terug naar Gedichten


Bij de onbekende soldaat

Een hoge zuil; en kransen met verdorde bloemen;
daaronder ligt de heilige soldaat.
Mensen die snel in tram of auto naderzoemen,
groeten met onverschillig-strak gelaat
en gaan voorbij.

Wie groeten zij? Ligt daar een generaal,
die zo per ongeluk es is gestorven,
toen een granaat daarginds kwam aangezworven
in d'anders toch zo veilig-verre zaal
achter het front?

Ligt daar een officier, die zich verblijdde
in de muziek van kogels en kanon?
Als hij zijn bijtende kommando's gaf, verspreidde
een nevel mensenbloed zich tot de zon
en doofde 't licht

Rust daar een koopmanszoon, die met zijn leven
de winsten van zijn vader heeft betaald?
Hij 's niet voor niets vermoord: de zaken geven
nog hoger dividend, dan werd behaald
voor dat men vocht.

Ligt daar een priester, die in woord en daden
de liefde heeft beleden, dag aan dag;
en is het deze mens vol van genade
die men hier nu als held vereren mag,
als held van haat?

Nee! nee! er ligt een jonge proletaar!
De kransen die daar dorren, zij ontwijden!
Hij wou de oorlog niet, hij wou niet strijden;
hij zag de waanzin en hij wist zo klaar
de schuldigen.

Hij spande wild zijn handen, en zijn geest
brandde hem in het lijf: hoe moest hij kiezen...
Hij kon niet winnen, hij kon slechts verliezen...
Geen andere uitweg is voor hem geweest
dan maar te gaan.

En in die hel heeft hij de dood gevonden:
fel ketste een granaat tot flarden vuur,
een reeks van mensen was een reeks van wonden;
over hen heen viel een verwoeste muur
en dekte hen...

Zijn laatste woord was en vergramde vloek
voor wie dit over d' aarde deden komen...
En juist zijn lichaam heeft men opgenomen
en met pompeuze praal in deze hoek
der hoofdstad bijgezet.

Een hoge zuil. Kransen met bleek-verdorde bloemen.
Daaronder ligt de heilige soldaat.
Mensen die snel in tram of auto naderzoemen,
groeten met onverschillig-strak gelaat
en gaan voorbij...


Brussel, Augustus 1928
Garmt Stuiveling (1907-1985)


Uit: Garmt Stuiveling - Elementen (Arbeiderspers, 1931) 

Stuiveling was nog kind toen de grote oorlog woedde. Hij was al tijdens zijn middelbare school periode lid van de AJC (Arbeiders Jeugd Centrale). Daar werd ongetwijfeld zijn antimilitaristische houding gevormd. Hij was dienstweigeraar en werd daarvoor twee jaren tewerkgesteld op het Centraal Bureau voor de Statistiek (1932-34). Hij bleef actief in de vredesbeweging. Na de Tweede Wereldoorlog werd hij hoogleraar Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam.


terug naar Gedichten