naar homepage - naar ooggetuigenpagina


Duitse vluchtelingen in Roosendaal 1914
Fragmenten uit het dagboek van een Roosendaler

Woensdag, 5 Augustus 1914
De toestand wordt hachelijk. Aanhoudend komen heele karavanen Duitschers over Nispen naar het station. Slechts enkele treinen rijden, zoodat de massa niet vlug kan doorgezonden worden. Heel het Stationsplein is vol menschen, voertuigen en bagage.

Een telegram meldt, dat door Engeland officiëel de oorlog aan Duitschland is verklaard. De angst van vele inwoners wordt grooter. Het wordt een Europeesche oorlog, nooit gekend en de rampen, daaruit voortkomend, niet te overzien.

Vandaag is wederom geen pasgeld te krijgen. Heel den dag komen weer drommen van menschen de grenzen over. Tegen negen uur 's avonds ga ik met m'n vrouw naar het station. Bij Van Poll is de straat zwart van menschen, om de telegrammen te lezen en ze druk te bespreken. Men ziet zoo troepjes van tien à twaalf personen; één in 't midden: de man die het wèèt.

Met een benijdenswaardige zekerheid weet hij precies hoe dik de muren onzer forten zijn, hoe juist onze officieren kunnen richten, wat Duitschland zal doen als dit of dat gebeurt, en hoe broederlijk Frankrijk en België den leelijken Pruis op zijn snoet zullen slaan. Alles gaat gepaard met de noodige zwaaiingen van armen en beenen, vooral wanneer er een uit het groepje het waagt ook zijn opinie, niet strookend met die van den redenaar, bekend te maken.

Wij spoeden ons naar het station. Molenstraat en Brugstraat zijn vol menschen; alle koffiehuizen zijn gevuld met bezoekers; 't is prachtig weer en iedereen zit aan de deur, druk den toestand besprekend.

Op het Stationsplein een ongekende drukte: af en aanloopen van vluchtelingen, waarvan de meesten reeds onderdak hebben, doch nu komen informeeren of hunne ongelukkige lotgenooten ook reeds geborgen zijn.

We gaan de vestibule binnen en zetten ons even neer. Er schijnt juist een trein te zijn binnengeloopen. Daar komen ze aan de Duitschers, meest van een Joodsch type. Waarschijnlijk Polen. Zij zijn beladen met koffers, kisten, manden, zakken; meestal geïmproviseerde zakken.

Ik hoor er een in half-Vlaamsch half-Duitsch aan een politieman vragen: ‘Mogen we hier voorloopig blijven? We hebben voor minstens vier weken geld bij ons’. Een nette man vertelde, reeds dertig jaar in Antwerpen te wonen en nu met geweld uit z'n huis te zijn gedreven. Het Duitsche spionnenstelsel in België was daarvan de schuld.

We gaan door de wachtkamer op het perron. Wat daar te zien was, kan ik niet beschrijven, maar op een gegeven oogenblik zeg ik tegen m'n vrouw: ‘Kom, laat ons gaan: ik kan het niet langer aanzien’. Ik werd nu op mijn beurt vluchteling: ik vluchtte van het station weg, mij vast voornemende, niet meer te gaan zien, of ik moest kunnen helpen.

Die arme kinderen, opgejaagd als wild gedierte, liggen te middernacht op het station Roosendaal op een stoel of tegen den grond te slapen. Daar zitten moeders met kinderen van nog geen drie weken oud te wachten tot de trein zal doorgaan. Die vrouwen schreien en staren....

Geen woord wordt onderling gewisseld. Er komt slechts beweging in deze lustelooze massa wanneer een van hen een kind wat beter toedekt met het weinige, dat hun tot dekken is overgebleven. Die moeders, wat zijn ze bleek, afgemat, onrustig. De mannen reeds naar het slagveld, en waar moeten nu die vrouwen en kinderen blijven?

Wij wandelen zwijgend op en neer: ieder houdt zijne gedachten voor zich. Spoedig gaan wij naar huis. Onderweg zien we donkere massa's onder afdaken van huizen en in hoeken. 't Zijn vluchtelingen, die geen onderdak kunnen betalen en niet opgenomen zijn.

Kom vrouw, voordat ik zou gaan vloeken. O gij, Keizer van Duitschland, Koning van Pruisen, regeerend Vorst dezer ellendigen, - dus hun beschermer - wat hebt ge een vreemde opvatting van regeeren, dat is: beschermen, ten goede leiden. Gij, die zoovele jaren met den vredetak in de hand over uw rijk hebt geregeerd, gij, die deed denken, dat witte rozen aan dien tak zouden groeien: bloemen van vreugde en voorspoed; gij hebt met pijnlijke voorzichtigheid dien vredetak gevoed en verzorgd, opdat hij toch rozen zou voortbrengen, doch roode rozen: rozen van moord en onuitsprekelijke ellende.

En thans zijn deze bloemen door u van den stengel gerukt en over Europa geslingerd, en duizenden menschenlevens zullen zij uiteen scheuren en alles zullen zij in vuur en vlam zetten. Den naam van Vredevorst, zooveel jaren in schijn gedragen, hebt ge nu afgelegd en zult ge nooit meer bezitten.

Gij hebt eens gezegd: wij vreezen niemand dan God; gij hebt eens uw naam geschreven onder het thans door u geschonden verdrag; welnu, gij Keizer-Koning door de daden, thans door u verricht, bewijst gij ook God niet te vreezen, niet terug te deinzen voor het breken van uw eenmaal gegeven, geschreven woord.

Al het goede ooit door u verricht en waarop gij zóó trotsch waart, dat het u en uw volk heeft verblind, wordt voor eeuwig uitgewischt door deze verregaande schending van het volkenrecht. Gij vreest niemand dan God, maar vreest gij niet dat God u toonen zal, dat men met Hem vreezen, Hem ook oprecht en rechtvaardig dienen moet? Gij laadt u den vloek van geheel Europa, ja van uw eigen volk op de schouders. Aan u dien af te wenden, of er onder te bezwijken.

Donderdag, 6 Augustus 1914
Alles is rustig. Nog steeds is de toevoer van vluchtende Duitschers zeer groot. Heel Roosendaal krijgt deze menschen te logeeren. De bereidwilligheid is niet gering, en zeer vele inwoners verleenen nacht op nacht gratis logies. Nog steeds is geen zilvergeld verkrijgbaar.

Er komen berichten uit Luik: de Belgen schijnen zich goed te houden. De berichten zijn echter niet geheel betrouwbaar. Een telegram meldt, dat Duitschland aan Italië een ultimatum van vier en twintig uur heeft gesteld, om als bondgenoot het Duitsche rijk te helpen. Komt binnen dien tijd geen antwoord, dan is ook Italië met Duitschland in oorlog. Duitschland is dan in oorlog met Rusland, Frankrijk, België, Engeland en Italië.

De trein van Lourdes, die hedenavond verwacht werd, is niet binnengekomen. De bedevaart kan niet terug; misschien over zee. De drukte op het stationsplein is enorm, en niemand, behalve reizigers, wordt op het perron toegelaten. Men hoort mompelen, dat Engeland den oorlog aan Nederland heeft verklaard. Waarom?

Arm Frankrijk! arm België! Moge God uwe rechtvaardige verdediging zegenen!

Vrijdag, 7 Augustus 1914
Nog steeds komen drommen Duitschers over Nispen ons land binnen, sommigen te voet, een kinderwagen voor zich uit duwend; allen zeer vermoeid en uitgeput. Overigens leven we in het onzekere. Hier en daar hoort men het praatje, dat de Engelschen in aantocht zijn. Zeker is, dat al het spoorwegmateriaal van de Zeeuwsche lijn is teruggetrokken.

Vanmiddag hing bij Van Poll een bijna ongelooflijk telegram, namelijk dat Duitschland aan België een wapenstilstand van vier en twintig uur heeft gevraagd. Circa 25.000 Duitschers zijn buiten gevecht gesteld. Och arme! De Duitschers moeten even rusten, even bekomen van de onverwachte slagen, hun door de Belgen toegebracht. Proficiat! Slaat hem zijn ‘pinhelm’ maar goed over de ooren. Hier heerscht vreugde over dit bericht. Mocht het waar zijn!

Zaterdag, 8 Augustus 1914
De toeloop der vluchtende Duitschers begint te verminderen; toch hoort men op straat nog veel Duitsch spreken. Velen van hen hebben zich voorloopig in de hotels genesteld en komen den boel mee opeten. Vanmorgen geen telegram. Allerlei geruchten doen de ronde, o.a., dat de Burgemeester van Luik gevraagd heeft, de citadel maar over te geven, om de stad te sparen.

Vanmiddag eensklaps een telegram: 125.000 Duitsers hebben nogmaals beproefd de forten van Luik in te nemen, tevergeefs. Drie korpsen zijn gedecimeerd. De Franschen zijn in België. Moge het waarheid zijn!

De alhier vertoevende Duitschers zijn zoo bang, dat ze voor ‘moffen’ zullen worden aangezien, dat ze Belgische insignes dragen en hun blijdschap betuigen over het succes der Belgen. Hun tongval verraadt hen echter...

meer over vluchtelingen - klik hier

Personalia schrijver onbekend
Fragment uit: Uit bange oorlogsdagen. Dagboek van een Roosendaler
Uitgeverij E.H.B. van Helvert-Weijermans, Roosendaal (N.-B.),z.j. (1915?)

  naar homepage - naar ooggetuigenpagina