|
Bezoek
aan een soldatenkerkhof
Reportage van oorlogscorrespondent Izak Samson |
|
Noord-Frankrijk.
Eenige dagen heb ik rondgedoold in het gebied van den
volstrekten dood. Ik was er toe gekomen om eenige
soldatenkerkhoven in de legerzone te bezoeken. Hier mist
men alles wat op de gewone kerkhoven het oog boeit.
Hier geen praalgraven of monumentale grafkelders.
Voorzoover er nog iets van dien aard was op de bestaande
doodenakkers, heeft het moderne geschut alles tot gruis
verpuind. En toch, of juist wegens het gemis van die
gewone praal der doodenakkers, maakt zoo'n
soldatenkerkhof een machtigen indruk. Het spreekt tot
ons veel machtiger en slaat dieper in ons gemoedsleven
dan een gewoon kerkhof.
Een gewoon kerkhof heeft nooit eerbiedige gevoelens bij
mij opgewekt. Doch hier, voor die onafzienbare rijen
eenvoudige houten kruizen, met nummers en letters, boog
ik me ter aarde, als wilde ik beluisteren de stem dier
velen, de stem voor eeuwig verstomd. Maar niets, niets
was er te hooren, dan altijd weer het kanon dat nieuwe
slachtoffers maakte.
Hier beving eerbied me voor al die duizenden die waren
ondergegaan bij de verdediging van een door hen heilig
geachte zaak. Hier lagen ze vereenigd, die
gemeenschappelijk duizenden gevaren trotseerden en bij
tientallen te gelijk den dood vonden - den dood, om
anderen te doen leven. Want zoo ziet men het hier.
Hoe langer deze oorlog duurt, hoe moediger men ten
strijde trekt. En wanneer men de kerkhoven hier bezoekt,
verstaat men die taal. Men wil niet, dat al die offers
voor niets zijn gebracht. Men wil vrede, maar men wil
vóór alles vredeszekerheid. Men wil niet andermaal in
afzienbaren tijd weer de bloem der natie verscheurd en
verminkt ten grave brengen.
En als men die cijfers leest, zoo welsprekend, die jonge
leeftijden! Men steekt het hier heusch niet onder
stoelen en banken, dat Frankrijk zeer zware offers
bracht en zoo noodig nog brengen zal. Doch men acht het
plengen dier offers overwaardig. Zoo raakt men aan het
peinzen op die plaats des doods.
Dezer dagen hoorde ik het denkbeeld opperen om na den
oorlog een doodenboulevard aan te leggen van de Noordzee
tot Belfort, midden door Frankrijk. Ik weet niet of het
er toe zal komen. Zoo ja, dan zou ik toch willen
voorstellen, dat men de graven langs die boulevard even
eenvoudig aanlegt als ze nu op de soldatenkerkhoven
zijn. Die soberheid is een machtiger gedenkteeken dan
welk monument ook.
Dat men de steen, het hout, het marmer en al wat dienen
kan, gebruike om het verblijf der levenden te
veraangenamen. Dat men er lusthoven mee gaat bouwen voor
de verminkten en tuinen en paviljoenen voor de
oorlogsweezen. Dat dus de levende slachtoffers van den
wereldoorlog de troetelkinderen worden van ons allen.
Die boete mogen we tenminste allen wel doen. Hun leed
moet niet verzwaard worden door materiële zorg en dient
verzacht te worden door meegevoel. Voor zoo ver ik kan
oordeelen, zal men hier in die richting werkzaam zijn.
Wat zal ik u overigens verder vertellen van mijn
bezoeken aan die plaatsen des doods? 't Is waar, er
groeien bloemen en er is groen op die graven. Vrienden
en familie komen soms de graven sieren en deden uit de
aarde die den geliefden doode dekt, weer leven
ontspruiten. Hier en daar vindt men kransen van
verwelkte bloemen of een eenvoudige versiering. Dit
alles spreekt van diepgevoelde piëteit.
Hier deed men het niet formeel. Hier strooide men
bloemen met èigen hartebloed, hier drenkte men den grond
met oprecht gemeende en lang teruggehouden tranen. Wat
moet het gevoel voor eigen land en liefde voor eigen
rechtsgebied diep zitten om dit alles te kunnen blijven
doen. Zoo is het dan toch waar, dat Frankrijk zich voelt
als één gezin, als één familie. Hier getuigen de dooden
ervan. En de overlevenden houden die getuigenis in eere.
Zoo had ik uren doorgebracht te midden der graven. De
kruisen, vaak van ongeverfd hout, spraken een duidelijke
taal. Maar ook sprak er uit den vasten wil tot een nieuw
leven. Een nieuw leven, niet individueel, doch als
natie. Men wil eens en vooral rustig kunnen bouwen aan
het huis des vredes.
Intusschen maait en oogst nog de dood. En nog maar
weinige honderden meters ben ik van het groote kerkhof
weg of ik zie weer de deinende, levende rangen die
opgaan naar het front. Langs wegen die 10 tot 20
centimeter onder water staan, marcheeren ze met vluggen
pas. De raderen der kanonwagens spatten ons het
modderwater om de ooren, doch niemand moppert, niemand
vindt het erg.
Men denkt er niet aan voor het water te wijken, evenmin
als straks voor het vuur. En overal klinkt het
kanongeluid op, als wilde het ons herinneren, dat de
vrede er toch nog niet is, en voorshands wel niet zal
komen. Misschien als de velden groen en de boom en
kleurig van bloesem zijn? We zullen zien. |
|
▬
Personalia Izak Samson (1872-1928)
Een van de Nederlandse verslaggevers die indertijd voor
verschillende bladen vanaf het front als ooggetuige verslag
gedaan van de gruwelen van de oorlog was Izak Samson. Hij
was in de loop van zijn leven behalve als journalist, ook
werkzaam als diamantbewerker, vertegenwoordiger in
alcoholvrij bier en boekhandelaar.
Izak Samson was een overtuigd socialist en anti-militairist
en schreef voor Het Volk, het Algemeen Handelsblad en Het
Nieuws van den Dag.
De op deze website gepubliceerde stukken van Samson zijn
afkomstig uit Brieven, indrukken en beschouwingen door een
neutraal journalist aan het Westfront der Geallieerden
gedurende de jaren 1914, 1915, 1916, 1917 (Amsterdam 1917).
Oorspronkelijke titel van bovenstaand fragment: 'Op
de grens van twee werelden'. |
|
|