naar homepage


Het mobilisatiedagboek van milicien Prins

Belevenissen van soldaat R. Prins in de mobilisatie 1914 -1918


Inleiding

Enige tijd geleden kreeg ik van zijn zoon Sieds Prins het dagboekje ter inzage van Rienk Pierzoon Prins. In het handgeschreven boekje beschrijft Prins zijn ervaringen als milicien tijdens de Eerste Wereldoorlog.

Prins wordt geboren op 14 april 1895 in het buurtschap Sybrandahuis in de Friese gemeente Dantumadeel en overlijdt op 17 mei 1984. Hij is een zoon van Pier Prins en Grietje Botma en woont in zijn jeugd op een boerderij aan de Dokkumer Ee tussen Dokkum en Rinsumageest.

Hij wordt ingeloot voor de militie en zou normaal gesproken medio 1915 in dienst hebben gemoeten. Echter, gezien de wens tijdens de mobilisatie de legersterkte op te voeren besluit de regering dat de militielichtingen van 1915 vervroegd in dienst moeten. Als gevolg hiervan begint de militaire carrière van Prins al in december 1914.

Zijn belevenissen zijn objectief gesproken niet wereldschokkend te noemen. Zijn schrijfstijl bepaald niet literair. Toch geeft het document zicht op de wijze waarop een deel van de gemobiliseerde Nederlanders de periode van mobilisatie heeft ervaren. Immers, we kennen de kritische categorie waarvan de landstormplichtige A.M. de Jong met zijn overbekende boek “Frank van Weezels roemruchte jaren” de meest duidelijke exponent is. Nederlanders die niets met het krijgsbedrijf hebben. Beschrijvingen waaruit de onzinnigheid van de krijgsmacht als systeem van iedere bladzijde druipt. Waarin het lijntrekken in de strijd tegen verveling tot sport nummer 1 wordt verheven.

Van een dergelijke grondhouding is bij Prins geen spoor te bekennen. Hij laat zich kennen als een Godvrezend jongeman die getrouw en zonder klagen tot april 1918 zijn plicht volbrengt voor Koningin en Vaderland. Het is niet verwonderlijk dat hij, samen met zijn militaire boezemvriend Rindert van Dellen, één van de Friese gereformeerden is die in november 1918 wordt opgetrommeld om naar Den Haag te gaan. Daar moet de “dreigende revolutie” van Troelstra de kop worden ingedrukt.

In het navolgende is zijn handgeschreven document zo nauwgezet mogelijk weergegeven. Tevens is de tekst in verband met de leesbaarheid op ondergeschikte punten verduidelijkt. Verder heb ik de tekst voorzien van noten en illustraties.

Met dank aan de familie Prins voor de verleende toestemming om het dagboekje openbaar te maken.

Kees Bangma (cbangma@hotmail.com)



Belevenissen van soldaat R. Prins in de mobilisatie 1914-1918


1914 - 15 december
De in dienst zijnde tijden en ondervindingen van de milicien
R.P. Prins woonplaats Sijbrandahuis Friesland.

In dienst getreden 15 december 1914 en het eerst gelegen in het depot Hoorn (NH). Daar de eerste oefeningen geleerd en ondervonden dat er een nauwkeurig gestipten regel in den dienst te vinden was. Altijd met moedt de verplichtingen gevolgd en ’s avonds meest de laatste uren van den dag in het gezellige tehuis aan den Koemarkt
[1] doorgebracht.
   
 Afbeeldingen Militair Tehuis te Hoorn periode WOI (Bron: www.legerplaats.nl)  

Na 6 weken in dienst te zijn geweest ben ik voor ’t eerst van zaterdagmorgen tot maandag eerstkomend met verlof geweest. Daarna met moedt weer over zee
[2] er heen gereisd.
Den 15 februari 1915 vertrokken we na al veel van den dienst geleerd te hebben uit Hoorn naar Amersfoort. Onder geleide van muziek werden we naar de trein geleid en dit was ’t laatste wat we van Hoorn tot herdenking hebben.

Heel veel burgers uit Hoorn hebben ons tot het laatst toe vergezeld want de militairen waren gewild in Hoorn. In al dien tijd hebben we veel van Hoorn bezien en dikwijls op de zeedijk gewandeld. Spoedig had ik een getrouwe vriend gevonden (R. Van Dellen
[3]) waar ik zondags geregeld twee maal mee naar de gereformeerde kerk ging naar ds. Santinga, waarvan we gaarne een preek hoorden en wel eens bij aan huis kwamen.

In Amersfoort aangekomen zagen we al spoedig dat het daar wel anders was dan in Hoorn. Er lagen meer soldaten, wat hieruit wel af te leiden is dat er 5 kazernes waren
[4]. Ook daar was de dienst extra model en hebben ze ons wel tot doodmoe toe laten lopen. De kost was er altijd lang niet smakelijk, altijd was het rats.

Geregeld kwamen we in ’t bad maar ook gingen we geregeld met verlof om de 4 weken van de zaterdags tot de woensdags. Wat me daar het meeste kwelde was de vreselijke bedreiging met straffen. Velen dan ook zijn ze niet ontgaan, gelukkig echter ben ik er tot nog toe van vrij geraakt.

In Amersfoort zijn we vier maal veranderd van ligplaats. De laatste tijden in een koude loods gelegen waar we na de terugkomst van een verlof aankwamen en wanhopig in de duisternis rondzochten om eigen dekens en uitrusting weer te vinden. Gelukkig vond ik eindelijk mijn inboedel en ging dus op ‘t spoedigst liggen te slapen.

Vanuit Amersfoort zijn we 4 maal met verlof geweest waarvan 1 maal een extra beurt was om kermis 2 dagen. Op twee maal weigeren is mijn inenten in dienst overgegaan.

Ook in Amersfoort zijn we geregeld naar ’t tehuis geweest en zondags 2 maal naar kerk. Er waren twee gereformeerde kerken A en B die toen zijn verenigd. Als voorganger waren ds. Teerink
[5] en ds. Donner[6]. Meestal gingen we naar ds. Teerink. Deze had veel eigenschappen van ds. De Roos[7]. Ook hebben we een tijdlang bij hem op catechesatie gegaan. Daar we in Hoorn gezamenlijk met de burgers een gezellige jongelingenvereniging hadden was dit in Amersfoort niet het geval.

Den 15 april 1915 zijn we van Amersfoort per trein naar Tilburg vervoerd
[8]. De dag van te voren, juist op mijn verjaardag, kreeg ik een zware bank op mijn rechter groote teen, wat ten gevolge had dat ik wel mee kreupelde. Doch in Tilburg aangekomen des anderen morgens al dadelijk voor de eerste maal in dienst naar den dokter waar ik 2 dagen kwartierziek kreeg.
  
 
 De graanhandel H. Bruyelle aan de Spoorlaan. Foto 1912.

Zoo heb ik dan twee dagen op de derde verdieping van een oud meelfabriek
[9] doorgebracht waar we allen in terechtkwamen. Later om hetzelfde geval nog eens twee dagen totdat we eindelijk weer 3 dagen verlof kregen en ik natuurlijk voor dien tijd weer bij de dienst ging.

Dit had echter tengevolge dat ik in plaats van 3 zestien dagen thuis ben geweest van 29 april tot 14 mei omreden de teen zwelde en dokter mij vrij schatte van den dienst. Ik mocht echter alles wel doen en daar de voet spoedig beterde heb ik dan ook veel genoten.

In Tilburg altijd een lichte dienst gehad en veel vrij. Ook werden we niet gedreigd met straffen en was de kost best, ligplaats slecht en ongezond.

In Tilburg ben ik éénmaal op wacht geweest bij ’t station en éénmaal wacht verkocht op zondag voor f 0,75. De wacht was hier beter dan in Amersfoort, waar mijn eerste wacht was bij een hoerenhuis in een luizensteeg aan de dronkenmansstraat.

In Tilburg gingen we weer geregeld naar het tehuis waar we de avond dan doorbrachten met nog vele andere vrienden waardoor de avonden heel kort waren. Hier hadden we ook een militaire jongelingenvereniging waar we met genoegen bij zaten om weer iets te mogen leren.

Als kleine gereformeerde kerk deed ook de noodkerk (militair tehuis) zondags voor de evangelisatie dienst
[10]. Als vaste predikant stond daar ds. de Vries[11] waar we allen veel van hielden door zijn kalme en toch vastberaden doordringende woorden ons ten hoore gegeven.
 
 
Militair tehuis, hulpkerk, Tilburg 

De stad Tilburg was een drukke stad met verbazend veel fabrieken, vandaar veel lawaai. Op de 2 juni 1915 namen we afscheid van onze oude vrienden waar we voortijds nog met z’n achten op een kiekje
[12] zijn gegaan.

De derde juni gingen we van Tilburg naar ’t stille dorpje Alphen per voet, 2 ½ uur lopen. Daar werd ik ingekwartierd bij burgers, namelijk Olieslagers, bedrijf zoolleerlooierij. 13 manschappen kregen een beste ligplaats, doch ik kwam niet bij mijn maten te liggen. Ook hier moest ik spoedig op wacht en om de 12 a 14 dagen naar de grens om daar wacht te doen.

Gelukkig was ook in Alphen een gezellig tehuis waar we met het warme zonnige weer meest buiten in de schaduw zaten. Het verlof werd voorlopig ingehouden. We deden bijna geen dienst en lagen veel te slapen. De 14de juni zijn we 12 dagen naar de grens geweest te Nijhoven waar ik ingekwartierd was bij boer Schoenmakers. Daar hadden we alle dagen dienst, doch weinig te doen. Dag 1 wacht, 2 rust, 3 piket en 4 patrouille en 5 wacht enz.

Daar ben ik tweemaal op nachtelijke patrouille geweest, doch heb niets kunnen snappen, want er was nooit wat te zien, hoewel we de laatste keer wel meenden 3 te zien toen ik met Nb en Nb
[13] was en er met snelle vaart op los holden. Maar tot onze teleurstelling was ’t eigen patrouilje, want voor iedere smokkelaar werd anders f 1,50 en 1 ½ dag verlof beloofd zodat we wel een kansje waagden.

Te Nijhoven hadden we geen militair tehuis, daarom werden er andere spelen uitgezocht zoals kaatsen, tiepelen
[14] enz. Verscheidene malen hebben we op post met Duitsche oelanen gesproken, sommigen konden we goed verstaan, anderen slecht. Op een middag toen Nb en ik op post stonden werd het heel zwaar weer en viel er verbazend veel water. Na den bui was er recht voor ons uit in Belgisch Duitschland brand.

De 26ste juni 1915 zijn we weer naar Alphen gegaan waar onze dienst niet veel betekende en waar we ons bijna alle dagen dik aan kersen aten die daar in overvloed waren.

Den 4den juli zijn we weer met verlof gegaan op een zondagmorgen. We moesten van Alphen naar Tilburg loopen waar we 3 ½ uur tijds hebben voor genomen. Het was in ’t laatst van de hooiing, maar omdat het geen mooi hooiweer was hebben broer Jan en ik aan ’t paardrijden geweest zodat ik des donderdagsmorgen te Wierum achter de zeedijk was, des avonds vertrok naar Alphen en des zaterdags 10 juli weer op de Belgisch Duitsche grens stond op post.

De daarop volgende zondag ontving ik de blijde tijding dat ik er een oomzegger bij gekregen had (Gerrit). Daarna zijn we met ons oud clubje naar Baarle geweest om daar onze vrienden op te zoeken, om de plichten van ons verbond namelijk dat ieder die in de bond was en in de mobilisatie er een oomzegger bij kreeg, tracteren moest, te volbrengen, wat ik daar in het militair tehuis ook gedaan heb. Daarna keerden we terug met vol vertrouwen en open hart met elkaar sprekende.

Daar mijn trouwe vriend Rindert van Dellen hem bij de opleiding voor onderofficier opgegeven had, kreeg hij tot mijn spijt de maandags eerstkomend de tijding dat hij dinsdagmorgen vertrekken moest naar Alphen. De laatste avond zijn we in hoofdzaak bij elkaar geweest en hebben nog eens besproken hoe we elkaar gevonden hadden en wat we als trouwe vrienden aan elkaar gehad hebben. Dus speet het ons beiden dat we bij elkaar weg kwamen.

De volgende morgen namen we met een warmen handdruk afscheid van elkaar. Gelukkig had ik meer goede vrienden die toen nog met mij in Nijhoven bleven, maar nog tot grooter en trouwer vriend heb ik de Vriend der Vrienden, namelijk Jezus. Die bleef me overal nabij waar ik ook ging en wie ook van mij mocht scheiden.

Na 11 dagen in Nijhoven te zijn geweest vertrokken we per trein van Baarle-Nassau naar Tilburg en vandaar 5 kwartier loopen naar Moergestel. Daar werd ik ingekwartierd bij burgers, met z’n 12en doch geen één van mijn maten er bij. We kregen een goede ligplaats maar weinig ruimte, ’t was bij een schoenmaker Klomp genaamd.

Daar het hele bataljon in Moergestel kwam had ik al mijn vrienden weer bij mij, dus zochten we elkaar veelal op in het hoewel klein, doch gezellig tehuis. Ook was het in die tijd van braambeien zodat we dikwijls waren te bramenzoeken.

Op den 31sten augustus 1915 had bij het baden een vreselijk ongeluk plaats. Daar we gezamenlijk met de hele compie in ’t bad waren, verdween plotseling iemand in een onbekend gat, en daar alle pogingen die we in ’t werk stelden hem te redden mislukten is hij jammerlijk verdronken. Een diepen indruk bracht dit voor een tijd onder de soldaten. Na een half uur in ’t water gelegen te hebben werd het lijk opgehaald door een sergeant van de 2de compie, na geen tien tellen onder water te zijn geweest, weer met de verdronkene onder de arm boven kwam met een vloek, daarna zeggende ’t is ook nog een werkje van niks. De persoon was afkomstig uit De Lemmer en is een paar dagen later naar Frieschland vervoerd om daar begraven te worden.

Daar het in die tijden veel regende hadden we weinig te doen, hier 1 maal op wacht geweest. Den 7 augustus kregen we weer verlof tot 11 augustus. Ook deze dagen vlogen om. Na ’t verlof kregen we van Tilburg naar Moergestel een vermoeiende tippel die ik nooit weer zal vergeten.

Tot 3 september 1915 een zeer gemakkelijke tijd gehad en toen was de tijd aangebroken om te verhuizen naar Nieuwevaart Kapelle waar we 8 uren over hebben gelopen. Ik kwam met nog 2 anderen ingekwartierd bij W.Smits, een middelmatig boertje waar ik gaarne mocht verkeren. Daar in die streken niet eerder militairen hadden gelegen hadden we ’t daar als waren we bij familie uit logeren.

Al dadelijk des anderen morgens kreeg ik weer verlof van 4 tot 8 september. Ook dit was een prachtig verlof. Daar het in de septembermaand mooi weer was hadden we nogal veel dienst. Ook daar gingen we ’s avonds geregeld naar ’t tehuis waar we ongeveer 20 minuten over moesten loopen. Den 20sten september werd er in Kapelle ook een tehuis opgericht wat diezelfde avond werd geopend door ds. Koster van Kapelle en meer verschillende sprekers en voorgangers.

Den 21ste september kwam ik hier voor ’t eerst op wacht, van wacht afgekomen dezelfde avond nog per fiets mijn meerdere vrienden in Sprang even sprekende, ging ik den volgenden morgen weer van 23 tot 26 september met verlof. Daar het in dezen buurt meest orthodoxen waren, zoo konden we hier ’s zondags mooi geregeld mee naar kerk gaan.

Op den 1ste oktober werd onze vriend R. van Dellen als sergeant aangesteld en werd tot onze spijt overgeplaatst naar 1 Bat 4 comp hetwelk toen in Sprang lag, dus niet ver weg zodat we elkaar nog veel opzochten in ’t tehuis te Vrijhoeve.

Van de 4de tot en met de 7de oktober 1915 hadden we een grote vierdaagse oefening over Tilburg en Den Bosch, die door het treffen van mooi weer genoeg is meegevallen. Den 15den october ben ik weer op wacht geweest. Ook in de octobermaand moesten we door ’t mooi weer nog al veel dienst doen. Van 23 tot 27 october kreeg ik weer verlof wat ook weer veel te vlug om was.

Op de 4de november verhuisden we weer naar Tilburg en kwamen te liggen in een fabriek. Vanuit Tilburg zouden we van 13 tot 17 november met verlof maar om de vervroeging naar de grens zouden we de 12de maar weg.

Toen we goed en wel in ons verloftenue klaarstonden met ’t pakje in de hand bij ‘t bureau mochten we niet weg om reden er dan te veel tegelijk weg waren, toen zijn we van 13 tot 15 november met verlof geweest, een kort maar mooi verlofje.

Des anderen morgens na ’t verlof dus 16 november zijn we per trein naar Baarle-Nassau gegaan en verder lopen naar Nijhoven. Daar werd ik met nog 9 man ingekwartierd bij den boswachter Josen, een best kwartier. De eerste nacht moest ik dadelijk op wacht. Op 30 november zijn we weer verhuisd naar Tilburg. Daar heb ik verlof gehad van 10 tot 13 december wat ook voor mij een onvergetelijk verlof blijft.

Den 14de december 1915 zijn we per voet verhuisd naar Goirle. Daar moest ik al dadelijk de eerste nacht op wacht, later nog eens. Ik lag met nog 5 anderen bij een burger Schellekens, die alle dagen werkte op de fabriek.

Den 22 december verhuisden we weer voor één nacht naar Tilburg, daarna de volgende morgen verder naar Waalwijk waar ik met nog 11 man werd ingekwartierd bij C. Kroot. Ook deze ging alle dagen naar de fabriek, zodoende bleef het vrouwtje zonder kinderen alleen bij ons, wat voor ons heel gezellig was.

Van 1 tot 5 januari 1916 genoot ik weer een prachtig verlof. Heel gezellig waren we altijd samen als vrienden bij elkaar in ’t militair tehuis. Ook ben ik nog eens weer naar mijn vroeger kwartier geweest aan den Loonschen Dijk
[15]. Daar heb ik nog een gezelligen dag doorgebracht.

Op 20 januari zou ik weer met verlof, doch wat werden we teleurgesteld want in plaats van met verlof kregen we een driedaagsche marsch om daarna dadelijk op grenswacht te gaan.

De 19de januari 1916 vertrokken we uit Waalwijk des morgens om 9 uur, terwijl we die vorige avond afscheid namen van ons meerdere vrienden. We troffen de 1ste dag goed weer. De marsch ging over Den Bosch naar Boxtel waar we des middags om 4 uur aankwamen.

Daar werd ik met een tamboer voor een nacht ingekwartierd bij een winkelier die zelf ook in dienst was geweest, dus wel wetende onze behoeften hadden we ’t daar opperbest zoo als ik het in de hele mobilisatie nog nooit heb gehad en misschien ook nooit meer zal krijgen. De volgende dag van 9 tot 2 uur loopen van Boxtel naar Woensel, een dorp grenzend aan Eindhoven. Ook daar kreeg ik een beste inkwartiering.

De volgende morgen om 7 ½ uur weer afmarcheren naar ’t station te Eindhoven, daar op de trein tot Valkenswaard en vandaar loopen tot de grens. Het regende toen telkens door en we moesten nog wel 3 uren loopen met model ransel en de dekens er bij. Deze loop viel ons erg zwaar.

In de nacht aangekomen konden we ons niet drogen omdat er geen kolen waren voor de kachel, we konden daar op de ruimte geen brood noch water krijgen zoodat we dadelijk naar ’t bureau telegrafeerden om ’t nodige wat we ook dienzelfden middag nog kregen. Overigens was de wacht daar best en daar de electrische draadversperring
[16] dicht bij was hadden we in ’t geheel geen last van smokkelaars.

De volgende dag om 2 uur werden we afgelost en liepen we met de volle lading bij ons naar Leende waar we 2 maal rust voor namen omdat het bijna nog 2 uur loopen was. Doodmoe kwamen we in Leende aan waar ik ingekwartierd werd met nog 6 anderen bij een klein boertje genaamd C. Smets. Gelukkig was er een klein tehuisje in Leende waar we al spoedig weer onze gezelligheid zochten. Hier moesten we om de drie dagen op grenswacht.

Den 4de februari 1916 vertrokken we naar Valkenswaard waar ik ingekwartierd werd bij de weduwe Smits. Ook daar hadden wij ’t goed. Des anderen morgens ging ik met verlof van 5 tot 9 februari.

Des morgens eerst ruim 2 uur loopen naar Eindhoven, 4 uur afmarsch en des middags om 4 uur was ik thuis. Ditmaal weer een prachtig verlof gehad. Ook trof ik ’t juist dat het avondmaal was waar ik heel blij om was. Van ’t verlof teruggekeerd moest ik dadelijk op wacht, den volgende dag weer, maar die heb ik maar verkocht. Hoewel Valkenswaard een zeer vuil dorp was, konden wij ons toch nog verblijden in een gezellig tehuis.

Den 17de februari 1916 verhuisden we naar Vucht waar we 2 dagen over hebben geloopen, zoodoende 1 nacht in ’t dorpje Best geslapen. In Vucht werden we ingekwartierd, ditmaal bij mijne vrienden bij een werkman genaamd v Aspert. We kregen daar een klein doch gezellig huiselijk kamertje.

Den 19de febr ging ik weer met verlof tot de 23ste. Daar ’t juist op de 23ste jongelingenfeest was van onze vereniging, die 40 jaar had bestaan, vroeg ik per telegram met goed advies van den burgemeester 24 uren verlenging van verlof aan, wat gelukkig toegestaan werd, zoodat ik ook toen in dat verlof veel plezier heb genoten.

Den 11de maart kreeg ik weer tot 14 maart verlof, toen was thuis alles o zoo fleurich en alles best, ook toen weer een gezellig verlof genoten. Ook al spoedig kregen wij in Vucht een militair tehuis en er werden jongelingen-verenigingen. opgericht.

Toen we op een vrijdag na een groote oefening thuiskwamen, werd ons medegedeeld dat de periodieke verloven waren ingetrokken om de toestand des lands. Nog dienzelfden avond 31 maart 1916 kregen we de noodrantsoens en brachten we alles in oorlogstenue voor elkaar.

Ieder was onder den indruk wat dit toch worden mocht, doch gelukkig bleef ’t ook ditmaal bij de vrede, hoewel de verloven nog steeds werden ingehouden. Doch na zoovele smeekbeden in stilte tot God om de vrede, verrees nu de danktoon in onze harten, verheugd zijnde door Gods genade in vrede te mogen leven. De volgende week konden we ’t noodrantsoen weer inleveren
[17].

Den 8stee april 1916 ontving ik 4 dagen buitengewoon verlof van de compagniescommandant namelijk de 3 laatste dagen in de week. Dit begon 13 april, dus trof ik het dadelijk ook mooi op mijn verjaardag, dat was voor die mij liefhadden een blijde dag. Op den 17de april verhuisden we van Vucht naar Kaatsheuvel, ’t was een zware reis door dat slechte regenachtige weer. Ik trof gelukkig een heel goed kwartier samen 6 man bij een schoenmakers Musters. Zoo kreeg ik dan 7 x 3 dagen per week verlof. De 8ste keer kreeg ik niet omdat die dagen in juni vielen.

Veel genot heb ik gehad in dit voorjaar van 1916. Met 1 juni kwamen de periodieke verloven ook weer open. In Kaatsheuvel hadden we een zware dienst. Vele groote oefeningen, waaronder ook een voor de Koningin achter Loon op Zand op de heide
[18]. Nb was volkomen tevreden over de houding der troepen.
 
 
 
Bovenste foto: Koningin Wilhelmina op inspectietocht in Brabant
Onderste foto: Koninklijke inspectietocht in Brabant (
Mei 1916)

Wat ik eerst meende niet te gebeuren is toch geschied. Ook de 8ste maal kreeg ik nog eens drie dagen verlof maar moest de reis zelf betalen. Dit had ik er echter dubbel voor over want het was juist Hemelvaartsdag, dus kon ik een mooie dag krijgen. ’t Ene geluk bij ’t andere gerekend kreeg ik een dag zoals ik die 8 weken nog niet had gehad en die ik ook nooit weer zal vergeten. Ook de beide volgende dagen mocht ik nog een rukje aan ’t begin van de hooiing meedoen en toen moest ik er weer tusschenuit.

Den 20ste juni 1916 verhuisden we naar het tentenkamp bij Loon op Zand tot de zaterdags 8 juli. Ik ben toen van 21 tot 25 juni met verlof gestuurd. Daar het veel regende in de maand juni en begin juli hebben wij weinig gedaan in ’t kamp. Toch waren wij blij dat wij weer naar Kaatsheuvel in ’t oude kwartier mochten gaan.

Den 8 juli kwamen we in Kaatsheuvel terug, maar al spoedig moesten we weer verhuizen, de 13 juli naar Oosterhout. Vandaar ging ik des anderen morgens direct met 18 dagen hooiverlof. Eerst 2 uur loopen naar Breda met de volledige uitrusting. Te Leeuwarden had ik een blijde ontmoeting. ’t Was een drukke 18 dagen, doch heel gezellig doorgebracht.

Tot spijt kreeg ik de 31ste juli antwoord op mijn verzoek van 10 dagen verlening een telegram dat dit niet zou worden toegestaan, dus dienzelfde dag nog weg en kwam des avonds te half tien weer in Oosterhout aan. Mijn kwartier was daar slecht in een herberg bij Kanters.

’t Dorp op zichzelf was mooi, dees bewees wel het aldaar wonen van de commandant van ’t Nederlandsche Leger, generaal Terwischa
[19]. Gelukkig was ook daar een klein militair tehuisje doch toen we de 1ste augustus weer verhuisden naar Kaatsheuvel naar ’t oude kwartier had ik van Oosterhout niet veel plezier gehad.

Van 1 tot 14 augustus 1916 ben ik met permissie geweest, om deel te nemen aan ’t scheren. Toen was mijn broer voor het eerst thuis met verlof, dus was dit voor ons allen een rijke dag, om in gemeenschap gezamenlijk op te gaan aan den disch des avondmaals. De 25ste augustus ging ik weer met 4 dagen periodiek verlof. Ook toen mocht ik alles thuis weer in besten welstand en gezondheid ontmoeten.

De 17de september weer 4 dagen en de 21ste kregen we een 8-daagsche oefening, troffen mooi weer zoodat alles best afliep. De 30ste september ging ik met 2 dagen permissie maar kreeg een telegram achterna voor 10 dagen verlenging wat dan mijn najaarsverlof was.

Daarna moest ik in St. Michielsgestel terugkeren en kwam de hele compie in een school. De 16de oktober 1916 kregen we weer een 4-daagsche oefening en troffen toen slecht weer met veel regen zoodat deze oefening niet tot zijn recht kwam. De 20ste en 21ste moesten we met z’n tienen naar Goirle de handgranaat gooien, welke dan ontploften zoodat de scherven ons om de ooren vlogen, voorwaar een gevaarlijk baantje.

De 22ste oktober 1916 ging ik weer met 4 dagen verlof. De 27ste vertrokken we uit de school en kregen inkwartiering met 8 man bij W. vd Ekart. Ook hier was een militair tehuis. De 4de november kreeg ik weer 9 dagen extra en pas van te voren de tijding van mijn broer dat ie afgekeurd was voor den dienst. Dit alles stemde mij tot groote vreugde.

Daarop volgde dat we de 29ste november gezamenlijk als vrienden en vriendinnen naar de meting te Leeuwarden
[20] zijn geweest, welke dag door de begunstiging van mooi weer en andere bizonderheden mij nooit meer zal vergeten en mij tot de grootste vreugde en hoogste geluk heeft gebracht. Op al deze weldaden gezien, kon ik niet anders, hoewel de druk der mobilisatie nog steeds voortduurde, God loven en prijzen met een dankbaar harte en in ootmoed tot Hem naderen om Zijne verdere bijstand.

Den 18de november 1916 ging ik weer met 5 dagen verlof en de 9de december kreeg ik 14 dagen, doch moest ik tot spijt kort voor de kerstdagen terug. Den 6de januari kreeg ik weer verlof tot de 21ste. Den 16de was ’t moeders verjaardag, waar alle broers en zusters kwamen te feliciteren, behalve broer J die niet thuis mocht komen. Dit verlof meer dan dubbel genoten, bovenal van 13 tot de 18de. Onvergetelijk.

Van 3 tot 18 februari 1917 weer verlof genoten. Ook toen veel genoten ook mede van ’t schaatsenrijden. Tot ons aller spijt werd moeder toen erg ziek en bleef de eerste tijden zwak, doch beterde langzamerhand weer aan, zoodat ik nog welgemoed weer wegging want het was nog vrede.

In maart van de 3de tot de 18de weer verlof gehad en veel genoten, het had toen opnieuw hard gevroren zoodat we de 10de maart nog met 13 ledige melkkannen de Ee langs liepen
[21]. Van 31 maart tot 15 april 1917 weer thuis geweest, ook ditmaal dubbel genoten, in ’t bizonder van de 7de tot de 10de. Van 28 april tot 13 mei weer verlof gehad, ook ditmaal zeer genoten, vooral de 8ste mei met een bruiloft te Leeuwarden.

Van 26 mei tot 1 juli 1917 ook thuis geweest en kon ik na plezierige hooiing ’t laatste mee binnen halen. De 24ste mei zijn we verhuisd naar Oisterwijk bij een schoenmaker A. van Keulen. Van 14 juli tot 29ste weer thuis geweest. Evenzo van 12 tot 26 aug, ook dit was voor mij een onvergetelijk verlof omdat er iemand bij ons was uit logeren. In september verhuisd naar Oosterhout, kwartier Stadhouders.

In de maanden september en october eveneens met 14 dagen verlof geweest, alzoo in november. De 18de verhuisden wij naar Steenbergen, 2 dagen reizen. Wij sliepen 1 nacht in Zevenbergen en de 18 november kwamen wij in Steenbergen aan.

Na veel moeite kreeg ik een best kwartier alleen, hetwelk ik zelf had uitgezocht. De man genaamd Jozef van Loon (Blauwstraat) was varkenshandelaar, ook slachte hij op zijn tijd zelf een vet bargje, zoodoende kreeg ik daar veel spek en wat meer van een varken afkomstig was. Ik moest ditmaal bijna 4 weken wachten met verlof.

De 11de december 1917 verhuisden wij naar Halsteren
[22]. Ook daar heb ik zelf een beter kwartier opgezocht en kwam te liggen G v d Zande (St Antoniusmolen). Ook daar ’t buitengewoon naar den zin gehad. Van 15 tot 28 dec weer met verlof geweest.

In Halsteren kwam ik bij de telefoondienst, dit baantje voldeed mij goed, evenals het sijnen dat ik in Vucht had geleerd. Op 8 januari verhuisden wij weer naar Oosterhout, waar wij 3 dagen over reisden, eerst geslapen in Roosendaal, daarna in Zevenbergen en in Oosterhout kwam ik weer in ’t zelfde kwartier als voorheen.

De 12de januari 1918 ging ik weer met 14 dagen verlof. Ik kreeg ditmaal niet een beste reis, want wij hadden veel te weinig eten mee op reis, zoodat ik, daar er ook nog veel sneeuw lag, met moeite ben thuisgekomen, maar heb daarna zoveel snert gegeten als nooit tevoren.

Omdat ik voor de maanden februari en maart niet landbouwverlof mocht hebben ging ik 16 februari met een week periodiek verlof tot 23 februari. De eerste koekalfjes werden gevangen, het viel mij des te zwaarder om weg te gaan daar ik wist de eerste weken niet meer thuis te zullen komen.

Alle dagen werd met de grootste nieuwsgierigheid naar ’t bericht uitgezien in de courant wanneer militielichting 1915 af zou zwaaien en ja hoor eindelijk de 8ste maart stond het officieel in de courant dat we tusschen 8 en 13 april 1918 behoudens onvoorziene omstandigheden in het genot van onbepaald klein verlof zouden worden gesteld. Onze vreugde hierover was zeer groot en om beurten lazen wij het verscheidene malen hardop voor.

De 19 maart 1918 verhuisden wij naar ’s Hertogenbosch en kwamen te liggen in de St Jacobs kazerne
[23]. De vorige dag echter mocht ik met de trein er naar toe, dus was ik gelukkig, want van Oosterhout naar Den Bosch was een ruime dag loopen.
 
St Jacobs kazerne - 's Hertogenbosch (Bron: www.legerplaats.nl)

Het kazerneleven beviel ons tamelijk, wij hadden het gemakkelijk en kregen nog al eens de gelegenheid onze vroegere kwartieren weer op te zoeken. Ik moest ditmaal 5 weken wachten voor dat ik weer met verlof ging. De 30ste maart 1918 ging ik nog eens voor ’t laatst met een week verlof.

Ook dit verlof in bizondere mate genoten en dit te meer, daar het juist Paschen was en ik de grootste vreugde mocht smaken die een jongeling om die leeftijd kan genieten, namelijk mijn verloofde 3 nachtjes aan huis te hebben, zodat we samen genoten van de wederliefde die onder elkaar in ’t ouderlijk gezin gevonden werd, ja ’t is om nooit weer te vergeten
[24].
 
 
Rienk Prins met zijn verloofde Akke Reitsma (November 1918)

Na ’t verlof moest ik terugkomen in Halsteren, daar kwam ik nog voor 3 nachten te liggen bij J. Gosen, arme luidjes doch een goed kwartiertje. In Bergen op Zoom werd des zondagsavonds met de vrienden van 1ste battaljon afscheid gehouden, en elkaar nogmaals hartelijke woordjes toegesproken en ’t beste gewenst. De 8ste april werd het overtollige goedje ingeleverd en na een pluimpje van de compagnie-commandant zwaaiden we 9 april 918 af.
   
 
Sculptuur van onbekende maker, aandenken van Prins aan
zijn mobilisatie-periode (thans in bezit van zijn zoon Sieds Prins)
 

Onze vreugde was zeer groot, vooral ook thuis. De danktoon kon dan ook niet achterwege blijven, nadat ik 3 jaar en 4 maanden gediend had, 29 maal verhuisd en 52 maal met verlof geweest en nu gezond weer thuisgekomen. Deze uitte zich dan ook een ieder persoonlijk voor zichzelven en gezamenlijk in ‘t zingen van ‘t psalm

Komt luistert hoe gij godsgezinden
Gij die den Heer van harte vreest
Hoor wat mij God deed ondervinden
Wat Hij gedaan heeft aan mijn geest
‘K sloeg heilbegerig ’t oog naar boven
Ik riep den Heer ootmoedig aan
Ik mocht met mond en hart hem loven
Hem die alleen mij bij kon staan

14 april 1918 Sijbrandahuis.
Burger R.P Prins
[25].  

Noten
[1] Met dank aan Hans R. Holdijk - webmaster www.legerplaats.nl/hoorn die toesteming verleende voor de plaatsing van enige foto's in dit artikel.
[2] Prins gebruikt de veerdienst Stavoren – Enkhuizen over de voormalige Zuiderzee.
[3] Rindert van Dellen was afkomstig uit de gemeente Kollumerland. Na zijn huwelijk verhuist hij naar het dorp Stitswerd in de provincie Groningen.
[4] Zie www.legerplaats.nl/amersfoort
[5] Ds. H. Teerink, gereformeerd predikant te Amersfoort
[6] Ds. A.M. Donner (1857 – 1937), gereformeerd predikant te Amersfoort
[7] Ds. O. de Roos (geboren 6-4-1865) gereformeerd predikant te Rinsumageest vanaf 27 mei 1900
[8] Prins werd ingedeeld bij de 1e compagnie, 1e brigade, 9de Regiment Infanterie (het Friese regiment), onderdeel van de Vierde Divisie van het Veldleger.
[9] Het ging hier om het pand van de Stoom Walzen Meelmolen en Graanhandel H. Bruyelle aan de Spoorlaan te Tilburg. In dit pand werden 230 militairen ingekwartierd.
[10] In verband met de komst van honderden gereformeerde militairen naar de garnizoensstad Tilburg werd er in 1915 een noodkerk gebouwd aan de Nijverstraat. Deze locatie werd ook gebruikt voor de opvang van de militairen en werd in 1918 opgeheven en gesloopt. De foto is afkomstig van www.historietilburg.nl
[11] Ds. J. de Vries (1879-1952) kwam in 1910 als gereformeerd predikant naar Tilburg. Hij woonde aan de Lange Nieuwstraat 57 te Tilburg. Tijdens de mobilisatie was hij ook belast met de zorg voor honderden gereformeerde militairen in Tilburg. Hij was tevens secretaris/penningmeester van het comité voor militairen in Noord-Brabant en Limburg, gevestigd aan hetzelfde adres. In het dagboekje van Prins bevindt zich een los vel waarop de laatste periode van zijn mobilisatie is beschreven. Dit vel is geschreven op postpapier van dit comité.
[12] Tot mijn spijt is het (nog) niet gelukt deze foto op te sporen.
[13] Prins gebruikt in zijn dagboek een aantal malen de afkorting NB omdat hij de naam van betrokkene niet kent of niet bekend wil maken.
[14] Traditionele Friese volksspelen.
[15] Vermoedelijk te Spang-Capelle. De aldaar bestaande Zuidhollandsedijk werd in het verleden ook Loonsche Dijk genoemd. Prins was hier ingekwartierd vanaf 3 september 1915 bij boer W. Smits
[16] Prins doelt hiermee op Den Draad, aangelegd door de Duitsers in 1915. Den Draad is een elektrische hoogspanningsversperring van ongeveer 200 km lang en 2 meter hoog. Deze draad liep over weilanden, landerijen, beken, dorpen en de rivier de Maas, van de Belgische kust tot aan het Drielandenpunt bij Vaals. De draad was aangelegd om het illegale verkeer van mensen (spionnen, vluchtelingen, soldaten, oorlogsvrijwilligers) en goederen (smokkelwaar) tegen te gaan. Zie www.wereldoorlog1418.nl/elektrischen-draad
[17] Prins beschrijft hier wat later bekend is geworden onder het begrip “De alerte van 31 maart 1916”. Op 30 maart 1916 ontving de Nederlandse regering van de Duitse minister van Buitenlandse Zaken het bericht dat Groot Brittannië een invasie in Nederland voorbereidde. Als reactie werd het Nederlandse leger in de hoogste staat van paraatheid gebracht. Enkele dagen later reageerde de Duitse regering met de mededeling dat ze zeer verheugd was dat Nederland zijn neutraliteit tot het uiterste zou verdedigen en dat de informatie “wellicht toch niet zo betrouwbaar was als eerst gedacht”. De oorlogsdreiging was uit de lucht, maar om politieke redenen liet de Nederlandse regering de genomen maatregelen voorlopig ongewijzigd. De (achteraf gebleken niet bestaande) oorlogsdreiging had een groot voordeel. De onvrede in het land over de mobilisatie was sterk toegenomen en er was een toenemende roep om demobilisatie. Bovendien had het anti-militarisme de wind in de zeilen door het dienstweigeringsmanifest en de strafprocessen tegen de initiatiefnemers daarvan. Door de alerte van 31 maart zat de schrik er bij volk en volksvertegenwoordiging weer even flink in en dat versterkte de positie van de regering in de handhaving van de neutraliteitspolitiek. Zie hierover ondermeer Paul Moeyes, Buiten schot, Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog, pagina 139ev
[18] Koningin Wilhelmina hield op woensdag 17 en donderdag 18 mei 1916 een inspectietocht in Noord-Brabant.
[19] Willem Hendrik van Terwisga (1861-1948) was van 1913-1915 commandant van de derde divisie en van 1915-1918 commandant van het veldleger.
[20] Prins doelt hier waarschijnlijk op de jaarlijkse provinciale bijeenkomst van gereformeerde jongerenverenigingen.
[21] De boerderij lag langs de Dokkumer Ee. Normaal werden de melkbussen per boot naar de melkfabriek in Dokkum gebracht.
[22] Ten westen van Halsteren ligt de West-Brabantse waterlinie (later: Stelling West Noord-Brabant). Dit is een militaire verdedigingslinie gebaseerd op inundatie. De West-Brabantse waterlinie wordt de oudste van Nederland genoemd en ligt tussen de vestingen Bergen op Zoom en Steenbergen. Vanaf Bergen op Zoom bestaat de linie achtereenvolgens uit de forten Moermont, Pinssen en De Roovere, de inundatievlakte het Halsterens Laag, de vesting Steenbergen en uiteindelijk fort Henricus. De linie is in in de Eerste Wereldoorlog uitgebreid ten zuiden van Bergen op Zoom om een eventuele aanval van Engeland af te kunnen slaan. Via Zeeland zou de Engels-Franse coalitie België en Duitsland gemakkelijk kunnen bereiken.
[23] Foto afkomstig van www.legerplaats.nl/shertogenbosch
[24] Op de foto Rienk Prins met zijn verloofde Akke Reitsma, geboren 4 juli 1896 te Tzummarum, overleden 22 augustus 1971. De foto is gemaakt in november 1918. Zij traden op 15 mei 1919 in het huwelijk.
[25] Uiteindelijk blijkt dit toch niet het einde te zijn van de militaire carrière van Prins. Hij is in november 1918 één van de honderden Friezen, voornamelijk uit het gereformeerde volksdeel, die opnieuw “gemobiliseerd” worden om naar Den Haag te gaan. Daar moet de dreigende revolutie van Troelstra de kop worden ingedrukt. Ook Rindert van Dellen gaat naar Den Haag. Beiden ervaren deze gebeurtenis als een hoogtepunt in hun leven, zoals ik uit de mond van hun zoons mocht optekenen. Rindert van Dellen blijft nog jarenlang lid van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm.

© 2011 - Kees Bangma. De auteursrechten van bovenstaand artikel berusten bij de auteur. Voor gehele of gedeeltelijke overname is dan ook uitdrukkelijk voorafgaande schriftelijke toestemming vereist van de auteur.
Ook vragen en opmerkingen kunnen via dit emailadres aan de auteur worden voorgelegd.

naar homepage



eXTReMe Tracker