naar homepage


Muiterij op de Duitse oorlogsvloot in de zomer
van 1917: hongeroproer of revolutiepoging?


door Rob Kammelar

Op 31 juli 1947 kregen in de Britse sector van Berlijn twee straten nabij het voormalige Reichsmarineamt plotseling andere namen. De Tirpitzufer en de Admiral-Schröder-Strasse werden omgedoopt in Reichpietschufer en Köbisstrasse. Waarom moesten Alfred von Tirpitz, minister van Marine onder keizer Wilhelm II en architect van de Hochseeflotte, en Ludwig von Schröder, commandant van de marinetroepen in Belgie en Frankrijk tijdens de Eerste Wereldoorlog, wijken en voor wie? Wie waren de nieuwe naamgevers Max Reichpietsch en Albin Köbis eigenlijk?
 
Toen op 5 november 1918 op de Duitse oorlogsvloot, die sinds de zeeslag in het Skagerrak al meer dan twee jaren machteloos in zijn thuishavens lag, een revolte uitbrak onder de matrozen, sloeg deze snel over naar het veldleger en naar de rest van het land. Binnen enkele dagen was het Duitse keizerrijk verleden tijd en had het oppercommando van het leger aan het Westelijk Front een wapenstilstand geaccepteerd. Hiermee was er feitelijk een eind gekomen aan de Eerste Wereldoorlog. Dat de Duitse oorlogsvloot een jaar eerder ook al te maken had met muitende matrozen, is minder bekend.

Inhoudsopgave
 
DE ROERIGE ZOMER VAN 1917
     
Machteloze Duitse slagvloot
    
Geschonden vertrouwen
    
Misstanden aan boord
    
De vlam slaat in de pan
    
Arrestaties en veroordelingen
    
De marine neemt de politiek onder vuur


DE MUITERIJ VAN 1917 IN DE DUITSE HERINNERING
  
   
Het interbellum
     
De DDR proclameert Köbis en Reichpietsch tot revolutionaire volkshelden
     
De Bondsrepubliek weet niet goed raad met Köbis en Reichpietsch

NAWOORD
 
  
 Gewone jongens

OPMERKING
BIOGRAFISCHE NOTITIES
NOTEN
GERAADPLEEGDE LITERATUUR

DEEL 1: De roerige zomer van 1917

 
Machteloze Duitse slagvloot
Het treffen tussen de Duitse en de Britse oorlogsvloten op 31 mei en 1 juni 1916 is bekend geworden als de Slag in het Skagerrak. Het was het enige grootschalige zeegevecht dat de beide oorlogvoerende landen tijdens de Eerste Wereldoorlog zouden leveren. De uitkomst van de zeeslag geldt als onbeslist, hoewel de verliezen aan Britse kant, zowel in slachtoffers als in tonnage, bijna twee maal zo hoog waren als aan Duitse kant. De Duitse propaganda maakte van dit resultaat dan ook een klinkende overwinning. Het land was in jubelstemming over de aan de Britten toegebrachte verliezen.

Links: Franz Ritter von Hipper - rechts: Reinhard Scheer

De Duitse vlootcommandanten, admiraal Scheer en vice-admiraal Hipper, wisten echter wel beter. Zij beseften maar al te goed dat hun vloot op het nippertje aan algehele vernietiging was ontsnapt. De rest van de oorlog hielden ze hun slagschepen en kruisers angstvallig in de havens. Alleen kleinere schepen, zoals U-boten, mijnenvegers en torpedoboten, waagden zich nog buitengaats voor verrassingsaanvallen op voornamelijk Britse en neutrale koopvaardijschepen. Het overgrote deel van de oorlogsvloot bleef in zelf verkozen werkloosheid het verloop van de oorlog afwachten. Straatjongens in Kiel en Wilhelmshaven zongen op het oude patriottische lied Die Wacht am Rhein een nieuwe tekst:

       Lieb’ Vaterland magst ruhig sein,
       die Flotte schläft im Hafen ein

 
Geschonden vertrouwen
De stemming onder de scheepsbemanningen werd er niet beter op. Ongehoorzaamheid, dienstweigering en sabotage namen hand over hand toe. Gebrek aan vertrouwen in de marineleiding, te weinig en slecht eten, als nutteloos of onbillijk ervaren vervangende werkzaamheden, gekoeioneer door het officierskorps dat zich uitte in scherpe drills, onredelijk strenge straffen voor kleine vergrijpen, geweigerde verloven etc., en tenslotte ook politieke bewustwording bleken, naast het gedwongen stilliggen van de schepen, de ingrediënten van een explosief mengsel. In de zomer van 1917 ontplofte die gevaarlijke coctail.

Drill op het achterdek van een Duitse oorlogsbodem

Al was de dienst aan boord zwaar, vergeleken met frontsoldaten hadden de matrozen natuurlijk weinig reden tot klagen. Ze verkeerden niet in voortdurend levensgevaar, hadden onderdak, kregen meerdere maaltijden per dag, al was het eten karig en van slechte kwaliteit, en zieken werden verzorgd. Maar anders dan hun wapenbroeders aan het front, voor wie lijfsbehoud de voornaamste zorg was, hadden de matrozen tijd en gelegenheid over hun situatie na te denken. En dat deden sommigen.

Een stokersploeg van de SMS Prinzregent Luitpold; 3e van links Albin Köbis

“Hadden we om de paar maanden maar zo’n Skagerrak-slag” werd er na de zomer van 1917 met enige regelmaat verzucht door leidende officieren van de keizerlijke Marine. Feit is dat onmiddellijk na het titanengevecht met de Britse vloot het moreel van officieren en manschappen van de Hochseeflotte, dat in de voorafgaande maanden danig was getaand, weer even leek hersteld.

Het vertrouwen van de manschappen in de marineleiding had eerder flinke deuken opgelopen door het verloop van de schermutselingen bij Helgoland
1) en bij de Doggersbank2). Bij deze confrontaties leden Duitse vlooteenheden gevoelige nederlagen. De Duitse verliezen aan schepen en manschappen waren hoog, die van de Britten onbeduidend.

Tijdens de gevechten in het Skagerrak toonden de Blaujacken zich echter uitmuntende matrozen en zeelieden. Al was de slag ook geëindigd in een haastige, maar kundig uitgevoerde aftocht van de Hochseeflotte, de verliezen die ze de Britten had weten toe te brengen zorgden voor een korte opleving van het matrozenmoreel. In de maanden van gedwongen stil liggen daarna zakte die stemming echter weer snel weg. De manschappen begrepen niet waarom de vloot alsmaar niet uitvoer. Uitleg daarover werd niet gegeven. Steeds lager werd het moreel en in de zomer van 1917 kregen de meeste grote oorlogsbodems te maken met morrende en saboterende bemanningen.

Voor een flink deel was dat te wijten aan de houding van het officierscorps, dat als buitengewoon elitair bekend stond. Aan boord leefden officieren en manschappen in twee volledig van elkaar gescheiden werelden die alleen door bevelen en absolute gehoorzaamheid met elkaar verbonden waren. Zelfs vakofficieren - hoog opgeleide technici en ingenieurs zonder wie de oorlogsbodems met hun ultramoderne navigatie- en richtapparatuur niet konden functioneren - werden buitengesloten en geweerd uit officiersmesses.

De Britten pakten dat heel anders aan. Op hun vlooteskaders, bij Scapa Flow en de Orkney’s, hielden officieren en manschappen gezamenlijke sportwedstrijden. Op de Hochseeflotte werden steeds vaker de beste officieren overgeplaatst naar U-boten, mijnenvegers en topedoboten, die nog wel regelmatig uitvoeren. Ze werden vervangen door onervaren 18- en 19-jarige adelborsten. Naast nautische en militaire onervarenheid, legden die in de omgang met lagere rangen een schrikbarende onkunde en arrogantie aan de dag.

 
Misstanden aan boord
De verzorging en het eten aan boord waren miserabel. De veelvuldige klachten daarover waren meestal terecht. Berucht was de gedroogde groente, die als Drahtverhau (= prikkeldraad) bekend stond. Bij periodieke medische keuringen aan boord bleek dat de manschappen voortdurend in gewicht afnamen. Om dat feit te verdoezelen werden vervolgens de medische keuringen gestaakt.

In 1916/1917 kampte Duitsland met de beruchte Kohlrübenwinter (=koolrapenwinter). Het hele volk leed honger. De rantsoenen op de vloot waren zeker niet kleiner dan wat de mensen aan het thuisfront te eten kregen, maar de matrozen ervoeren dat heel anders. Zij zagen dat in de officiersmesses alles behalve schraalheid heerste. En steeds ernstiger werd de verdenking dat dit ten koste van de manschappen ging. Vooral de stokers, die de extra rantsoenen vet en vlees waarop ze vanwege hun zware lichamelijke arbeid recht hadden maar zelden kregen, protesteerden tegen deze behandeling. Bij hun meerderen vonden ze echter geen gehoor. In tegendeel. Klachten leidden alleen maar tot represailles.

Stokers voor de vuren

Om de onrust over het eten de kop in te drukken stemde de marineleiding onder druk van de Rijksdag uiteindelijk in met de instelling van Menageprüfungskommissionen
3) waarin ook matrozen zitting hadden.
Bij het veldleger bestonden die menagecommissies al en kozen de manschappen hun eigen vertegenwoordigers. Bij de marine benoemden de scheepscommandanten de manschappenvertegenwoordigers. Pas later mochten de matrozen op sommige schepen zelf hun afgevaardigden kiezen.

Inderdaad brachten de menagecommissies op verschillende schepen misstanden aan het licht. Voorraden bestemd voor de manschappen kwamen deels terecht in de officierskeukens en de officiersmesses aan de wal. Richard Stumpf, vrijwillig matroos op het slagschip SMS Helgoland, meldde in juli 1917 in zijn dagboek dat hem en zijn maten maandenlang dertig procent van het rantsoen was ontstolen. Veel verbeteringen wisten de menagecommissies niet te bewerkstelligen. Bovendien verscherpten de officieren uit wraak hun drills en werden de toch al uiterst spaarzame verlof- en uitgaansregelingen nog verder ingeperkt.

SMS Helgoland

De bemanningen van de werkloze oorlogsbodems werden bezig gehouden met vervangende werkzaamheden, naast de normale excercities en het periodieke wapen- en machineonderhoud. Zo werden hele compagnieën de wal op gestuurd om brandnetels te plukken voor textielfabrieken, die er Ersatz-kleding van produceerden. Dit soort werkverschaffing werd door de matrozen als onzinnig en onredelijk ervaren.

Werkweigeringen werden onevenredig streng gestraft, evenals kleine vergrijpen tegen de dienstvoorschriften. Een ingetrokken verlof waar al maanden naar werd uitgekeken of enkele dagen streng arrest was nog het minste dat een matroos kon overkomen. Het inruilen van marineblauw voor veldgrijs was voor veel zeelieden een schrikbeeld. Toch werden onwilligen en gestraften bij tientallen afgeschoven naar de loopgraven aan het front.

Wapenexcercitie en –inspectie op de SMS Rheinland

Meestentijds moesten de bemanningen verplicht aan boord blijven of nog erger, benedendeks. Slechts bij uitzondering werd toestemming gegeven te passagieren of familie aan de wal te bezoeken. Deze beperkingen golden uiteraard niet voor officieren. Zij sliepen zelfs niet aan boord, maar huurden kamers of een complete woning aan de wal, die niet zelden volgestouwd bleken met uit de menage achterovergedrukte proviand. De al eerder genoemde matroos Richard Stumpf, het koeioneren beu, verzuchtte in zijn dagboek: Lieber dem Engländer Sklave, als dem Deutschen Soldat (= liever slaaf van de Engelsman, dan soldaat voor de Duitser).
 
 
De vlam slaat in de pan
Steeds vaker en op steeds meer schepen verzetten de matrozen zich tegen hun behandeling. Dit gebeurde vooral op de grote kruisers en slagschepen, die met hun bemanningen van 1000 man of meer complete drijvende kazernes waren
4). Met hongerstakingen, dienstweigeringen en ongeoorloofde afwezigheid zetten de manschappen hun protesten kracht bij. Hier en daar kwam het zelfs tot kleine sabotagedaden: dan verdween er ‘per ongeluk’ een geschutsgrendel of dienstwapen in de golven.

SMS Prinzregent Luitpold

Op 6 juni weigerden de stokers van de SMS Prinzregent Luitpold demonstratief het eten dat voor de zoveelste keer uit Drahtverhau bestond. Enkele dagen later vertikten de matrozen van de SMS Helgoland het om een vracht bedorven meel aan boord te brengen. In juli verschenen de manschappen van de SMS Friedrich der Grosse verschillende malen niet op appel wegens de korting op hun broodrantsoenen. Op de SMS Posen kregen de matrozen bedorven koolrapen te eten, wat tot heftige protesten leidde.

De grote verschillen in verzorging tussen manschappen en officieren op de SMS Thüringen was aanleiding de officiersmess - mèt de daarin aanwezige officieren - onder water te zetten. De daders werden niet gevonden. De bemanning van de SMS Prinzregent Luitpold weigerde tijdens een doorvaart door het Kaiser-Wilhelm-kanaal opnieuw het eten, dat vol met maden zat. Uit protest legden stokers en machinisten het schip stil, waarbij ze de doorvaart door het kanaal voor de rest van het konvooi blokkeerden.

Wegens het weigeren van verlof verlieten op 20 juli 140 matrozen en stokers van de SMS Pillau zonder toestemming hun schip. Op 1 augustus gingen 49 stokers van de SMS Prinzregent Luitpold demonstratief aan wal uit ongenoegen over het voor de zoveelste keer schrappen van een filmvoorstelling. Ze spraken af de volgende dag niet op appel te verschijnen. Na terugkomst werden willekeurig elf stokers gearresteerd en bestraft.

SMS Friedrich der Grosse

Het waren vooral de stokersploegen die voorop gingen in het protest. Zij hadden als tiefster Stand der Bordproleten (= de laagsten onder de proleten aan boord), zoals een van hen het uitdrukte, het minst te verliezen. Vanuit de marineleiding gezien bleek de instelling van de menagecommissies een tactische fout. Al snel ontwikkelden deze zich als actiecentra voor de matrozenprotesten, ook als het niet over het eten en de verzorging ging. Om van elkaars ervaringen te leren en eisen op elkaar af te stemmen, zochten de menagecommissies van verschillende schepen voortdurend contact met elkaar. Dit werd door de commandanten verboden en moest daarom in het geheim gebeuren. Trefpunt voor dergelijke bijeenkomsten was dikwijls het restaurant Tivoli in Wilhelmshaven.

Politieke motieven speelden bij de matrozenprotesten aanvankelijk geen enkele rol. Natuurlijk hadden de matrozen gehoord van de februari-revolutie in Rusland, van de vredesresolutie die de Rijksdag op 19 juli 1917 had aangenomen en van de op handen zijnde vredesconferentie in Stockholm, waar socialistische leiders uit neutrale landen, uit Rusland en ook uit Duitsland zouden samenkomen.
De roep om vrede werd allengs luider en ook de morrende matrozen van de Duitse oorlogsvloot wilden niets liever dan beëindiging van de oorlog. Maar het waren toch vooral de abominabele omstandigheden aan boord waardoor sommige matrozen, die voorheen nauwelijks politiek geïnteresseerd waren, in de armen gedreven werden van de Unabhängige Sozialistische Partei Deutschlands (USPD).

Vooral de matroos Reichpietsch en de stoker Sachse, beiden van de SMS Friedrich der Grosse, raakten onder de indruk van de standpunten van deze nieuwe socialistische partij, die zich kort tevoren in Duitslands politieke arena had gemeld. De USPD stond links van de regeringsgetrouwe Sozialistische Partei Deutschlands (SPD) en propageerde vrede zonder annexaties. Tijdens een verlof in Berlijn bracht Reichpietsch een bezoek aan de USPD-fractie in de Rijksdag, waar hij probeerde steun te krijgen voor de strijd van de matrozen tegen de wantoestanden aan boord van de schepen
5). Enkele weken later deed Willy Sachse hetzelfde. Concrete toezeggingen kregen ze niet, in tegendeel. Haase, Dittmann, Vogtherr en andere partijprominenten bezwoeren hun geen georganiseerde acties te ondernemen. Ze meenden dat dergelijke acties op niets zouden uitlopen en vreesden ernstige repercussies voor hun partij.

Wilhelm Dittmann, rijksdagafgevaardigde van de USPD

Met niet meer dan de toezegging van Dittmann dat hij de vredeswensen van de Duitse matrozen op de Stockholmer conferentie naar voren zou brengen, keerden Reichpietsch en Sachse naar hun schip terug, voorzien van USPD-brochures en -vlugschriften. Vervolgens organiseerden ze een adhesiebetuiging aan de standpunten van de USPD, die binnen een paar weken door enkele duizenden matrozen en stokers van tientallen schepen werd ondertekend. De bedoeling was dat Dittmann deze handtekeningen in Stockholm zou tonen als blijk van de vredesgezindheid van de Duitse matrozen.

Het spontane karakter van de matrozenacties veranderde echter niet. Protestacties beperkten zich steeds tot een enkel schip, stonden los van elkaar en hadden telkens een actuele aanleiding. En steeds ging het de matrozen om de verbetering van de situatie aan boord. Al zullen Reichpietsch, Sachse en wellicht ook andere aanvoerders, na de contacten met de USPD, vaker dan voorheen leuzen tegen de oorlog gebruikt hebben wanneer ze in het vuur van hun acties de matrozen toespraken, van een revolutionaire, door de USPD aangestuurde organisatie, die de gehele vloot omvatte, was geen sprake.

Het hoogtepunt van de matrozenacties was op 2 augustus 1917, toen ruim 600 manschappen demonstratief door Wilhelmshaven marcheerden
6). Voor het grootste deel waren zij afkomstig van de SMS Prinzregent Luitpold. De demonstratie was gericht tegen de straffen die elf van hun kameraden hadden gekregen. In de stromende regen begaf de stoet zich naar Rüstersiel, een mars van meer dan een uur. In de grote zaal van Zum weissen Schwan sprak de stoker Albin Köbis de mannen vervolgens toe. Hij eiste vrijlating van de eerder gearresteerde maten en eindigde met de woorden Nieder mit dem Kriege. Daarna werd er in een uitgelaten stemming onder pianobegeleiding gezongen.

Protestmars van matrozen door Wilhelmshaven, 2 augustus 1917
 
Om 11.30 uur meldden de manschappen zich vrijwillig terug aan boord, anderhalf uur later dan ze van plan waren. Voor aanvang van hun mars had Köbis er op aangedrongen de paraatheid van de schepen niet in gevaar te brengen
7), hetgeen met algehele instemming was begroet. Bij hun terugkomst lag de SMS Prinzregent Luitpold echter onder stoom. Om de demonstranten een zwaarder vergrijp te kunnen aanrekenen, had de commandant tijdens hun afwezigheid het bevel tot uitvaren gegeven. De eerder gearresteerde stokers waren vrijgelaten en voor de vuren gezet.
 
 
Arrestaties en veroordelingen
De marineleiding sloeg genadeloos terug. Er volgden honderden arrestaties. Vooral stokers en manschappenvertegenwoordigers uit de menagecommissies werden opgepakt. Van serieus onderzoek naar de gebeurtenissen was geen sprake. Onder de arrestanten bevonden zich Max Reichpietsch, Wilhelm Weber en Willy Sachse, de woordvoerders van de matrozen op de SMS Friedrich der Grosse. Ook Albin Köbis en Hans Beckers, die de acties op de SMS Prinzregent Luitpold hadden geleid, werden opgepakt. Samen met de stokers Bieber en Linke van de SMS Helgoland, Fischer van de SMS Pillau en Bräuner van de SMS Kaiserin werden zij als aanvoerders van de muiterij beschouwd en als zodanig aangeklaagd. De meesten waren als 18- of 19-jarige bij de marine gekomen, vaak als vrijwilliger. Van politieke scholing kon bij deze mannen dus geen sprake zijn. Alleen Willy Sachse was in zijn jeugd, voordat hij bij de marine kwam, in zijn woonplaats Leipzig lid geweest van een socialistische jeugdbeweging.

Ook na de demonstratieve mars naar Rüstersiel en de daarop volgende arrestatiegolf gingen op andere schepen de matrozenacties nog door. De menagecommissie van de SMS Posen constateerde dat de verstrekte broden 50 tot 70 gram te licht waren en protesteerde daar scherp tegen. Op 16 augustus weigerde een veertigtal matrozen van de SMS Westfalen dienst bij het trimmen van kolen omdat daarvoor geen extra etensrantsoen zou worden verstrekt. Op dezelfde dag demonstreerden matrozen op de SMS Rheinland tegen het intrekken van hun verlof. Ook op de SMS Nassau protesteerden matrozen en stokers tegen de slechte behandeling aan boord. Opnieuw volgden arrestaties. Vooral op de Westfalen bleek het verzet hardnekkig. Nadat daar de aanvoerders waren opgepakt, wierpen anderen zich als nieuwe leiders op.

SMS Westfalen onder stoom
 
Waarheidsvinding was bij het proces tegen de muiters van ondergeschikt belang. De marineleiding wilde maar één ding: de strengst mogelijke straffen om herhaling uit te sluiten. De militaire aanklagers wilden per se politieke motieven achter de muiterij aantonen. Onwettige middelen, zoals het vervalsen van processen-verbaal en van afgelegde verklaringen, werden daarbij niet geschuwd. Verwijzingen naar de abominabele omstandigheden aan boord werden afgedaan als voorwendsels en uitvluchten.

Het proces tegen de negen Haupträdelsführer (= voornaamste raddraaiers) vond plaats op 25 augustus 1917 in Wilhelmshaven. Tijdens de rechtszaak probeerden Weber en Sachse hun aandeel te kleineren, waarbij ze de verantwoordelijkheid afschoven op Reichpietsch, Köbis en Beckers. De aanklacht luidde tenslotte leiding geven aan een gewapende opstand in oorlogstijd.

Reichpietsch, Köbis, Beckers, Sachse en Weber hoorden het doodvonnis tegen zich uitspreken. Bij het vonnis tegen Sachse en Weber gaf de rechter aan dat een gratieverzoek zou worden gesteund. De aanklacht tegen Bieber, Linke, Fischer en Bräuner bleef beperkt tot poging tot gewapende opstand in oorlogstijd. Bieber en Linke kregen elk 10 jaar tuchthuis, Bräuner 12 en Fischer 15 jaar.

Topjuristen van het Ministerie van Marine verklaarden dat de doodvonnissen juridisch geen stand hielden. Maar de marineleiding wilde bloed zien en nam met minder geen genoegen. Al op 20 augustus, nog voor dat het proces begonnen was, verklaarde minister van Marine von Capelle er rekening mee te houden dat er in Wilhelmshaven doodvonnissen zouden worden uitgesproken. Kort daarna, nog voor dat de rechters op 26 augustus de vonnissen uitspraken, kwamen admiraal Scheer en minister van Oorlog von Stein overeen dat, gezien de gespannen toestand in de oorlogshavens, de voltrekking van de doodvonnissen plaats zou vinden in Keulen, ver weg van Wilhelmshaven en de vloot. Scheer erkende de juridische bezwaren van de marinejuristen, maar bekrachtigde desondanks de doodvonnissen van Köbis en Reichpietsch. De doodstraf van Beckers, Sachse en Weber zette hij om in 15 jaren tuchthuis. De gevangenisstraffen van Fischer en Bräuner werden verlaagd naar 10 jaren, die van Bieber en Linke tot 6 jaren.

In de maanden daarna volgden nog 47 andere processen waarbij bijna 2000 veroordelingen werden uitgesproken van in totaal 361 jaren tuchthuis- of gevangenisstraf
8). Zo’n 1000 rebellerende matrozen en stokers werden als straf overgeplaatst naar het front in Vlaanderen.

Naar het front verbannen matrozen; middelste rij,
1e van links is Robert Linke, stoker op de SMS Helgoland

De marine neemt de politiek onder vuur
De muiterij kwam voor de marineleiding als zo’n onverwachte vernedering, dat ze niet kon accepteren dat er geen krachten van buiten in het spel waren. Met alle middelen trachtten de militaire aanklagers te bewijzen dat de USPD de matrozen had opgestookt om een revolutie te ontketenen. Volgens de marineleiding misbruikte de USPD de menagecommissies voor haar politieke doelen.

De centrale van het complot zou zich bevinden op de SMS Friedrich der Grosse, van waaruit het contact met cellen op de andere grote oorlogsbodems werd onderhouden. Op aandringen van admiraal Scheer en andere hoge marineofficieren stuurde von Capelle aan op een verbod van de USPD en op een aanklacht wegens hoogverraad tegen de partijleiders Haase, Dittmann en Vogtherr. Hoge juristen van het Ministerie van Marine meenden overigens dat dergelijke beschuldigingen niet hard te maken waren.

De voorlopige regering (Rat der Volksbeauftragten) in november 1918 met v.l.n.r.
Emile Barth (USPD), Otto Landsberg (SPD), Friedrich Ebert (SPD), Hugo Haase (USPD),
Wilhelm Dittmann (USPD) en Philipp Scheidemann (SPD).

De meeste fracties in de Rijksdag verzetten zich dan ook tegen een verbod van de USPD. De SPD ging hierin voorop, bang dat de tijden van de Sozialistengesetze zouden terugkeren. Maar ook verschillende middenpartijen voelden niets voor het inperken van de parlementaire vrijheden. Kanselier Michaelis koos wijselijk de kant van de parlementaire meerderheid. De marine leed een politieke nederlaag. De USPD kon blijven functioneren en zou een jaar later een belangrijke rol spelen tijdens de novemberrevolutie en de roerige maanden daarna.

Uit angst voor de publieke opinie, werden de processen tegen de muiters in alle stilte gevoerd. De marineleiding hield zo de handen vrij. Linkse politici die bij geruchte van de doodvonissen hadden vernomen, protesteerden heftig. Men sprak van Justizmorde. Anders dan de marineleiding wilde doen geloven, was er van gewapende opstand en revolutie geen sprake. Geen enkel oorlogsschip was ook maar voor een ogenblik in handen van de manschappen geweest of anderszins niet binnen de gestelde termijn gevechtsklaar te maken. Ebert en Scheidemann, leidsmannen van de SPD, drongen bij kanselier Michaelis aan op verzachting van de vonnissen.

In zijn ijver de schuld voor de onlusten buiten de marine te leggen trok minister von Capelle vervolgens in een openbare zitting van de Rijksdag fel van leer tegen de USPD en stelde die partij verantwoordelijk voor de ongeregeldheden op de vloot. Door deze blunder wist in één klap niet alleen het hele vaderland van de muiterij, maar wat erger was, ook de Britten en hun bondgenoten.

   
Links: Max Reichpietsch - rechts: Albin Köbis

Voor Albin Köbis en Max Reichpietsch kwam elke interventie te laat. In de vroege ochtend van 5 september 1917 werden beiden op het schietterrein in Wahn bij Keulen door een vuurpeloton van de Landwehr geëxecuteerd, respectievelijk 24 en 22 jaren jong. De marineleiding had alles in het werk gesteld om de voorgenomen executies stil te houden. Zelfs de laatste brief van Max Reichpietsch aan zijn ouders, waarin hij hen vroeg een gratieverzoek aan de keizer te richten, werd achtergehouden en pas tien dagen na zijn dood aan de ouders ter hand gesteld.

DEEL 2: De muiterij van 1917 in de Duitse herinnering

Het interbellum
In de jaren 1926/1928 onderzocht een parlementaire onderzoekscommisie de oorzaken van de Duitse ineenstorting in 1918. Alleen al aan de rol van de marine werden 33 zittingen gewijd. Honderden getuigen werden gehoord. Een van hen was ex-matroos Richard Stumpf, die zich in 1912 als vrijwilliger bij de marine had gemeld. Vanaf het begin van zijn diensttijd, die hij grotendeels doorbracht op de
SMS Helgoland, hield hij een dagboek bij.

Zijn aanvankelijke geestdrift bekoelde snel. Op een zeker moment schreef hij “Was kein Buch, keine Zeitung und kein Sozialist vermocht hatte, das gelang dem System des Militärs”. Iets later noteerde Stumpf “Wieviel mal lieber würde ich mich Deutscher nennen, wenn ich in meiner fünfjährigen Dienstzeit nicht als Tier, sondern als Mensch behandelt worden wäre.
9) De onderzoekscommissie vond het dagboek van matroos Stumpf zo belangrijk voor de waarheidsvinding over de muiterij van 1917 dat het als een apart deel in de rapportenreeks van de commissie werd uitgegeven10).  

Diverse andere betrokkenen publiceerden eveneens hun visie op de muiterij van 1917 en de juridische en politieke nasleep daarvan. Onder de titel Wie ich zum Tode verurteilt wurde liet Hans Beckers, stoker op SMS Prinzregent Luitpold, zijn herinneringen aan het proces verschijnen. Volgens Beckers stond de uitkomst van het schijnproces van te voren vast. Hij benadrukt telkens weer dat de matrozen uitsluitend op verbetering van hun leefomstandigheden uit waren. Politieke motieven waren er, zeker in het begin, nauwelijks en de invloed van de USPD was marginaal.

Voorplat van Beckers’ in 1928 verschenen herinneringen aan de muiterij

Zijn kompaan en medeveroordeelde Willy Sachse, stoker op de SMS Friedrich der Grosse, zag dat heel anders. Hij was inmiddels lid geworden van de Kommunstische Partei Deutschlands (KPD) en schreef hiervoor in 1925 de brochure Deutschlands revolutionäre Matrosen. Sachse benadrukt juist dat het de revolutionaire gezindheid van de matrozen was die tot de muiterij leidde.
USPD-voorman Wilhelm Dittmann legde de schuld van de rebellie van 1917 en de ineenstorting van 1918 geheel bij de marine- en legerleiding. De titel van zijn in 1926 verschenen boek, waarin hij zichzelf en de USPD van alle blaam tracht te zuiveren, is veelzeggend genoeg: Die Marine-Justiz-Morde von 1917 und die Admirals-Rebellion van 1918.

Voorplat van Dittmanns boek, met foto’s van Reichpietsch en Köbis

Ook literair heeft de muiterij van 1917 sporen nagelaten. In zijn roman Das Opfer (1925) stelt Albert Daudistel de muiterij voor als een min of meer spontane, van onder op georganiseerde revolte van links-revolutionaire matrozen en stokers. Theodor Plivier
11) geeft in zijn roman Des Kaisers Kulis (1930) een beklemmende weergave van de gebeurtenissen vanuit het perspectief van de gewone matroos. Ook Plivier schrijft vanuit zijn linkse overtuiging. Van Albin Köbis maakt hij een idealistische, door linkse denkbeelden geïnspireerde strijder tegen oorlog en onrecht. Eveneens in 1930 verscheen het toneelstuk Feuer aus den Kesseln van Ernst Toller. In dit drama zien we hoe door oorlogsmoeheid de politieke klassebewustwording van de matrozen van de Hochseeflotte gestalte krijgt, culminerend in de rebellie van 1917 en de daarop volgende processen.

De moeder van Max Reichpietsch bezocht op uitnodiging van
de KPD in 1932 het graf van haar zoon in Keulen-Wahn; hier bij de
gedenksteen voor de beide gefusilleerde matrozen.

Vanaf de jaren ’20 van de vorige eeuw organiseerde de Rot Frontkämpfer Bund, de paramilitaire tak van de KPD jaarlijks bijeenkomsten op de Wahner heide om Köbis en Reichpietsch te herdenken. Na de machtsovername door de nationaalsocialisten in 1933 stopten deze bijeenkomsten.
 
 
De DDR proclameert Köbis en Reichpietsch tot revolutionaire volkshelden
Pas na de Tweede Wereldoorlog kreeg de nagedachtenis van de muitende matrozen van 1917 officiële erkenning. In de realsozialistische Duitse Democratische Republiek groeiden Köbis en Reichpietsch postuum uit tot de revolutionaire helden, die het Duitse volk van het oorlogsjuk hadden willen bevrijden.

Het portret van Max Reichpietsch sierde in 1967 zelfs een postzegel uitgegeven ter gelegenheid van de 50-ste verjaardag van de muiterij.

Postzegel met portret van Max Reichpietsch

Talloze scholen en straten werden naar Köbis en Reichpietsch vernoemd. Een aantal daarvan bleek later niet bestand tegen de Duitse Wiedervereinigung. Zo werd in 1991 de Reichpietschufer in Dresden omgedoopt in Carusufer, terwijl op hetzelfde moment de Köbisplatz aldaar merkwaardig genoeg de naam kreeg van een andere DDR-coryfee en sindsdien Rosa-Luxemburg-Platz heet. Maar in bijvoorbeeld Leipzig, Rostock, Strausberg, Weimar en Wismar zijn de naar Albin Köbis en Max Reichpietsch genoemde straatnamen gehandhaafd. Ook scholen in o.m. Rostock en Leipzig dragen nog steeds de naam van Köbis resp. Reichpietsch. De andere veroordeelden van 1917 raakten in de vergetelheid of bezaten in de ogen van de DDR-autoriteiten minder aansprekende antecedenten. In het plaatsje Wolfen gelegen halverwege Dessau en Leipzig vinden we nog een Willy-Sachse-Strasse.

Vooral bij de Volksmarine van de Nationale Volksarmee liet de DDR zijn waardering voor de rebellerende matrozen tot uitdrukking komen. Maar liefst drie oorlogsschepen hebben de naam van Albin Köbis gedragen: een opleidingsschip, een Raketenschellboot van de OSA-klasse en later een Raketenkorvett van de Tarantul-klasse. Een andere Raketenschnellboot droeg de naam “Max Reichpietsch”. Eenheden van de Volksmarine konden wegens bijzondere prestaties onderscheiden worden met de Max-Reichpietsch-banier. In de handelsvloot van de DDR voeren twee vrachtschepen –zusterschepen – onder de namen “Albin Köbis” resp. “Max Reichpietsch”. Ze onderhielden o.a. een lijndienst op Vietnam.

Raketenschnellboot "Max Reichpietsch" van de Volksmarine; ca.1975

Op de appelplaats van de voormalige marinekazerne in Dranske op het eiland Rügen, dat de thuisbasis was van het 6e Flottielje van de Volksmarine, stond een dubbelstandbeeld van Köbis en Reichpietsch. Het is kort na de Duitse eenwording verwijderd.

Köbis- en Reichpietsch-monument op de appelplaats van
de kazerne van de Volksmarine in Dranske; ca.1975

Het matrozenmonument in Rostock – momenteel omstreden en op de nominatie verwijderd te worden – is gewijd aan de revolutionaire matrozen van 1917 en 1918. Aan het oorspronkelijke reliëf uit 1970 werd later (1977) een beeldengroep van twee bronzen matrozen toegevoegd, die aanvankelijk Köbis en Reichpietsch moesten uitbeelden, maar tenslotte koos men toch voor naamloze figuren.

 
De Bondsrepubliek weet niet goed raad met Köbis en Reichpietsch
In de Bondsrepubliek was de nagedachtenis van de beide geëxecuteerde matrozen veel meer omstreden. En dat is tot op de dag van vandaag het geval.

Het aantal straten dat de naam van Köbis of Reichpietsch draagt, is hier veel lager. Maar ze zijn er wel. In het Keulse stadsdeel Porz-Wahn, waar de terechtstelling plaatsvond, zijn straten naar Köbis en Reichpietsch genoemd. Nog pas in 1999 werd in Kiel de Reichpietschplatz onthuld. Kiel is ook de thuishaven van het zeiljacht “Albin Köbis”, waarmee toeristische tochten over de Oostzee gemaakt kunnen worden. En vorig jaar hield de Seesportclub Berlin Grünau e.V. voor de 51e keer haar zeiltoernooi om de Max-Reichpietsch-und-Albin-Köbis-Gedächtnispokal.

De eerste Köbis-en-Reichpietsch-straten verschenen in Berlijn, in 1947. Onder druk van de geallieerde machten die Berlijn toen nog bezet hielden, werd er een begin gemaakt met de “demilitarisering en pacificering” van het door de nazi’s ernstig vervuilde straatnamenbestand. Zo was het nota bene het CDU-raadslid Böhme die voorstelde om de voormalige vaterländische Helden Tirpitz en von Schröder hun in 1933 door de nazi’s gegeven straatnamen af te nemen en de Tirpitzufer en Admiral-von-Schröder-Strasse om te dopen in respectievelijk Reichpietschufer en Köbisstrasse.

Op z’n minst een opmerkelijke keuze, zeker voor een CDU-politicus. Bovendien had Böhme maar een flauwe notie wie Köbis en Reichpietsch waren, zoals uit zijn motivering bleek. Hij had het over ‘de beide revolutiehelden, die waren geëxecuteerd als aanvoerders van de matrozenrevolte in Kiel in oktober 1918’. Dat beide straten langs het voormalige Reichsmarineamt lopen zal voor veel officieren en oud-officieren van de marine de pil er nog bitterder op gemaakt hebben. Al in 1958 probeerde de CDU-raadsfractie van Berlijn de blunder van Böhme recht te zetten en deed het voorstel de straatnamen Reichtpietschufer en Köbisstrasse te vervangen door namen van verzetsmensen tegen de nazi’s. De SPD blokkeerde dat plan. Zij was van mening dat er genoeg gronden waren om de herinnering aan Reichpietsch en Köbis levend te houden.

 
Berlijn, Reichpietschufer met voormalig Reichsmarineamt (2008)

Nog heel lang waren de muiterijen van 1917 en 1918 een open zenuw bij het officierskorps van de Bundesmarine. In november 1958 hield lt.-kol. b.d. Beermann, militair adviseur namens de SPD, een toespraak voor hoge officieren en protestantse geestelijke verzorgers bij de marine. Zijn thema was de Traditie bij de Bundesmarine. Hij had de moed waardering uit te spreken voor Köbis en Reichpietsch. In de aansluitende discussie liep het volledig uit de hand.

Toen Beermann zei dat Köbis en Reichpietsch hem meer aan het hart lagen dan de beide grootadmiralen Räder
12) en Dönitz13), die “zu den intellektuellen Urhebern der Massenmorde an sechs Millionen Juden gehören”, sprong het in uniform geklede deel van het publiek als door wespen gestoken op en stormde de zaal uit. Het kostte Beermann zijn functie. In een kort daarna uitgegeven communiqué verklaarde de staatssecretaris van Marine dat Köbis en Reichpietsch niet als voorbeelden voor de Bundesmarine konden dienen omdat het doel van “deze muiters” was “het toenmalige rijk te vervangen door een radenrepubliek naar Russisch model”.

In 1969 werd het verhaal van de muiterij en de processen tegen de aanvoerders voor TV verfilmd onder de titel Marinemeuterei 1917. Regisseur Hermann Kugelstadt vertelt het verhaal van de tot het uiterste getergde rebellerende matrozen zonder de linkse ideologische lading die Daudistel, Plivier en Toller in hun romans resp. toneelstuk aanbrachten. Max Reichpietsch werd gespeeld door Karl-Heinz von Hassel, voor de rol van Albin Köbis tekende Dieter Wilken.

Nog tot in onze eeuw blijven de rebellerende matrozen van 1917 de Duitse gemoederen bezig houden. Om de 90ste sterfdag van Köbis en Reichpietsch te herdenken wilden verschillende organisaties een herdenkingsbijeenkomst houden op 8 september 2007 bij het monumentje voor de beide matrozen in Keulen-Wahn. De begraafplaats waar zich hun graven en het herdenkingsmonument bevinden ligt op het terrein van de Luftwaffe-kazerne aldaar. De kazernecommandant weigerde de menigte de toegang tot de begraafplaats vanwege het politieke karakter van de bijeenkomst. Onder de deelnemers bevonden zich namelijk ook met spandoeken gewapende tegenstanders van Duitse militaire aanwezigheid in Afghanistan. Door tussenkomst van verschillende lokale politici en vakbondsleiders werd tenslotte een kleine delegatie bij de graven toegelaten.

Deze gang van zaken leidde onmiddellijk tot vragen in de Bondsdag. Samen met enkele Keulse bondsdagafgevaardigden voelde de fractie van Die Linke met niet minder dan 17 vragen de regering over deze kwestie aan de tand. Met name de ontoegankelijkheid van monument en graven en de weigering van de kazernecommandant publiek toe te laten, werden in de vragen gehekeld. In hun inleiding stelden de vragenstellers dat het herdenken van de beide revolutionaire matrozen impliciet een politieke daad is. Negeren van politieke thema’s tijdens een herdenking van Köbis en Reichpietsch zou volstrekt misplaatst zijn, aldus Gregor Gysi c.s.

  
Gedenksteen voor Köbis en Reichpietsch in Keulen – Wahn in 2007

De Bondsregering zag dat anders. Zij antwoordde dat de politieke motieven van de muitende matrozen van 1917 nog niet eenduidig door de militaire geschiedvorsing zijn opgehelderd. Voorts stelde de regering zich op het standpunt dat het toch vooral de slechte verhoudingen op de schepen zijn geweest die Köbis en Reichpietsch tot hun daden hebben gebracht. De kazernecommandant had juist gehandeld door de politiek getinte herdenking niet op zijn terrein toe te staan, aldus de regering.

Opmerkelijk genoeg staat het huidige officiële regeringsstandpunt over de bedoelingen van Köbis en Reichpietsch haaks op de enkele decennia eerder gedane uitspraken van de Staatssecretaris van Marine. Voortschrijdend inzicht? Of de traditioneel problematische Duitse Vergangenheitsbewältigung? Over Köbis, Reichpietsch en de muiterij van 1917 is het laatste woord in Duitsland nog niet gesproken.

Nawoord

Gewone jongens
De aanvoerders van de ongeregeldheden op de Duitse vloot in de zomer van 1917 waren geen revolutionaire agitatoren. Gewone jongens waren het, die opkwamen voor wat ze dachten dat hun recht was. Lang niet allemaal waren ze afkomstig uit het arbeidersmilieu, zoals Albin Köbis en Willy Sachse. Max Reichpietsch kwam uit een christelijk gezin. Zijn vader was ambtenaar.

Het fijnvertakte netwerk van links-revolutionaire agenten bestond alleen in de fantasie van de marineleiding. Matroos Richard Stumpf, die in de jaren ’20 v.d.v.e. als getuige optrad bij het parlementaire onderzoek naar de muiterij, benadrukte dat de matrozen slechts hun leefomstandigheden wilden verbeteren. Van een revolutionaire beweging was geen sprake. Pas na de muiterij van 1917 werd de politieke bewustwording van de matrozen sterker en verscherpten zich de klassentegenstellingen. Dat Willy Sachse, nadat hij lid van de KPD was geworden, andere geluiden heeft laten horen, doet daar niets aan af.

Dat geëngageerde schrijvers, zoals Daudistel, Plivier en Toller, in hun werken de politieke bewustwording van de matrozen nogal aangedikt hebben is begrijpelijk, maar verandert niets aan de feiten. Evenmin dat de DDR de muiterij meer dan dertig jaar na dato adopteerde als de eerste Duitse proletarische revolutiepoging, waarbij Köbis en Reichpietsch tot revolutionaire volkshelden werden uitgeroepen.

De matrozenrevolte van 1917 kwam voort uit de schrijnende misstanden op de grote oorlogsbodems van de Hochseeflotte, die grotendeels werden veroorzaakt en in stand gehouden door het aanhoudende arrogante wangedrag van het elitaire en geborneerde officierscorps. Na de zomer van 1917 verbeterde er niets op de vloot. Lessen werden niet getrokken. De eerstvolgende matrozenrevolte, in november 1918, werd door de inmiddels sterk toegenomen politieke bewustwording van de matrozen vervolgens een doorslaand succes.
 
 
OPMERKING
De muiterij op de Duitse oorlogsvloot in 1917 kent opmerkelijke overeenkomsten met de muiterijen in het Franse leger in 1917. Ook hier waren het de ‘arbeids- en leefomstandigheden’ die de poilus aan het muiten brachten. En ook hier werd er door de militaire autoriteiten krampachtig gezocht naar politieke drijfveren. Zie het artikel ‘Muiterijen in het Franse leger in 1917’ van Menno Wielinga elders op deze website
 
BIOGRAFISCHE NOTITIES
Beckers, Johan (Hans): stoker op SMS Prinzregent Luitpold
geb. 17 febr.1892 te Alsdorf bij Aken. In dienst bij de marine op 2 okt. 1912. Op 3 sept. 1917 ter dood veroordeeld wegens “vollendeter kriegsverräterischer Aufstandserregung”; gratie met omzetting van straf in 15 jaren tuchthuis. In november 1918 door revolutionaire soldaten uit de gevangenis bevrijd. Publiceerde 1928 zijn herinneringen aan het muiterijproces: “Wie ich zum Tode verurteilt wurde”. Overleden 1971.

Bieber, Adolf: matroos 1e klasse op SMS Helgoland
geb. 29 dec. 1891 te Stendal. In dienst bij de marine op 4 okt. 1911. Tot 10 jaren tuchthuis veroordeeld; straf later omgezet in zes jaren tuchthuis.

Bräuner: stoker 1e klasse op SMS Kaiserin
geb. 10 apr. 1893 te Gelsenkirchen. In dienst bij de marine op 1 okt. 1913. Tot 12 jaren tuchthuis veroordeeld; straf later omgezet in 10 jaren tuchthuis.

Daudistel, Albert: schrijver
Geb. 2 dec. 1890 in Frankfurt am Main. In 1914 bij de marine; 1915 veroordeling wegens muiterij. In 1918 commissaris voor politieke vluchtelingen van de Münchener Radenrepubliek. Schreef 1925 de roman Das Opfer over de matrozenrevoltes van 1917 en 1918. Overleden 1955 te Reykjavik.

Dittmann, Wilhelm: politicus
geb. 13 nov. 1874 te Eutin; meubelmaker. 1912 namens de SPD in de Rijksdag. In maart 1916 mede-oprichter van de Sozialdemokratische Arbeitsgemeinschaft, waaruit later de USPD ontstond. In febr.1918 veroordeeld als aanstichter van de muiterei van 1917; gratie in okt.1918. In nov.1918 lid van de Rat der Volksbeauftragten. Overleden 1954 te Bonn.

Fischer, Josef: stoker 1e klasse op SMS Pillau
geb. 3 apr. 1892 te Lörrach.In dienst bij de marine op 2 okt. 1912. Veroordeeld tot 15 jaren tuchthuis, later omgezet in 10 jaren.

Hipper, Franz Ritter von: admiraal
geb. 13 sept. 1863 te Weilheim; 1881 in dienst bij de marine. 1912 vlagofficier en commandant van het 1e verkenningseskader (slagkruisers) van de Hochseeflotte. Nam deel aan de gevechten bij de Doggersbank (1915) en het Skagerrak (1916). Overleden 1932.

Köbis, Albin: stoker 1e klasse op SMS Prinzregent Luitpold
geb. 18 dec. 1892 in Pankow (Berlijn). Als vrijwilliger in dienst bij de marine 11 dec. 1912. Ter dood veroordeeld op 26 aug. 1917; gefusilleerd 5 sept. 1917 in Wahn bij Keulen.

Linke, Robert: stoker 1e klasse op SMS Helgoland
geb. 20 nov. 1889 in Forst (Lausitz); in dienst bij de marine op 4 okt. 1911. Veroordeeld tot 10 jaar tuchthuis, later omgezet in 6 jaren.

Michaelis, Georg: rijkskanselier
geb. 8 sept. 1857 te Haynau in Silezië; van 14 juli tot 31 okt. 1917 rijkskanselier en ministerpresident van Pruisen. Overleden 24 juli 1936 in Bad Saarow (Brandenburg)

Plivier, Theodor: schrijver
geb. 12 febr. 1892 te Berlijn. In 1914 geronseld voor de marine; diende op de hulpkruiser SMS Wolf; nam deel aan de matrozenrevolte van 1918. Lid van de KPD; schreef sociaalkritische boeken over Duitsland tijdens en na de Eerste Wereldoorlog, zoals Des Kaisers Kulis (1930), Der Kaiser ging, die Generäle blieben (1932). Overleden 12 maart 1955, Avegno, Zwitserland.

Reichpietsch, Max: matroos
Geb. 24 okt. 1894 in Charlottenburg (Berlijn). Werkte als vuilnisman in Berlijn. In 1912 als vrijwilliger bij de marine; matroos op de SMS Friedrich der Grosse. Ter dood veroordeeld op 26 aug. 1917; gefusilleerd 5 sept. 1917 in Wahn bij Keulen.

Sachse, Willy: stoker 1e klasse op de SMS Friedrich der Grosse
geb. 7 jan. 1896. Op 1 okt. 1914 in dienst bij de marine; 26 aug. 1917 ter dood veroordeeld; omzetting doodsstraf in 15 jaren tuchthuis. Vrijgelaten op 12 nov.1918 wegens algemene amnestie voor politieke gevangenen; kort daarna lid van de KPD. In 1925 opnieuw gearresteerd en aangeklaagd voor zijn aandeel in de muiterij; definitieve vrijpraak 1928. Schreef artikelen en romans over de muiterij van 1917. In 1944 door de nazi’s vermoord.

Scheer, Reinhard: admiraal
geb. 30 sept. 1863 te Oberkirchen. 1879 dienst bij de marine; 1914 commandant van het 2e eskader, daarna van het 3e eskader van de oorlogsvloot. 1916 oppercommando van de Hochseeflotte; zeeslag in het Skagerrak. Overleden 1928.

Stumpf, Richard: matroos
afkomstig uit Nürnberg; opleiding als tingieter; 1912 vrijwillig bij de marine; matroos op de SMS Helgoland. Hield tijdens zijn diensttijd dagboek bij, dat in 1928 werd gepubliceerd.

Toller, Ernst: schrijver, revolutionair
geb. 1 dec. 1892 in Samotschin, Posen (Polen); 9 aug. 1914 oorlogsvrijwilliger; in 1919 korte tijd voorzitter van de Centrale Raad van de Münchener Radenrepublik en commandant van de Beierse Rode Garde. Veroordeeld tot 5 jaren gevangenis. Schreef pacifistische en revolutionaire toneelstukken zoals Die Wandlung, Masse Mensch, Der deutsche Hinkeman, Feuer aus den Kesseln. Zelfmoord 22 mei 1939 te New York

Weber, Willy: stoker 1e klasse op SMS Friedrich der Grosse
geb. in Gronau; in dienst bij de marine op 12 okt. 1912; op 3 sept. 1917 ter dood veroordeeld; doodstraf later omgezet in 15 jaren tuchthuis.

NOTEN
 
[1] Op 28 augustus 1914 deelde de Britse vloot zijn eerste les uit aan de keizerlijke marine. Een Brits eskader van kruisers en slagschepen voerde een actie uit tegen de rond Helgoland patrouillerende Duitse torpedo- en onderzeeboten met de bedoeling grotere schepen uit de nabij gelegen havens te lokken. De opzet slaagde gedeeltelijk. Bij de aanval op de torpedoboten G194 en V187, waarbij de laatste tot zinken werd gebracht, stuurden de Duitsers acht lichte kruisers te hulp. Doordat die ongecoördineerd te werk gingen, verliep de hulpactie rampzalig. De SMS Mainz, SMS Ariadne en de SMS Cöln werden tot zinken gebracht. 700 Duitsers, onder wie schout-bij-nacht Maass, kwamen om, nog eens 400 raakten in gevangenschap. Aan Britse zijde vielen 59 doden en 43 gewonden. Het eskader slagkruisers dat in de Jadebocht lag, kon niet tijdig in actie komen deels door aarzelend optreden van de marineleiding, deels doordat het tij tegen was.
[2] Op 15 januari 1915 kreeg de Duitse vloot opnieuw een nederlaag te incasseren. Bij de Doggersbank werd een eskader slagkruisers onder schout-bij-nacht Hipper verrast door een Brits eskader dat meteen de aanval koos. De oude, tragere pantserkruiser SMS Blücher werd na enkele treffers opgegeven, waarna het schip door de Britten tot zinken werd gebracht. De SMS Seydlitz kreeg een voltreffer in een van zijn geschutstorens. Om te voorkomen dat het schip in de lucht zou vliegen werd ijlings het munitiemagazijn onder water gezet, waarbij een deel van de bemanning verdronk. De Duitsers hadden 954 doden, 80 gewonden en 189 gevangenen te betreuren, de Britten slechts 15 doden en 80 gewonden.
[3] Onderzoekscommissies voor de verzorging
[4] De sterkte van de bemanningen op enkele bij de muiterij betrokken schepen:
SMS Helgoland 1106
SMS Thüringen 1106
SMS Friedrich der Grosse 1088
SMS Prinzregent Luitpold 1088
SMS Kaiserin 1088
SMS Westfalen 996
SMS Posen 996
SMS Nassau 996
SMS Pillau 480
Dat er nauwelijks ongeregeldheden zijn voorgekomen op de kleinere schepen van de oorlogsvloot is naderhand verklaard door te stellen dat de afstand tussen officieren en manschappen daar letterlijk en figuurlijk minder groot was.
[5] Reichpietsch sprak tijdens zijn bezoek aan de Rijksdag ook met de SPD-afgevaardigde Stücklen, die vlootzaken in zijn portefeuille had. In de akten van beschuldiging tegen Reichpietsch stond dit gesprek niet vermeld, wel zijn gesprek met USPD-afgevaardigden Dittmann en Vogtherr.
[6] Officiële marinebronnen spreken van 350 à 400 demonstranten. Hans Beckers, die er bij was, vermeldt dat er buiten de poort van de marinewerf een vrijwillig appel werd gehouden, waarbij ongeveer 600 manschappen zich present meldden.
[7] Volgens de voorschriften moest een schip binnen drie uren gevechtsklaar gemaakt kunnen worden, de zgn. dreistündige Kriegsbereitschaft.
[8] Op 12 november 1918 kondigde de Rat der Volksbeauftragten (de voorlopige nieuwe regering, waarvan o.a. Ebert, Scheidemann, Haase en Dittmann deel uitmaakten) een algemene amnestie af voor politieke gevangenen. De voor de muiterij van 1917 veroordeelde matrozen vielen onder deze amnestie.
[9] Vertaling van de citaten van Richard Stumpf:
- Wat geen boek, geen krant en geen socialist gelukt was, dat kreeg het militaire systeem voor elkaar.
- Hoeveel liever zou ik me Duitser noemen, wanneer ik in mijn vijfjarige diensttijd niet als dier, maar als mens behandeld was geworden.
[10] Die Ursachen des Deutschen Zusammenbruchs im Jahre 1918, 2. Abt., 10. Band, 2. Halbband
[11] Pas na 1933 is hij zijn naam als Plievier gaan schrijven.
[12] Erich Räder (1876-1960). Van 1935 tot 1943 opperbevelhebber van de Reichs- resp. Kriegsmarine. Op 23 juni 1945 door de Russen gearresteerd. Wegens misdaden tegen de vrede en oorlogsmisdaden door het Neurenberger Tribunaal tot levenslang veroordeeld. In 1955 vrijgelaten.
[13] Karl Dönitz (1891-1980). Tijdens de Tweede Wereldoorlog opperbevelhebber van de Duitse Kriegsmarine. Door Hitler per testament benoemd Reichspresident en opperbevelhebber van de Wehrmacht. Op 23 mei 1945 door de Britten gearresteerd. Wegens het voeren van een aanvalsoorlog en oorlogsmisdaden door het Neurenberger Tribunaal tot 10 jaren celstraf veroordeeld.
 
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
Hermann Kirchhoff (Herausg.): Der Seekrieg 1914-1915. Schiffspost- und Feldpostbriefe, sowie andere
   Berichte von Mitkämpfern und Augenzeugen. Leipzig, 1915.
L. Persius: Der Seekrieg. In: Die Weltbühne, Wochenschrift für Politik, Kunst, Wirtschaft, 1919 (Nrs. 17 tot en met 26).
Wilhelm Dittmann: Die Marine-Justiz-Morde von 1917 und die Admirals-Rebellion van 1918. Berlin, 1926
Hans Beckers: Wie ich zum Tode verurteilt wurde. Leipzig, 1928
Heinrich Neu: Die revolutionäre Bewegung auf der deutschen Flotte 1917-1918. Stuttgart, 1930
Theodor Plivier: Des Kaisers Kulis. Roman der deutschen Kriegsflotte. Berlin, 1930
Ernst Toller: Feuer aus den Kesseln. Berlin, 1930
Rüstzeit für Offiziere, artikel in Der Spiegel 49/1958 (online geraadpleegd)
Die Ursachen des Deutschen Zusammenbruchs im Jahre 1918, 2. Abt., 10. Band, 2. Halbband; in 1967   verscheen een engelse vertaling: (Richard Stumpf) Daniel Horn (ed., transl. and introd.): War, mutiny and revolution in the German Navy: the World War I diary of seaman Richard Stumpf. New Brunswick, 1967
Geoffrey Bennett: Naval Battles of the First World War. London, 1968
Ernst Legahn: Meuterei in der kaiserlichen Marine. Herford, 1970
Holger H. Herwig: The German Naval Officer Corps. A social and political history 1890 – 1918. Oxford, 1973
Robert Rosentreter / Horst Westphal: Rebellion in die Hölle. Berlin, 1976
Michael Sontheimer: Der Traum von der Seemacht. In: Stephan Burgdorff / Klaus Wiegrefe (Hrsg.): Der Erste Weltkrieg. Die Urkatastrophe des 20. Jahrhunderts. München und Hamburg, 2004
Deutscher Bundestag, 16. Wahlperiode. Antwort der Bundesregierung auf die kleine Anfrage der    Abgeordneten Ulla Jelpke, Petra Sau, Sevim Dağdelen, weiter Abgeordneter und der Fraktion DIE LINKE.   Drucksache 16/6906. 29.10.2007 (geraadpleegd op internet).

© 2011 - Rob Kammelar. De auteursrechten van bovenstaand artikel berusten bij de auteur. Voor gehele of gedeeltelijke overname is dan ook uitdrukkelijk voorafgaande schriftelijke toestemming vereist van de auteur. Ook vragen en opmerkingen kunnen via dit emailadres aan de auteur worden voorgelegd.  

naar homepage


eXTReMe Tracker