terug naar Gedichten


Diepe verachting ...

Diepe verachting is in ons gekomen
Voor de bloedbruiloft in wereldzaal, -
En de vernedering: dat niet voorkomen
Werd dit aanzitten ten doodenmaal; -

Diepe verachting en de bitternisse
Dat wij den beker dronken van het bloed
En toch de hand niet vloekten, de gewisse,
Die beker doopte in den rooden vloed.

Afkeer van ons, die met ons denken reikten
Naar de vernietiging van evenman; -
Afkeer van ons, die met de daad bereikten,
Dat uit den schedel bloed vloot als uit kan.

Afkeer van ons, die leefden om te leven
Dit diep meedoogenloos verschrikt bestaan,
Waarin werd staal in mannenlijf gedreven
Bij slaande trom en wapperende vaan.

Afkeer van ons, die vaderlandsche zangen
Aanhieven uit een kinderlijken waan,
En als beschonkenen, daarin gevangen
Elkander stieten met de wapens aan.

Afkeer van ons, die sluipende beleerden
Eenzamen post op smallen heuvelkam.
Met klinkend schot den hoogen nacht beroerden;
O de gesmoorde kreet, die uit hem kwam.

Afkeer van onze oogen bloedbeloopen,
Van onze lijven in soldatenpak,
Van onze knieën, die langs heuvels kropen,
Van onze vuisten waar het mes uitstak.

Van ons verstand afkeer, waarmee wij wisten
Te maken het verdragende kanon,
De handgranaten en de duizend listen
Waarmee de haat op nieuwe moorden zon.

Van ons bestaan afkeer, van onze monden
Gestadig drupt een gallig gelig vocht,
Wij proeven neerslag, die wordt afgezonden
Op onze tong, uit donkre slangenkrocht.

O Socialisme, ooit aan ons verschenen
Licht, dat de herleving heeft beloofd,
Kom haastiglijk, verschijn, want wij versteenen,
Stil staat ons bloed en lichtloos wordt ons hoofd.


Uit Opstandige liederen - Derde deel der liederen van A. van Collem
uitgegeven door C.A.J. van Dishoeck te Bussum - 1919



terug naar Gedichten