|
Vliegtocht boven
slagveld van Verdun
door Louis
Grondijs -
verslaggever in de voorste linies |
|
In 1916 keerde ik voor een kort bezoek naar het Fransche
front terug. Ditmaal genoot ik de eer, als gast van het
Fransche Hoofdkwartier, alleen en zonder officieel
geleide, in de legerzone te vertoeven. Na een week in
het 4e leger (Chalons) te hebben verwijld, leefde ik een
twaalftal dagen in het Verdunleger. Niet de maaltijden
en de lange avonden die ik in kleinen vertrouwelijken
kring met de groote chefs (Gouraud, Pétain, Hirschauer,
Nivelle, Mangin) doorbracht, maar mijne bezoeken aan het
gevechtsfront waren mijne belangwekkendste ervaringen.
In het vliegersescadrille van Mangin's legerkorps was
een waarnemingsvliegtuig te mijner beschikking gesteld.
Elken morgen, en soms nog eenmaal tegen den avond vlogen
wij over het beroemde slagveld. Gedurende uren en uren
zweefden wij in wijde spiralen of grillige arabesken
over een der bewonderenswaardigste tooneelen welke het
den mensch sinds der wereld schepping gegeven is
geweest, te aanschouwen.
Door het geweld van honderden millioenen granaten waren
dorpen en wegen, landerijen en wouden, kasteelen en
kerken, verpoederd tot eene onmetelijke vormelooze
woestenij, waarin elke nieuwe ontploffing uit een
nieuwen trechter slechts een ijle stofwolk opjoeg. Nooit
zweeg, rondom Verdun, het geschut geheel en al. Des
nachts waren enkel het verre geratel der machinegeweren
en de doffe knallen der loopgraafkanonnen verneembaar.
Tegen den dageraad opende de een of andere batterij aan
onze zijde, met barschen klank, het vuur, en eene
vijandelijke batterij antwoordde met een meer gedempt
maar verbetener geluid. Na deze eerste proefschoten,
ontwaakten alle helhonden in de plooien van het woeste
landschap.
In lange rijen, in onregelmatige groepen, blikkerden ver
weg achter het front, uit zwartgeblakerde ravijnen,
achter steile heuvelklingen, uit schaarsche woudresten,
de schelle vlammen der losbarstingen op.
Beneden ons werden tegen de grijze stofmassa's, kleine
scherp afgeteekende rookpluimen zichtbaar, die zich
uitbreidden tot vage wolkjes, samenvloeiden tot een
breeden nevel, en met den rook van het vijandelijke
geschut versmolten tot een geligen damp.
Met de gevechtsinstruktie's in de hand, volgde ik de
werkingen van het geschut, en, tot in hare kleinste
bijzonderheden, de ontwikkeling van den veldslag. Nu
eens balde zich de mist samen en verborg het landschap
voor onze oogen, dan weer werd hij door den wind
opengescheurd, verijld en voortgejaagd.
Toen het oogenblik naderde waarop de infanterie door een
snelle beslissende aktie den arbeid der andere wapenen
bekronen zou, daalden wij uit den damp af tot
tweehonderd meters boven den beganen grond.
Met het bloote oog vielen nu de modderige trechters te
onderscheiden, waarin de poilu's, een ieder met zijn
konservenvoedsel en zijne handgranaten in zijn
granaatgat afgesloten, in storm en regen, onder
granaatontploffingen en shrapnellosbarstingen, eenzaam
en berustend, heldhaftig en verdoofd, zich aan hun
noodlot overgaven.
Onder het artillerieonweer zagen wij ontelbare levende
stipjes, met onregelmatige hortende rukjes, in een
gebroken lijn voorwaarts springen. Hier en daar
flikkerden voor hen uit de losbarstingen der
handgranaten op. Verder naar achteren rukten tweede en
derde linie’s en de reserve's voorwaarts, naar hunne
nieuwe stellingen achter de eerste aanvalskolonne's.
Op de zoo juist veroverde trechters opende de vijand een
hevig geschutvuur. Onder deze beschieting drongen
talrijke stipjes, in dichte drommen, haastig naar
achteren, in de richting der stad: de krijgsgevangenen.
Wel werd er op ons vliegtuig geschoten, maar wat deed
het er toe! Wij konden de oogen niet afwenden van de
majesteit van het landschap, van de moreele schoonheid
van het krijgsschouwspel.
Ik gevoelde mij als een Indischen krijgsgod die, uit de
wolken, grimmig en verwonderd, onverstoorbaar en
helderziend, opgetogen en medelijdend, van een door de
nationale godheden te zijner eere voorbereiden
gladiatorenkamp, getuige was. |
|
▬
Personalia
Louis Grondijs (1878-1961)
L.H. Grondijs werd geboren in het
voormalige Nederlands-Indië, waar hij ook zijn jeugd
doorbracht. In het begin van de oorlog vertrok hij als
oorlogscorrespondent voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant
naar België. In 1917 reisde Grondijs als verslaggever naar
Sint Petersburg, daarna naar Siberië.
Na de oorlog ging hij aan de universiteit van Utrecht
werken, maar in de jaren dertig reisde hij af naar
Mantsjoerije toen Japan daar binnenviel. Ook bij de Spaanse
Burgeroolog was hij aanwezig. Het
bovenstaande fragment is afkomstig uit L.H. Grondijs
– Episoden uit den Russischen revolutie-oorlog
(1925).
Over zijn ‘wonderbaarlijke leven’ is in 2005 een
biografie verschenen van de hand van Hans Olink met als
titel ‘De oorlogen van een Indische krijgsgod’. |
|
|