|
De
mobilisatie van 1914
-1918
Herinneringen van een officier bij het Regiment Huzaren
door
luitenant W.A. van den Wall Bake |
|
In Juli 1914 was ik sinds 1912
in garnizoen in Haarlem, bij de Depots Huzaren, waar de
jonge paarden, na een verblijf
van een of twee jaar in het Remonte Depot in Milligen,
werden afgericht en na een africhtingstijd van een jaar
aan de veldescadrons werden overgedragen. Maar ik was al
bezig te verhuizen naar Amersfoort, waar ik een tweeden
cursus aan de Rijschool zou volgen.
Op 21 Juli was ik met 28 jonge paarden en een aantal
remonterijders in Zutphen aangekomen om na een
14-daagsch verblijf, waarin ik de paarden aan 1 en 2-4
Regiment Huzaren kon overdragen. Per slot ging deze
overdracht wel wat hals over kop, want toen 30 Juli de
voormobilisatie werd afgekondigd, moest ik met
achterlating van de paarden met mijn detachement naar
Haarlem terugkeeren.
Mijn mobilisatiebestemming was vorderingscommissaris in
het district Winschoten, zoodat ik reeds 31 Juli vroeg
naar mijn bestemming afreisde, waar ik het eventueele
mobilisatiebevel moest afwachten. In de lange reeks van
jaren van vrede - de laatste Europeesche oorlog was die
van 1870/1871 - was in het onderbewustzijn van velen het
gevoel gekomen dat een oorlog uit den tijd was.
Zoo ging ik ook naar Winschoten met de weinig
vreugdevolle gedachte dat ik in dat weinig opwindende
stadje enige weken duimen zou zitten draaien totdat het
voormobilisatiebevel zou worden ingetrokken. Maar
natuurlijk trof ik dadelijk na aankomst de noodige
voorbereidende maatregelen voor ontvangst, stalling,
voedering en verzorging en later treinvervoer van de 173
door mij te vorderen paarden. Bij aankomst op het
stadhuis verneem ik dat zooeven het mobilisatiebevel is
afgekondigd en den volgenden dag, Zaterdag 1 Augustus,
de 1ste mobilisatiedag zal zijn.
In een paardenland als Groningen leverde de vordering
van 173 paarden (voor een bedrag van f 111.900) geen
bezwaar op en verliep alles vlot. Als hulp beschikte ik
over een hulp-vorderingscommissaris, iemand uit de
streek die de kaart van het land kende, een paardenarts,
een taxateur en slechts twee dienstplichtigen. Daarom
had ik, als eenige beschikbaren, een 50-tal slampampers
aangeworven, lieden die als regel de veetransporten naar
Australië begeleidden maar nu werkeloos waren, om de
gevorderde paarden aan te nemen, naar hun stallen te
brengen, te voeren en den volgenden morgen om twee uur
naar de veelading aan het station te brengen.
Alles verliep van een leien dakje en was de trein op
tijd geladen en vertrok met bestemming Haarlem. Ik
herinner mij dat op het station Meppel de vlag uithing
ter eere van den verjaardag van H.M. de Koningin-moeder.
Hier vernamen wij ook dat Duitschland de oorlog aan
Rusland had verklaard.
De spoorlijn Groningen-Zwolle werd geheel door Landweer
bewaakt en het was een pitoresk gezicht deze oudere
soldaten op post te zien staan of te zien zitten om hun
koffievuurtjes, wat deed denken aan plaatjes uit den
Fransch-Duitschen oorlog. De oorlog deed toen nog wat
gemoedelijk aan. Het zou later wel anders worden.
In Amersfoort komen er treingedeelten bij uit de
garnizoenen Amersfoort, Deventer en Zutphen met het
overcomplete personeel en zieke paarden en wordt het een
eindeloos lange trein die later door Amsterdam rijdt en
daar bij alle viaducten over de zijstraten wordt
toegejuicht. In de nood was het veel verguisde en
verwaarloosde leger plotseling
populair geworden.
Haarlem was nu de vergaarbak van alles wat de
veldescadrons niet konden gebruiken aan menschen en
paarden en men kan begrijpen dat dit meestal niet de
crème de la crème van het wapen was. Maar binnen zeer
korten tijd was dit zaakje volkomen gericht, waartoe in
niet geringe mate medewerkte de wijze waarop ritmeester
Godin de Beaufort het geheel aanpakte bij de dagelijksch
door hem geleide massa lichamelijke oefeningen op het
voorterrein, waarbij niemand een spier op zijn gezicht
dorst te vertrekken. Binnen twee dagen ging alles
volkomen aan den teugel.
In Haarlem werden van deze, in verbeterde dressuur
genomen, huzaren drie uitstekende escadrons wielrijders
geformeerd, die aan de Cavalerie Brigade in Brabant
werden toegevoegd benevens een escadron te voet dat op
Zeeland werd gedirigeerd. Wij, officieren van het
(vredes)depot hadden met dit alles niet veel te maken,
maar er kwamen 300 jonge paarden uit het Remonte Depot
die wij met een verminderd aantal remonterijders moesten
africhten.
Het mobiel maken van de veldescadrons en de concentratie
van de Cavalerie-Brigade in Noord-Brabant heb ik dus
niet mee gemaakt en kan daar dus alleen maar van
vertellen van hooren zeggen. In 1915 zijn de officieren
van de Depots ook naar het Veldleger gestuurd en heb ik
ook eenige jaren van het leven bij de Brigade kunnen
genieten.
In dien eersten mobilisatietijd moest aan het leger nog
zeer veel worden geperfectioneerd en geïmproviseerd. Zoo
ging de troep nog voor het grootste deel nog te velde in
attila aangezien de grijze veldkleeding pas kort te
voren was ingevoerd.
Het meest artistieke gezicht was echter als men den
trein, toen natuurlijk nog geheel met
paardenbespanningen, zag marcheeren. Vooral de
geïmproviseerde keukenwagens gaven een grootschen
aanblik. Meest waren het platte wagens waarop een of
meer fornuispotten of veevoederketels waren gemonteerd
die met rookende schoorsteenen en roerende koks in de
colonne mee reden.
Ik geloof dat het begrip keukenwagen van Russische
origine is. Vroeger leefde de troep van het land en
tijdens onze manoeuvres werd de troep met voeding, bij
de ingezetenen ingekwartierd, wat iets zeer gemoedelijks
en huiselijks had en als regel zeer ten goede kwam aan
de verstandhouding met de burgerij. Bij een moderne
oorlogvoering was dat echter niet vol te houden en deden
de keukenwagens hun intrede. Maar tijdens den tweeden
wereldoorlog zijn zij ook al weer verdwenen.
In die maand Augustus 1914 en later, zwierf onze
Cavalerie Brigade heen en weer langs onze Zuidelijke
grens en verplaatste zich naar gelang van de
troepenbewegingen in België, naar de eventueel bedreigde
plaatsen. De Brigade was sterk drie Regimenten Huzaren
elk van drie Escadrons (van elk Regiment was een
escadron bij de Infanterie Divisie) en het Korps
Rijdende Artillerie later versterkt met de drie aan de
Depots geformeerde escadrons wielrijders (het Regiment
Wielrijders is pas in 1922 opgericht).
Het Veldleger, bestaande uit vier Divisies, waarvan er
een, de IIde Divisie, in en om Arnhem was gelegerd, was
ook opgesteld in Noord-Brabant, maar iets verder van de
grens. Toen de bewegingsoorlog in Frankrijk en België in
een stellingoorlog was overgegaan en het front zich
vrijwel gestabiliseerd had, bleven ook onze troepen
langer in dezelfde kantonnementen. De Cavalerie Brigade
lag langen tijd in en om Breda, maar einde Juni 1916
werd de Brigade meer naar het Oosten verplaatst met de
staf in Boxtel.
In de Bredasche periode werd door de Brigade veel
geëxerceerd op de Molenheide bij Gilze, waar op 7 Maart
1916 de nieuw aangestelde officieren van het Wapen
werden beëedigd en waar op 18 Mei van dat jaar de
Brigade door H.M. de Koningin te paard. werd
geïnspecteerd. Bij de Brigade-exercities op de
Molenheide werden de paarden niet gespaard en deden naar
veler meening te veel werk, wat in conditie, gang en
beenen duidelijk merkbaar was.
Daar kwamen dan nog bij de beruchte z.g.n. Chineesche
tochten, waarin de geheele Brigade eenige dagen
achtereen in een tempo van, tien op tien (vandaar de
naam: tien-tien) rondtoerde, volgens de bekende
Luitenant Weijtlandt onder het motto ‘we zullen die
krengen wel klein krijgen’. Het was alles een uiting van
enthousiasme voor oefenen, maar toen er later gebrek aan
haver kwam is men wel verstandiger geworden en heeft
zich veel hersteld.
Ik zelf heb in Augustus 1915 mijn debuut gemaakt in
Gilze, waar toenmaals staf en 3-4 R.H. gekantonneerd
waren, dus met hun neus op die Molenheide, waar dan ook
door 1 R.H. duchtig gebruik van werd gemaakt. Onze R.C.
(Regiment Commandant) was een man met zeer veel goede
eigenschappen, maar hij was fel op intensief oefenen.
De officieren hadden twee dienstpaarden en konden dus
beurtelings er een sparen, maar die ongelukkige
troepenpaarden werden dagelijks naar buiten gesleept,
want de R.C. controleerde scherp de sterkte van de
escadrons en het was moeilijk een paard dat men wilde
sparen thuis te laten. Het eenige wat nog wel eens ging
was het in te deelen aan een man die door een of andere
functie voor het einde van de oefening naar huis mocht.
Het was in den tijd van de ‘uitrukkertjes’, misschien
bestaan ze nog wel, de wanhoop van elken wachtmeester
van de week, waar o.a. alle paarden op verantwoord
moesten zijn. Die sterkte aan paarden gaf nog wel eens
animositeit tusschen de Regimenten en een R.C. werd er
van verdacht dat hij in navolging van Napoleon, die door
een Aide de Camp de sterkte van een Regiment Chasseurs
de la Garde liet controleren (mémoires du Général Baron
de Marbot) de sterkte van een ander Regiment te hebben
doen tellen, hetgeen een tijd lang zijn Regiment de naam
van de telhuzaren bezorgde.
Het legeren in een klein kantonnement had, als het niet
te lang duurde, iets zeer primitiefs en genoegelijks. In
vele dorpen was toen nog geen electrisch licht en geen
straatverlichting, terwijl meestal slechts de hoofdweg
verhard was. 's Winters begaf ieder zich 's avonds
gewapend met een lantaarn naar de geïmproviseerde
sociëteit en de tafel.
Sommige van die kantonnementen en sociëteiten zijn in de
Brigade zeer beroemd geworden. Zoo in de eerste plaats
St. Oedenrode of Rooy en zijn ‘Bar’, waar het 2de
Regiment langen tijd in kantonnement lag (ik geloof
zelfs eenige jaren, waarvan een in het raadhuis
ingemetselde steen nog getuigt).
Die ‘Bar’ was een middelpunt van groote feestvreugde,
waarvan gasten uit omliggende kantonnementen zoo nu en
dan konden meegenieten. Een strijkje, waarvan de
Luitenants Gevaerts en de Bock de groote krachten waren,
luisterde dikwijls deze feestelijkheden op.
Bovendien waren er in het officierscorps van 2 RH nog
eenige zeer goede amateur artiesten en noem ik Majoor
van de Poll met ‘Das kluge Pferd Hans’, Gevaerts met
zijn goocheltoeren, paardenarts Pulle met ‘De jockey van
Epsom’, kwartiermeester Reyst met zijn ‘Die Luxus’,
Mazel met zijn Bioscoop, enz. Zelf was ik niet bij 2 RH.
maar heb vanuit Veghel eenige feesten meegemaakt.
Over Rooy en zijn Bar zou zeker een heel artikel voor de
V.O.C. zijn te schrijven, er zit wat perskerels zouden
noemen, copie in. Helaas moeten wij thans vele van die
toen zoo vroolijke en levenslustige kameraden missen,
het is ook al 40 jaar geleden, maar er zijn er nog wel
die het in geuren en kleuren zouden kunnen vertellen.
In Veghel bij 3 RH was het Zwaantje van de dames
Rijbroek het centrum van de gezelligheid en bij 4 RH in
Uden was het vertier in het café van Anna en Fientje
(hoe zij van achteren heetten weet ik niet meer). Maar
dat alles kon toch niet tippen aan de ‘Bar’ van Rooy.
Van 1 RH herinner ik mij weinig, omdat ik nooit bij dat
Regiment heb gediend.
Er was veel vreugde in de Cavalerie Brigade, maar het
was toch ook niet alles vreugde wat de klok sloeg, al
zong de troep bij de staltijd ‘Er is nog nooit een
huzaar gestorreve van verdriet en sacherijn’. Na de
spanning van de eerste maanden verlangde ieder en vooral
de getrouwden naar verlof om hunne gezinnen te bezoeken
en velen wilden voor afwisseling ook wel eens weer iets
anders zien dan hun kameraden en al die mannen.
Omdat niet ieder tegelijk weg kon is er toen voor het
geheele leger een verlofregeling ingevoerd, die ten
huidigen dage in gewijzigden vorm voortbestaat. Sommige
H.H. raakten op den duur zeer bedreven in het uitbuiten
van mogelijke en onmogelijke verlofkansen.
Dat waren de groote ‘verlofkundigen’, ook al een
uitdrukking van 2 RH, maar dat waren nu eenmaal ook
Limburgers. Op critieke momenten zijn deze periodieke
verloven meerdere malen, soms gedurende langere tijd,
ingetrokken geweest. Dan was de stemming nog wel eens
gedrukt, want men raakte die lange jaren van mobilisatie
moe.
Maar er was een Dienst opgericht ‘Ontwikkeling en
Ontspanning’, aan het hoofd waarvan een generaal, in de
wandeling Generaal Lol genoemd. En die Dienst trachtte
op allerhande wijze afleiding te geven, muziek, toneel,
sport, cursussen en er was zelfs een uitstekend, geheel
militair, paardenspel onder leiding van den kapitein der
Artillerie Butner, dat in het gebied van het
gemobiliseerde leger opereerde.
Als dan de verloven weer werden toegestaan leefde alles
weer op, hoewel die reizen naar huis veelal geen
plezierreisjes waren. Vele kantonnementen lagen ver van
een spoorstation (bussen bestonden er in dien tijd nog
niet), dat dan met een geïmproviseerd vehikel of een
fiets bereikt moest worden, na afloop van den dienst.
Sommige kantonnementen, zooals b.v. Uden, waar ik een
tijd lang heb gezeten, hadden een stoomtramverbinding
(met station Oss), maar dit vervoermiddel had de
liefhebberij om veel te derailleren en dan miste je je
trein, die in die dagen vrij sporadisch liep. De meesten
gingen dan ook maar veiligheidshalve per fiets.
Behalve beladen met een koffertje was men in die dagen
voorzien van sabel en tasch en was het in- en uitstappen
op die voorwereldlijke lage perrons een ware
acrobatische toer. De treinen, die meest barstensvol
waren met verlofgangers, hadden in de laatste jaren de
eigendommelijkheid om zoo nu en dan ongevraagd stil te
gaan staan door gebrek aan stoom tengevolge van slechte
kolen. Als er dan na eenigen tijd weer wat stoom
verzameld was werd de tocht weer een eindje voortgezet.
Men begrijpt dat men op deze wijze zijn haardstede niet
te vroeg bereikte, terwijl men, bij weekeinde verloven,
's anderen daags reeds vroeg weer op marsch moest om in
het holle van den nacht of het krieken van den morgen
zijn kantonnement weer te bereiken’, meestal in een niet
al te opgewekte stemming. De mobilisatie duurde lang en
niets is moeilijker dan een goeden geest te onderhouden
in tot werkeloosheid gedoemde troepen met weinig
afwisseling.
Die koffertjes op reis doen mij nog aan iets denken. In
die mobilisatiejaren was er een distributiesysteem voor
bijna alles ingesteld en in de laatste jaren zaten velen
in den lande op een houtje te kluiven en te bibberen bij
een kachel die gestookt werd met in zout gedrenkte
papierproppen.
De mannen van het Veldleger werden echter vertroeteld
(wat ze niet gewend waren) en zaten bij roodgloeiende
kachels groote stukken vleesch te eten. Maar als je voor
eenige dagen met verlof ging, kreeg je je rantsoen voor
die dagen mee, anders zou je te zeer verzwakt van verlof
terug keeren. En thuis zaten je hongerige vrouw en
kinderen reikhalzend naar je uit te kijken, vandaar dat
koffertje.
Ik heb zelf niet te klagen gehad over te weinig
afwisseling en dat had ik met eenige anderen er aan te
danken dat wij, hoewel natuurlijk uitmuntende tactici,
ook nog wel wat ervaring hadden op hippisch gebied en
het paard speelde in dien tijd de belangrijkste rol in
ons Wapen. Als er dan op dat gebied eens iets viel op te
knappen werden eenigen onzer daartoe uitverkoren.
Zoo wilde de Brigade Commandant in de zomer van 1915
zijn Brigade op listige wijze trachten te versterken.
Daartoe vereenigde hij de zoo juist in Haarlem
afgerichte jonge paarden in twee reserve escadrons die
te Amersfoort werden opgericht. Deze reserve escadrons
werden echter geëncadreerd met reserveofficieren die
weinig ervaring hadden met jonge paarden en daardoor
dreigde de zaak spaak te loopen. Wij werden er toen heen
gestuurd om de zaken weer in het rechte spoor te brengen
(15 September 1915). De pret duurde echter maar kort,
want op 5 November werden de escadrons opgeheven en
gingen wij evenals de paarden weer naar de
veldescadrons.
Toen in 1918 de voorraad Iersche paarden was uitgeput,
werd in het land een vordering gehouden van rijpaarden
of paarden die daar min of meer geschikt voor waren.
Hoeveel het er waren weet ik niet meer, maar zegge 150 à
200. Deze paarden werden naar Milligen gestuurd om
geschikt te worden gemaakt voor troepen dienst. Daartoe
werd een detachement samengesteld uit daartoe geschikte
ruiters uit de Regimenten onder commando van ritmeester
Schmidt auf Altenstadt en waarbij als Instructeurs
werden ingedeeld de luitenants W. Mathon en
ondergeteekende en de Adj.-Pikeur van Rosmalen benevens
de paardenarts Van Vuren.
Bij aankomst in Milligen op 14 Februari, vonden wij wel
paarden, maar geen harnachementen, maar toen deze op 2
Maart arriveerden konden wij beginnen. De paarden
vormden een zeer gemengd gezelschap en ter bevordering
van de africhting vormden wij klassen van zooveel
mogelijk gelijksoortige paarden. Zoo vormden wij klassen
volbloeds, huntertype, tuigpaarden, hackney's en
groentekarrenpaarden en verdeelden die klassen eerlijk.
Na twee maanden waren de paarden zoo ver dat zij
geschikt werden geacht voor troependienst en gingen zij
2 Mei over naar de veldescadrons. Ik nam ook weer mijn
plaats in bij 2-4 RH dat onder de bedrijven van
kantonnement was verwisseld van Uden naar Oisterwijk,
geen slechte ruil.
De mobilisatie duurde lang en bij de bevolking wekte de
zeer noodzakelijke rantsoeneeringen ontevredenheid en
onrust. Door de roode politieke partijen werd de
ontevredenheid aangewakkerd en met name in Amsterdam
vreesde men wanordelijkheden. De helft van het te
Zutphen gelegerde 1-4 RH. (Divisie Escadron) werd in
Amsterdam gedetacheerd om zoo noodig de politie te
versterken.
Het werd echter noodig geacht dit escadron eens af te
lossen en tijdelijk bij de Cavalerie Brigade in te
deelen. Voor aflossing werd 2-4 RH aangewezen, waarbij
ik oudste luitenant was. Op 14 Juni 1918 marcheert het
halve escadron onder Ritmeester van der Dussen af naar
Zutphen, terwijl de andere helft onder mijn commando in
vier dagmarschen (en een rustdag in Leerdam) naar
Amsterdam gaat, waar wij 19 Juni aankomen. Dicht bij de
stad ontmoeten wij het detachement van 1-4 RH dat wij
moeten aflossen, op weg naar Brabant.
In Amsterdam was toen alles nog oogenschijnlijk rustig
en op onze marschen door de binnenstad en de
arbeiderswijken, met de trompetters aan het hoofd,
hadden wij veel belangstelling, al was het in Augustus
1914 ondervonden enthousiasme voor het leger danig
getaand.
Die marschen hadden, behalve vlagvertoon, ten doel de
paarden aan de stadsdrukte te wennen en de troep den weg
in de stad te doen kennen met het oog op eventueel later
te verrichten patrouilledienst. Tijdens ons verblijf in
Amsterdam maakten wij in Juli en Augustus 1918 de
beruchte Spaansche griep epidemie mede, waaraan
honderden mensen stierven en in welken tijd men vele
begrafenisstoeten door de stad zag trekken.
Het detachement bleef voor ernstige gevolgen gespaard,
maar op een gegeven oogenblik was zoowat de helft van de
manschappen ziek. Wij waren ook zeer onder den indruk
van het groote spoorwegongeluk op 13 September bij
Weesp, waar een forensentrein naar Amsterdam
derailleerde tengevolge van een verzakking in de
spoordijk door den aanhoudenden zwaren regenval, waarbij
38 dooden en ruim 30 ernstig gewonden te betreuren
vielen.
In September begon het in Amsterdam onrustig te worden
en werden bakkerskarren en boterwinkels geplunderd. Naar
aanleiding daarvan wordt het detachement geconsigneerd,
terwijl 's nachts om half twaalf de andere helft van het
escadron uit Zutphen aankomt. Van 18 tot 24 September
wordt patrouille gereden, maar blijft alles rustig.
Maar in het geheele land begint het te broeien en er
wordt aangedrongen op demobilisatie. De Centrale
mogendheden hebben 7 October 1918 om een wapenstilstand
gevraagd en 13 October aanvaarden zij de 14 punten van
President Wilson, zoodat het einde van den oorlog in
zicht is. Met het oog op den politieken toestand worden
23 October de verloven ingetrokken, maar op 1 November
weer toegestaan. Overal gist het, ook in het leger, waar
bij vele troepen de z.g.n. mobilisatieclubs worden
opgericht. In de Legerplaats Harskamp zijn al ernstige
ongeregeldheden voorgekomen.
Bij ons Wapen is echter de stemming uitstekend en de
troep volkomen betrouwbaar. 12 November wordt ons
escadron in Amsterdam afgelost en vertrekt met dezelfde
trein waarmede 1-4 H.R. aankomt. Wij komen in het holle
van den nacht in Oisterwijk aan en vinden daar de
stemming zeer gedrukt door de dreigende revolutie die
door Troelstra en Wijnkoop is aangekondigd. Bijna eIken
dag vertrekken er detachementen naar de groote steden om
den toestand meester te blijven.
Overal in het land vereenigen zich de weldenkenden om
zoo noodig de revolutie met geweld te keeren. In de
groote steden wordt de Vrijwillige Landstorm opgeroepen
en overal worden er burgerwachten opgericht waarvoor
zich duizenden vrijwilligers melden. Ook in Oisterwijk
(en andere kantonnementen) wordt een burgerwacht gevormd
ter sterkte van 70 man en worden de luitenant Knel en
mijn persoon belast met de oefening. Dit alles en de
verklaring van de regeering dat zij de revolutie met
kracht zal bedwingen, geeft iedereen moed en hoop voor
de toekomst.
Op 13 November wordt in Amsterdam de Cavaleriekazerne
door het gepeupel onder aanvoering van Wijnkoop
bestormd. De wacht, de helaas niet lang geleden
overleden wachtmeester Kroon van 1-4 R.H., laat zich
niet intimideeren, maar laat het vuur openen, waarop het
gepeupel met achterlating van drie dooden en zeven
gewonden, waaronder een vloekende verpleegster,
afdeinst. Naar veler overtuiging heeft wachtmeester
Kroon door zijn moedig en beleidvol optreden de
dreigende revolutie bezworen en de Huzaren hebben weder
eens hun trouw bewezen.
Ten tijde van dit feit was onze regeering nog te veel
beducht voor het roode gevaar en daardoor is helaas pas
eenige jaren later Kroon's verdienste erkend door hem
het Ridderkruis met de zwaarden van de Orde van
Oranje-Nassau toe te kennen, de eerste maal dat een
onderofficier dit heeft gekregen.
Het was een tijd vol spanning. De door ieder geachte en
bewonderde Opperbevelhebber generaal Snijders werd door
de regeering opgeofferd en als een kluif aan het roode
gespuis toegeworpen. Daarop verwaterde het leger doordat
oudere lichtingen werden gedemobiliseerd en vervangen
door recruten uit de Depóts.
Treinen vol ontwapende Duitschers passeerden Brabant op
weg van België naar de Heimat. Ofschoon de
wapenstilstand al is gesloten hoort men van over de
grenzen nog steeds kanonvuur en ontploffingen. Men zegt
dat Duitsche troepen aan het muiten zijn. De Duitsche
Keizer heeft onder de bedrijven de beenen genomen en in
ons land asyl gevraagd.
Zaterdag 16 November moet alles wat het Regiment nog kan
uitbrengen gereed staan om op eerste sein in te laden.
Waarheen is onbekend. Van andere Regimenten vertrekken
dien dag detachementen naar Amsterdam en Zaandam.
Maar de moed begint te herleven. Op het revolutionaire
congres te Rotterdam op 16 en 17 November is al gezegd
dat de tijd voor revolutie blijkbaar nog niet is
gekomen. En op het groote congres van de S.D.A.P. heeft
Troelstra gezegd dat hij zich vergist heeft in de
stemming bij het volk. Duizenden gedemobiliseerde
militairen uit het geheele land, vooral uit Friesland,
zijn naar den Haag gestroomd om H.M. de Koningin tegen
den rooden vloed te beschermen en op het Malieveld wordt
Hare Majesteit op overweldigende wijze gehuldigd.
Overal in het land worden Oranje- en vaderlandslievende
demonstraties gehouden, dus wel wat anders dan de H.H.
Troelstra en Wijnkoop c.s. zich hadden voorgesteld. En
28 November is voor het geheele land een bid- en dankdag
voor de terugkeer van de vrede en het behoud van de
dynastie.
Ik heb dit alles een beetje uitvoerig beschreven, om zoo
goed mogelijk weer te geven de stemming waarin wij toen,
40 jaar geleden, in de Cavalerie Brigade leefden en het
vertrouwen dat wij in onze huzaren konden stellen te
doen uitkomen. Ik heb mijn geheugen daarbij kunnen
opfrisschen aan mijn dagboek, dat ik als jong luitenant
op aanraden van mijn ritmeester, heb opgezet en nog
steeds bijhoud. Ik kan ieder aanraden hetzelfde te doen,
want ik heb er dikwijls het nut van ondervonden. |
|
▬
Personalia
W.A. van den Wall Bake
(1885-?)
W.A. van den Wall Bake komt uit een
familie van militairen. In een reportage bij gelegenheid van
zijn 90ste verjaardag wordt hij omschreven als een echte
ijzervreter; een militair van kruin tot schoenzolen. Van den
Wall Bake’s herinneringen aan de mobilisatie van 1914-1918,
zoals hierboven is weergegeven, verschenen oorspronkelijk in
jaargang 1975, aflevering no.2, van de Mededelingen van de
V.O.C. |
|
|