|
Zeppelins boven Parijs
Dagboekaantekeningen
van Leo Faust te
Parijs |
|
Zondag 21 Maart 1915
Vannacht zijn de Zeppelins naar Parijs gekomen. Het was
zoowat kwart over eenen, toen ik door een even
vriendelijken als zorgzamen buurman uit het bed werd
gebeld. Met mijn slaperig hoofd dacht ik aan àlles
eerder dan aan de Duitsche luchtschepen. De electrische
schel klonk nerveus irriteerend als een ongeduldig
telefoontoestel.
Ik dacht aan brand in het immeuble, aan ziekte of een
ongeluk bij een mijner vrienden, en haastig een broek
aanschietend onder dat enerveerend, onafgebroken
geklingel, schreeuwde ik: - 'Qui est là? Qu'est-ce
qu'il-y-a?' - 'De Zeppelins komen', was het antwoord. Nu
drong ook van buiten het getoeter der auto-brandspuiten
tot mij door, en het 'Garde à vous' signaal der
klaroenen op de hoeken der straten.
Het heele huis was op stelten. Beneden, in de vestibule,
vond ik de conciërge en haar man, omringd door groepjes
zenuwachtige 'localaires', allen in de meest
carnavaleske gewaden. Het was een scène voor een revue.
Een oude heer stond verdiept in een uitknipseltje, dat
hij indertijd uit de courant had bewaard, en waarin
stond wat men doen moest wanneer het alarm-signaal zich
deed hooren.
Een ander droeg stoelen naar den kelder. Een verliefd
paartje hing in elkanders armen! Een dame met een
zwerenden teen klaagde heel prozaïsch, dat dit
lichaamsdeel haar zoo'n pijn deed en had nergens ooren
naar. Een ander dreinde, dat zij wilde slapen, en scheen
het den Duitschers hoogst kwalijk te nemen, dat zij niet
tevoren belet hadden gevraagd of op een 'menschelijker'
uur hun bezoek aflegden.
Terecht maakte haar echtgenoot, min of meer geërgerd,
haar erop opmerkzaam, dat dit kleine dérangement toch al
heel weinig te beteekenen had wanneer men het vergeleek
met de ellende en de opofferingen, welke de mannen in de
loopgraven sedert een achttal maanden doorstaan. Walgend
van al dat kleine gedoe, ging ik de straat op, nog door
een van de dames waarschuwend achterna geroepen, dat wat
ik deed levensgevaarlijk en onverantwoordelijk was.
Buiten, in den goddelijken nacht, kwam ik onmiddellijk
onder de impressie van het grootsche oogenblik. Het was
een heldere, wolkenlooze nacht tijdens nieuwe maan. En
daar in de straten alle lichten waren uitgedoofd,
schitterden de sterren met een zeldzaam fonkelende
klaarheid.
Ik was doorgeloopen tot den hoek der straat. En daar,
boven op de 'butte', kon ik, naar den eenen kant,
vrijwel heel Parijs overzien, terwijl naar den anderen
het panorama zich noordwaarts uitstrekte tot Compiègne
toe.
De hemel deed mij denken aan een tropen nacht, zoo
helder schitterden de sterren. Doch wat het mooiste, het
indrukwekkendste en het feeëriekste was, dat waren de
tallooze stralenbundels der zoeklichten, die langs de
lucht veegden.
Ik telde er tien op een moment. Uit alle hoeken van den
horizon schoten ze te voorschijn. Spits en smal bij het
punt waarom zij draaiden, waaiervormig zich uitspreidend
als de lichtstreep van een staartster, naarmate zij
verder den donkeren nacht in boorden.
Zij kruisten elkander, en zij zochten nerveus, zich
verplaatsend met bruuske schokken, en dan weer kalm en
systematisch, het wijde, onmetelijke hemelveld geduldig
onder hun stralenbundel nemend meter voor meter. In de
verte knetterde een machinegeweer, en nu en dan liet een
doffe slag van een kanonschot zich hooren.
Toen gebeurde het onvergetelijke, dat een van de phares
[lichtbundels] een Zeppelin in haar lichtbundel kreeg.
Het licht reflecteerde op het luchtschip, dat, in de
projectie, als van zilver geleek. Langzaam bewoog het
logge monster zich voorwaarts. En ongeveer vijf of zes
minuten lang wist het zoeklicht het vast te houden,
hardnekkig het volgend in zijn trage vaart.
Nu brandden ook in de stad kanonnen los. Om te zien of
zij goed richtten schoten zij lichtende bommen af. Men
zag deze lichtjes als verschietende sterren op het doel
af gaan, nu eens te hoog, dan weer te laag, nu eens te
veel rechts en dan weer links. Het is moeilijk op een
luchtschip in den nacht te mikken.
Doch als de phare den Zeppelin maar wist te blijven
aanwijzen, zouden ten slotte de vuurbommen wel den
rechten weg vinden; reeds kwamen zij dichter en dichter
bij het doel. In de grootste spanning, ten zeerste
geboeid, stonden wij het indrukwekkende schouwspel aan
te zien.
Het luchtschip liet ook nu en dan een zoeklicht naar
beneden schijnen, en van tijd tot tijd zag men het
gevaarte een rossig lichtend stukje vuur laten vallen.
De Zeppelin was toen op, naar ik schat, tweeduizend
meter hoogte. Hij was te hoog om iets te kunnen
waarnemen van het leven aan boord. Doch daarboven hebben
toch eenige mannen scherp moeten staan turen naar
Parijs: het Parijs hunner droomen, de stad hunner haat
en hunner begeerte, die nu onder hen lag, hen vervolgend
met het bliksem-heldere schijnsel harer zoeklichten, en
granaten naar hen uitbrakend.
Zoo'n luchtschip manoeuvreert te traag om door naar
rechts of links te zwenken het schijnsel der snelle
zoeklichten ooit te kunnen ontloopen. Dat begrepen de
mannen daar aan boord ongetwijfeld ook wel. En bleven
zij in het licht, dan zou stellig vroeg of laat een
kogel hen bereiken. Eén kans bleef hun over: plotseling
te stijgen. En dit moeten zij dan ook hebben gedaan,
want opeens verdween het luchtschip uit den
stralenbundel.
Nog eenmaal wist het zoeklicht het te pakken te krijgen,
doch thans slechts voor enkele seconden. Toen verdween
het monster voorgoed in de duisternis. En de phares
begonnen weer zenuwachtig te zoeken. Nu werden ook de
aero's, waarop we reeds zoo lang wachtten, los gelaten.
Ze hadden al veel eerder gewild. De aviateurs hadden
staan stampvoeten van woede, dat ze niet in hun
trillende zegewagens mochten stappen, om op het
luchtschip, dat zich daar scherp afteekende in het licht
der phare, los te vliegen en het den buik open te
scheuren met hun roteerende vlerken. Maar generaal
Gallieni, die hecht aan het leven zijner mannetjes, had
het hun verboden, daar voorloopig nog de kanonnen den
vreemden indringer onder handen hadden.
Thans nu de kanonnen zwegen, omdat ze het spoor hadden
verloren, thans mochten de aviateurs hun geluk
beproeven, en in minder dan geen tijd zagen we vier,
vijf zwarte reuzenvlinders tegen den sterrenhemel
afschaduwen.
De Zeppelins waren echter niet meer te vinden, en na
ongeveer een half uur vruchteloos het luchtruim
afgezocht te hebben, als politiehonden, die in de war
zijn, gaven de vliegmachines het een voor een op.
Toen klonk in de verte weer trompetgeschal. Een roode
auto der brandweer snorde in derde versnelling tegen den
heuvel op, en op de hoeken der straten klaroenden de
spuitgasten weer een signaal: het teeken, dat alle
gevaar geweken was.
En vanochtend lazen we in de courant, dat vier Zeppelins
op weg waren geweest naar Parijs, maar dat twee van hen
reeds het roer hadden moeten omgooien nog voor zij het
doel bereikt hadden. De twee andere hebben zich niet
boven de stad gewaagd, doch eenige bommetjes laten
vallen in enkele plaatsen der banlieue en in de
buitenwijken in het noord-westen der stad.
Ziedaar alles waartoe de raid der Zeppelins op Parijs
zich bepaald heeft. Een tamelijk kinderachtige
onderneming, waarin de Duitschers het vrij treurig
hebben afgelegd. |
|
▬
Personalia Leo Faust (1878-???)
Leo
Faust was journalist en auteur van romans en
(reis)gidsen Parijs zoals Nieuwe gids van Parijs: (Parijs in
tien dagen) (1927). Het jeugdboek De mannetjes-putters van
het 9e (1915), waarin de heldendaden van een Frans
legeronderdeel in de strijd tegen de Duitsers worden
beschreven, werd door hem uit ’t Frans vertaald.
Toen de oorlog uitbrak, bevond Leo Faust zich in Parijs. In
de periode van 2 augustus 1914 tot 14 juli 1915 hield hij
een dagboek bij. Zijn pro-Franse respectievelijk anti-Duitse
instelling houdt hij daarin niet voor zich. Deze
dagboekaantekeningen verschenen eerst in briefvorm in Het
Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië (Batavia ). In
1915 verscheen een bundeling van deze brieven onder de titel
Faubourg en Boulevard in Oorlogstijd. Dagboek van een
Hollandschen journalist te Parijs. Het
dagboekfragment dat hierboven is
weergegeven had oorspronkelijk geen titel. |
|
|