|
terug
naar Gedichten
Verwoesting
De dag verbleekt de wilde vlam
die als een ijl, doorschijnend spook,
verwonderd op de wereld kwam
in 't weefsel van haar dichten rook.
Heugt haar de aanbidding vreeze-diep,
die tot haar innigst wezen klom
toen haar de jonge menschheid riep?
- hoe blijft zij verre en woorde-stom.
Wie wijst haar nu op 't wereldrond
te midden van der volkren haat,
de menschenziel, de menschenmond
die zoekend tot haar wezen gaat?
Spreidt zij vernieling om zich heen
in 't heden, dat haar kluister brak,
blakert zij godgewijden steen.
verteert zij 't lage rieten dak,
haar onbegrepen aangezicht
blijft onbevangen, zonder schuld,
als zocht zij éénheid met het licht
dat als een kelk haar klaar omhult.
Zal niet door deze dagen gaan
de aanklacht van het zuiver vuur,
geketend ter onzaalger uur
aan woede en haat en blinden waan?
Uit: Augusta Peaux - Gedichten
(H.D. Tjeenk Willink & Zoon - Haarlem - 1918)
terug
naar Gedichten
|