boek betekende dat, net als voor Dyett, de vernederende doodstraf. Shot at dawn is een berucht begrip geworden.

Sporen rond Beaucourt
Het voormalige slagveld langs de Ancre is opgenomen in de toeristische route - de bordjes met de klaprozen - langs de monumenten en begraafplaatsen die getuigen van de slag van de Somme uit 1916.

Maar veel slagveldtoeristen volgen de weg vanaf het Thiepval Memorial langs de Ulster Tower, over de rivier de Ancre en de spoorlijn rechtstreeks naar het Canadese Newfoundland Park. Aan de noordkant van dat park staat het monument voor de Schotse 51e Divisie bij de diepe sleuf in het landschap bekend als Y-Ravine.

Om mogelijk toch wat slagveldtoeristen voor een lunch te trekken staat er op de hoek van de weg naar Beaucourt (de D50) een reclamebord van de eetgelegenheid Beaucourt Station met de tekst ‘(63rd) R.N. Division’ plus het woord ‘Café’ en een groot anker, het embleem van de Royal Naval Division.

Klik hier voor een vergroting
Kaart Beaumont-Hamel en Beaucourt
(Klik op de kaart of
hier voor een vergroting)

De D50 was de route die de Royal Naval Division volgde tijdens de aanval op 13 en 14 november 1916 en loopt langs datgene wat nog herinnert aan de strijd langs de Ancre naar Beaucourt. Dat is eigenlijk niet veel. De Ancre British Cemetery, het voormalige station Beaucourt-Hamel, het monument van de Royal Naval Division en een restant van een Duitse pill-box. Zoals wel meer in het voormalige slagveld van de Somme maakt het gebied anno 2007 niet de indruk dat hier ooit hevig gevochten werd.

De British Ancre Cemetery is een middelgrote verzamelbegraafplaats. Het ligt op ongeveer de frontlijn van 13 november 1916, toen de aanval begon. Oorspronkelijk waren hier alleen gesneuvelden van de 36e Ulster en de Royal Naval Division begraven, maar later zijn er ook doden van meerdere gevechten rond Beaumont-Hamel aan toegevoegd.

De Ulster divisie viel hier op 1 juli 1916 aan. Het register van de begraafplaats meldt dat er 2.540 slachtoffers liggen, waarvan 1.335 onbekenden. Dat is meer dan de helft en is meestal een indicatie van felle strijd. Er liggen honderden graven met de inscripties van het anker en de wereldbol op de grafstenen.

Twee ervan staan naast elkaar en behoren toe aan ‘Able Seaman G. Patrick R.N.V.R, Anson Battalion R.N.D.’ en ‘Colour sergeant C.R.B. Lane RMLI, Royal Naval Division’.21) Beiden zijn gesneuveld op 13 november 1916. Het is alsof er door deze grafstenen een verbinding met de Begraafplaats Kerkhoflaan in Den Haag wordt gevormd.

Graven op het British Ancre Cemetery

Het station van Beaucourt-Hamel werd na de oorlog weer opgebouwd en staat er anno 2007 nog steeds, al wordt het niet meer gebruikt en staat dus te verloederen langs de weg. Vlak erbij bevindt zich het café Beaucourt Station.22)

Het monument van de Royal Naval Division staat in het dorpje Beaucourt, verhoogd ten opzichte van de holle weg door het dorp. Het is hier al in jaren twintig van de vorige eeuw neergezet. Het is een witte obelisk, die mooi afsteekt tegen een blauwe lucht, met een plaquette. De obligate tekst luidt: In memory of the officers and men of the Royal Naval Division who fell at the battle of the Ancre, November 13th-14th November 1916.

Het Royal Naval Division monument in Beaucourt

De Royal Naval Division in de slag bij Arras in 1917
De volgende grote veldslag waar de Royal Naval Division werd ingezet was bij Arras in april 1917. Deze slag is voornamelijk bekend geworden door de verovering van Vimy Ridge door de Canadezen, die daar hun nationale monument hebben geplaatst.

Maar de verovering van Vimy Ridge was slechts een onderdeel van het afgesproken Brits-Franse voorjaarsoffensief. De Fransen zouden aanvallen bij de Chemin des Dames – het beruchte offensief van generaal Robert Nivelle – en de Britten bij Arras. Daarbij was tijdens het Brits-Frans regeringsoverleg afgesproken dat de Fransen de strategie zouden bepalen.

Haig was, onder druk van Lloyd George, gebonden de Fransen te ondersteunen. De Britten zouden eerder aanvallen om de Duitsers te dwingen troepen terug te trekken bij de Chemin des Dames. Na een doorbraak zouden de legers opmarcheren en de Duitsers eindelijk uit Frankrijk verdrijven. Althans dat was het optimistische plan.

De Britten startten hun offensief op 9 april 1917 en het Derde Leger onder leiding van generaal Edmund Allenby had tot taak ten noorden en ten zuiden van de rivier de Scarpe door te stoten. De 4e Britse en 9e Schotse Divisies vielen aan ten noorden van de rivier.

De eerste dag verliep voorspoedig, de Duitsers werden verrast en de doelen werden bereikt. In een dag een opmars maken van ongeveer vijf km was sinds de slag van de Somme ongekend. Het front schoof ten noorden van de Scarpe op tot voorbij de lijn Athies-Vimy (lijn 2, zie kaartje hieronder) en zelfs het dorp Fampoux werd bereikt.

Daarna verliep het aanzienlijk moeizamer doordat de Duitsers reageerden. Half april mislukte een aanval op het dorp Roeux gelegen aan de rivier de Scarpe en Douglas Haig laste zelf een gevechtspauze in.

Klik hier voor vergroting
Kaart met de operaties van het Derde Britse Leger in april 1917 boven de
rivier de Scarpe. De nummers geven de Duitse verdedigingslinies weer.
(Klik op de kaart of
hier voor een vergroting)

Ondertussen was op 16 april de Franse aanval bij de Chemin des Dames begonnen, die eigenlijk al vanaf de eerste dag een mislukking was. De Fransen eisten echter dat de Britten hun offensief zouden voorzetten. En dus werd er verder gevochten.

De Royal Naval Division kreeg de opdracht Gavrelle in te nemen en daar door de derde Duitse verdedigingslinie te breken. De onpopulaire Shute was in februari al weer vervangen door generaal-majoor C. Lawrie.

De aanval op Gavrelle begon op 23 april en werd uitgevoerd door de 189e en 190e Brigades. Om 4.45 uur gingen de Nelson en Drake-bataljons over the top onder dekking van een artilleriebarrage. De eerste lijn van Duitse loopgraven werd snel ingenomen en een uur later werd gestopt aan de rand van het dorp.

De artilleriebarrage werd verlegd over het dorp dat daardoor in puin werd geschoten. Andere bataljons van de brigades werden naar voren gebracht. Vechtend van huis tot huis werd Gavrelle die dag ingenomen ten koste van ongeveer 1.500 slachtoffers.

Een van de gewonden was Alan Herbert, de laatste van de oorspronkelijke vrijwilligers uit het Hawke-bataljon die in Gallipoli hadden gevochten. Herberts strijd was over, na zijn genezing zou hij niet meer terugkeren naar het Westelijk Front.

De volgende dag zetten de Duitsers de tegenaanval in om Gavrelle te heroveren wat begon met een intensief bombardement. Deze werd afgeslagen en op 26 april werden de aanvallende bataljons afgelost. In de Official History of the Great War staat de volgende vermelding over de gevechten bij Gavrelle van 23-25 april:

  ‘Full justice has not been done to the achievement of the 63rd Division, because the details of the street fighting in which it showed skill and determination are to intricate for description. The division had taken 479 prisoners and in defeating the counterattacks had obviously inflicted heavy loss upon the enemy.’23)

De aflossers moesten op 28 april de Britse aanval vervolgen richting de windmolen, een versterkte Duitse positie ten noordoosten van het dorp. Die taak viel ten deel aan de mariniers en het Anson-bataljon van de 188e Brigade, die niet op 23 april waren ingezet.

Om 4.25 uur begon de aanval. Het lukte het tweede bataljon mariniers de windmolen te veroveren en te houden als een eilandje in het Duitse gebied. Dat was eigenlijk de enige Britse winst, want na een dag van bloedige gevechten was de situatie min of meer hetzelfde als bij de aanvang. Dat bleef zo totdat de brigade werd afgelost in de nacht van 30 april door troepen van de 31e Divisie.

Artistieke impressie van het gevecht om de windmolen in Gavrelle

In het blad The War Illustrated verscheen in het nummer van 7 juli 1917 een tekening van de gevechten om de windmolen. Het bloemrijke onderschrift luidde:

  ‘Stubborn contest for the possession of Gavrelle Windmill, one of the many heroic episodes of the fighting along the Scarpe. Mr. Philip Gibbs, in his vivid account of the final capture of the mill by the British, says that again and again “the old windmill beyond the village changed hands. Eight times the Germans who had dislodged our men were cut to pieces or thrust out, and then our men finally held it.”24)

Nog meer aanzienlijke verliezen
De gevechten rond Gavrelle hadden aan de kant van de Royal Naval Division ongeveer 3.000 slachtoffers geëist. Met name de verliezen van de Royal Marines Light Infantry waren zwaar en bedroegen 850 man met vele doden inclusief de commandant van het eerste bataljon mariniers, luitenant-kolonel Cartwright.

Vrijwel alle overgebleven reservisten van de oorspronkelijke Royal Naval Division verloren bij Gavrelle het leven. Het waren de veteranen die de gevechten in Gallipoli en rond de Ancre hadden overleefd. Maar de divisie werd weer opgebouwd en op 24 september 1917 zou de Royal Naval Division uit dit deel van het front vertrekken om ingezet te worden bij Ieper.

De strijd in het gebied rond Gavrelle zou voortduren ondanks zware Duitse tegenstand. Gavrelle vormde een uitstulping in de Britse frontlijn en dus werden er in mei gevechten geleverd ten noorden en ten zuiden van Gavrelle, respectievelijk om de dorpen Oppy en Roeux, om de frontlijn recht te trekken.

Het Franse offensief bij de Chemin des Dames verliep desastreus en werd in mei gestopt. Op 15 mei werd Nivelle als de Franse opperbevelhebber vervangen door generaal Philippe Petain. Ook de Britten maakten geen voortgang meer en stopten. Haig was nu niet meer gebonden aan afspraken met de Fransen en richtte vervolgens zijn aandacht volledig op Ieper.

Het op 9 april zo veel belovend begonnen offensief rond Arras ging als een nachtkaars uit. Alleen de Canadese triomf van de verovering van Vimy Ridge leeft voort. Rest de vraag wat de zin is geweest van de verwoede gevechten in Gavrelle door de Royal Naval Division.  Mogelijk lagen de gevolgen voor de divisie in het gezegde: ‘Actie zonder visie is een nachtmerrie’.

Sporen in en rond Gavrelle
Er valt weinig te zien in het dorp Gavrelle. Het monument voor de Royal Naval Division staat aan de westkant van het dorp bij de afrit van de vierbaansweg N50 tussen Arras en Douai. Het staat op een driehoekig stukje land tussen de N50 en de hoofdweg door het dorp. Gezien het over de N50 razende verkeer staat het monument niet echt op een stille plaats.

Klik hier voor vergroting
Plattegrond van het dorp Gavrelle
(Klik op de kaart of
hier voor een vergroting)

Het is in 1991 geïnaugureerd en is het meest bijzondere Britse oorlogsmonument aan het Westelijk Front. Het bestaat uit een anker van drie ton, het embleem van de divisie, omgeven door een afgebroken muurtje dat het symbool is van het kapotgeschoten dorp Gavrelle. Het kan daarom beschouwd worden als zowel een monument voor de militairen als voor de burgers die het oorlogsgeweld moesten doorstaan.

De huizen in Gavrelle waren ten tijde van de oorlog opgetrokken in rode baksteen. Het anker is afkomstig van een 19e eeuws Brits marineschip dat in de haven van de plaats Milford was vergaan. Aan de muurtjes zijn de marine-emblemen van de divisie bevestigd. Tevens liggen er langs de muurtjes stenen en granaten opgestapeld. Van de windmolen waar zo hevig om gevochten werd op 28 april 1917, is vandaag de dag niets meer te zien.

Het bijzondere Royal Naval Division monument in Gavrelle

Het kleine Naval Trench Cemetery is een andere herinnering aan het optreden van de matrozen-soldaten hier. Het ligt midden in een akker, maar is via een pad te bereiken. Er liggen slechts 59 graven, waarvan ongeveer de helft afkomstig is van gesneuvelden uit de  Royal Naval Division. Op een van de grafstenen staat te lezen: Anchored on God’s Wide Shoreline.

In maart 1918 was het een nog niet opgeruimde loopgraaf volgens een verslag van een soldaat van de Britse 56e (London) Divisie:

  ‘Dat was het meest afschuwelijke deel van de linie, daar voor Oppy Wood en Gavrelle. De Royal Naval Division had hier het voorgaande jaar een aanval ondernomen, en de lichamen van die jongens hingen nog in het prikkeldraad waarin ze vastgelopen waren. De loopgraaf die nu fungeerde als onze ondersteuningslinie heette Naval Trench.’25)

Meer doden van de Royal Naval Division liggen op andere begraafplaatsen in dit gebied waaronder op de Point-du-Jour Cemetery. Point-du-Jour was het einde van de heuvelrug die nu bekend staat als Vimy Ridge. Point-du-Jour werd al op de eerste dag van het Britse offensief op 9 april 1917 veroverd. Vanaf deze positie vertrok de divisie voor hun aanval op Gavrelle op 23 april.

De Point-du-Jour Cemetery ligt langs de drukke N50, maar er is ter plaatste geen afslag. De heuvel is te bereiken vanaf de zuidkant via het dorp Athies. Er liggen 794 graven, waarvan meer dan de helft van onbekenden zijn. Recent is bij de begraafplaats het monument van de 9e Schotse divisie geplaatst, dat vroeger verderop stond.

Zo werd een soort parkje gecreëerd dat door het autoverkeer bepaald niet stil te noemen is. De laatste rustplaats van de in deze streek gesneuvelde mannen van de Royal Naval Division  is dan ook bepaald niet rustig. Er liggen nog jonge matrozen bij. Een rijtje in plot III.F.14., allen van de Royal Naval Volunteer Reserve (zie foto), begint met de 20-jarige Able Seaman H. Roach met naast hem Able Seaman H. Wilkins, slechts 19 jaar.

Graven van vier matrozen van de Royal Naval Division op de
begraafplaats Point-du-Jour in de buurt van Gavrelle

De Royal Naval Division in de derde slag bij Ieper in 1917
Op 31 juli 1917 startte het Britse leger de derde slag bij Ieper, ook wel de slag om Passendale genoemd naar het dorp waar de aanval werd beëindigd. Haig meende in Vlaanderen nu eindelijk een doorbraak te kunnen forceren en zette iedere beschikbare divisie van het Britse Rijk in om dat doel te bereiken. Het offensief overtrof dat van de Somme in 1916.

De Duitse verdediging ten oosten van Ieper bestond uit een aantal linies waaronder de  Flandern I, II en III Stellungen. Deze boog, maar brak niet. De bevelhebber van het Vijfde Leger, generaal Hubert Gough, werd in september opzijgeschoven. Generaal Herbert Plumer van het Tweede Leger mocht het verder proberen, maar ook die bezorgde Haig niet de zo gewenste doorbraak.

Klik hier voor vergroting
Kaart met de Duitse Flandern I, II en III Stellungen ten oosten van Ieper
(Klik op de kaart of
hier voor een vergroting)

Door de kapotgeschoten grond en de veelvuldige regenval was praktisch het gehele slagveld veranderd in een grote modderpoel. Britse, Nieuw-Zeelandse en Australische divisies vochten zich hier letterlijk dood.

Eind oktober zou het Canadese korps van generaal Arthur Currie, onder protest, een laatste poging doen het dorp Passendale te veroveren. Dit onderdeel van de derde slag bij Ieper staat bekend als de tweede slag om Passendale en duurde van 26 oktober tot 10 november 1917. De Canadezen zouden in drie stappen aanvallen, bij iedere stap ongeveer 500 meter vooruit gaan en dan de artillerie bijtrekken.

De Royal Naval Division kreeg tot taak met de Canadezen aan te vallen. De divisie moest de linkerflank van de Canadese opmars afdekken. Net als bij de Somme werd de divisie in de laatste fase van een veldslag ingezet in een modderpoel. En net als bij de Somme moesten de matrozen de spottende opmerkingen aanhoren dat ze hier, gezien de omstandigheden, volkomen op hun plaats waren. Richard Tobin van het Hood-bataljon spreekt van:

  ‘Toen je aan het front kwam, was er niet echt sprake van een front. Het was niets meer dan een reeks posten die in de modder waren neergezet. Hier een mitrailleurnest, daar een paar schutters, verderop een team met een Lewismitrailleur.’26)

Op 26 oktober om 5.40 uur openden de Canadese divisies de aanval richting Passendale. Tegelijkertijd vielen het eerste bataljon mariniers en het Anson-bataljon van de 188-ste Brigade aan. Net als de vorige dagen regende het. Een paar uur later veroverden het Anson-bataljon Varlet Farm, een versterkte Duitse positie ongeveer halverwege tussen Poelkapelle en Passendale gelegen.

Klik hier voor vergroting
De opmars naar Passendale. De zwarte lijnen geven met de data de
stadia van de opmars weer. Het gebied dat de Royal Naval Division
bereikte, is linksboven in de kaart aangegeven
(Klik op de kaart of
hier voor een vergroting)

Het veroverde terrein moest meter voor meter bevochten worden in de komende dagen. De gevechten in de modder ten oosten van Varlet Farm symboliseren in het klein wat de gehele derde slag bij Ieper was geweest. Modder waar de mannen in wegzakten en verdronken. Modder die maakte dat de geweren en machinegeweren verstopten en nutteloos werden.

Op 30 oktober werd de tweede stap gemaakt en probeerde de 190e Brigade met de reguliere soldatenbataljons verder te komen door de modder richting de Paddenbeek. Een van die bataljons was het 1/28th (County of London) Battalion, beter bekend onder de naam  The Artist’s Rifles.27) Het was hun vuurdoop in de oorlog. Van de 470 man die in de aanval gingen, vielen er 350 slachtoffers waarvan 170 doden. De meesten daarvan zijn nooit gevonden en staan onder de vermisten op het Tyne Cot Memorial.

Op 4 november was het tenslotte de beurt aan de marinebataljons van de 189e Brigade. De Hood en Drake-bataljons veroverden Sourd Farm, een andere Duitse positie dicht bij de Paddenbeek. De Duitser Ernst Jünger vocht hier bij de tegenpartij en zou over deze strijd bij de Paddenbeek verhalen vanaf de Duitse kant.28)

De modderpoel van Passendale in november 1917

In de dagen dat de Royal Naval Division bij Passendale streed, werd minder dan een kilometer voortgang geboekt ten koste van zo’n tweeduizend slachtoffers. De gesneuvelden liggen, voor zo ver ze gevonden zijn, tussen de vele andere doden uit het Britse Rijk op het  Poelcapelle British Cemetery en het Passchendaele New British Cemetery.

Op 6 november zouden de Canadezen eindelijk de ruïnes van het dorp Passendale in hun bezit krijgen. Op 10 november werd nog geprobeerd iets verder te komen, maar werd de derde slag bij Ieper door Haig beëindigd. De Royal Naval Division werd op die dag van de frontlijn teruggehaald.

Het veroveren van Passendale had ongeveer 16 duizend Canadese slachtoffers gekost en er was een kwetsbare uitstulping in de Ieper-boog gecreëerd. In totaal waren er tijdens de derde slag bij Ieper 245 duizend slachtoffers aan Britse zijde gevallen. In het voorjaar van 1918 zou het veroverde terrein weer prijsgegeven moeten worden tijdens de Duitse offensieven.

‘Waar het in de derde slag bij Ieper nu eigenlijk om ging, blijft een raadsel.’29) Dit schrijft John Keegan en vele historici hebben geprobeerd dit raadsel te verklaren en zullen het vermoedelijk blijven proberen gezien de aanhoudende reeks publicaties over deze veldslag. Uit titels van boeken valt op te merken hoe moeilijk Britse auteurs het er soms mee hebben zoals blijkt uit: ‘Passchendaele, The Story Behind the Tragic Victory of 1917’ van Philip Warner uit 1987.

De aandacht op de laatste fase van de derde slag om Ieper richt zich vooral op de Canadezen. Zij vormden nu eenmaal de spits. Om de inzet van de Royal Naval Division bij die laatste fase te herdenken werd op 26 oktober 2007 een eenvoudige plaquette onthuld bij Varlet Farm, ter gelegenheid van een grootscheepse herdenking van de aanval negentig jaar geleden.30)

De tekst luidt: Varlet Farm, Poelkapelle, Captured by men of the 63rd Royal Naval Division, 26th October 1917. En uiteraard ontbreekt het anker niet. In de akkers rond de boerderij duiken nog regelmatig munitie en voorwerpen op. Stille getuigen van de strijd die hier gestreden werd.

Voorwerpen en granaten gevonden op het voormalige slagveld rond
Varlet Farm en tentoongesteld in een schuur van de boerderij

De Royal Naval Division in 1918
Ook in 1918 zou de Royal Naval Division nog veelvuldig bij gevechten betrokken worden, maar die zouden later niet meer zo tot de verbeelding spreken als de strijd in Beaucourt, Gavrelle of Passendale. Het stadium van de loopgravenoorlog aan het Westelijk Front was voorbij. De bewegingsoorlog begon op 21 maart 1918 met de Duitse voorjaarsoffensieven waarbij de geallieerden moesten wijken en eindigde met het geallieerde eindoffensief, ook wel de laatste honderd dagen genoemd, tot de wapenstilstand van 11 november 1918.

In het verloop van de oorlog werd het marinegehalte van de Royal Naval Division steeds geringer. De slachtoffers moesten door een gebrek aan marinerekruten vervangen worden door infanteristen. In 1918 werden nog twee marinebataljons en een mariniersbataljon opgeheven zodat er aan het einde van de oorlog nog slechts vijf van de oorspronkelijke twaalf bataljons, waar de divisie in 1914 uit bestond, over waren.

In maart 1918 werd het Nelson-bataljon opgeheven en in mei het tweede bataljon mariniers. De 189ste Brigade bleef de enige brigade met uitsluitend marinebataljons namelijk Drake, Hawke en Hood.

Vermindering van de sterkte van de divisies gebeurde overigens in het gehele Britse leger door een gebrek aan soldaten. In plaats van twaalf bataljons bestond een divisie in 1918 nog maar uit negen bataljons.

De Royal Naval Division werd na Ieper weer een onderdeel van het Derde Leger, nu onder leiding van generaal Julian Byng. De divisie bevond zich op 30 december 1917 ten westen van Cambrai, rond Flesquières op een hoogte bekend geworden als de Welsh Ridge, en werd daar geen rustige wisseling van het jaar gegund. De heuvel was een uitstulping in de Britse frontlijn, een veroverd onderdeel van de Duitse Hindenburg-linie, ontstaan na de slag om Cambrai van eind november 1917.

De Duitsers besloten deze kwetsbare uitstulping recht te trekken en dus moest de Royal Naval Division zich twee dagen lang verdedigen in plaats van aan te vallen. Het was een plaatselijk gevecht in de loopgraven, maar leidde wel tot veel slachtoffers en had tot gevolg dat het Hood-bataljon op 1 januari 1918 van de frontlijn moest worden teruggetrokken.31) Derhalve is ook op de Flesquières Hill British Cemetery een rijtje graven te zien met de inscripties van ankers.

Nog heftiger ging het eraan toe tijdens de Kaiserschlacht, het Duitse offensief dat op 21 maart 1918 losbarstte. De divisie bevond zich aan de noordkant van het aangevallen front onder Cambrai. In de week voorafgaande aan het grote offensief begon het artilleriebombardement, waarbij veel mosterdgasgranaten werden ingezet.

Klik hier voor vergroting
De positie van de Royal Naval Division (nr. 63) in de uitstulping
bij Cambrai in de winter van 1918.
(Klik op de kaart of hier voor een vergroting)

De Royal Naval Division werd hier ook op ‘vergast’, maar bleef ondanks de 2.500 slachtoffers aan de frontlijn.32) De divisie moest net als de andere divisies van de Britse Derde en Vijfde Legers vechtend achteruit toen de eigenlijke Duitse aanval op 21 maart begon. De Duitsers veroverden nu wel de saillant bij Flesquières.

Verder terugtrekkend werd door de divisie op 24 en 25 maart bij Bapaume gevochten en op 5 april bij de Ancre, bekend terrein voor de nog levende oudgedienden van de divisie. De Britse legers moesten in maart en april veel terrein prijsgeven, maar konden uiteindelijk voor Amiens standhouden. Het Vijfde Leger van generaal Gough werd nagenoeg vernietigd.

Toen in augustus de balans weer naar de geallieerden omsloeg, werd door de Royal Naval Division deelgenomen aan de tweede slag om de Somme van 21-23 augustus, de tweede slag om Arras van 2-3 september en de veldslagen om in september door de Hindenburg-linie te breken. In oktober stak de divisie het Canal du Nord over en veroverde Cambrai met de Canadezen op 8 oktober.

Als laatste wapenfeit werd deelgenomen aan de opmars in Picardië en werd de rivier de  Grande Honnelle bij de Belgisch-Franse grens overgestoken. De oorlog eindigde voor de Royal Naval Division in België, het land waar het in 1914 allemaal was begonnen. Op 11 november 1918 bevond de divisie zich in Saint Ghislain, toen een dorp ten westen van Mons, nu deel uitmakend van de agglomeratie van Mons. Die stad heeft nog altijd een magische klank in de Britse krijgshistorie omdat de Britten daar op 23 augustus 1914 voor het eerst slag hebben geleverd met het Duitse leger.

Het einde van de Royal Naval Division
De Royal Naval Division werd in april 1919 definitief opgeheven. Dit gebeurde officieel tijdens een parade op Horse Guards Parade in Londen. De parade werd afgenomen door de  Prince of Wales33) in aanwezigheid van Winston Churchill, de oprichter van de divisie. Net als de divisie was hij van de marine naar het leger overgegaan en in januari 1919 minister van Oorlog geworden. Churchill zou ook het voorwoord schrijven bij het boek ‘The Royal Naval Division’ van Douglas Jerrold uit 1923 over de geschiedenis van de divisie. Jerrold diende in de divisie en vocht in Gallipoli en Frankrijk. Het boek vormt net zo goed een herinnering als een fysiek monument.34)

De Royal Naval Division was en zou een unieke oorlogsformatie blijven. Maar wel een die in de Grote Oorlog van het begin tot het einde meegevochten had in alle belangrijke veldslagen van het Britse leger. En die een goede reputatie had verworven. Gedurende de oorlog leed de divisie een totaal verlies - gedood, gewond, vermist - van ongeveer 47 duizend man, waarvan ongeveer 37 duizend aan het Westelijk Front. Er werden zes Victoria Crosses aan de divisie toegekend. Het is enigszins ironisch dat meer dan 40 procent van de verliezen van de Royal Navy tijdens de Eerste Wereldoorlog in de loopgraven werd geleden.

Het Royal Naval Division monument in Londen

In 1925 werd voor de divisie een monument opgericht bij het gebouw van de Admiraliteit in Whitehall, het centrum van de Britse zeemacht.35) Het is een fontein voorzien van een obelisk. Het monument werd in 1939 verplaatst in verband met de Tweede Wereldoorlog, maar is in 2003 op zijn oorspronkelijke plaats teruggezet. Het draagt een vaderlandslievende inscriptie met de tekst van een gedicht van Rupert Brooke:

  Blow out, you bugles, over the rich dead
There’s none of these so lonely and poor of old
But, dying, has made us rarer gifts than gold
These laid the world away, poured out the red
Sweet wine of youth, gave up the years to be
Of work and joy, and that unhoped serene
That men call age, and those who would have been
Their sons they gave, their immortality.

Het opschrift vertolkt het oorlogsenthousiasme van de Engelse jeugd uit 1914 die voor hun vaderland hun leven wou geven. Enkele jaren later zou een andere Engelse dichter, Wilfred Owen, het totaal anders verwoorden met de regels: The old lie: Dulce et decorum est, Pro patria mori.

Mijn zoektocht naar de sporen van de Royal Naval Division kan niet eindigen met zo’n bombastisch gedicht van Rupert Brooke. Hij behoorde tot de divisie, maar heeft nooit in de regen en modder aan echte gevechten deelgenomen. Niemand weet of hij die gevechten zou hebben kunnen doorstaan, of dat hij net zoals Edwin Dyett en andere jonge Britse officieren er niet meer tegen had gekund.

In de gedichten van Alan Herbert komt een toepasselijker einde voor dit verhaal voor. Hij schreef die tekst weliswaar gedurende de Tweede Wereldoorlog, maar dacht vermoedelijk aan zijn tijd in de loopgraven in Gallipoli en aan het Westelijk Front tijdens de Grote Oorlog, toen het oorlogsenthousiasme van 1914 voorbij was, maar de Britten bleven voort ploeteren tot dat het Duitse leger eindelijk de strijd opgaf.

De tekst van Salute the Soldier is nog altijd actueel en luidt als volgt:36) 

  Hail, soldier, huddled in the rain,
Hail, soldier, squelching through the mud,
Hail, soldier, sick of dirt and pain,
The sight of death, the smell of blood.
New men, new weapons, bear the brunt;
New slogans gild the ancient game:
The infantry are still in front,
And mud and dust are much the same.
Hail, humble footman, poised to fly
Across the West, or any, Wall!
Proud, plodding, peerless P.B.I.
37)
The foulest, finest job of all.

Maar vermoedelijk zouden de matrozen van de oorspronkelijke Royal Naval Division een hekel hebben gehad aan het woord soldier, hoewel ze dat feitelijk wel waren.

Geraadpleegde literatuur
Arthur Banks, A Military Atlas of the First World War, London, 1975.
Nigel Cave, Battleground Europe, Beaumont Hamel, Newfoundland Park, Somme,
    London, 1994.
Nigel Cave, Slagveld België, Passendale, De strijd om het dorp, Erpe, 1999.
Philip J. Haythornthwaite, Gallipoli 1915, Osprey Campaign Series, Oxford, 2000.
Tonie and Valmai Holt, Poets of the Great War, London, 1999.
    Chapters on Rupert Brooke and Alan Patrick Herbert.
Chris McCarthy, The Somme, The day-by-day account, London, 1996.
Chris McCarthy, The third Ypres, Passchendaele, The day-by-day account, London, 1995.
John Keegan, De Eerste Wereldoorlog, 1914-1918, Amsterdam, 2000.
Paul Reed, Battleground Europe, Walking the Somme, A Walker’s Guide to the 1916
    Somme Battlefields, London, 1997.
Paul Reed, Battleground Europe, Walking the Salient, A Walker’s Guide to the Ypres
    Salient, London, 1999.
Paul Reed, Battleground Europe, Walking Arras, A Guide to the 1917 Arras Battlefields,
    London, 2007.
Kyle Tallett and Trevor Tasker, Battleground Europe, Gavrelle, London, 2000.
Website van de Commonwealth War Graves Commission
Websites over de Royal Naval Division zie:
    www.royalnavaldivision.co.uk en www.1914-1918.net/63div.htm .

Noten
[1] Zie voor een recent artikel over de ondergang van de pantserkruisers: Ingmar Seelbach, De ondergang van het ‘Life bait squadron’, in Wereld in oorlog, Nr. 3, December 2007, p. 4-10.
[2] Een Britse divisie bestond in 1914 uit drie brigades met elk vier bataljons van ongeveer 1.000 man.
[3] Zie voor enkele ervaringen van de Royal Naval Division tijdens de slag om Antwerpen: Lyn Macdonald, 1914. Dagen van Hoop, Amsterdam - Antwerpen, 2005, Hoofdstuk 21.
[4] Keegan, p. 147.
[5] Paul Hesters, De beschieting op 9 oktober 1914 en het leven tijdens de Grote Oorlog in Moerbeke-Waas, 2007.
[6] Zie voor meer details: Evelyn de Roodt, Oorlogsgasten, Vluchtelingen en krijgsgevangenen in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog, Zaltbommel, 2000, p. 83-95.
[7] Zie: Menno Wielinga, De internering van Engelse militairen in Groningen
[8] Klik hier voor de volledige tekst van het gedicht
[9] Zie voor enkele ervaringen van de Royal Naval Division in de Gallipoli-campagne: Menno Wielinga, De strijd om Gallipoli, De geallieerde landmachtoperaties op het schiereiland Gallipoli in 1915 (periode 25 april 1915 – 9 januari 1916).
[10] Deze foto komt in een aantal (foto)boeken over de Eerste Wereldoorlog voor. Adrian Gilbert (World War I in photographs, London, 1986, p. 64) vermeldt dat het een foto is van een oefening van de Second Royal Naval Brigade. Daar is veel voor te zeggen gezien de geringe breedte van de loopgraaf en het feit dat fotografen in 1915 nog niet zo dicht bij het front kwamen.
[11] J.A. Hammerton (Ed.), The War Illustrated, A Pictorial Record of the Conflict of the Nations, London, 31th July, 1915.
[12]  Zie voor de volledige tekst van het spotgedicht: Lyn Macdonald, Somme, 1916, Amsterdam - Antwerpen, 2003, p. 344-345.
[13] Zie voor enkele ervaringen van de Royal Naval Division tijdens de slag van de Somme: Lyn Macdonald, Somme, 1916, Hoofdstuk 24.
[14] McCarthy, The Somme, p. 148.
[15] Zie voor een meer uitgebreide beschrijving van de gevechten: The taking of Beaucourt 13/14 November 1916.
[16] Zie website: ww.nationalcenter.org
[17] Klik hier voor de volledige tekst van het gedicht.
[18] Geciteerd uit Reed, Walking the Somme, p. 78.
[19] Bernard Freyberg bleef na de oorlog in het Britse leger, dat hij in 1937 verliet als brigade-generaal. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam hij terug in militaire dienst en werd commandant van het Nieuw-Zeelandse leger. Van 1946 tot 1952 zou hij de functie van gouverneur-generaal van Nieuw-Zeeland bekleden. Zie: Wikipedia/Bernard_Freyberg.
[20] Klik hier voor een bespreking van het boek ‘De verborgen strijd’ en de relatie met de zaak van Edwin Dyett
[21] Een Colour sergeant was een onderofficier in het Britse leger met een rang boven sergeant.
[22] Zie website www.ensomme.net.
[23] Geciteerd uit Tallett, p. 52.
[24] The War Illustrated, 7th July, 1917. Philip Gibbs was een Britse oorlogsjournalist.
[25] Geciteerd uit Lyn Macdonald, Voorjaar 1918. Tot de laatste man, Amsterdam - Antwerpen, 2006, p. 356.
[26] Geciteerd uit Max Arthur, Vergeten stemmen uit de Grote Oorlog, Amsterdam, 2004, p. 294.
[27] The Artist Rifles werd in 1859 opgericht en bestond uit vrijwilligers, waaronder bekende 19de eeuwse Britse kunstenaars als William Morris en Holman Hunt. Het was mogelijk een nog ongebruikelijker eenheid dan die van de matrozen-soldaten. In de eerste oorlogsjaren was het een trainingseenheid voor officieren en werd officieel het 1/28th (County of London) Battalion. Veel kunstenaars en schrijvers zoals Wilfred Owen ontvingen er hun officierstraining. In juni 1917 werd het bataljon als een operationele eenheid toegevoegd aan de 190ste Brigade van de Royal Naval Division.
[28] Ernst Jünger, Oorlogsroes, Amsterdam – Antwerpen, 2002, Hoofdstuk getiteld ‘Weer Vlaanderen’.
[29] Keegan, p. 404.
[30] Zie website www.wo1.be.Varlet Farm is een boerderij met Bed and Breakfast accommodatie. Tevens is er informatie over de slag bij Passendale te verkrijgen en een collectie opgegraven voorwerpen van de slag te zien. Zie www.varletfarm.com
[31] Malcolm Brown, The Imperial War Museum Book of 1918. The Year of Victory, London, 1998, p. 14.
[32] Martin Middlebrook, The Kaiser’s Battle, 21 March 1918: The First Day of the German Spring Offensive, London, 1988, p. 110.
[33] De latere koning Edward VIII (1894-1972), meer bekend als de hertog van Windsor na zijn troonsafstand in 1936.
[34] Het boek is opnieuw uitgegeven door de Naval & Military Press.
[35] Zie The Royal Naval Division Memorial
[36] Zie: oldpoerty.com
[37] P.B.I.: Poor bloody infantry.


© 2008 - Eric R.J. Wils. De auteursrechten van bovenstaand artikel berusten bij de auteur. Voor gehele of gedeeltelijke overname is dan ook uitdrukkelijk voorafgaande schriftelijke toestemming vereist van de auteur.

  naar homepage


eXTReMe Tracker