Inleiding
De Royal Naval Division was een opmerkelijke divisie
in de Britse krijgsmacht tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Oorspronkelijk een onderdeel van de marine en bemand
door matrozen en mariniers werd de divisie in 1916 een
onderdeel van het leger. Er dienden illustere figuren in
zoals de dichter Rupert Brooke, de latere
gouverneur-generaal van Nieuw-Zeeland Bernard Freyberg
en de schrijver en latere parlementariër Alan Herbert,
maar ook de wegens lafheid geëxecuteerde Edwin Dyett. Op
twee plaatsen langs het Westelijk Front staan monumenten
voor de divisie, waarvan dat in Gavrelle - in de buurt
van Arras - net zo afwijkend is als de divisie is
geweest.
Geïntrigeerd door enkele afkortingen op grafstenen begon
mijn zoektocht naar sporen van de divisie echter in Den
Haag, hoewel Groningen wellicht beter was geweest.
Daarbij vormde het anker min of meer de leidraad. De
zoektocht was deels fysiek op locaties en deels virtueel
via internet en boeken. Hij voerde naar Antwerpen,
Gallipoli, de Somme, Arras en Passendale en eindigde in
Londen.
Het resultaat is weergegeven in dit artikel waarbij de
inzet van de Royal Naval Division wordt beschouwd in
een groter verband, in plaats van zeer gedetailleerd de
diverse gevechtshandelingen te beschrijven.
Het verhaal is een persoonlijke visie en beoogt geen
historie van de Royal Naval Division te willen zijn.
Persoonlijk werd het ook nog toen bleek dat
gebeurtenissen in mijn geboortedorp Moerbeke-Waas een
bescheiden rol hebben gespeeld.
|
Insigne van de
Royal Naval Division |
Begraafplaats Kerkhoflaan in Den Haag
Op begraafplaatsen langs de Noordzeekust zoals in
’s- Gravenzande, Noordwijk en Den Haag ligt een
klein aantal Britse oorlogsgraven met slachtoffers uit
de Eerste Wereldoorlog. Vaak liggen daarbij ook nog
enkele gesneuvelden uit de Tweede Wereldoorlog, samen
verenigd onder het Cross of Sacrifice.
Zijn de laatsten veelal piloten, de doden uit de Great
War zijn meestal matrozen waarvan een deel onbekend is
gebleven en in een massagraf hun laatste rustplaats
hebben gekregen. Het aantal doden, inclusief de
onbekenden, komt niet boven de honderd uit. In
vergelijking met het Westelijk Front dus een gering
aantal.
Dat is ook het geval op de Gemeentelijke Begraafplaats
Kerkhoflaan in Den Haag in de buurt van de Scheveningse
bosjes. Het kleine perceel met oorlogsgraven bestaat uit
een gedenksteen op het massagraf voor 22 marinemensen
met daar achter een paar rijtjes individuele graven voor
33 gesneuvelden.
In het massagraf liggen opvarenden van de, voor de
Nederlandse kust, op 22 september 1914 door een Duitse
onderzeeboot getorpedeerde pantserkruisers H.M.S.
Aboukir, H.M.S. Cressy en H.M.S. Hogue.1)
De gedenksteen is voorzien van de inscripties van een
anker en een wereldbol omringd door een lauwerkrans.
Emblemen van een marine die over de zeeën van de gehele
wereld heerste. Rule, Britannia! rule the waves.
Alleen viel dat op 22 september 1914 tegen, zoals dat in
het verloop van de Eerste Wereldoorlog wel meer het
geval is geweest.
|
Gedenksteen
voor 22 slachtoffers van de Cressy, Aboukir en
Hogue
op de Begraafplaats Kerkhoflaan in Den Haag
(Klik op de foto of
hier
voor een
vergroting) |
Op de Begraafplaats Kerkhoflaan liggen ook twee Britse
oorlogsgraven die zich op het eerste gezicht niet
onderscheiden van de anderen met de inscripties van een
anker en een wereldbol op de grafstenen.
Het ene is het graf van ‘Able Seaman G.M. Davis RNVR,
Benbow Battalion R.N.D.’ en het tweede van ‘Lance
Corporal RMLI, P.E. Rayner, Royal Naval Division’ (zie
onderstaande foto’s). Na enig zoeken werd het verband
tussen beiden duidelijk. ‘RNVR’ stond voor Royal Naval
Volunteer Reserve, de vrijwillige reserve-eenheid van
de Britse marine gevormd voor de Eerste Wereldoorlog. En
‘RMLI’ stond voor de Royal Marine Light Infantry oftewel
de Britse mariniers. Beiden waren marine-eenheden die
samen een divisie, de Royal Naval Division (RND),
vormden.2)
|
|
Graven op de
Begraafplaats Kerkhoflaan in Den Haag |
Davis en Rayner zijn alle twee in 1918 gestorven en geen
slachtoffer van de scheepsramp met de pantserkruisers.
Waarom ze hier liggen vertelt hun grafsteen niet, noch
de internet database van de Commonwealth War Graves
Commission, maar dat is voor dit verhaal ook niet zo
van belang. Waar het wel om gaat zijn de inscripties van
het anker en de wereldbol, vooral als die ook veelvuldig
te zien zijn op grafstenen op Britse militaire
begraafplaatsen langs het Westelijk Front.
Zoals bij de rivier de Ancre, een zijrivier van de
Somme, of rond Gavrelle ten oosten van Arras. Dat kunnen
toch niet allemaal aangespoelde matrozen zijn geweest,
honderden kilometers landinwaarts. De Royal Naval
Division was dan ook geen normale marine-eenheid, maar
een zeer speciale divisie die vocht als infanterie:
matrozen in de loopgraven. Ze kwamen uit de in 1914
gevormde Royal Naval Brigades.
De geboorte van de Royal Naval Division
De Royal Naval Brigades werden samengesteld uit een
groot overschot aan marinepersoneel, waaronder
reservisten stokers,
waarvoor geen plaats was op de schepen van de machtige
Britse marine. Er waren veel meer mannen – genoemd
worden getallen van 20.000 tot 30.000 - dan er plaats was
op de oorlogsschepen toen begin augustus 1914 de oorlog
uitbrak en de reservisten, inclusief de vrijwilligers
van de Royal Naval Volunteer Reserve, werden
opgeroepen.
Tot hun niet geringe verbazing werden uit de reservisten
en de vrijwilligers twee Royal Naval Brigades
gevormd, die als infanterie moest gaan fungeren.
Mogelijk zouden die in de loop van de oorlog nodig zijn
om vijandelijke havens te veroveren of eventuele
marinebases buiten Groot-Brittannië te verdedigen.
De twee brigades werden in een later stadium samen met
een al bestaande brigade van de Royal Marines tot
de Royal Naval Division gesmeed. Hun eerste commandant
was generaal-majoor Archibald Paris, afkomstig van de
mariniers.
De divisie stond onder bevel van de Admiraliteit en werd
dan ook wel spottend Churchill’s private army of
Churchill’s little army genoemd. Winston Churchill was
van 1911 tot mei 1915 minister voor de marine in het
kabinet van premier Herbert Asquith, of zoals dat zo
fraai heette First Lord of the Admiralty.
In de Royal Naval Brigades werden marinerangen
gevoerd, marine-uniformen en insignes gedragen en
marinetradities nageleefd. Er heerste een sterke esprit de corps
en men beschouwde zichzelf verheven
boven de gewone soldaat. In iedere brigade werden vier
bataljons gevormd, die de naam droegen van Britse
zeehelden en admiraals en niet genummerd waren zoals in
het leger.
De acht marinebataljons waren: Benbow, Collingwood,
Hawke en Drake in de 1e Brigade en Howe, Hood, Anson en
Nelson in de 2de Brigade. Tot de jongere officieren
behoorden onder andere de dichter Rupert Brooke, de zoon
van de Britse premier Asquith, Bernard Freyberg en de
schrijver Alan P. Herbert. Zo droeg Herbert in 1915 de
typische marinerang van luitenant-ter-zee derde klasse
in het Hawke-bataljon.
De vier bataljons van de mariniers waren genoemd naar de
plaatsen van de depots: Chatham, Deal, Portsmouth en
Plymouth. Zij stonden dichter bij het leger en voerden
legerrangen.
|
Emblemen van de marinebataljons in de Royal
Naval Division
zoals aangebracht op hun monument in Gavrelle |
De Royal
Naval Division in Antwerpen
Het eerste militaire optreden van de Royal Naval
Division, hoewel nog niet fungerend als een echte
divisie-eenheid, was bij Antwerpen in oktober 1914. Het
werd een complete mislukking.3)
Na de slag bij de Marne verplaatsten de gevechten aan
het Westelijk Front zich naar het noorden. Eind
september besloot de Duitse legerleiding, onder bevel
van de op 14 september aangestelde generaal Erich von
Falkenhayn, de vesting Antwerpen aan te vallen. Net als
Luik was de stad Antwerpen omringd door een ring van
forten. Duitse troepen onder leiding van de generaal
Hans von Beseler trokken daar vanaf 26 september tegen
op.
Namens de Britse regering ging Churchill op 3 oktober
naar Antwerpen om van de Britse steun te getuigen. Bij
zijn optreden is een groot vraagteken te plaatsten.
Churchills prioriteit had toch moeten liggen bij de
marine en het voorkomen van blunders als de ondergang
van de bovengenoemde pantserkruisers, in plaats van
oorlog te gaan voeren rond Antwerpen. Hunkerend naar
actie en triomf, zoals militairhistoricus John Keegan
dat noemde, stuurde hij zijn eigen legertje naar
Antwerpen ter ondersteuning van de Belgische troepen.4)
Eerst werden de mariniers van de Royal Marine Brigade
en vervolgens op 5 oktober de matrozen van de twee Royal Naval Brigades naar Antwerpen gedirigeerd in de
hoop het moreel van de Belgen te verhogen. Andere Britse
troepen waren trouwens op korte termijn niet voorhanden.
Ondanks het Belgische verzet was de slag om Antwerpen
feitelijk al verloren op het moment dat de Britse
matrozen aankwamen.
In tegenstelling tot de mariniers waren de reservisten
van de Royal Naval Brigades nauwelijks getraind als
infanterist. Sommigen hadden nog maar een paar maal met
de pas uitgereikte geweren geschoten. De mannen van de
Royal Naval Volunteer Reserve waren voor de oorlog
vaak alleen maar zeeman in hun vrije tijd geweest.
Een combinatie van amateurisme en opportunisme moest de
zaak bij Antwerpen dus maar redden. Kortom, geen troepen
om in te zetten tegen de goed geoefende Duitse
krijgsmacht waartoe ook het Marinekorps, de Duitse
tegenhanger van de Royal Naval Division, behoorde.
|
Matrozen van de Royal Naval Division tijdens de
verdediging
van Antwerpen in 1914 |
De vesting Antwerpen werd zwaar gebombardeerd door de
Duitsers en op 8 oktober 1914 trok het Belgisch
veldleger zich terug over de Schelde richting
West-Vlaanderen om uiteindelijk achter de rivier de
IJzer stand te houden. Ook de Britse troepen trokken
zich, met slechts een gering aantal doden en gewonden,
op 9 oktober terug en keerden via Oostende naar huis
terug.
Zo’n 900 man, merendeels mariniers van de Royal Marine Brigade, die
de achterhoede vormde van de Britse colonne, werden
samen met Belgische soldaten gevangen genomen door de
Duitsers bij Moerbeke-Waas toen daar hun trein tot
stilstand werd gebracht.5)
Een aantal bataljons in de voorste loopgraven ontving
het bevel tot de terugtocht niet of te laat en miste de
treinen die hen zouden wegvoeren. Ruim 1.500 man van de
First Royal Naval Brigade, voornamelijk uit de
Hawke-, Benbow- en Collingwood-bataljons, zaten in de
val toen de Duitse ring zich sloot aan de
Belgisch-Nederlandse grens bij Zeeuws-Vlaanderen.
Ze weken met ongeveer 30 duizend Belgische militairen
uit naar Nederland. De Britten werden voor de rest van
de oorlog in Groningen geïnterneerd in wat bekend werd
als het ‘Engelse kamp’.6)
7)Tijdens die
internering zouden er acht van hen omkomen die begraven
liggen op de
Zuiderbegraafplaats aan de Hereweg te
Groningen.
|
Kaart met de laatste fase van de slag om
Antwerpen; het vertrek
van de Britse troepen o.l.v.
generaal-majoor Paris en
de aftocht
van First Royal Naval Brigade naar
Nederland
(Klik op de kaart of
hier
voor een
vergroting) |
Op 10 oktober gaf de vesting Antwerpen zich officieel
over aan de Duitsers. Churchill werd in het Britse
parlement terecht beschimpt omdat hij de ongetrainde en
slecht uitgeruste Royal Naval Brigades de oorlog in
had gestuurd voor een onhaalbare missie. Een jaar later
zou het nog erger voor Churchill aflopen. En de troepen
van de Royal Naval Division zouden opnieuw gebruikt
worden voor een opdracht met een politiek getint doel.
De Royal Naval Division in Gallipoli
Na de gevechten in Antwerpen werden de brigades in de
divisie opnieuw geformeerd door rekruten te werven. Die
kwamen via de depots van de Royal Navy in Londen en
uit een aantal havenplaatsen langs de Britse kust.
Blandford Camp in Dorset en Crystal Palace in Londen
werden door de marine ingericht als trainingsplaatsen
voor de nieuwe rekruten. In de marinetaal werd de
opleiding in Londen aangeduid als het aan boord gaan van
de H.M.S. ‘Crystal Palace’.
|
|
Affiches die gebruikt werden bij
de werving van rekruten voor de Royal Naval
Division
in het begin van de oorlog |
Na het vastlopen van het Westelijk Front met als
resultaat de loopgravenoorlog, gingen er eind 1914
stemmen op om een operatie te starten aan het Oostelijk
Front. Dit mondde uit in de Gallipoli-campagne om de
Duitse bondgenoot Turkije aan te vallen. De operatie zou
bovendien de Russische bondgenoot ondersteunen.
Churchill was een van de initiatiefnemers en meende dat
de Britse marine de Turkse forten langs de Dardanellen
wel kon uitschakelen om zo de weg naar Constantinopel
(nu Istanbul) vrij te maken. Dat bleek toch niet zo
eenvoudig, de Brits-Franse vloot voer op een mijnenveld
en de Turkse forten bleven deels intact.
Tevens werden er landingstroepen geformeerd om een
invasie uit te voeren. Gezien Churchills betrokkenheid
bij de Gallipoli-campagne, was het niet meer dan logisch
dat zijn Royal Naval Division hierin een rol van
betekenis zou spelen.
De divisie vormde samen met de, uit beroepssoldaten
bestaande, 29e Divisie het Britse aandeel in de
verzamelde strijdmacht die verder bestond uit een groot
Australisch en Nieuw-Zeelands contigent (de
ANZAC-troepen) en een Franse divisie. In totaal rond de
75 duizend man onder leiding van de Britse generaal Ian
Hamilton. Later zou dat aantal nog aanzienlijk
uitgebreid worden.
Rupert Brooke
De dichter Rupert Brooke was een van de jonge Britse
officieren die verwachtingsvol naar het romantische
Midden-Oosten vertrokken waren. Waar de Griekse helden
uit de Ilias van Homerus bij Troje hadden gevochten.
Brooke was een van de oorlogsvrijwilligers in de Royal
Naval Division. In september 1914 toegetreden tot het
Anson-bataljon had hij het debacle bij Antwerpen
meegemaakt. Hij stierf op 23 april 1915, niet in de
strijd, maar aan bloedvergiftiging opgelopen door een
beet van een muskiet onderweg naar Gallipoli.
Dit werd echter voor het Britse publiek verborgen
gehouden en Brooke werd tot martelaar en held
gebombardeerd. Hij werd begraven op het Griekse eiland
Skyros waar de Royal Naval Division op troepenschepen
voor anker lag. Zijn graf ligt er nog steeds. De eerste
regels uit zijn vaderlandslievende sonnet The Soldier
zijn heel bekend geworden:
|
If I should die, think only this of me:
That there’s some corner of a foreign field
That is for ever England.8)
|
Bernard Freyburg
Een andere persoonlijkheid kwam in Gallipoli-campagne
naar voren. Een deel van de Royal Naval Division
voerde een schijnaanval uit op de noordkant van het
schiereiland bij Bulair. In de avondschemering roeiden
landingsbootjes met troepen naar de kust om opzettelijk
opgemerkt te worden door de Turken en voerden vervolgens
in het donker weer terug naar de schepen.
|
Overzichtskaart van de Egeïsche
Zee met de schijnaanval
van
de Royal Naval Division bij Bulair
(Klik op de kaart of
hier
voor een
vergroting) |
Luitenant Bernard Freyberg van het Hood-bataljon zwom in
het koude water vanaf een bootje anderhalve kilometer
naar de Turkse kust om daar fakkels te ontsteken zodat
de Turken meenden dat de troepen op de stranden
bivakkeerden. Dit was onderdeel van een geslaagde
afleidingsmanoeuvre om de Turken af te leiden van de
werkelijke landingen op 25 april 1915 aan de zuidkant
van het schiereiland op Kaap Helles.
Daarna ontscheepte de divisie op Kaap Helles. De Benbow,
Collingwood en Hawke-bataljons arriveerden pas in mei.
De drie brigades opereerden daarbij nog steeds niet als
een divisie-eenheid, maar meer als afzonderlijke
brigades.
De 2e Brigade bivakkeerde aan de zuidoostkant van het
schiereiland met zicht op het blauwe water van de Morto
Bay en werd zelfs voor een periode aan een Franse
divisie toegevoegd.
De brigades zouden in de volgende maanden mee doen aan
de aanvallen op de Turkse stellingen richting de heuvels
van de Achi Baba boven Kaap Helles. Gevechten die bekend
zijn geworden als de veldslagen om de plaats Krithia. Maar
de Turkse troepen, aan de hand van de Duitse militaire
adviseur generaal Otto Liman von Sander, lieten zich
niet zo eenvoudig opzij zetten.
De dood van Rupert Brooke en de actie van Freyberg
worden regelmatig gememoreerd in de meer algemene Eerste
Wereldoorlogliteratuur in relatie tot de Royal Naval
Division, zodat het net lijkt of de divisie verder
niet meer mee streed in Gallipoli.9)
Ze was echter volop betrokken bij de diverse,
uitzichtloze pogingen om vanaf Kaap Helles naar het
noorden door te breken. Zo maakte de 2e Brigade deel uit
van een gezamenlijke troepenmacht van circa 30 duizend
man tijdens de derde slag om Krithia die begon op 4 juni. Een aanval die net als de twee eerste pogingen
weer door de Turken gestopt werd.
Aanzienlijke verliezen
De Royal Naval Division leed aanzienlijke verliezen
tijdens die gevechten of door ziektes in het
subtropische klimaat. Die werden geschat op 330
officieren en 7.200 manschappen. De verliezen van de
divisie waren in juni al zodanig opgelopen, dat de
Benbow en Collingwood-bataljons werden opgeheven en de
mannen verdeeld werden over de andere bataljons. In
augustus ondergingen twee van de vier mariniersbataljons
hetzelfde lot. De divisie zou daarna niet meer ingezet
worden in frontale aanvallen op de Turkse stellingen.
|
In het populaire, chauvinistische Britse blad The War
Illustrated verscheen in het nummer van 31 juli 1915
de hierboven geplaatste foto van het optreden de Royal Naval Division.10) Het onderschrift luidde:
|
‘Charge! The best photographic record of a
charge yet published, showing men of the Royal
Naval Division leaving the trenches in Gallipoli
to attack the Turk with cold steel. On the
extreme left the officer is seen leading the
attack, while the hills in the background are
typical of the difficult country to be traversed
before Constantinople falls to the Allies’.11) |
Het zou nog een paar jaar duren voordat de Britse
legerleiding begreep dat de oorlog niet te winnen was
door aan te vallen met cold steel. Ondanks moedige
strijd met grote verliezen en nieuwe landingen aan de
westkant van het schiereiland werd er echter niets
bereikt door de geallieerde troepenmacht. Constantinopel
viel niet, men kwam zelfs niet in de buurt.
Eind 1915 werd besloten de troepen terug te trekken en
op 9 januari 1916 was de Gallipoli-campagne voorbij.
Voor Churchill betekende het echec het einde van zijn
ministerschap voor de marine, maar na een tijdje
frontdienst aan het Westelijk Front waar hij
daadwerkelijk oorlog kon voeren zou hij in 1917 weer
toetreden tot een nieuw Brits kabinet als minister van
Munitie. Zijn Little army bleef echter een rol
spelen.
De Royal Naval Division in de slag aan de Somme in
1916
Na Gallipoli kwam de discussie op gang over hoe het nu
verder moest met de Royal Naval Division.
Uiteindelijk werd besloten de divisie te handhaven, maar
deze te plaatsen onder het commando van het leger in
plaats van onder de Admiraliteit.
De naam werd gewijzigd in 63e Divisie, maar de
ondertitel van Royal Naval Division bleef behouden.
De drie brigades werden volgens de legerindeling
genummerd als 188e, 189e, en 190e Brigades. Twee
bataljons mariniers en de Anson en Howe-bataljons
vormden samen de 188e Brigade, de andere vier
marinebataljons (Hood, Nelson, Drake en Hawke) de 189e
Brigade.
Kaki-uniformen werden gedragen, maar met de
marine-insignes. De twee bataljons van de mariniers
werden het First and Second Royal Marine Light
Infantry. Vier reguliere legerbataljons werden aan de
divisie toegevoegd om op sterkte te komen en die vormden
de 190e Brigade.
Voor het eerst werd de Royal Naval Division een echte
divisie met eigen artillerie en ondersteunende diensten.
De verdere geschiedenis van de divisie verschilt dan ook
niet wezenlijk van alle andere troepen die aan het
Westelijk Front verbleven.
Bataljons en brigades werden ingezet, vochten een of
meerdere dagen met veelal grote verliezen tijdens een
veldslag en werden teruggetrokken om opnieuw op sterkte
te worden gebracht met nieuwe rekruten of herstelde
gewonden. En dan maar weer opnieuw het gevecht in.
De divisie werd in mei 1916 vanaf de Griekse eilanden
naar het Westelijk Front gestuurd en kwam Frankrijk
binnen via Marseille in plaats van via de kanaalhavens.
Ze deed dienst in de loopgraven rond Souchez boven
Arras, de plaats waar de Fransen in 1915 hun bloedige
gevechten hadden geleverd om de heuvel met de kapel Notre Dame de Lorette. In 1916 was dit een relatief
rustig deel van het Westelijk Front.
De divisiecommandant, generaal-majoor Paris, raakte
ernstig gewond en werd vervangen door generaal-majoor
Cameron Shute. Deze was niet bepaald vereerd met zijn
benoeming, twijfelde aan de gevechtswaarde van de
divisie en vond dat gedoe met die marinerangen en
gewoonten maar vreemd.
Shute maakte zich dan ook bepaald niet populair. Naar
aanleiding van een inspectie van de loopgraven, waarbij
kennelijk de staat van de latrines niet naar de zin van
de generaal was, schreef Herbert een spotlied waarvan
het laatste couplet luidde:
|
For shit may be shot at off corners
And paper supplied there to suit,
But a shit would be shot without mourners
If somebody shot that shit Shute.12)
|
Begin oktober werd de divisie naar de Somme gedirigeerd,
waar de Britten met de Fransen sinds 1 juli 1916
wanhopig probeerden door de Duitse verdedigingslinies te
breken.13)
De Royal Naval Division werd pas aan het einde van de
slag van de Somme ingezet in wat bekend werd als de slag
van de Ancre, een zijrivier van de Somme. De divisie
maakte deel uit van het Britse Vijfde Leger onder
leiding van generaal Hubert Gough en kreeg door de inzet
de kans om te laten zien wat ze nu werkelijk waard was.
De Britse opperbevelhebber generaal Douglas Haig had
bedacht dat hij nog wel een succesje kon gebruiken met
het oog op de komende conferentie met het Franse
opperbevel in Chantilly en oefende druk uit op Gough. In
Chantilly zou de geallieerde strategie voor 1917
besproken worden.
Maar Haig was meer bezorgd over de daar opvolgende
bespreking met de Britse en Franse regeringsleiders en
de kritiek op zijn beleid door zijn politieke meerdere,
de minister van Oorlog David Lloyd George. De slag van
de Somme had tot oktober toe niet de verwachte
resultaten opgeleverd en The Big Push was
uitgebleven. De verovering van de heuvelrug van de Ancre
zou deze kritiek kunnen pareren.
Over Douglas Haig worden door historici nog altijd ferme
debatten gevoerd. Hij wordt enerzijds afgeschilderd als
een ambitieuze man, uit op eigen succes, een ‘slager’ op
basis van de bloedige veldslagen aan de Somme in 1916 en
bij Ieper in 1917, waar honderdduizenden sneuvelden
onder zijn bevel. Eindeloos kon hij door blijven gaan
met veldslagen die vastliepen in de modder.
Anderzijds wordt Haig ook beschouwd als de architect van
de uiteindelijke geallieerde overwinning in 1918, die
toch voor een belangrijk deel op het conto van de
Britten was te schrijven. Het Britse leger had in een
lang proces in 1916 en 1917 geleerd hoe het Duitse leger
in 1918 verslagen kon worden.
De beslissing van Haig om in november 1916 bij de Somme
nog een aanval te plaatsen richting Beaucourt en Serre
kan echter moeilijk in positieve zin uitgelegd worden.
Britse troepen inzetten om goede sier te maken tijdens
een conferentie en zijn politieke huid te redden, roept
toch op zijn minst grote vraagtekens op.
De slag rond Beaucourt
Het front zat rond Beaumont-Hamel aan de linkerkant van
de rivier de Ancre sinds het begin van de slag om de
Somme vrijwel vast. Serre, een doel van de eerste dag
van de aanval op 1 juli 1916, was nooit bereikt.
Aan het einde van het jaar hier nog hopen op een echte
doorbraak was bij lange na niet meer mogelijk. Door de
regen was het slagveld een grote modderpoel geworden: Mud prevented any movement.14)
En vooral het gebied
langs de Ancre was in een moeras veranderd. Toch werd de
aanval op maandag 13 november ingezet nadat het enkele
dagen niet had geregend.15)
|
Kaart met de slag bij de Ancre. De 188e en 189e
Brigades behoorden tot de Royal Naval Division.
De getrokken lijn geeft de positie op 13
november weer, de dikke gestippelde lijn geeft
de positie aan die uiteindelijk op 19 november
1916 werd bereikt.
(Klik op de kaart of
hier
voor een
vergroting) |
Van de Royal Naval Divison vielen de 188e en 189e
Brigades, de brigades met de mariniers en de matrozen,
aan langs de linkeroever van de Ancre. Aan hun
linkerflank opereerden de 152e en 153e Brigades van de
Schotse 51e Highland Division. De matrozen naast de
kelten.
Van de 188e Brigade moest het Howe-bataljon en het
eerste bataljon mariniers met de aanval beginnen, met
het Anson-bataljon en het tweede bataljon mariniers in
de tweede lijn. Van de 189e Brigade openden de Hood- en
Hawke-bataljons de aanval, met de twee andere bataljons
(Nelson en Drake) voor de tweede golf.
De aanval begon om 5.45 uur in het donker met een
succesvolle artilleriebarrage op de Duitse frontlijn.
Deze werd vervolgens bestormd en met grote verliezen
ingenomen, maar het uitgebreide Duitse loopgravenstelsel
veroorzaakte verwarring en chaos bij de opmars. Toch
werd er voortgang geboekt en Beaucourt Station bereikt.
Het Hawke-bataljon kwam terecht in hevig mitrailleurvuur
en telde ongeveer 400 slachtoffers. Het bataljon bestond
aan het einde van de dag vrijwel niet meer.
Legerbataljons van de 190e Brigade werden ter
versterking naar voren gestuurd.
De volgende dag werd de aanval vanaf het station
vervolgd door de 190e Brigade en de verzamelde restanten
van de andere brigades tot in het dorp Beaucourt dat om
10.30 uur werd veroverd.
Aan het einde van de dag kon de oostkant van het dorp
geconsolideerd worden. Na twee dagen vechten werd de Royal Naval Division, of meer wat er nog van over was,
op 15 november 1916 afgelost door eenheden van de 37e
Divisie.
Beaucourt kwam onder een Duits bombardement, maar bleef
in Britse handen. Er was na de veldslag weinig meer over
van het dorp Beaucourt en van het station restte slechts
een muur. De Schotse 51e Divisie was er in geslaagd
Beaumont-Hamel in te nemen. Omdat ook aan de
rechteroever van de Ancre voortgang was geboekt, was het
front in zijn geheel opgeschoven.
|
Ruïne van het station van Beaucourt-Hamel in
1916 |
Op 19 november 1916 werd de slag van de Somme beëindigd.
Haig kon tevreden zijn over de bereikte resultaten van
de afgelopen dagen en had een steun in de rug gekregen
voor de komende besprekingen met de regeringsleiders.
Het was niet de grote doorbraak, maar een gedeeltelijk
succes. Ondanks het diepe wantrouwen dat Lloyd George
tegen hem had, bleef hij in functie tot het einde van de
oorlog en kreeg op 1 januari 1917 zelfs de titel van
veldmaarschalk.
Alweer aanzienlijke verliezen
De Royal Naval Division had laten zien was ze waard
was, ten koste van grote verliezen. Er vielen bijna
4.000 slachtoffers, waarvan 1.600 doden, tijdens de
aanval op 13 en 14 november 1916. Of de zwaargewonden
net zo tevreden waren als Haig is natuurlijk wel de
vraag. Maar het was niet aan hen die vraag te stellen.
Theirs not to reason why zoals Alfred Tennyson al
schreef in zijn gedicht over de slachtoffers van de
zinloze cavaleriecharge van de Light Brigade tijdens
de Krimoorlog in 1854.16)
Herbert verloor enkele vrienden tijdens de aanval en
toen hij in 1917 terugkeerde naar het gebied van de
Ancre – waar new men waren gepositioneerd - schreef
hij het gedicht Beaucourt Revisited.17) De
laatste twee strofen van het gedicht luiden:
|
I crossed the blood red ribbon, that once was no
man’s land,
I saw a misty daybreak and a creeping minute hand;
And here the lads went over and there was Harmsworth
shot,
And here was William lying - but the new men know them
not.
And I said, ‘There is still the river and still the
stiff, stark trees,
To treasure here our story, but there are only these’;
But under the white wood crosses the dead men answered
low,
‘The new men know not Beaucourt, but we are
here, we know’. |
Ondanks de opgelopen verliezen gaf de divisie in 1916
een kerstkaart uit met een woordspeling – Up Anchor!
– naar hun optreden bij de rivier de Ancre. De matrozen
konden daar ogenschijnlijk hun zeemanskunsten goed
gebruiken om te overleven in de modderzee van de
loopgraven. Galgenhumor is een manier om met moeilijke
omstandigheden om te gaan.
|
Kerstkaart vanuit de Ancre. Links wordt het
anker opgehaald |
Opnieuw Bernard Freyberg
Tijdens de gevechten om Beaucourt onderscheidde Bernard
Freyberg, de commandant van het Hood-bataljon, zich net
als in Gallipoli weer. Freyberg kwam uit Nieuw-Zeeland
waar zijn ouders vanuit Engeland naar toe waren
verhuisd.
Toen de oorlog in augustus 1914 uitbrak bevond hij zich
in Londen en nam onmiddellijk dienst in het Britse leger
in plaats van in een Nieuw-Zeelandse legereenheid.
Freyberg maakte de geschiedenis van de Royal Naval
Division vanaf Antwerpen mee. Avontuurlijk,
vastberaden, atletisch (een groot zwemmer) zijn enkele
karakteriseringen over hem.
Tijdens de aanval op Beaucourt werd hij een aantal malen
gewond en verkreeg voor zijn acties het Victoria
Cross. Een goede commandant kan soms het verschil
maken tussen een overwinning of een nederlaag en
Freyberg was zo’n man.
Aan het einde van de eerste aanvalsdag verzamelde hij de
overgebleven soldaten en leidde met de kreet ‘Steady,
the Naval Brigade’ de aanval op de Beaucourt Redoubt.
In de citatie voor het Victoria Cross wordt dit als
volgt gememoreerd:
|
‘By his splendid personal gallantry he
carried the initial attack straight through the
enemy’s front system of trenches. Owing to mist
and heavy fires of all descriptions,
Lieut-Colonel Freyberg’s command was much
disorganised after the capture of the first
objective. He personally rallied and re-formed
his men, including men from other units who had
become intermixed.
He inspired all with his own contempt of danger. At the
appointed time he led his men to the successful assault
of the second objective, many prisoners being captured.’18)
|
Freyberg ster zou snel rijzen.19) Hij zou na zijn
herstel in 1917 terugkeren naar het Hood-bataljon, maar
in april promoveren tot brigade-generaal bij de 58e
Divisie.
Hij was toen pas 28 jaar oud. Zijn opvolger was Arthur
Asquith, de zoon van de Britse premier Herbert Asquith,
hoewel diens regering toen inmiddels vervangen was en
Lloyd George de scepter zwaaide. Ook Arthur Asquith zou
de oorlog overleven al moest hij een been missen.
|
De band van de Royal Naval Division in 1916 met
vooraan in het midden
(met lichte broek) Bernard Freyberg en aan zijn
rechterzijde Arthur Asquith |
Edwin Dyett
Zoals sommige mensen onder druk boven zich zelf
uitstijgen en een held worden, zo kunnen andere mensen
de spanning soms niet meer aan en worden als lafaard
beschouwd.
Dat was het geval met Edwin Dyett, een luitenant-ter-zee
derde klasse in het Nelson-bataljon van de 189e Brigade.
Hij was de zoon van een kapitein van de koopvaardij en
in het voorjaar van 1915 als vrijwilliger toegetreden
tot de Royal Naval Division.
Het Nelson-bataljon diende als reserve bij de aanval op
Beaucourt op 13 november 1916 en werd in de tweede golf
ingezet. Tijdens het gevecht waarbij Freyberg tot een
held uitgeroepen werd, werd ook de basis gelegd van een
tragedie.
Dyett beweerde dat hij de weg kwijtraakte toen hij en
zijn mannen naar voren gingen. Door een stafofficier,
die naar achterblijvers op het slagveld speurde, werd
Dyett opgedragen hem te volgen. Maar Dyett verkoos
ervoor naar het hoofdkwartier van zijn brigade terug te
gaan voor nieuwe orders, gezien de chaotische situatie.
Dyett verdween enige tijd van het toneel en toen hij
boven water kwam, zonder een afdoende verklaring, werd
hij gearresteerd en aangeklaagd wegens het negeren van
een bevel. De stafofficier had over het voorval een
rapport ingediend.
|
Luitenant-ter-zee derde klasse Edwin Dyett |
Dyett werd op 26 december 1916 voor de krijgsraad
gebracht, schuldig bevonden aan lafheid en desertie, en
ter dood veroordeeld. In zijn verdediging gaf hij aan
neurotisch te zijn en zichzelf ongeschikt voor dienst
aan het front te vinden. Hij had al eerder overplaatsing
naar dienst op zee aangevraagd.
De aanbeveling voor clementie door de krijgsraad werd
onderschreven door zijn divisiecommandant Shute, maar
Douglas Haig bekrachtigde het doodvonnis. Dyetts
executie moest een voorbeeld stellen. Een Britse
officier mocht zijn plicht nu eenmaal niet verzaken.
Op 5 januari 1917 werd Dyett bij het ochtendgloren door
zijn mannen uit zijn eigen bataljon geëxecuteerd (Shot
at dawn). Hij was slechts 21 jaar en ligt begraven
op de begraafplaats in Le Crotoy, een plaatsje aan de
monding van de Somme. Op zijn grafsteen staat een citaat
uit het nieuwe testament vermeld: “If doing well ye suffer
this is acceptable with God”.
Er waren andere militairen van de Royal Naval
Division die wegens lafheid tijdens de oorlog ter dood
veroordeeld werden, maar Dyett werd als enige
daadwerkelijk geëxecuteerd.
Gebaseerd op de zaak Dyett schreef Herbert aan het einde
van de oorlog het boek The secret battle, dat in 1919
uitkwam. Het boek verscheen in 2006 in een Nederlandse
vertaling onder de titel ‘De verborgen strijd’.20)
Herbert diende weliswaar in het Hawke-bataljon maar moet
Dyett gekend hebben.
‘De verborgen strijd’ vertelt het verhaal van de jonge
officier Harry Penrose, een oorlogsvrijwilliger, in de
strijd op Gallipoli en bij de Somme. Penrose is geen
alter ego van Dyett, maar beter dan een historisch
relaas geeft deze roman weer wat er gebeurt met een
soldaat die geleidelijk zijn moed en zelfvertrouwen
verliest.
En wat voor gevolgen dit kan hebben als dat wordt
beschouwd als lafheid tijdens een aanval. Voor de
hoofdpersoon in Herberts boek betekende dat, net als
voor Dyett, de vernederende doodstraf. Shot at dawn
is een berucht begrip geworden.
Sporen rond
Beaucourt
Het voormalige slagveld langs de Ancre is opgenomen in
de toeristische route - de bordjes met de klaprozen -
langs de monumenten en begraafplaatsen die getuigen van
de slag van de Somme uit 1916.
Maar veel slagveldtoeristen volgen de weg vanaf het
Thiepval Memorial langs de Ulster Tower, over de rivier
de Ancre en de spoorlijn rechtstreeks naar het Canadese
Newfoundland Park. Aan de noordkant van dat park staat
het monument voor de Schotse 51e Divisie bij de diepe
sleuf in het landschap bekend als Y-Ravine.
Om mogelijk toch wat slagveldtoeristen voor een lunch te
trekken staat er op de hoek van de weg naar Beaucourt
(de D50) een reclamebord van de eetgelegenheid Beaucourt
Station met de tekst ‘(63rd) R.N. Division’ plus het
woord ‘Café’ en een groot anker, het embleem van de Royal Naval Division.
|
Kaart Beaumont-Hamel en Beaucourt
(Klik op de kaart of
hier
voor een
vergroting) |
De D50 was de route die de Royal Naval Division
volgde tijdens de aanval op 13 en 14 november 1916 en
loopt langs datgene wat nog herinnert aan de strijd
langs de Ancre naar Beaucourt. Dat is eigenlijk niet
veel. De Ancre British Cemetery, het voormalige
station Beaucourt-Hamel, het monument van de Royal
Naval Division en een restant van een Duitse pill-box.
Zoals wel meer in het voormalige slagveld van de Somme
maakt het gebied anno 2007 niet de indruk dat hier ooit
hevig gevochten werd.
De British Ancre Cemetery is een middelgrote
verzamelbegraafplaats. Het ligt op ongeveer de frontlijn
van 13 november 1916, toen de aanval begon.
Oorspronkelijk waren hier alleen gesneuvelden van de 36e
Ulster en de Royal Naval Division begraven, maar
later zijn er ook doden van meerdere gevechten rond
Beaumont-Hamel aan toegevoegd.
De Ulster divisie viel hier op 1 juli 1916 aan. Het
register van de begraafplaats meldt dat er 2.540
slachtoffers liggen, waarvan 1.335 onbekenden. Dat is
meer dan de helft en is meestal een indicatie van felle
strijd. Er liggen honderden graven met de inscripties
van het anker en de wereldbol op de grafstenen.
Twee ervan staan naast elkaar en behoren toe aan ‘Able
Seaman G. Patrick R.N.V.R, Anson Battalion R.N.D.’ en
‘Colour sergeant C.R.B. Lane RMLI, Royal Naval
Division’.21) Beiden zijn gesneuveld op 13 november
1916. Het is alsof er door deze grafstenen een
verbinding met de Begraafplaats Kerkhoflaan in Den Haag
wordt gevormd.
|
Graven op het British Ancre Cemetery |
Het station van Beaucourt-Hamel werd na de oorlog weer
opgebouwd en staat er anno 2007 nog steeds, al wordt het
niet meer gebruikt en staat dus te verloederen langs de
weg. Vlak erbij bevindt zich het café Beaucourt Station.22)
Het monument van de Royal Naval Division staat in het
dorpje Beaucourt, verhoogd ten opzichte van de holle weg
door het dorp. Het is hier al in jaren twintig van de
vorige eeuw neergezet. Het is een witte obelisk, die
mooi afsteekt tegen een blauwe lucht, met een plaquette.
De obligate tekst luidt: In memory of the officers and
men of the Royal Naval Division who fell at the battle
of the Ancre, November 13th-14th November 1916.
|
Het Royal Naval Division monument in Beaucourt |
De Royal Naval Division in de slag bij Arras in 1917
De volgende grote veldslag waar de Royal Naval
Division werd ingezet was bij Arras in april 1917. Deze
slag is voornamelijk bekend geworden door de verovering
van Vimy Ridge door de Canadezen, die daar hun nationale
monument hebben geplaatst.
Maar de verovering van Vimy Ridge was slechts een
onderdeel van het afgesproken Brits-Franse
voorjaarsoffensief. De Fransen zouden aanvallen bij de
Chemin des Dames – het beruchte offensief van generaal
Robert Nivelle – en de Britten bij Arras. Daarbij was
tijdens het Brits-Frans regeringsoverleg afgesproken dat
de Fransen de strategie zouden bepalen.
Haig was, onder druk van Lloyd George, gebonden de
Fransen te ondersteunen. De Britten zouden eerder
aanvallen om de Duitsers te dwingen troepen terug te
trekken bij de Chemin des Dames. Na een doorbraak zouden
de legers opmarcheren en de Duitsers eindelijk uit
Frankrijk verdrijven. Althans dat was het optimistische
plan.
De Britten startten hun offensief op 9 april 1917 en het
Derde Leger onder leiding van generaal Edmund Allenby
had tot taak ten noorden en ten zuiden van de rivier de
Scarpe door te stoten. De 4e Britse en 9e Schotse
Divisies vielen aan ten noorden van de rivier.
De eerste dag verliep voorspoedig, de Duitsers werden
verrast en de doelen werden bereikt. In een dag een
opmars maken van ongeveer vijf km was sinds de slag van
de Somme ongekend. Het front schoof ten noorden van de
Scarpe op tot voorbij de lijn Athies-Vimy (lijn 2, zie
kaartje hieronder) en zelfs het dorp Fampoux werd
bereikt.
Daarna verliep het aanzienlijk moeizamer doordat de
Duitsers reageerden. Half april mislukte een aanval op
het dorp Roeux gelegen aan de rivier de Scarpe en
Douglas Haig laste zelf een gevechtspauze in.
|
Kaart met de
operaties van het Derde Britse Leger in april
1917 boven de
rivier de Scarpe. De nummers geven de Duitse
verdedigingslinies weer.
(Klik op de kaart of
hier
voor een
vergroting) |
Ondertussen was op 16 april de Franse aanval bij de
Chemin des Dames begonnen, die eigenlijk al vanaf de
eerste dag een mislukking was. De Fransen eisten echter
dat de Britten hun offensief zouden voorzetten. En dus
werd er verder gevochten.
De Royal Naval Division kreeg de opdracht Gavrelle
in te nemen en daar door de derde Duitse
verdedigingslinie te breken. De onpopulaire Shute was in
februari al weer vervangen door generaal-majoor C.
Lawrie.
De aanval op Gavrelle begon op 23 april en werd
uitgevoerd door de 189e en 190e Brigades. Om 4.45 uur
gingen de Nelson en Drake-bataljons over the top
onder dekking van een artilleriebarrage. De eerste lijn
van Duitse loopgraven werd snel ingenomen en een uur
later werd gestopt aan de rand van het dorp.
De artilleriebarrage werd verlegd over het dorp dat
daardoor in puin werd geschoten. Andere bataljons van de
brigades werden naar voren gebracht. Vechtend van huis
tot huis werd Gavrelle die dag ingenomen ten koste van
ongeveer 1.500 slachtoffers.
Een van de gewonden was Alan Herbert, de laatste van de
oorspronkelijke vrijwilligers uit het Hawke-bataljon die
in Gallipoli hadden gevochten. Herberts strijd was over,
na zijn genezing zou hij niet meer terugkeren naar het
Westelijk Front.
De volgende dag zetten de Duitsers de tegenaanval in om
Gavrelle te heroveren wat begon met een intensief
bombardement. Deze werd afgeslagen en op 26 april werden
de aanvallende bataljons afgelost. In de Official
History of the Great War staat de volgende vermelding
over de gevechten bij Gavrelle van 23-25 april:
|
‘Full justice has not been done to the
achievement of the 63rd Division, because the
details of the street fighting in which it
showed skill and determination are to intricate
for description. The division had taken 479
prisoners and in defeating the counterattacks
had obviously inflicted heavy loss upon the
enemy.’23)
|
De aflossers moesten op 28 april de Britse aanval
vervolgen richting de windmolen, een versterkte Duitse
positie ten noordoosten van het dorp. Die taak viel ten
deel aan de mariniers en het Anson-bataljon van de 188e
Brigade, die niet op 23 april waren ingezet.
Om 4.25 uur begon de aanval. Het lukte het tweede
bataljon mariniers de windmolen te veroveren en te
houden als een eilandje in het Duitse gebied. Dat was
eigenlijk de enige Britse winst, want na een dag van
bloedige gevechten was de situatie min of meer hetzelfde
als bij de aanvang. Dat bleef zo totdat de brigade werd
afgelost in de nacht van 30 april door troepen van de
31e Divisie.
|
Artistieke impressie van het gevecht om de
windmolen in Gavrelle |
In het blad The War Illustrated verscheen in het
nummer van 7 juli 1917 een tekening van de gevechten om
de windmolen. Het bloemrijke onderschrift luidde:
|
‘Stubborn contest for the possession of
Gavrelle Windmill, one of the many heroic
episodes of the fighting along the Scarpe. Mr.
Philip Gibbs, in his vivid account of the final
capture of the mill by the British, says that
again and again “the old windmill beyond the
village changed hands. Eight times the Germans
who had dislodged our men were cut to pieces or
thrust out, and then our men finally held it.”24)
|
Nog meer aanzienlijke verliezen
De gevechten rond Gavrelle hadden aan de kant van de Royal Naval Division
ongeveer 3.000 slachtoffers geëist. Met
name de verliezen van de Royal Marines Light Infantry
waren zwaar en bedroegen 850 man met vele doden
inclusief de commandant van het eerste bataljon
mariniers, luitenant-kolonel Cartwright.
Vrijwel alle overgebleven reservisten van de
oorspronkelijke Royal Naval Division verloren bij
Gavrelle het leven. Het waren de veteranen die de
gevechten in Gallipoli en rond de Ancre hadden
overleefd. Maar de divisie werd weer opgebouwd en op 24
september 1917 zou de Royal Naval Division uit dit
deel van het front vertrekken om ingezet te worden bij
Ieper.
De strijd in het gebied rond Gavrelle zou voortduren
ondanks zware Duitse tegenstand. Gavrelle vormde een
uitstulping in de Britse frontlijn en dus werden er in
mei gevechten geleverd ten noorden en ten zuiden van
Gavrelle, respectievelijk om de dorpen Oppy en Roeux, om
de frontlijn recht te trekken.
Het Franse offensief bij de Chemin des Dames verliep
desastreus en werd in mei gestopt. Op 15 mei werd
Nivelle als de Franse opperbevelhebber vervangen door
generaal Philippe Petain. Ook de Britten maakten geen
voortgang meer en stopten. Haig was nu niet meer
gebonden aan afspraken met de Fransen en richtte
vervolgens zijn aandacht volledig op Ieper.
Het op 9 april zo veel belovend begonnen offensief rond
Arras ging als een nachtkaars uit. Alleen de Canadese
triomf van de verovering van Vimy Ridge leeft voort.
Rest de vraag wat de zin is geweest van de verwoede
gevechten in Gavrelle door de Royal Naval Division.
Mogelijk lagen de gevolgen voor de divisie in het
gezegde: ‘Actie zonder visie is een nachtmerrie’.
Sporen in en rond Gavrelle
Er valt weinig te zien in het dorp Gavrelle. Het
monument voor de Royal Naval Division staat aan de
westkant van het dorp bij de afrit van de vierbaansweg
N50 tussen Arras en Douai. Het staat op een driehoekig
stukje land tussen de N50 en de hoofdweg door het dorp.
Gezien het over de N50 razende verkeer staat het
monument niet echt op een stille plaats.
|
Plattegrond van het dorp Gavrelle
(Klik op de kaart of
hier
voor een
vergroting) |
Het is in 1991 geïnaugureerd en is het meest bijzondere
Britse oorlogsmonument aan het Westelijk Front. Het
bestaat uit een anker van drie ton, het embleem van de
divisie, omgeven door een afgebroken muurtje dat het
symbool is van het kapotgeschoten dorp Gavrelle. Het kan
daarom beschouwd worden als zowel een monument voor de
militairen als voor de burgers die het oorlogsgeweld
moesten doorstaan.
De huizen in Gavrelle waren ten tijde van de oorlog
opgetrokken in rode baksteen. Het anker is afkomstig van
een 19e eeuws Brits marineschip dat in de haven van de
plaats Milford was vergaan. Aan de muurtjes zijn de
marine-emblemen van de divisie bevestigd. Tevens liggen
er langs de muurtjes stenen en granaten opgestapeld. Van
de windmolen waar zo hevig om gevochten werd op 28 april
1917, is vandaag de dag niets meer te zien.
|
Het bijzondere Royal Naval Division monument in
Gavrelle |
Het kleine Naval Trench Cemetery is een andere
herinnering aan het optreden van de matrozen-soldaten
hier. Het ligt midden in een akker, maar is via een pad
te bereiken. Er liggen slechts 59 graven, waarvan
ongeveer de helft afkomstig is van gesneuvelden uit de
Royal Naval Division. Op een van de grafstenen staat
te lezen: Anchored on God’s Wide Shoreline.
In maart 1918 was het een nog niet opgeruimde loopgraaf
volgens een verslag van een soldaat van de Britse 56e
(London) Divisie:
|
‘Dat was het meest afschuwelijke deel van de
linie, daar voor Oppy Wood en Gavrelle. De Royal Naval Division
had hier het voorgaande jaar een aanval ondernomen, en
de lichamen van die jongens hingen nog in het
prikkeldraad waarin ze vastgelopen waren. De loopgraaf
die nu fungeerde als onze ondersteuningslinie heette Naval Trench.’25)
|
Meer doden van de Royal Naval Division liggen op
andere begraafplaatsen in dit gebied waaronder op de Point-du-Jour Cemetery. Point-du-Jour was het einde
van de heuvelrug die nu bekend staat als Vimy Ridge.
Point-du-Jour werd al op de eerste dag van het Britse
offensief op 9 april 1917 veroverd. Vanaf deze positie
vertrok de divisie voor hun aanval op Gavrelle op 23
april.
De Point-du-Jour Cemetery ligt langs de drukke N50,
maar er is ter plaatste geen afslag. De heuvel is te
bereiken vanaf de zuidkant via het dorp Athies. Er
liggen 794 graven, waarvan meer dan de helft van
onbekenden zijn. Recent is bij de begraafplaats het
monument van de 9e Schotse divisie geplaatst, dat
vroeger verderop stond.
Zo werd een soort parkje gecreëerd dat door het
autoverkeer bepaald niet stil te noemen is. De laatste
rustplaats van de in deze streek gesneuvelde mannen van
de Royal Naval Division is dan ook bepaald niet
rustig. Er liggen nog jonge matrozen bij. Een rijtje in
plot III.F.14., allen van de Royal Naval Volunteer
Reserve (zie foto), begint met de 20-jarige Able
Seaman H. Roach met naast hem Able Seaman H.
Wilkins, slechts 19 jaar.
|
Graven van vier matrozen van de Royal Naval
Division op de
begraafplaats
Point-du-Jour in de buurt van Gavrelle |
De Royal Naval Division in de derde slag bij Ieper in
1917
Op 31 juli 1917 startte het Britse leger de derde slag
bij Ieper, ook wel de slag om Passendale genoemd naar
het dorp waar de aanval werd beëindigd. Haig meende in
Vlaanderen nu eindelijk een doorbraak te kunnen forceren
en zette iedere beschikbare divisie van het Britse Rijk
in om dat doel te bereiken. Het offensief overtrof dat
van de Somme in 1916.
De Duitse verdediging ten oosten van Ieper bestond uit
een aantal linies waaronder de Flandern I, II en III
Stellungen. Deze
boog, maar brak niet. De bevelhebber van het Vijfde
Leger, generaal Hubert Gough, werd in september
opzijgeschoven. Generaal Herbert Plumer van het Tweede
Leger mocht het verder proberen, maar ook die bezorgde
Haig niet de zo gewenste doorbraak.
|
Kaart met de Duitse Flandern I, II
en III Stellungen ten oosten van Ieper
(Klik op de kaart of
hier
voor een
vergroting) |
Door de kapotgeschoten grond en de veelvuldige regenval
was praktisch het gehele slagveld veranderd in een grote
modderpoel. Britse, Nieuw-Zeelandse en Australische
divisies vochten zich hier letterlijk dood.
Eind oktober zou het Canadese korps van generaal Arthur
Currie, onder protest, een laatste poging doen het dorp
Passendale te veroveren. Dit onderdeel van de derde slag
bij Ieper staat bekend als de tweede slag om Passendale
en duurde van 26 oktober tot 10 november 1917. De
Canadezen zouden in drie stappen aanvallen, bij iedere
stap ongeveer 500 meter vooruit gaan en dan de
artillerie bijtrekken.
De Royal Naval Division kreeg tot taak met de
Canadezen aan te vallen. De divisie moest de linkerflank
van de Canadese opmars afdekken. Net als bij de Somme
werd de divisie in de laatste fase van een veldslag
ingezet in een modderpoel. En net als bij de Somme moesten
de matrozen de spottende opmerkingen aanhoren dat ze
hier, gezien de omstandigheden, volkomen op hun plaats
waren. Richard Tobin van het Hood-bataljon spreekt van:
|
‘Toen je aan het front kwam, was er niet echt sprake van
een front. Het was niets meer dan een reeks posten die
in de modder waren neergezet. Hier een mitrailleurnest,
daar een paar schutters, verderop een team met een
Lewismitrailleur.’26)
|
Op 26 oktober om 5.40 uur openden de Canadese divisies
de aanval richting Passendale. Tegelijkertijd vielen het
eerste bataljon mariniers en het Anson-bataljon van de
188-ste Brigade aan. Net als de vorige dagen regende
het. Een paar uur later veroverden het Anson-bataljon
Varlet Farm, een versterkte Duitse positie ongeveer
halverwege tussen Poelkapelle en Passendale gelegen.
|
De opmars naar Passendale. De zwarte lijnen
geven met de data de
stadia van de opmars weer. Het gebied dat de Royal Naval
Division
bereikte, is linksboven in de kaart aangegeven
(Klik op de kaart of
hier
voor een
vergroting) |
Het veroverde terrein moest meter voor meter bevochten
worden in de komende dagen. De gevechten in de modder
ten oosten van Varlet Farm symboliseren in het klein wat
de gehele derde slag bij Ieper was geweest. Modder waar
de mannen in wegzakten en verdronken. Modder die maakte
dat de geweren en machinegeweren verstopten en nutteloos
werden.
Op 30 oktober werd de tweede stap gemaakt en probeerde
de 190e Brigade met de reguliere soldatenbataljons
verder te komen door de modder richting de Paddenbeek.
Een van die bataljons was het 1/28th (County of
London) Battalion, beter bekend onder de naam
The
Artist’s Rifles.27) Het was hun vuurdoop in de
oorlog. Van de 470 man die in de aanval gingen, vielen
er 350 slachtoffers waarvan 170 doden. De meesten
daarvan zijn nooit gevonden en staan onder de vermisten
op het Tyne Cot Memorial.
Op 4 november was het tenslotte de beurt aan de
marinebataljons van de 189e Brigade. De Hood en
Drake-bataljons veroverden Sourd Farm, een andere Duitse
positie dicht bij de Paddenbeek. De Duitser Ernst Jünger
vocht hier bij de tegenpartij en zou over deze strijd
bij de Paddenbeek verhalen vanaf de Duitse kant.28)
|
De modderpoel van Passendale in november 1917 |
In de dagen dat de Royal Naval Division bij
Passendale streed, werd minder dan een kilometer
voortgang geboekt ten koste van zo’n tweeduizend
slachtoffers. De gesneuvelden liggen, voor zo ver ze
gevonden zijn, tussen de vele andere doden uit het
Britse Rijk op het Poelcapelle British Cemetery en
het Passchendaele New British Cemetery.
Op 6 november zouden de Canadezen eindelijk de ruïnes
van het dorp Passendale in hun bezit krijgen. Op 10
november werd nog geprobeerd iets verder te komen, maar
werd de derde slag bij Ieper door Haig beëindigd. De Royal Naval Division werd op die dag van de frontlijn
teruggehaald.
Het veroveren van Passendale had ongeveer 16 duizend
Canadese slachtoffers gekost en er was een kwetsbare
uitstulping in de Ieper-boog gecreëerd. In totaal waren
er tijdens de derde slag bij Ieper 245 duizend
slachtoffers aan Britse zijde gevallen. In het voorjaar
van 1918 zou het veroverde terrein weer prijsgegeven
moeten worden tijdens de Duitse offensieven.
‘Waar het in de derde slag bij Ieper nu eigenlijk om
ging, blijft een raadsel.’29) Dit schrijft John
Keegan en vele historici hebben geprobeerd dit raadsel
te verklaren en zullen het vermoedelijk blijven proberen
gezien de aanhoudende reeks publicaties over deze
veldslag. Uit titels van boeken valt op te merken hoe
moeilijk Britse auteurs het er soms mee hebben zoals
blijkt uit: ‘Passchendaele, The Story Behind the
Tragic Victory of 1917’ van Philip Warner uit 1987.
De aandacht op de laatste fase van de derde slag om
Ieper richt zich vooral op de Canadezen. Zij vormden nu
eenmaal de spits. Om de inzet van de Royal Naval
Division bij die laatste fase te herdenken werd op 26
oktober 2007 een eenvoudige plaquette onthuld bij Varlet
Farm, ter gelegenheid van een grootscheepse herdenking
van de aanval negentig jaar geleden.30)
De tekst luidt: Varlet Farm, Poelkapelle, Captured by
men of the 63rd Royal Naval Division, 26th October
1917. En uiteraard ontbreekt het anker niet. In de
akkers rond de boerderij duiken nog regelmatig munitie
en voorwerpen op. Stille getuigen van de strijd die hier
gestreden werd.
|
Voorwerpen en granaten gevonden op het
voormalige slagveld rond
Varlet Farm
en tentoongesteld in een schuur van de boerderij |
De Royal Naval Division in 1918
Ook in 1918 zou de Royal Naval Division nog
veelvuldig bij gevechten betrokken worden, maar die
zouden later niet meer zo tot de verbeelding spreken als
de strijd in Beaucourt, Gavrelle of Passendale. Het
stadium van de loopgravenoorlog aan het Westelijk Front
was voorbij. De bewegingsoorlog begon op 21 maart 1918
met de Duitse voorjaarsoffensieven waarbij de
geallieerden moesten wijken en eindigde met het
geallieerde eindoffensief, ook wel de laatste honderd
dagen genoemd, tot de wapenstilstand van 11 november
1918.
In het verloop van de oorlog werd het marinegehalte van de
Royal Naval Division steeds geringer. De slachtoffers
moesten door een gebrek aan marinerekruten vervangen
worden door infanteristen. In 1918 werden nog twee
marinebataljons en een mariniersbataljon opgeheven zodat
er aan het einde van de oorlog nog slechts vijf van de
oorspronkelijke twaalf bataljons, waar de divisie in
1914 uit bestond, over waren.
In maart 1918 werd het Nelson-bataljon opgeheven en in
mei het tweede bataljon mariniers. De 189ste Brigade
bleef de enige brigade met uitsluitend marinebataljons
namelijk Drake, Hawke en Hood.
Vermindering van de sterkte van de divisies gebeurde
overigens in het gehele Britse leger door een gebrek aan
soldaten. In plaats van twaalf bataljons bestond een
divisie in 1918 nog maar uit negen bataljons.
De Royal Naval Division werd na Ieper weer een
onderdeel van het Derde Leger, nu onder leiding van
generaal Julian Byng. De divisie bevond zich op 30
december 1917 ten westen van Cambrai, rond Flesquières
op een hoogte bekend geworden als de Welsh Ridge, en
werd daar geen rustige wisseling van het jaar gegund. De
heuvel was een uitstulping in de Britse frontlijn, een
veroverd onderdeel van de Duitse Hindenburg-linie,
ontstaan na de slag om Cambrai van eind november 1917.
De Duitsers besloten deze kwetsbare uitstulping recht te
trekken en dus moest de Royal Naval Division zich
twee dagen lang verdedigen in plaats van aan te vallen.
Het was een plaatselijk gevecht in de loopgraven, maar
leidde wel tot veel slachtoffers en had tot gevolg dat
het Hood-bataljon op 1 januari 1918 van de frontlijn
moest worden teruggetrokken.31) Derhalve is ook op de
Flesquières Hill British Cemetery een rijtje graven
te zien met de inscripties van ankers.
Nog heftiger ging het eraan toe tijdens de Kaiserschlacht, het Duitse offensief dat op 21 maart
1918 losbarstte. De divisie bevond zich aan de noordkant
van het aangevallen front onder Cambrai. In de week
voorafgaande aan het grote offensief begon het
artilleriebombardement, waarbij veel mosterdgasgranaten
werden ingezet.
|
De positie
van de Royal Naval Division (nr. 63) in de
uitstulping
bij
Cambrai in de winter van 1918.
(Klik op de kaart of
hier
voor een
vergroting) |
De Royal Naval Division werd hier ook op ‘vergast’,
maar bleef ondanks de 2.500 slachtoffers aan de
frontlijn.32) De divisie moest net als de andere
divisies van de Britse Derde en Vijfde Legers vechtend
achteruit toen de eigenlijke Duitse aanval op 21 maart
begon. De Duitsers veroverden nu wel de saillant bij
Flesquières.
Verder terugtrekkend werd door de divisie op 24 en 25
maart bij Bapaume gevochten en op 5 april bij de Ancre,
bekend terrein voor de nog levende oudgedienden van de
divisie. De Britse legers moesten in maart en april veel
terrein prijsgeven, maar konden uiteindelijk voor Amiens
standhouden. Het Vijfde Leger van generaal Gough werd
nagenoeg vernietigd.
Toen in augustus de balans weer naar de geallieerden
omsloeg, werd door de Royal Naval Division
deelgenomen aan de tweede slag om de Somme van 21-23
augustus, de tweede slag om Arras van 2-3 september en
de veldslagen om in september door de Hindenburg-linie
te breken. In oktober stak de divisie het Canal du
Nord over en veroverde Cambrai met de Canadezen op 8
oktober.
Als laatste wapenfeit werd deelgenomen aan de opmars in
Picardië en werd de rivier de Grande Honnelle bij de
Belgisch-Franse grens overgestoken. De oorlog eindigde
voor de Royal Naval Division in België, het land waar
het in 1914 allemaal was begonnen. Op 11 november 1918
bevond de divisie zich in Saint Ghislain, toen een dorp
ten westen van Mons, nu deel uitmakend van de
agglomeratie van Mons. Die stad heeft nog altijd een
magische klank in de Britse krijgshistorie omdat de
Britten daar op
23 augustus 1914 voor het eerst slag hebben geleverd met
het Duitse leger.
Het einde van de Royal Naval Division
De Royal Naval Division werd in april 1919
definitief opgeheven. Dit gebeurde officieel tijdens een
parade op Horse Guards Parade in Londen. De parade werd
afgenomen door de Prince of Wales33) in
aanwezigheid van Winston Churchill, de oprichter van de
divisie. Net als de divisie was hij van de marine naar
het leger overgegaan en in januari 1919 minister van
Oorlog geworden. Churchill zou ook het voorwoord
schrijven bij het boek ‘The Royal Naval Division’ van
Douglas Jerrold uit 1923 over de geschiedenis van de
divisie. Jerrold diende in de divisie en vocht in
Gallipoli en Frankrijk. Het boek vormt net zo goed een
herinnering als een fysiek monument.34)
|
De Royal Naval Division was en zou een unieke
oorlogsformatie blijven. Maar wel een die in de Grote
Oorlog van het begin tot het einde meegevochten had in
alle belangrijke veldslagen van het Britse leger. En die
een goede reputatie had verworven. Gedurende de oorlog
leed de divisie een totaal verlies - gedood, gewond,
vermist - van ongeveer 47 duizend man, waarvan ongeveer
37 duizend aan het Westelijk Front. Er werden zes
Victoria Crosses aan de divisie toegekend. Het is
enigszins ironisch dat meer dan 40 procent van de
verliezen van de Royal Navy tijdens de Eerste
Wereldoorlog in de loopgraven werd geleden.
|
Het Royal Naval Division monument in Londen |
In 1925 werd voor de divisie een monument opgericht bij
het gebouw van de Admiraliteit in Whitehall, het centrum
van de Britse zeemacht.35) Het is een fontein
voorzien van een obelisk. Het monument werd in 1939
verplaatst in verband met de Tweede Wereldoorlog, maar
is in 2003 op zijn oorspronkelijke plaats teruggezet.
Het draagt een vaderlandslievende inscriptie met de
tekst van een gedicht van Rupert Brooke:
|
Blow out, you bugles, over the rich dead
There’s none of these so lonely and poor of old
But, dying, has made us rarer gifts than gold
These laid the world away, poured out the red
Sweet wine of youth, gave up the years to be
Of work and joy, and that unhoped serene
That men call age, and those who would have been
Their sons they gave, their immortality. |
Het opschrift vertolkt het oorlogsenthousiasme van de
Engelse jeugd uit 1914 die voor hun vaderland hun leven
wou geven. Enkele jaren later zou een andere Engelse
dichter, Wilfred Owen, het totaal anders verwoorden met
de regels: The old lie: Dulce et decorum est, Pro
patria mori.
Mijn zoektocht naar de sporen van de Royal Naval
Division kan niet eindigen met zo’n bombastisch
gedicht van Rupert Brooke. Hij behoorde tot de divisie,
maar heeft nooit in de regen en modder aan echte
gevechten deelgenomen. Niemand weet of hij die gevechten
zou hebben kunnen doorstaan, of dat hij net zoals Edwin
Dyett en andere jonge Britse officieren er niet meer
tegen had gekund.
In de gedichten van Alan Herbert komt een toepasselijker
einde voor dit verhaal voor. Hij schreef die tekst
weliswaar gedurende de Tweede Wereldoorlog, maar dacht
vermoedelijk aan zijn tijd in de loopgraven in Gallipoli
en aan het Westelijk Front tijdens de Grote Oorlog, toen
het oorlogsenthousiasme van 1914 voorbij was, maar de
Britten bleven voort ploeteren tot dat het Duitse leger
eindelijk de strijd opgaf.
De tekst van Salute the Soldier is nog altijd
actueel en luidt als volgt:36)
|
Hail, soldier, huddled in the rain,
Hail, soldier, squelching through the mud,
Hail, soldier, sick of dirt and pain,
The sight of death, the smell of blood.
New men, new weapons, bear the brunt;
New slogans gild the ancient game:
The infantry are still in front,
And mud and dust are much the same.
Hail, humble footman, poised to fly
Across the West, or any, Wall!
Proud, plodding, peerless P.B.I.37)
The foulest, finest job of all.
|
Maar vermoedelijk zouden de matrozen van de
oorspronkelijke Royal Naval Division een hekel
hebben gehad aan het woord soldier, hoewel ze dat
feitelijk wel waren.
Geraadpleegde literatuur
▬
Arthur Banks, A Military Atlas of the
First World War, London, 1975.
▬
Nigel Cave, Battleground Europe, Beaumont
Hamel, Newfoundland Park, Somme,
London, 1994.
▬
Nigel Cave, Slagveld België, Passendale,
De strijd om het dorp, Erpe, 1999.
▬
Philip J. Haythornthwaite, Gallipoli 1915,
Osprey Campaign Series, Oxford, 2000.
▬
Tonie and Valmai Holt, Poets of the Great
War, London, 1999.
Chapters on Rupert Brooke and Alan Patrick Herbert.
▬
Chris McCarthy, The Somme, The day-by-day
account, London, 1996.
▬
Chris McCarthy, The third Ypres,
Passchendaele, The day-by-day account, London, 1995.
▬
John Keegan, De Eerste Wereldoorlog,
1914-1918, Amsterdam, 2000.
▬
Paul Reed, Battleground Europe, Walking
the Somme, A Walker’s Guide to the 1916
Somme Battlefields, London, 1997.
▬
Paul Reed, Battleground Europe, Walking
the Salient, A Walker’s Guide to the Ypres
Salient, London, 1999.
▬
Paul Reed, Battleground Europe, Walking
Arras, A Guide to the 1917 Arras Battlefields,
London, 2007.
▬
Kyle Tallett and Trevor Tasker,
Battleground Europe, Gavrelle, London, 2000.
▬
Website van de
Commonwealth War Graves Commission
▬
Websites over de Royal Naval Division
zie:
www.royalnavaldivision.co.uk en
www.1914-1918.net/63div.htm .
Noten
[1] Zie voor een recent artikel over de ondergang van de pantserkruisers:
Ingmar Seelbach, De ondergang van het ‘Life bait
squadron’, in Wereld in oorlog, Nr. 3, December 2007, p.
4-10.
[2] Een Britse divisie bestond in 1914 uit drie brigades met elk vier
bataljons van ongeveer 1.000 man.
[3] Zie voor enkele ervaringen van de Royal Naval Division tijdens de
slag om Antwerpen: Lyn Macdonald, 1914. Dagen van Hoop,
Amsterdam - Antwerpen, 2005, Hoofdstuk 21.
[4]
Keegan, p. 147.
[5] Paul Hesters, De beschieting op 9 oktober 1914 en het leven tijdens
de Grote Oorlog in Moerbeke-Waas, 2007.
[6] Zie voor meer details: Evelyn de Roodt, Oorlogsgasten, Vluchtelingen
en krijgsgevangenen in Nederland tijdens de Eerste
Wereldoorlog, Zaltbommel, 2000, p. 83-95.
[7]
Zie:
Menno Wielinga, De internering van Engelse militairen in Groningen
[8]
Klik hier voor
de volledige tekst van het gedicht
[9] Zie voor enkele ervaringen van de Royal Naval Division in de
Gallipoli-campagne:
Menno Wielinga, De strijd om
Gallipoli, De geallieerde landmachtoperaties op het
schiereiland Gallipoli in 1915 (periode 25 april 1915 –
9 januari 1916).
[10]
Deze foto komt in een aantal (foto)boeken over de Eerste
Wereldoorlog voor. Adrian Gilbert (World War I in
photographs, London, 1986, p. 64) vermeldt dat het een
foto is van een oefening van de Second Royal Naval
Brigade. Daar is veel voor te zeggen gezien de geringe
breedte van de loopgraaf en het feit dat fotografen in
1915 nog niet zo dicht bij het front kwamen.
[11] J.A. Hammerton (Ed.), The War Illustrated, A Pictorial Record of the
Conflict of the Nations, London, 31th July, 1915.
[12]
Zie voor de volledige tekst van het spotgedicht: Lyn Macdonald,
Somme, 1916, Amsterdam - Antwerpen, 2003, p. 344-345.
[13] Zie voor enkele ervaringen van de Royal Naval Division tijdens de
slag van de Somme: Lyn Macdonald, Somme, 1916, Hoofdstuk
24.
[14] McCarthy, The Somme, p. 148.
[15] Zie voor een meer uitgebreide beschrijving van de gevechten:
The
taking of Beaucourt 13/14 November 1916.
[16] Zie website:
ww.nationalcenter.org
[17]
Klik hier voor
de volledige tekst van het gedicht.
[18] Geciteerd uit Reed, Walking the Somme, p. 78.
[19] Bernard Freyberg bleef na de oorlog in het Britse leger, dat hij in
1937 verliet als brigade-generaal. Tijdens de Tweede
Wereldoorlog kwam hij terug in militaire dienst en werd
commandant van het Nieuw-Zeelandse leger. Van 1946 tot
1952 zou hij de functie van gouverneur-generaal van
Nieuw-Zeeland bekleden. Zie:
Wikipedia/Bernard_Freyberg.
[20]
Klik hier voor
een bespreking van het boek ‘De verborgen strijd’ en de
relatie met de zaak van Edwin Dyett.
[21] Een Colour sergeant was een onderofficier in het Britse leger met
een rang boven sergeant.
[22]
Zie website
www.ensomme.net.
[23] Geciteerd uit Tallett, p. 52.
[24] The War Illustrated, 7th July, 1917. Philip Gibbs was een Britse
oorlogsjournalist.
[25] Geciteerd uit Lyn Macdonald, Voorjaar 1918. Tot de laatste man,
Amsterdam - Antwerpen, 2006, p. 356.
[26] Geciteerd uit Max Arthur, Vergeten stemmen uit de Grote Oorlog,
Amsterdam, 2004, p. 294.
[27] The Artist Rifles werd in 1859 opgericht en bestond uit
vrijwilligers, waaronder bekende 19de eeuwse Britse
kunstenaars als William Morris en Holman Hunt. Het was
mogelijk een nog ongebruikelijker eenheid dan die van de
matrozen-soldaten. In de eerste oorlogsjaren was het een
trainingseenheid voor officieren en werd officieel het
1/28th (County of London) Battalion. Veel kunstenaars en
schrijvers zoals Wilfred Owen ontvingen er hun
officierstraining. In juni 1917 werd het bataljon als
een operationele eenheid toegevoegd aan de 190ste
Brigade van de Royal Naval Division.
[28] Ernst Jünger, Oorlogsroes, Amsterdam – Antwerpen, 2002, Hoofdstuk
getiteld ‘Weer Vlaanderen’.
[29] Keegan, p. 404.
[30] Zie website
www.wo1.be.Varlet Farm is een boerderij met Bed and Breakfast
accommodatie. Tevens is er informatie over de slag bij
Passendale te verkrijgen en een collectie opgegraven
voorwerpen van de slag te zien. Zie
www.varletfarm.com
[31] Malcolm Brown, The Imperial War Museum Book of 1918. The Year of
Victory, London, 1998, p. 14.
[32] Martin Middlebrook, The Kaiser’s Battle, 21 March 1918: The First
Day of the German Spring Offensive, London, 1988, p.
110.
[33] De latere koning Edward VIII (1894-1972), meer bekend als de hertog
van Windsor na zijn troonsafstand in 1936.
[34] Het boek is opnieuw uitgegeven door
de Naval & Military Press.
[35]
Zie
The Royal Naval Division Memorial.
[36]
Zie:
oldpoerty.com
[37] P.B.I.: Poor bloody infantry. |