|
Vluchtelingen in Nederland
Mobilisatie-herinneringen
van luitenant-generaal
W.H.
van
Terwisga - oud-commandant van het Veldleger
|
|
[...]. Het gebeurde in den nacht van 9 October 1914.
Naar mijn Stafkwartier Oudenbosch terugkeerende uit
Putten, waar wij op den Huzarenberg de gebeurtenissen
bij Antwerpen (het bombardement) hadden waargenomen,
vond ik op het stationsplein te Roosendaal volle
verlichting en veel drukte.
In het station gaande om naar de oorzaak van de agitatie
te informeeren, was zulks spoedig zeer duidelijk: de
perrons, wachtkamers, alle ruimten waren gevuld met
Belgen; duizenden mannen, vrouwen, kinderen, met
huisraad en allerlei - blijkbaar inderhaast bij elkaar
gegrepen - voorwerpen. Juist stoomde weder een trein met
vluchtelingen het station binnen. Die trein werd weer
door andere gevolgd! Antwerpen loopt leeg, zeide men
mij.
Te Roosendaal had zich, met lofwaardigen spoed, een
Comité gevormd om die menschen te helpen, te voeden,
etc. Een bagageloods was inderhaast ingericht voor
verblijf van vrouwen met kinderen. Alle bakkers waren
aan het werk gezet, want het voorhanden brood was tot de
laatste kruimel verbruikt. Melk was niet meer
voorhanden. In één woord, men had het gevoel vast te
loopen.
Toen ik op het perron verscheen werd ik door dat Comité
dadelijk belegerd met verzoek te willen helpen. De
eerste hulp mijnerzijds was een telegram aan den
Directeur van het Etappen- en Verkeerswezen te Rotterdam
met verzoek spoedig te zenden 10.000 rations brood, een
paar honderd kilo's boter en zooveel melk als gemist kon
worden. Het zal ongeveer 2 uur in den nacht geweest
zijn.
En toen ik den volgenden ochtend, naar de grens gaande,
weer Roosendaal passeerde en aan het station ging zien
hoe daar de toestand was geworden, kwam het nog altijd
actieve Comité mij bedanken: reeds om half zes had men
wagons uit Rotterdam gekregen met ruim de hoeveelheid
die ik gevraagd had, zoodat men met man en macht had
kunnen broodsnijden, boterham-smeren en beleggen (kaas),
en de hongerige Belgen kon spijzigen.
De Kolonel, Directeur van het Etappen- en Verkeerswezen,
dien men met dat telegram had gewekt, had dadelijk het
noodige verricht, met het zooeven vermelde resultaat.
Voor den troep voor welken de wagons waren bestemd werd
dadelijk een andere voorraad geladen, zoodat ook in den
verplegingsdienst daarbij geen stagnatie ontstond.
[...].
[...]. Nu kom ik nog eens op de vluchtelingen terug.
Zooals ik heb gezegd, begaf ik mij in den ochtend van
den dag na het bombardement van Antwerpen weder van mijn
Stafkwartier, via Roosendaal naar de grens (Putten).
Zulks naar aanleiding van ingekomen berichten,
vermeldende, dat Belgische vluchtelingen in zeer grooten
getale bij Putten en Ossendrecht over onze grens kwamen.
Ik zal daarvan geen al te uitvoerige beschrijving geven.
Alleen vermeld ik, dat hetgeen men te zien kreeg elke
vooraf gemaakte voorstelling verre overtrof in omvang en
in tragiek. Man kan zich een klein denkbeeld ervan maken
als ik zeg, dat ik, hoewel ik gaarne zoo spoedig
doenlijk aan de grens wilde wezen, over het traject
Hoogerheide-Putten (ongeveer 10 km) met den auto ruim 2½
uur heb moeten doen.
De weg was eenvoudig over de volle breedte gevuld met
menschen, vee, wagens, etc. Die wirwar strekte zich uit
zoover als - op rechte weggedeelten - het oog reikte. De
auto moest zich letterlijk door dat kluwen heenwringen!
En naast den weg, in de bosschen, hadden zich massa's
neergeworpen; velen, die niet verder konden, maar ook
velen, die tevreden waren op Neerlands bodem veilig te
zijn beland en die wilden afwachten hoe het nu verder
zou gaan. Er waren er, die zoozeer in de situatie
berustten, dat zij de kaarten voor den dag hadden
gehaald en kalm een partijtje zaten (of lagen) te
jassen!
Een schrille tegenstelling met de ellende, het bitter
lijden en de wanhoop die bij de meesten op het gelaat
lag. Een tegenstelling ook met het leed dat sprak uit
zoovele papiertjes, die aan de boomen waren geprikt en
waarin kinderen hun ouders zochten of ouders hun
kinderen, waarin werd medegedeeld waarheen men verder
was gegaan, in de hoop elkander weer te vinden.
In dat kluwen menschen was het dien lieden niet doenlijk
elkander weer te vinden; van achter opgestuwd door
steeds nieuwe, opdringende scharen wanhopige menschen,
moest de stroom verder gaan. De Informatiedienst van het
Roode Kruis weet hoeveel jaren het voor sommigen heeft
geduurd voor en aleer men elkaar weer had gevonden!
Zoo was het op den weg van Antwerpen over Cappellen en
Putten, zoo was het ook op den weg, die van Antwerpen
over Zandvliet en Ossendrecht noordwaarts voert. Die
beide wegen vloeiden samen in Hoogerheide in een
betrekkelijk nauwe straat, om daarna zich weer te
splitsen: een weg noordwaarts over de Stalen brug naar
Bergen op Zoom; een andere weg over Huybergen, meer
oostwaarts naar Wouw.
In Hoogerheide moest het noodzakelijk tot een fatale
stremming komen. Het was noodig daar in te grijpen. Een
hulpweg, getraceerd door een buiten ten Oosten van
Hoogerheide, gaf gelegenheid om den van Putten komenden
stroom, buiten Hoogerheide om, naar den weg over
Huybergen te leiden; waardoor het defilé Hoogerheide aan
den uit Ossendrecht komenden stroom kon worden
overgelaten.
Voor wie deze instrooming niet in den aanvang heeft
gadegeslagen, is 't eenvoudig onmogelijk zich een
voorstelling te maken van den daar doorleefden toestand
en van den angst en de ellende die daar door die
menschen werd geleden.
Ik spreek niet over de velen, die daar zijn bezweken op
of naast den weg; niet over de (niet minder dan 5)
bevallingen op den openbaren weg bij Putten; niet over
den nacht, misschien wel door honderdduizend grijsaards,
mannen, vrouwen, kinderen doorgebracht in de bosschen
met geen andere beschutting soms dan een oude parapluie
en als voeding niet meer dan datgene wat men inderhaast
had samengepakt bij de onverwachte vlucht. Het was
eenvoudig onbeschrijfelijk.
Alle langs den weg wonende Nederlanders gaven wat zij
missen konden; gaven brood, koffie, melk. Maar die hulp
liep vrij spoedig ten einde, gezien het overgroot aantal
vluchtelingen. Ja, spoedig kwamen ook uit onze
binnenprovinciën hulpvaardige lieden met brood en
versnaperingen. Het werd haast een wedstrijd in het
weldoen. Doch het zeer vele dat meegebracht werd, was
als een druppel op een gloeiende plaat. Er was
organisatie noodig.
Het is mij meermalen gebleken, dat men zich geen
voorstelling heeft gemaakt van het aantal Belgen, dat in
die enkele dagen is komen binnenstroomen. Ik schatte het
op ruim een millioen. Zij zijn niet geteld. Maar wel heb
ik doen tellen (turfschrijven!) toen een deel is
teruggegaan: na een week waren er ongeveer 250.000 over
de grens gegaan om hun woonplaatsen weer te gaan
opzoeken.
Een andere aanwijzing voor 't aantal ervoer ik, toen ik
den 12den Oktober in opdracht onzer Regeering) ter
bespreking met het Duitsche Commando te Antwerpen was.
Bij den tocht daarheen reed ik door Brasschaet: alle
luiken gesloten, op de straat geen kind of kraai. En in
Antwerpen zelf, waar op verscheiden plaatsen nog rook
uit getroffen huizen opsteeg, was geen burger, geen
vrouw, geen kind te zien; slechts hier en daar een
groepje soldaten en ergens een muziekkorps, dat speelde
voor de boomen en de musschen!
Heel de bevolking van de groote havenstad en van
al de kleine plaatsen in de omgeving, heel de
‘agglomération d' Anvers et ses environs’ was over onze
grens verdwenen. Men kan zich den toestand
misschien nog beter voorstellen, indien men bedenkt, dat
in het stadje Bergen op Zoom, waar alle scholen,
theaters, vereenigingslokalen, zelfs kerken, volgepropt
waren om zooveel doenlijk onderdak te verschaffen, naar
schatting nog 40.000 menschen den nacht op straat
doorbrachten! Terwijl, zooals reeds gezegd, de bosschen
nog vol bivakkeerende lieden waren en de stroom reeds
een paar dagen landinwaarts was gegaan.
Wij allen waren vol zorg over wat zou kunnen geschieden.
Gelukkig, er is geen brand uitgebroken. Dat de velden en
kippenhokken het wel hebben moeten ontgelden en dat
menige melker 's morgens weer met leege emmers
huiswaarts kon gaan omdat hij achter het net vischte,
was minstens genomen heel verdrietig, maar toch
begrijpelijk, vermits een massa met leege magen er nu
eenmaal geen principes op nahoudt, er althans niet stijf
aan vasthoudt!
Zooals hiervoren gezegd: er was organisatie noodig. Door
de Intendance en den Geneeskundigen Dienst moest helpend
worden ingegrepen. Terwijl het noodzakelijk was - ter
versterking van de voor die overweldigende taak niet
berekende Marechaussée, Rijks- en Gemeentepolitie - een
speciale verkeers- en veiligheidspolitie (zoowel te voet
als te paard) in te stellen. Deze moest door den troep
worden geleverd; waarbij (het is wel overbodig zulks te
vermelden) de eisch van voortdurende strijdvaardigheid
geen moment uit het oog mocht worden verloren. [...].
[...]. Een andere bijzonderheid zal den lezer wel
interesseeren. Ik bedoel die betreffende het Belgische
spoorwegpersoneel, hetwelk, ten getale van (naar ik
meen) 1500 hoofden (vrouwen en kinderen inbegrepen) zich
op het stationsemplacement Roosendaal had genesteld. Het
was met al de treinen vol vluchtelingen over Esschen
Roosendaal komen binnenrollen en was daar gebleven.
Zij hadden zich heel origineel, maar goed, onder dak
gebracht. Voor elke een of twee gezinnen hadden zij een
goederenwagen in beslag genomen en, door het in gebruik
nemen van de kussens uit de 1e en 2e klasse rijtuigen
der personenwagens, hadden zij daarin behoorlijke
legersteden ingericht. Een potkacheltje, voor warmte en
etenbereiding, in iederen goederenwagen maakte, dat het
er, ondanks het jaargetijde, naar behooren was uit te
houden.
Voor de voeding zorgden zij zelf; dat de ‘omtrek’ die
wel in hoofdzaak leverde en dat de klachten van
niet-verrekening niet altijd ongegrond waren, dat ook de
kolenvoorraad op het stationsemplacement weldra bewaking
noodig had, zal ik laten rusten. Het was een interessant
geval; maar voor den stationschef en den burgemeester
was deze kolonie (die zich weldra ‘georganiseerd’ had
onder een ‘bestuur’) heel lastig.
Aan het verzoek van de Duitsche autoriteiten om terug te
keeren hadden zij geen lust te voldoen. Toch moest aan
dien toestand een einde komen. Dat einde kwam dan ook;
voor hen heel verrassend!
In een nacht werd - in alle stilte - door een compagnie
het geheele terrein afgezet, terwijl bij elken
goederenwagen een post werd geplaatst. De goederenwagens
waren al (onder een of ander voorwendsel) aan elkaar
gekoppeld. In alle stilte werd aan den aldus gevormden
trein een locomotief gehaakt en - toen alle wissels goed
waren gesteld - begon opeens die trein van logeerwagens
te rollen en zagen de plots ontwaakte spoorwegmannen en
hun gezinnen hoe zij, in den duisteren nacht, naar een
onbekende bestemming werden vervoerd. Ik meen dat zij te
Oldenbroek zijn beland.
De stationschef slaakte een zucht van verlichting. En
niet hij niet alleen! [...].
▬
meer over
vluchtelingen klik hier
|
|
▬
Personalia
Willem Hendrik van Terwisga (1861-1948)
Luitenant-generaal W.H. van Terwisga was tijdens de
mobilisatie van 1914 commandant van de
IIIde Divisie. In
1915 werd hij benoemd tot Commandant van het Veldleger,
welke functie hij de rest van de mobilisatieperiode
vervulde.
In het Herinneringsboek 1914-1918 van de Nationale Bond
‘Het Mobilisatiekruis’ (1939) kijkt hij
uitgebreid terug op deze
mobilisatieperiode. Het fragment dat hierboven is
weergegeven had oorspronkelijk geen titel.
|
|
|