|
terug
naar Gedichten
Een schip verzinkt...
Eén schaamtloos schot: het slagschip is gezonken,
Dat schatten droeg van schoone en sterke jeugd,
Der Moeders min, der trotsche Vaders vreugd
Wordt gelijk een dierenwerpsel verdronken.
En zij zwijgen: in ieder Land de Daders,
Zij zwijgen thans: in ieder Land de Dichters,
Maar zwijgend maken zij zich tot verraders;
Tot dienaars van verwaten onheilstichters.
Mijn Lied kan niet zwijgen op dezen dag,
Hier straalt de zon, daar drijven de geraamten
In schemerdiepten eener duistre zee.
Wreedheid der Volken, jammerlijk bejag,
Mijn wangen branden, mijn Lied rilt van schaamte,
Hoe slaat ge elkanders hart met woedend wee.
Uit: Jacob Israël de Haan - Liederen (Tijdzangen)
(Maatschappij voor goede en goedkope lectuur - Amsterdam - 1917)
Dit gedicht verscheen in 1914 in het tijdschrift De Beweging.
terug
naar Gedichten
|