|
Het
mobilisatiedagboek van milicien Prins
Belevenissen van soldaat R.
Prins in de mobilisatie
1914
-1918 |
|
Inleiding
Enige tijd geleden kreeg ik
van zijn zoon Sieds Prins het dagboekje ter inzage van
Rienk Pierzoon Prins. In het handgeschreven boekje
beschrijft Prins zijn ervaringen als milicien tijdens de
Eerste Wereldoorlog.
Prins wordt geboren op 14
april 1895 in het buurtschap Sybrandahuis in de Friese
gemeente Dantumadeel en overlijdt op 17 mei 1984. Hij is
een zoon van Pier Prins en Grietje Botma en woont in zijn
jeugd op een boerderij aan de Dokkumer Ee tussen Dokkum en
Rinsumageest.
Hij wordt ingeloot voor de militie
en zou normaal gesproken medio 1915 in dienst hebben
gemoeten. Echter, gezien de wens tijdens de mobilisatie de
legersterkte op te voeren besluit de regering dat de
militielichtingen van 1915 vervroegd in dienst moeten. Als
gevolg hiervan begint de militaire carrière van Prins al
in december 1914.
Zijn belevenissen zijn objectief
gesproken niet wereldschokkend te noemen. Zijn
schrijfstijl bepaald niet literair. Toch geeft het
document zicht op de wijze waarop een deel van de
gemobiliseerde Nederlanders de periode van mobilisatie
heeft ervaren. Immers, we kennen de kritische categorie
waarvan de landstormplichtige A.M. de Jong met zijn
overbekende boek “Frank van Weezels roemruchte jaren” de
meest duidelijke exponent is. Nederlanders die niets met
het krijgsbedrijf hebben. Beschrijvingen waaruit de
onzinnigheid van de krijgsmacht als systeem van iedere
bladzijde druipt. Waarin het lijntrekken in de strijd
tegen verveling tot sport nummer 1 wordt verheven.
Van een dergelijke grondhouding is bij Prins geen spoor te
bekennen. Hij laat zich kennen als een Godvrezend jongeman
die getrouw en zonder klagen tot april 1918 zijn plicht
volbrengt voor Koningin en Vaderland. Het is niet
verwonderlijk dat hij, samen met zijn militaire
boezemvriend Rindert van Dellen, één van de Friese
gereformeerden is die in november 1918 wordt opgetrommeld
om naar Den Haag te gaan. Daar moet de “dreigende
revolutie” van Troelstra de kop worden ingedrukt.
In het navolgende is zijn handgeschreven document zo
nauwgezet mogelijk weergegeven. Tevens is de tekst in
verband met de leesbaarheid op ondergeschikte punten
verduidelijkt. Verder heb ik de tekst voorzien van noten
en illustraties.
Met dank aan de familie Prins voor
de verleende toestemming om het dagboekje openbaar te
maken.
Kees
Bangma (cbangma@hotmail.com)
|
|
Belevenissen van
soldaat R. Prins in de mobilisatie 1914-1918
1914 - 15 december De in dienst zijnde tijden en
ondervindingen van de milicien R.P. Prins woonplaats
Sijbrandahuis Friesland.
In dienst getreden 15
december 1914 en het eerst gelegen in het depot Hoorn
(NH). Daar de eerste oefeningen geleerd en ondervonden
dat er een nauwkeurig gestipten regel in den dienst te
vinden was. Altijd met moedt de verplichtingen gevolgd en
’s avonds meest de laatste uren van den dag in het
gezellige tehuis aan den Koemarkt[1]
doorgebracht.
Na 6 weken in
dienst te zijn geweest ben ik voor ’t eerst van
zaterdagmorgen tot maandag eerstkomend met verlof geweest.
Daarna met moedt weer over zee[2]
er heen gereisd. Den 15 februari 1915 vertrokken we na
al veel van den dienst geleerd te hebben uit Hoorn naar
Amersfoort. Onder geleide van muziek werden we naar de
trein geleid en dit was ’t laatste wat we van Hoorn tot
herdenking hebben.
Heel veel burgers uit Hoorn
hebben ons tot het laatst toe vergezeld want de militairen
waren gewild in Hoorn. In al dien tijd hebben we veel van
Hoorn bezien en dikwijls op de zeedijk gewandeld. Spoedig
had ik een getrouwe vriend gevonden (R. Van Dellen[3])
waar ik zondags geregeld twee maal mee naar de
gereformeerde kerk ging naar ds. Santinga, waarvan we
gaarne een preek hoorden en wel eens bij aan huis kwamen.
In Amersfoort aangekomen zagen we al spoedig dat het
daar wel anders was dan in Hoorn. Er lagen meer soldaten,
wat hieruit wel af te leiden is dat er 5 kazernes waren[4].
Ook daar was de dienst extra model en hebben ze ons wel
tot doodmoe toe laten lopen. De kost was er altijd lang
niet smakelijk, altijd was het rats.
Geregeld
kwamen we in ’t bad maar ook gingen we geregeld met verlof
om de 4 weken van de zaterdags tot de woensdags. Wat me
daar het meeste kwelde was de vreselijke bedreiging met
straffen. Velen dan ook zijn ze niet ontgaan, gelukkig
echter ben ik er tot nog toe van vrij geraakt.
In
Amersfoort zijn we vier maal veranderd van ligplaats. De
laatste tijden in een koude loods gelegen waar we na de
terugkomst van een verlof aankwamen en wanhopig in de
duisternis rondzochten om eigen dekens en uitrusting weer
te vinden. Gelukkig vond ik eindelijk mijn inboedel en
ging dus op ‘t spoedigst liggen te slapen.
Vanuit
Amersfoort zijn we 4 maal met verlof geweest waarvan 1
maal een extra beurt was om kermis 2 dagen. Op twee maal
weigeren is mijn inenten in dienst overgegaan.
Ook
in Amersfoort zijn we geregeld naar ’t tehuis geweest en
zondags 2 maal naar kerk. Er waren twee gereformeerde
kerken A en B die toen zijn verenigd. Als voorganger waren
ds. Teerink[5]
en ds. Donner[6].
Meestal gingen we naar ds. Teerink. Deze had veel
eigenschappen van ds. De Roos[7].
Ook hebben we een tijdlang bij hem op catechesatie gegaan.
Daar we in Hoorn gezamenlijk met de burgers een gezellige
jongelingenvereniging hadden was dit in Amersfoort niet
het geval.
Den 15 april 1915 zijn we van Amersfoort
per trein naar Tilburg vervoerd[8].
De dag van te voren, juist op mijn verjaardag, kreeg ik
een zware bank op mijn rechter groote teen, wat ten
gevolge had dat ik wel mee kreupelde. Doch in Tilburg
aangekomen des anderen morgens al dadelijk voor de eerste
maal in dienst naar den dokter waar ik 2 dagen
kwartierziek kreeg.
|
De
graanhandel H. Bruyelle aan de Spoorlaan. Foto
1912. |
Zoo heb ik
dan twee dagen op de derde verdieping van een oud
meelfabriek[9]
doorgebracht waar we allen in terechtkwamen. Later om
hetzelfde geval nog eens twee dagen totdat we eindelijk
weer 3 dagen verlof kregen en ik natuurlijk voor dien tijd
weer bij de dienst ging.
Dit had echter tengevolge
dat ik in plaats van 3 zestien dagen thuis ben geweest van
29 april tot 14 mei omreden de teen zwelde en dokter mij
vrij schatte van den dienst. Ik mocht echter alles wel
doen en daar de voet spoedig beterde heb ik dan ook veel
genoten.
In Tilburg altijd een lichte dienst gehad
en veel vrij. Ook werden we niet gedreigd met straffen en
was de kost best, ligplaats slecht en ongezond.
In
Tilburg ben ik éénmaal op wacht geweest bij ’t station en
éénmaal wacht verkocht op zondag voor f 0,75. De wacht was
hier beter dan in Amersfoort, waar mijn eerste wacht was
bij een hoerenhuis in een luizensteeg aan de
dronkenmansstraat.
In Tilburg gingen we weer
geregeld naar het tehuis waar we de avond dan doorbrachten
met nog vele andere vrienden waardoor de avonden heel kort
waren. Hier hadden we ook een militaire
jongelingenvereniging waar we met genoegen bij zaten om
weer iets te mogen leren.
Als kleine gereformeerde
kerk deed ook de noodkerk (militair tehuis) zondags voor
de evangelisatie dienst
[10].
Als vaste predikant stond daar ds. de Vries[11]
waar we allen veel van hielden door zijn kalme en toch
vastberaden doordringende woorden ons ten hoore gegeven.
|
Militair tehuis, hulpkerk,
Tilburg |
De stad Tilburg was een drukke stad
met verbazend veel fabrieken, vandaar veel lawaai. Op de 2
juni 1915 namen we afscheid van onze oude vrienden waar we
voortijds nog met z’n achten op een kiekje[12]
zijn gegaan.
De derde juni gingen we van Tilburg
naar ’t stille dorpje Alphen per voet, 2 ½ uur lopen. Daar
werd ik ingekwartierd bij burgers, namelijk Olieslagers,
bedrijf zoolleerlooierij. 13 manschappen kregen een beste
ligplaats, doch ik kwam niet bij mijn maten te liggen. Ook
hier moest ik spoedig op wacht en om de 12 a 14 dagen naar
de grens om daar wacht te doen.
Gelukkig was ook
in Alphen een gezellig tehuis waar we met het warme
zonnige weer meest buiten in de schaduw zaten. Het verlof
werd voorlopig ingehouden. We deden bijna geen dienst en
lagen veel te slapen. De 14de juni zijn we 12 dagen naar
de grens geweest te Nijhoven waar ik ingekwartierd was bij
boer Schoenmakers. Daar hadden we alle dagen dienst, doch
weinig te doen. Dag 1 wacht, 2 rust, 3 piket en 4
patrouille en 5 wacht enz.
Daar ben ik tweemaal op
nachtelijke patrouille geweest, doch heb niets kunnen
snappen, want er was nooit wat te zien, hoewel we de
laatste keer wel meenden 3 te zien toen ik met Nb en Nb[13]
was en er met snelle vaart op los holden. Maar tot onze
teleurstelling was ’t eigen patrouilje, want voor iedere
smokkelaar werd anders f 1,50 en 1 ½ dag verlof beloofd
zodat we wel een kansje waagden.
Te Nijhoven
hadden we geen militair tehuis, daarom werden er andere
spelen uitgezocht zoals kaatsen, tiepelen[14]
enz. Verscheidene malen hebben we op post met Duitsche
oelanen gesproken, sommigen konden we goed verstaan,
anderen slecht. Op een middag toen Nb en ik op post
stonden werd het heel zwaar weer en viel er verbazend veel
water. Na den bui was er recht voor ons uit in Belgisch
Duitschland brand.
De 26ste juni 1915 zijn we weer
naar Alphen gegaan waar onze dienst niet veel betekende en
waar we ons bijna alle dagen dik aan kersen aten die daar
in overvloed waren.
Den 4den juli zijn we weer met
verlof gegaan op een zondagmorgen. We moesten van Alphen
naar Tilburg loopen waar we 3 ½ uur tijds hebben voor
genomen. Het was in ’t laatst van de hooiing, maar omdat
het geen mooi hooiweer was hebben broer Jan en ik aan ’t
paardrijden geweest zodat ik des donderdagsmorgen te
Wierum achter de zeedijk was, des avonds vertrok naar
Alphen en des zaterdags 10 juli weer op de Belgisch
Duitsche grens stond op post.
De daarop volgende
zondag ontving ik de blijde tijding dat ik er een
oomzegger bij gekregen had (Gerrit). Daarna zijn we met
ons oud clubje naar Baarle geweest om daar onze vrienden
op te zoeken, om de plichten van ons verbond namelijk dat
ieder die in de bond was en in de mobilisatie er een
oomzegger bij kreeg, tracteren moest, te volbrengen, wat
ik daar in het militair tehuis ook gedaan heb. Daarna
keerden we terug met vol vertrouwen en open hart met
elkaar sprekende.
Daar mijn trouwe vriend Rindert
van Dellen hem bij de opleiding voor onderofficier
opgegeven had, kreeg hij tot mijn spijt de maandags
eerstkomend de tijding dat hij dinsdagmorgen vertrekken
moest naar Alphen. De laatste avond zijn we in hoofdzaak
bij elkaar geweest en hebben nog eens besproken hoe we
elkaar gevonden hadden en wat we als trouwe vrienden aan
elkaar gehad hebben. Dus speet het ons beiden dat we bij
elkaar weg kwamen.
De volgende morgen namen we met
een warmen handdruk afscheid van elkaar. Gelukkig had ik
meer goede vrienden die toen nog met mij in Nijhoven
bleven, maar nog tot grooter en trouwer vriend heb ik de
Vriend der Vrienden, namelijk Jezus. Die bleef me overal
nabij waar ik ook ging en wie ook van mij mocht scheiden.
Na 11 dagen in Nijhoven te zijn geweest vertrokken we
per trein van Baarle-Nassau naar Tilburg en vandaar 5
kwartier loopen naar Moergestel. Daar werd ik
ingekwartierd bij burgers, met z’n 12en doch geen één van
mijn maten er bij. We kregen een goede ligplaats maar
weinig ruimte, ’t was bij een schoenmaker Klomp genaamd.
Daar het hele bataljon in Moergestel kwam had ik
al mijn vrienden weer bij mij, dus zochten we elkaar
veelal op in het hoewel klein, doch gezellig tehuis. Ook
was het in die tijd van braambeien zodat we dikwijls waren
te bramenzoeken.
Op den 31sten augustus 1915 had
bij het baden een vreselijk ongeluk plaats. Daar we
gezamenlijk met de hele compie in ’t bad waren, verdween
plotseling iemand in een onbekend gat, en daar alle
pogingen die we in ’t werk stelden hem te redden mislukten
is hij jammerlijk verdronken. Een diepen indruk bracht dit
voor een tijd onder de soldaten. Na een half uur in ’t
water gelegen te hebben werd het lijk opgehaald door een
sergeant van de 2de compie, na geen tien tellen onder
water te zijn geweest, weer met de verdronkene onder de
arm boven kwam met een vloek, daarna zeggende ’t is ook
nog een werkje van niks. De persoon was afkomstig uit De
Lemmer en is een paar dagen later naar Frieschland
vervoerd om daar begraven te worden.
Daar het in
die tijden veel regende hadden we weinig te doen, hier 1
maal op wacht geweest. Den 7 augustus kregen we weer
verlof tot 11 augustus. Ook deze dagen vlogen om. Na ’t
verlof kregen we van Tilburg naar Moergestel een
vermoeiende tippel die ik nooit weer zal vergeten.
Tot 3 september 1915 een zeer gemakkelijke tijd gehad en
toen was de tijd aangebroken om te verhuizen naar
Nieuwevaart Kapelle waar we 8 uren over hebben gelopen. Ik
kwam met nog 2 anderen ingekwartierd bij W.Smits, een
middelmatig boertje waar ik gaarne mocht verkeren. Daar in
die streken niet eerder militairen hadden gelegen hadden
we ’t daar als waren we bij familie uit logeren.
Al dadelijk des anderen morgens kreeg ik weer verlof van 4
tot 8 september. Ook dit was een prachtig verlof. Daar het
in de septembermaand mooi weer was hadden we nogal veel
dienst. Ook daar gingen we ’s avonds geregeld naar ’t
tehuis waar we ongeveer 20 minuten over moesten loopen.
Den 20sten september werd er in Kapelle ook een tehuis
opgericht wat diezelfde avond werd geopend door ds. Koster
van Kapelle en meer verschillende sprekers en voorgangers.
Den 21ste september kwam ik hier voor ’t eerst op
wacht, van wacht afgekomen dezelfde avond nog per fiets
mijn meerdere vrienden in Sprang even sprekende, ging ik
den volgenden morgen weer van 23 tot 26 september met
verlof. Daar het in dezen buurt meest orthodoxen waren,
zoo konden we hier ’s zondags mooi geregeld mee naar kerk
gaan.
Op den 1ste oktober werd onze vriend R. van
Dellen als sergeant aangesteld en werd tot onze spijt
overgeplaatst naar 1 Bat 4 comp hetwelk toen in Sprang
lag, dus niet ver weg zodat we elkaar nog veel opzochten
in ’t tehuis te Vrijhoeve.
Van de 4de tot en met
de 7de oktober 1915 hadden we een grote vierdaagse
oefening over Tilburg en Den Bosch, die door het treffen
van mooi weer genoeg is meegevallen. Den 15den october ben
ik weer op wacht geweest. Ook in de octobermaand moesten
we door ’t mooi weer nog al veel dienst doen. Van 23 tot
27 october kreeg ik weer verlof wat ook weer veel te vlug
om was.
Op de 4de november verhuisden we weer naar
Tilburg en kwamen te liggen in een fabriek. Vanuit Tilburg
zouden we van 13 tot 17 november met verlof maar om de
vervroeging naar de grens zouden we de 12de maar weg.
Toen we goed en wel in ons verloftenue klaarstonden
met ’t pakje in de hand bij ‘t bureau mochten we niet weg
om reden er dan te veel tegelijk weg waren, toen zijn we
van 13 tot 15 november met verlof geweest, een kort maar
mooi verlofje.
Des anderen morgens na ’t verlof
dus 16 november zijn we per trein naar Baarle-Nassau
gegaan en verder lopen naar Nijhoven. Daar werd ik met nog
9 man ingekwartierd bij den boswachter Josen, een best
kwartier. De eerste nacht moest ik dadelijk op wacht. Op
30 november zijn we weer verhuisd naar Tilburg. Daar heb
ik verlof gehad van 10 tot 13 december wat ook voor mij
een onvergetelijk verlof blijft.
Den 14de december
1915 zijn we per voet verhuisd naar Goirle. Daar moest ik
al dadelijk de eerste nacht op wacht, later nog eens. Ik
lag met nog 5 anderen bij een burger Schellekens, die alle
dagen werkte op de fabriek.
Den 22 december
verhuisden we weer voor één nacht naar Tilburg, daarna de
volgende morgen verder naar Waalwijk waar ik met nog 11
man werd ingekwartierd bij C. Kroot. Ook deze ging alle
dagen naar de fabriek, zodoende bleef het vrouwtje zonder
kinderen alleen bij ons, wat voor ons heel gezellig was.
Van 1 tot 5 januari 1916 genoot ik weer een prachtig
verlof. Heel gezellig waren we altijd samen als vrienden
bij elkaar in ’t militair tehuis. Ook ben ik nog eens weer
naar mijn vroeger kwartier geweest aan den Loonschen Dijk[15].
Daar heb ik nog een gezelligen dag doorgebracht.
Op
20 januari zou ik weer met verlof, doch wat werden we
teleurgesteld want in plaats van met verlof kregen we een
driedaagsche marsch om daarna dadelijk op grenswacht te
gaan.
De 19de januari 1916 vertrokken we uit
Waalwijk des morgens om 9 uur, terwijl we die vorige avond
afscheid namen van ons meerdere vrienden. We troffen de
1ste dag goed weer. De marsch ging over Den Bosch naar
Boxtel waar we des middags om 4 uur aankwamen.
Daar werd ik met een tamboer voor een nacht ingekwartierd
bij een winkelier die zelf ook in dienst was geweest, dus
wel wetende onze behoeften hadden we ’t daar opperbest zoo
als ik het in de hele mobilisatie nog nooit heb gehad en
misschien ook nooit meer zal krijgen. De volgende dag van
9 tot 2 uur loopen van Boxtel naar Woensel, een dorp
grenzend aan Eindhoven. Ook daar kreeg ik een beste
inkwartiering.
De volgende morgen om 7 ½ uur weer
afmarcheren naar ’t station te Eindhoven, daar op de trein
tot Valkenswaard en vandaar loopen tot de grens. Het
regende toen telkens door en we moesten nog wel 3 uren
loopen met model ransel en de dekens er bij. Deze loop
viel ons erg zwaar.
In de nacht aangekomen konden
we ons niet drogen omdat er geen kolen waren voor de
kachel, we konden daar op de ruimte geen brood noch water
krijgen zoodat we dadelijk naar ’t bureau telegrafeerden
om ’t nodige wat we ook dienzelfden middag nog kregen.
Overigens was de wacht daar best en daar de electrische
draadversperring[16]
dicht bij was hadden we in ’t geheel geen last van
smokkelaars.
De volgende dag om 2 uur werden we
afgelost en liepen we met de volle lading bij ons naar
Leende waar we 2 maal rust voor namen omdat het bijna nog
2 uur loopen was. Doodmoe kwamen we in Leende aan waar ik
ingekwartierd werd met nog 6 anderen bij een klein boertje
genaamd C. Smets. Gelukkig was er een klein tehuisje in
Leende waar we al spoedig weer onze gezelligheid zochten.
Hier moesten we om de drie dagen op grenswacht.
Den 4de februari 1916 vertrokken we naar Valkenswaard waar
ik ingekwartierd werd bij de weduwe Smits. Ook daar hadden
wij ’t goed. Des anderen morgens ging ik met verlof van 5
tot 9 februari.
Des morgens eerst ruim 2 uur
loopen naar Eindhoven, 4 uur afmarsch en des middags om 4
uur was ik thuis. Ditmaal weer een prachtig verlof gehad.
Ook trof ik ’t juist dat het avondmaal was waar ik heel
blij om was. Van ’t verlof teruggekeerd moest ik dadelijk
op wacht, den volgende dag weer, maar die heb ik maar
verkocht. Hoewel Valkenswaard een zeer vuil dorp was,
konden wij ons toch nog verblijden in een gezellig tehuis.
Den 17de februari 1916 verhuisden we naar Vucht waar
we 2 dagen over hebben geloopen, zoodoende 1 nacht in ’t
dorpje Best geslapen. In Vucht werden we ingekwartierd,
ditmaal bij mijne vrienden bij een werkman genaamd v
Aspert. We kregen daar een klein doch gezellig huiselijk
kamertje.
Den 19de febr ging ik weer met verlof tot
de 23ste. Daar ’t juist op de 23ste jongelingenfeest was
van onze vereniging, die 40 jaar had bestaan, vroeg ik per
telegram met goed advies van den burgemeester 24 uren
verlenging van verlof aan, wat gelukkig toegestaan werd,
zoodat ik ook toen in dat verlof veel plezier heb genoten.
Den 11de maart kreeg ik weer tot 14 maart verlof,
toen was thuis alles o zoo fleurich en alles best, ook
toen weer een gezellig verlof genoten. Ook al spoedig
kregen wij in Vucht een militair tehuis en er werden
jongelingen-verenigingen. opgericht.
Toen we op een
vrijdag na een groote oefening thuiskwamen, werd ons
medegedeeld dat de periodieke verloven waren ingetrokken
om de toestand des lands. Nog dienzelfden avond 31 maart
1916 kregen we de noodrantsoens en brachten we alles in
oorlogstenue voor elkaar.
Ieder was onder den
indruk wat dit toch worden mocht, doch gelukkig bleef ’t
ook ditmaal bij de vrede, hoewel de verloven nog steeds
werden ingehouden. Doch na zoovele smeekbeden in stilte
tot God om de vrede, verrees nu de danktoon in onze
harten, verheugd zijnde door Gods genade in vrede te mogen
leven. De volgende week konden we ’t noodrantsoen weer
inleveren[17].
Den 8stee april 1916 ontving ik 4 dagen buitengewoon
verlof van de compagniescommandant namelijk de 3 laatste
dagen in de week. Dit begon 13 april, dus trof ik het
dadelijk ook mooi op mijn verjaardag, dat was voor die mij
liefhadden een blijde dag. Op den 17de april verhuisden we
van Vucht naar Kaatsheuvel, ’t was een zware reis door dat
slechte regenachtige weer. Ik trof gelukkig een heel goed
kwartier samen 6 man bij een schoenmakers Musters. Zoo
kreeg ik dan 7 x 3 dagen per week verlof. De 8ste keer
kreeg ik niet omdat die dagen in juni vielen.
Veel
genot heb ik gehad in dit voorjaar van 1916. Met 1 juni
kwamen de periodieke verloven ook weer open. In
Kaatsheuvel hadden we een zware dienst. Vele groote
oefeningen, waaronder ook een voor de Koningin achter Loon
op Zand op de heide[18].
Nb was volkomen tevreden over de houding der troepen.
|
|
Bovenste foto: Koningin Wilhelmina op inspectietocht
in Brabant Onderste foto: Koninklijke inspectietocht in
Brabant (Mei
1916) |
Wat ik eerst meende niet te gebeuren is
toch geschied. Ook de 8ste maal kreeg ik nog eens drie
dagen verlof maar moest de reis zelf betalen. Dit had ik
er echter dubbel voor over want het was juist
Hemelvaartsdag, dus kon ik een mooie dag krijgen. ’t Ene
geluk bij ’t andere gerekend kreeg ik een dag zoals ik die
8 weken nog niet had gehad en die ik ook nooit weer zal
vergeten. Ook de beide volgende dagen mocht ik nog een
rukje aan ’t begin van de hooiing meedoen en toen moest ik
er weer tusschenuit.
Den 20ste juni 1916
verhuisden we naar het tentenkamp bij Loon op Zand tot de
zaterdags 8 juli. Ik ben toen van 21 tot 25 juni met
verlof gestuurd. Daar het veel regende in de maand juni en
begin juli hebben wij weinig gedaan in ’t kamp. Toch waren
wij blij dat wij weer naar Kaatsheuvel in ’t oude kwartier
mochten gaan.
Den 8 juli kwamen we in Kaatsheuvel
terug, maar al spoedig moesten we weer verhuizen, de 13
juli naar Oosterhout. Vandaar ging ik des anderen morgens
direct met 18 dagen hooiverlof. Eerst 2 uur loopen naar
Breda met de volledige uitrusting. Te Leeuwarden had ik
een blijde ontmoeting. ’t Was een drukke 18 dagen, doch
heel gezellig doorgebracht.
Tot spijt kreeg ik de
31ste juli antwoord op mijn verzoek van 10 dagen verlening
een telegram dat dit niet zou worden toegestaan, dus
dienzelfde dag nog weg en kwam des avonds te half tien
weer in Oosterhout aan. Mijn kwartier was daar slecht in
een herberg bij Kanters.
’t Dorp op zichzelf was
mooi, dees bewees wel het aldaar wonen van de commandant
van ’t Nederlandsche Leger, generaal Terwischa[19].
Gelukkig was ook daar een klein militair tehuisje doch
toen we de 1ste augustus weer verhuisden naar Kaatsheuvel
naar ’t oude kwartier had ik van Oosterhout niet veel
plezier gehad.
Van 1 tot 14 augustus 1916 ben ik
met permissie geweest, om deel te nemen aan ’t scheren.
Toen was mijn broer voor het eerst thuis met verlof, dus
was dit voor ons allen een rijke dag, om in gemeenschap
gezamenlijk op te gaan aan den disch des avondmaals. De
25ste augustus ging ik weer met 4 dagen periodiek verlof.
Ook toen mocht ik alles thuis weer in besten welstand en
gezondheid ontmoeten.
De 17de september weer 4
dagen en de 21ste kregen we een 8-daagsche oefening,
troffen mooi weer zoodat alles best afliep. De 30ste
september ging ik met 2 dagen permissie maar kreeg een
telegram achterna voor 10 dagen verlenging wat dan mijn
najaarsverlof was.
Daarna moest ik in St.
Michielsgestel terugkeren en kwam de hele compie in een
school. De 16de oktober 1916 kregen we weer een 4-daagsche
oefening en troffen toen slecht weer met veel regen zoodat
deze oefening niet tot zijn recht kwam. De 20ste en 21ste
moesten we met z’n tienen naar Goirle de handgranaat
gooien, welke dan ontploften zoodat de scherven ons om de
ooren vlogen, voorwaar een gevaarlijk baantje.
De
22ste oktober 1916 ging ik weer met 4 dagen verlof. De
27ste vertrokken we uit de school en kregen inkwartiering
met 8 man bij W. vd Ekart. Ook hier was een militair
tehuis. De 4de november kreeg ik weer 9 dagen extra en pas
van te voren de tijding van mijn broer dat ie afgekeurd
was voor den dienst. Dit alles stemde mij tot groote
vreugde.
Daarop volgde dat we de 29ste november
gezamenlijk als vrienden en vriendinnen naar de meting te
Leeuwarden[20]
zijn geweest, welke dag door de begunstiging van mooi weer
en andere bizonderheden mij nooit meer zal vergeten en mij
tot de grootste vreugde en hoogste geluk heeft gebracht.
Op al deze weldaden gezien, kon ik niet anders, hoewel de
druk der mobilisatie nog steeds voortduurde, God loven en
prijzen met een dankbaar harte en in ootmoed tot Hem
naderen om Zijne verdere bijstand.
Den 18de
november 1916 ging ik weer met 5 dagen verlof en de 9de
december kreeg ik 14 dagen, doch moest ik tot spijt kort
voor de kerstdagen terug. Den 6de januari kreeg ik weer
verlof tot de 21ste. Den 16de was ’t moeders verjaardag,
waar alle broers en zusters kwamen te feliciteren, behalve
broer J die niet thuis mocht komen. Dit verlof meer dan
dubbel genoten, bovenal van 13 tot de 18de. Onvergetelijk.
Van 3 tot 18 februari 1917 weer verlof genoten. Ook
toen veel genoten ook mede van ’t schaatsenrijden. Tot ons
aller spijt werd moeder toen erg ziek en bleef de eerste
tijden zwak, doch beterde langzamerhand weer aan, zoodat
ik nog welgemoed weer wegging want het was nog vrede.
In maart van de 3de tot de 18de weer verlof gehad en
veel genoten, het had toen opnieuw hard gevroren zoodat we
de 10de maart nog met 13 ledige melkkannen de Ee langs
liepen[21].
Van 31 maart tot 15 april 1917 weer thuis geweest, ook
ditmaal dubbel genoten, in ’t bizonder van de 7de tot de
10de. Van 28 april tot 13 mei weer verlof gehad, ook
ditmaal zeer genoten, vooral de 8ste mei met een bruiloft
te Leeuwarden.
Van 26 mei tot 1 juli 1917 ook
thuis geweest en kon ik na plezierige hooiing ’t laatste
mee binnen halen. De 24ste mei zijn we verhuisd naar
Oisterwijk bij een schoenmaker A. van Keulen. Van 14 juli
tot 29ste weer thuis geweest. Evenzo van 12 tot 26 aug,
ook dit was voor mij een onvergetelijk verlof omdat er
iemand bij ons was uit logeren. In september verhuisd naar
Oosterhout, kwartier Stadhouders.
In de maanden
september en october eveneens met 14 dagen verlof geweest,
alzoo in november. De 18de verhuisden wij naar
Steenbergen, 2 dagen reizen. Wij sliepen 1 nacht in
Zevenbergen en de 18 november kwamen wij in Steenbergen
aan.
Na veel moeite kreeg ik een best kwartier
alleen, hetwelk ik zelf had uitgezocht. De man genaamd
Jozef van Loon (Blauwstraat) was varkenshandelaar, ook
slachte hij op zijn tijd zelf een vet bargje, zoodoende
kreeg ik daar veel spek en wat meer van een varken
afkomstig was. Ik moest ditmaal bijna 4 weken wachten met
verlof.
De 11de december 1917 verhuisden wij naar
Halsteren[22].
Ook daar heb ik zelf een beter kwartier opgezocht en kwam
te liggen G v d Zande (St Antoniusmolen). Ook daar ’t
buitengewoon naar den zin gehad. Van 15 tot 28 dec weer
met verlof geweest.
In Halsteren kwam ik bij de
telefoondienst, dit baantje voldeed mij goed, evenals het
sijnen dat ik in Vucht had geleerd. Op 8 januari
verhuisden wij weer naar Oosterhout, waar wij 3 dagen over
reisden, eerst geslapen in Roosendaal, daarna in
Zevenbergen en in Oosterhout kwam ik weer in ’t zelfde
kwartier als voorheen.
De 12de januari 1918 ging ik
weer met 14 dagen verlof. Ik kreeg ditmaal niet een beste
reis, want wij hadden veel te weinig eten mee op reis,
zoodat ik, daar er ook nog veel sneeuw lag, met moeite ben
thuisgekomen, maar heb daarna zoveel snert gegeten als
nooit tevoren.
Omdat ik voor de maanden februari
en maart niet landbouwverlof mocht hebben ging ik 16
februari met een week periodiek verlof tot 23 februari. De
eerste koekalfjes werden gevangen, het viel mij des te
zwaarder om weg te gaan daar ik wist de eerste weken niet
meer thuis te zullen komen.
Alle dagen werd met de
grootste nieuwsgierigheid naar ’t bericht uitgezien in de
courant wanneer militielichting 1915 af zou zwaaien en ja
hoor eindelijk de 8ste maart stond het officieel in de
courant dat we tusschen 8 en 13 april 1918 behoudens
onvoorziene omstandigheden in het genot van onbepaald
klein verlof zouden worden gesteld. Onze vreugde hierover
was zeer groot en om beurten lazen wij het verscheidene
malen hardop voor.
De 19 maart 1918 verhuisden wij
naar ’s Hertogenbosch en kwamen te liggen in de St Jacobs
kazerne[23].
De vorige dag echter mocht ik met de trein er naar toe,
dus was ik gelukkig, want van Oosterhout naar Den Bosch
was een ruime dag loopen.
Het
kazerneleven beviel ons tamelijk, wij hadden het
gemakkelijk en kregen nog al eens de gelegenheid onze
vroegere kwartieren weer op te zoeken. Ik moest ditmaal 5
weken wachten voor dat ik weer met verlof ging. De 30ste
maart 1918 ging ik nog eens voor ’t laatst met een week
verlof.
Ook dit verlof in bizondere mate genoten
en dit te meer, daar het juist Paschen was en ik de
grootste vreugde mocht smaken die een jongeling om die
leeftijd kan genieten, namelijk mijn verloofde 3 nachtjes
aan huis te hebben, zodat we samen genoten van de
wederliefde die onder elkaar in ’t ouderlijk gezin
gevonden werd, ja ’t is om nooit weer te vergeten[24].
|
Rienk Prins met zijn verloofde
Akke Reitsma (November 1918) |
Na ’t verlof moest ik
terugkomen in Halsteren, daar kwam ik nog voor 3 nachten
te liggen bij J. Gosen, arme luidjes doch een goed
kwartiertje. In Bergen op Zoom werd des zondagsavonds met
de vrienden van 1ste battaljon afscheid gehouden, en
elkaar nogmaals hartelijke woordjes toegesproken en ’t
beste gewenst. De 8ste april werd het overtollige goedje
ingeleverd en na een pluimpje van de compagnie-commandant
zwaaiden we 9 april 918 af.
|
Sculptuur van
onbekende maker, aandenken van Prins aan zijn
mobilisatie-periode (thans in bezit van zijn zoon Sieds
Prins) |
Onze vreugde was zeer groot, vooral ook
thuis. De danktoon kon dan ook niet achterwege blijven,
nadat ik 3 jaar en 4 maanden gediend had, 29 maal verhuisd
en 52 maal met verlof geweest en nu gezond weer
thuisgekomen. Deze uitte zich dan ook een ieder
persoonlijk voor zichzelven en gezamenlijk in ‘t zingen
van ‘t psalm
Komt luistert hoe gij godsgezinden
Gij die den Heer van harte vreest Hoor wat mij God deed
ondervinden Wat Hij gedaan heeft aan mijn geest ‘K
sloeg heilbegerig ’t oog naar boven Ik riep den Heer
ootmoedig aan Ik mocht met mond en hart hem loven
Hem die alleen mij bij kon staan
14 april 1918
Sijbrandahuis. Burger R.P Prins[25].
Noten
[1]
Met dank aan Hans R. Holdijk - webmaster
www.legerplaats.nl/hoorn die toesteming verleende voor
de plaatsing van enige foto's in dit artikel.
[2]
Prins gebruikt de veerdienst Stavoren – Enkhuizen over de
voormalige Zuiderzee.
[3]
Rindert van Dellen was afkomstig uit de gemeente
Kollumerland. Na zijn huwelijk verhuist hij naar het dorp
Stitswerd in de provincie Groningen.
[4]
Zie
www.legerplaats.nl/amersfoort
[5]
Ds. H. Teerink, gereformeerd predikant te Amersfoort
[6]
Ds. A.M. Donner (1857 – 1937), gereformeerd predikant te
Amersfoort
[7]
Ds. O. de Roos (geboren 6-4-1865) gereformeerd predikant
te Rinsumageest vanaf 27 mei 1900
[8]
Prins werd ingedeeld bij de 1e compagnie, 1e brigade, 9de
Regiment Infanterie (het Friese regiment), onderdeel van
de Vierde Divisie van het Veldleger.
[9]
Het ging hier om het pand van de Stoom Walzen Meelmolen en
Graanhandel H. Bruyelle aan de Spoorlaan te Tilburg. In
dit pand werden 230 militairen ingekwartierd.
[10]
In verband met de komst van honderden gereformeerde
militairen naar de garnizoensstad Tilburg werd er in 1915
een noodkerk gebouwd aan de Nijverstraat. Deze locatie
werd ook gebruikt voor de opvang van de militairen en werd
in 1918 opgeheven en gesloopt. De foto is afkomstig van
www.historietilburg.nl
[11]
Ds. J. de Vries (1879-1952) kwam in 1910 als gereformeerd
predikant naar Tilburg. Hij woonde aan de Lange
Nieuwstraat 57 te Tilburg. Tijdens de mobilisatie was hij
ook belast met de zorg voor honderden gereformeerde
militairen in Tilburg. Hij was tevens
secretaris/penningmeester van het comité voor militairen
in Noord-Brabant en Limburg, gevestigd aan hetzelfde
adres. In het dagboekje van Prins bevindt zich een los vel
waarop de laatste periode van zijn mobilisatie is
beschreven. Dit vel is geschreven op postpapier van dit
comité.
[12]
Tot mijn spijt is het (nog) niet gelukt deze foto op te
sporen.
[13]
Prins gebruikt in zijn dagboek een aantal malen de
afkorting NB omdat hij de naam van betrokkene niet kent of
niet bekend wil maken.
[14]
Traditionele Friese volksspelen.
[15]
Vermoedelijk te Spang-Capelle. De aldaar bestaande
Zuidhollandsedijk werd in het verleden ook Loonsche Dijk
genoemd. Prins was hier ingekwartierd vanaf 3 september
1915 bij boer W. Smits
[16]
Prins doelt hiermee op Den Draad, aangelegd door de
Duitsers in 1915. Den Draad is een elektrische
hoogspanningsversperring van ongeveer 200 km lang en 2
meter hoog. Deze draad liep over weilanden, landerijen,
beken, dorpen en de rivier de Maas, van de Belgische kust
tot aan het Drielandenpunt bij Vaals. De draad was
aangelegd om het illegale verkeer van mensen (spionnen,
vluchtelingen, soldaten, oorlogsvrijwilligers) en goederen
(smokkelwaar) tegen te gaan. Zie
www.wereldoorlog1418.nl/elektrischen-draad
[17]
Prins beschrijft hier wat later bekend is geworden onder
het begrip “De alerte van 31 maart 1916”. Op 30 maart 1916
ontving de Nederlandse regering van de Duitse minister van
Buitenlandse Zaken het bericht dat Groot Brittannië een
invasie in Nederland voorbereidde. Als reactie werd het
Nederlandse leger in de hoogste staat van paraatheid
gebracht. Enkele dagen later reageerde de Duitse regering
met de mededeling dat ze zeer verheugd was dat Nederland
zijn neutraliteit tot het uiterste zou verdedigen en dat
de informatie “wellicht toch niet zo betrouwbaar was als
eerst gedacht”. De oorlogsdreiging was uit de lucht, maar
om politieke redenen liet de Nederlandse regering de
genomen maatregelen voorlopig ongewijzigd. De (achteraf
gebleken niet bestaande) oorlogsdreiging had een groot
voordeel. De onvrede in het land over de mobilisatie was
sterk toegenomen en er was een toenemende roep om
demobilisatie. Bovendien had het anti-militarisme de wind
in de zeilen door het dienstweigeringsmanifest en de
strafprocessen tegen de initiatiefnemers daarvan. Door de
alerte van 31 maart zat de schrik er bij volk en
volksvertegenwoordiging weer even flink in en dat
versterkte de positie van de regering in de handhaving van
de neutraliteitspolitiek. Zie hierover ondermeer Paul
Moeyes, Buiten schot, Nederland tijdens de Eerste
Wereldoorlog, pagina 139ev
[18]
Koningin Wilhelmina hield op woensdag 17 en donderdag 18
mei 1916 een inspectietocht in Noord-Brabant.
[19]
Willem Hendrik van Terwisga (1861-1948) was van 1913-1915
commandant van de derde divisie en van 1915-1918
commandant van het veldleger.
[20]
Prins doelt hier waarschijnlijk op de jaarlijkse
provinciale bijeenkomst van gereformeerde
jongerenverenigingen.
[21]
De boerderij lag langs de Dokkumer Ee. Normaal werden de
melkbussen per boot naar de melkfabriek in Dokkum
gebracht.
[22]
Ten westen van Halsteren ligt de West-Brabantse waterlinie
(later: Stelling West Noord-Brabant). Dit is een militaire
verdedigingslinie gebaseerd op inundatie. De
West-Brabantse waterlinie wordt de oudste van Nederland
genoemd en ligt tussen de vestingen Bergen op Zoom en
Steenbergen. Vanaf Bergen op Zoom bestaat de linie
achtereenvolgens uit de forten Moermont, Pinssen en De
Roovere, de inundatievlakte het Halsterens Laag, de
vesting Steenbergen en uiteindelijk fort Henricus. De
linie is in in de Eerste Wereldoorlog uitgebreid ten
zuiden van Bergen op Zoom om een eventuele aanval van
Engeland af te kunnen slaan. Via Zeeland zou de
Engels-Franse coalitie België en Duitsland gemakkelijk
kunnen bereiken.
[23]
Foto afkomstig van
www.legerplaats.nl/shertogenbosch
[24]
Op de foto Rienk Prins met zijn verloofde Akke
Reitsma, geboren 4 juli 1896 te Tzummarum, overleden 22
augustus 1971. De foto is gemaakt in november 1918. Zij
traden op 15 mei 1919 in het huwelijk.
[25]
Uiteindelijk blijkt dit toch niet het einde te zijn van de
militaire carrière van Prins. Hij is in november 1918 één
van de honderden Friezen, voornamelijk uit het
gereformeerde volksdeel, die opnieuw “gemobiliseerd”
worden om naar Den Haag te gaan. Daar moet de dreigende
revolutie van Troelstra de kop worden ingedrukt. Ook
Rindert van Dellen gaat naar Den Haag. Beiden ervaren deze
gebeurtenis als een hoogtepunt in hun leven, zoals ik uit
de mond van hun zoons mocht optekenen. Rindert van Dellen
blijft nog jarenlang lid van de Bijzondere Vrijwillige
Landstorm. |
|
▬
©
2011 - Kees Bangma. De auteursrechten
van bovenstaand artikel
berusten bij de auteur.
Voor gehele of
gedeeltelijke overname is dan ook uitdrukkelijk voorafgaande
schriftelijke toestemming vereist van de
auteur.
Ook vragen en opmerkingen kunnen via dit
emailadres aan de auteur worden voorgelegd.
|
|
|