|
terug
naar Gedichten
Oorlog in Palestina
De veldslag dreunt, wie zijn de strijders?
De mannen van des Lands Volk niet,
Geen zege voert hen als bevrijders
Naar hun gerecht gebied.
Waar de verwoede volken kampen
Tot in den Dood om sterk bestand,
Brengt ieders winst toch nood en rampen
Over mijn Stad en Land.
Elk volk kiest thans zijn kans en leuze,
En zoekt m eendracht waag en winst,
Mijn Volk verdeeld heeft kans noch keuze:
Wij zijn der velen minst.
Dit is de strijd: om land, om vaart,
Om heerschap over den Levant,
Oosten en West: doodsnood bezwaart
Ons eigenerfde Land.
De brand raast over rauwe velden,
Wat jaren schiepen heeft vernield
Eén dag, één slag, de trotsche helden
Des heirs vallen ontzield.
Nooit heeft trots en tucht zoo vereenigd
Elk volk van hart tot hatend hart,
Geen telt verlies, de hartstocht lenigt
Ieders verbeten smart.
Elk volk vereenigd? Neen: gescheiden
Over veel volken kampt er een,
Mijn Volk. Geen vreugd, zijn vreugd. Elk lijden
Is zijn bitter geween.
Nu strijden Joden tegen Joden,
Nu breekt elk man zijns makkers macht,
Die twintig eeuw voor drijvers vloden
Sterken der drijvers kracht.
Dit is het wreedste van het zwerven,
Dat makker tegen makker staat,
Elk volk sterft voor zijn eigen erven,
Wij sterven zonder baat.
Verbeten leed der wreede banschap,
Geen hart, waarin die smart niet schrijnt,
Als dag aan dag de beste manschap
Van't geliefd Volk verdwijnt.
In ballingschap wordt nooit verwonnen
De wreede overmacht van dit leed,
Eén Heil: als elk, strijdbaar, bezonnen,
Geen dag zijn Land vergeet,
Als elk hart tot elk hart saamhoorig,
Dit heil als eenig heil belijdt,
Beleeft schooner, sterker dan 't vorig
Een nieuw Rijk zijnen Tijd.
Na twintig eeuwen, twintig jaren
Van vaste trouw, van sterk bestand,
Dan schrijden onze kloeke scharen
Naar eigen Stad en Land.
De veldslag dreunt: wie zijn de strijders?
Des Lands eigen Volk, vreemden niet.
De zege voert hen als bevrijders
Naar hun gerecht gebied.
Uit: Jacob Israël de Haan - Het Joodsche lied
(Maatschappij voor goede en goedkope lectuur - Amsterdam - 1915)
Dit vers verscheen in 1915 in het tijdschrift De Beweging.
terug
naar Gedichten
|