De Neue Wache tijdens het Koninkrijk Pruisen (1818-1871)1)
Nadat koning Friedrich Wilhelm III van Pruisen
(1770-1840) in 1798 zijn intrek had genomen in het
Kronprinzenpalais aan de kop van Unter den Linden - hij
had namelijk een hekel aan het familiepaleis een eindje
verderop - begon hij zich te ergeren aan het uitzicht.
Pal tegenover zijn nieuwe woning lag de half vervallen
‘Kanonierwache’ tussen de pronkgebouwen van Berlijns
fraaiste boulevard als een brokkelige tand in een
overigens gaaf gebit.
De Kanonierwache naast het Zeughaus was een van de 34
militaire wachtgebouwen die Berlijn aan het eind van de
18e eeuw rijk was. Vanuit deze wachtgebouwen werden de
Pruisische soldaten, die niet in kazernes legerden maar
ingekwartierd waren bij burgers, streng in de gaten
gehouden door wachtofficieren.
De Pruisische discipline werd met strenge straffen
afgedwongen. De arrestanten-verblijven in de
wachtgebouwen waren altijd goed bezet. Lijfstraffen als
stokslagen en spitsroedenlopen werden dikwijls in het
openbaar voor de wachtgebouwen ten uitvoer gebracht.
|
De ‘alte Kanonierwache’ (rechts); daartegenover
het Prinzessinnenpalais met verbinding
naar het Kronprinzenpalais (geheel links gedeeltelijk zichtbaar).
Tekening van F.A. Calau, 1812 |
Het wachtgebouw dat de ergernis van de koning had
opgewekt, diende om toezicht te houden op de soldaten
van de vier artillerieregimenten die in Berlijn waren
gelegerd. Vandaar dat het gebouw ook bekend stond als
Artilleriewache of Artilleriehauptwache.
Door Friedrich Wilhelms verhuizing naar het
Kronprinzenpalais had de Kanonierwache er een functie
bij gekregen. De manschappen die voor de beveiliging van
de koning en zijn paleis moesten zorgen werden er
ondergebracht en het gebouw werd bekend als Königswache.
De wisseling van de paleiswacht groeide uit tot een
ceremonieel, dat tot aan het einde van het keizerrijk
veel publiek zou trekken. Een anonieme beschouwer
berichtte in 1840:
|
“Die Wachtparade is das tägliche Brot für alte
Pensionäre, in Ruhestand versetzte Beambte und die
zahllose Schar der kleinen Rentiers, deren geringes
Einkommen den Genuß kostspieliger Vergnügen verbietet.
Ihnen ist die Wachtparade so unentbehrlich wie Luft und
Licht . . . und sie halten den tag für Verloren, an dem
sie ihr nicht beigewohnt.” |
Friedrich Wilhelm III liet ijverig plannen maken voor
afbraak en nieuwbouw van de Königswache. Het zou nog
bijna twintig jaren duren voor die plannen tot uitvoer
konden worden gebracht. Napoleon trok een streep door de
rekening. Door in 1806 de Pruisische legers te verslaan
bij Jena en Auerstedt, maakte hij een voorlopig einde
aan de militaire zelfstandigheid van Pruisen.
Pas nadat Friedrich Wilhelm III van kamp gewisseld had en samen
met de bondgenoten de legers van de kleine keizer
definitief had verslagen bij Waterloo (1815), kon hij
weer aan de verfraaiing van zijn hoofdstad gaan denken.
De opdracht voor het nieuwe wachtgebouw, dat op de
plaats van de oude Kanonierwache moest verrijzen, werd
in 1816 gegund aan de jonge architect Karl Friedrich
Schinkel
(1781-1841).
De Neue Wache moest qua stijl passen in de
omgeving en monumentaliteit uitstralen. Maar vooral ook
moest het gebouw de overwinning in de Pruisische
‘Befreiungskrieg’ symboliseren en zo een
herdenkingsmonument worden voor de afschudding van het
Napoleontische juk.
Schinkel slaagde in alle opzichten. De Neue Wache werd
Schinkels eerste bouwwerk in Berlijn – afgezien van het
herdenkingsmonument op de Kreuzberg - en volgens
sommigen tevens zijn beste. De bevrijdingsoorlogen
hadden de bodem van Pruisens schatkist in zicht
gebracht, waardoor het nieuwe wachtgebouw wat klein
uitviel in vergelijking tot de omringende gebouwen
Zeughaus, Universität, Kronprinzenpalais en Staatsoper.
Dat werd echter meer dan goedgemaakt door Schinkels
ontwerp en de uitvoering daarvan.
Op een vierkant grondvlak, dat hij ontleende aan een
typisch Romeins castellum, schiep Schinkel een
wachtgebouw dat door zijn portaal met twee rijen van zes
Dorische zuilen waarop een driehoekig tympanon rust nog
het meest op een klassieke Griekse tempel lijkt. De vier
stevige hoektorens dragen bij aan het monumentale
aanzicht van het gebouw.
|
Neue Wache (links) en Zeughaus ca. 1828 (naar
een schilderij van Wilhelm Brucke) |
Het beeldhouwwerk aan de Neue Wache verwijst naar de
successen van de Pruisische legers in de
bevrijdingsoorlog. Op de fries boven de Dorische zuilen
staan tien gevleugelde overwinningsgodinnen, door de
Berlijners al snel ‘Fledermäuse’ (vleermuizen) genoemd.
Op het tympanon daarboven is een gevechtsscène
afgebeeld, waarin een godin de overwinning schenkt aan
de strijdende helden die zich rechts van haar bevinden.
|
Fries en tympanon van de Neue Wache met
gevechtsscène en overwinningsgodinnen |
Onder de kastanjebomen die de Neue Wache aan drie zijden
omringenden werden, als evenzovele overwinningstrofeeën,
op de Fransen buitgemaakte houwitsers opgesteld.
Overigens had het kastanjebosje een slechte naam. Na
zonsondergang kregen de Franse houwitsers gezelschap van
Berlijners van beiderlei kunne, die bereid waren tegen
een financiële tegemoetkoming erotische genoegens te
verschaffen. Kortom, het ‘Kastanienwäldchen’ achter de
Neue Wache was een tippelzone. Onder de mannelijke
prostituees waren niet zelden ook ’s konings
wachtsoldaten te vinden, die met dit onmilitaire
bijbaantje hun karige soldij trachtten aan te vullen.
Om het karakter van de Neue Wache als monument voor
Pruisens overwinning op Napoleon nog meer te
benadrukken, werden in 1822 standbeelden van twee
zegevierende generaals toegevoegd2). De beelden,
vervaardigd door de beeldhouwer Christian Rauch
(1777-1855), stonden ter weerszijden van de monumentale
ingang, rechts Scharnhorst3) , links Bülow4).
|
De Neue Wache in 1903, met de standbeelden van
Bülow (links) en Scharnhorst |
De allereerste erewacht voor de Neue Wache werd met veel
pomp en ceremonieel opgesteld op 18 september 1818. Die
eer was niet toevallig aan het Berlijnse
Alexander-Regiment toegevallen. De Russische tsaar
Alexander I (1777-1825), met wie Pruisen op de valreep
in 1813 een verbond had gesloten zodat het helemaal de
handen vrij kreeg tegen Napoleon, kwam op staatsbezoek
om de vriendschapsbanden met de kersverse bondgenoot aan
te halen en de vernietiging van de Franse agressor te
vieren.
Schinkels naam als architect was met de Neue Wache
gevestigd. Andere werken van zijn hand in Berlijn zijn
o.a. het ‘Altes Museum’ en de ‘Friedenswerdersche Kirche’.
Koning Friedrich Wilhelm III hoopte dat Schinkel ook
onder zijn opvolger zou blijven werken aan de
verfraaiing van de hoofdstad. Maar het kwam er niet van.
Een jaar nadat Friedrich Wilhem IV zijn vader was
opgevolgd overleed Schinkel. Een van zijn opmerkelijkste
nalatenschappen was het ontwerp van de ‘Pickelhaube’, de
merkwaardige anachronistisch aandoende Pruisische
punthelm, die in 1843 werd ingevoerd en pas tijdens de
Eerste Wereldoorlog zou worden vervangen door de ‘Stahlhelm’.
Gedurende de 19e eeuw veranderde er niets aan het
interieur van de Neue Wache. Links van de ingang
bevonden zich het wachtlokaal der officieren en het
arrestantenlokaal, rechts het wachtlokaal van de
manschappen en bureauruimtes. Wel werd er na de
ongeregeldheden tijdens de burgerlijke revolutie van
1848 aan de straatzijde een ijzeren hek voor het gebouw
geplaatst, waarachter zich in het vervolg de aflossing
van de wacht afspeelde.
|
Manschappen van het Königin-Augusta-Garde-Grenadierregiment Nr. 4
tijdens de
dienst in de Neue Wache, 1898 |
De Neue Wache tijdens het Duitse keizerrijk (1871-1918)
De betekenis van de Neue Wache als overwinningsmonument
kreeg nieuw elan na de Pruisische overwinning in de
Frans-Duitse oorlog (1870/’71). Opnieuw brachten de
Pruisische legers krijgstrofeeën mee naar huis, zoals
‘La Belle Joséphine’, het 21 cm monsterkanon van fort
Mont Valérien bij Parijs. Keizer Napoleon III zelf had
de bouw ervan verordonneerd.
Na de inname van het fort waren 65 paarden nodig om dit
machtige kanon op zijn enorme affuit naar de speciale
trein te trekken waarmee het naar Berlijn werd gebracht.
Daar kreeg het een triomfantelijke plaats naast de Neue
Wache tussen de houwitzers die eerder in de
bevrijdingsoorlog op de troepen van Napoleon I waren
buitgemaakt. De Berlijners gaven het kanon de naam ‘die
Valerie’5).
|
Opgesteld naast de Neue Wache (niet op de foto)
het in 1871 buitgemaakte kanon
‘Die niedliche Valerie’
(La Belle Joséphine) tussen twee houwitsers uit de
napoleontische
oorlogen. (Het gebouw op de achtergrond
is het Zeughaus). |
Na 1871 veranderde de dienst in de Neue Wache steeds
meer in een demonstratie van zelfbewust Pruisisch-Duits
militarisme. De gewone militaire taken, die
oorspronkelijk vanuit de Neue Wache werden verricht,
waren allang elders in de stad ondergebracht. Zo werden
arrestanten steeds vaker opgesloten in de militaire
gevangenis in de Lindenstrasse. De Neue Wache werd
steeds meer het middelpunt van militair ceremonieel.
Bij uitstek leende Unter den Linden zich voor militaire
parades. Die hadden al eerder plaatsgevonden, zoals in
1864 na de overwinning op de Denen en in 1866 toen de
Oostenrijkers verslagen waren. Maar Berlijns
pronkboulevard tussen Schlossbrücke en Brandenburger Tor
werd pas echt als een ‘via triumphalis’ geannexeerd na
1871 toen Frankrijk verslagen was, de Pruisische koning
Wilhelm I was uitgeroepen tot Duits keizer en
Duitsland-Pruisen overliep van militaire
zelfverzekerdheid.
|
De Neue Wache versierd ter gelegenheid van de
honderdste geboortedag
van keizer Wilhelm I in 1897 |
Onder keizer Wilhelm II nam het militaire vertoon
ongekende proporties aan. Zijn pompeuze smaak en hang
naar bizarre uniformen, wapperende vederbossen en dito
vlaggen kon hij hier botvieren. Bij elke gelegenheid die
zich voordeed liet hij de Berlijnse regimenten paraderen
of zich in erewachten langs Unter den Linden opstellen.
En gelegenheden waren er vele, zoals de jaarlijkse
‘Parolenausgabe’6) op nieuwjaarsdag, de 100ste
geboortedag van keizer Wilhelm I in 1897, het
staatsbezoek van keizer Frans Jozef van Oostenrijk in
1900, het 200-jarige koningschap van de Hohenzollerns in
1901, in datzelfde jaar het staatsbezoek van onze jonge
koningin Wilhelmina en het staatsbezoek van koning
Victor Emanuel van Italie in 1902. In 1905 trouwde de
kroonprins en in hetzelfde jaar kwam de Spaanse koning
Alfons XIII op staatsbezoek.
De parade-uniformen van de Berlijnse regimenten, die de
manschappen voor paleis- en erewachten hadden te
leveren, werden alsmaar bonter en met steeds meer
tressen, biezen en glimmende knopen versierd. Keizer
Wilhelm II liet zijn lansiers en kurassiers, huzaren en
ulanen, dragonders en fuseliers in hun veelkleurige,
vaak exotisch aandoende uitmonstering een schouwspel
opvoeren, waarachter zich een grimmige werkelijkheid
verborg.
De Neue Wache nam in dit bijna permanente vertoon van
militaire pracht en praal een voorname plaats in. Hier
vond dagelijks met Pruisische precisie het militaire
ceremonieel van de aflossing van de paleiswacht plaats.
|
De verse wachteenheid marcheert naar het
paleis, ca.1905. Uiterst rechts is nog
net de Schloßbrücke te zien. Net over de brug lag het paleis.
Geheel links de
Neue Wache, in het midden het Zeughaus,
daarbovenuit de koepel van de Berliner Dom. |
Elke dag was het een ander regiment dat de manschappen
voor de paleiswacht leverde.
‘s Middag begeleidde de regimentskapel de wachtaflossing
met marsmuziek. Trommels, hoorns, dwarsfluiten, hobo’s
en schelleboom werden door de tamboermajoor met
afgemeten bewegingen van zijn stok in maat en gelid
gehouden. Elke regimentskapel had zijn eigen repertoire
en uitmonstering.
Zo was er het Kaiser-Alexander-Garde-Grenadier-Regiment
Nr.1, waarvan de hoofddeksels een geschenk waren van de
Russische tsaar, die erecommandant van het regiment was.
Een ander regiment dat regelmatig wachtdiensten in de
Neue Wache vervulde was het 1. Garde – Dragoner-Regiment
Königin Viktoria von Großbritannien und Irland. Wilhelm
II was een kleinzoon van de Britse vorstin.
|
Aflossing van de paleiswacht ca. 1905. Op de
achtergrond het standbeeld van
Scharnhorst en het
Zeughaus. Rechts de koepel van het Hohenzollernpaleis. |
De Hohenzollerns hadden ondertussen allang weer het
Kronprinzenpalais verruild voor het ‘Stadtschloß’ aan de
andere kant van de ‘Schloßbrücke’. Het afmarcheren van
de verse wachtpelotons over de brug naar de Schloßplatz
vanwaar ze hun posten bij het paleis innamen, vormde de
afsluiting van het ceremonieel dat telkens weer drommen
toeschouwers trok.
|
De wacht heeft net de Neue Wache (niet
zichtbaar achter het Zeughaus)
verlaten en marscheert
met de regimentskapel voorop onder enorme belangstelling
naar het paleis en is hier juist de Schloßbrücke
gepasseerd. |
Maar de Neue Wache speelde ook een rol in een van de
pijnlijkste blamages die het militaristische Duitse
keizerrijk te verwerken kreeg. De schoenmaker Wilhelm
Voigt, die van zijn 57 levensjaren er al 27 achter de
tralies had doorgebracht, wist brutaal gebruik te maken
van de Pruisische onderdanigheid voor alles wat uniform
droeg.
Op 16 oktober 1906 requireerde hij, gekleed in een
tweedehands officiersuniform, enkele soldaten die hij op
straat tegenkwam en toog met hen naar het stadhuis van
de Berlijnse voorstad Köpenick.
Daar arresteerde hij de burgemeester en een ambtenaar op
beschuldiging van verduistering en liet zich – tegen
kwitantie! – 4.000 mark uit de gemeentekas overhandigen.
De arrestanten liet hij per koets onder geleide van een
van soldaten naar de Neue Wache aan Unter den Linden
brengen, terwijl hij zichzelf met het geld uit de voeten
maakte.
Om ongeveer 7 uur ’s avonds meldde de soldaat zich met
zijn arrestanten bij de wachtcommandant van de Neue
Wache. Deze liet onmiddellijk de Officier van Dienst
komen, die avond toevallig prins Joachim von Preußen,
zoon van de keizer. Deze wist de situatie niet zelf te
klaren en lichtte de stadscommandant van Berlijn in,
Graf Kuno von Moltke, die direct ter plaatse verscheen.
Pas na uitgebreide verhoren kwam men tot de conclusie
dat de burgemeester het slachtoffer was geworden van een
oplichter en werden de arrestanten in vrijheid gesteld.
|
Prins Joachim von Preussen was als Officier van
Dienst
van de Neue Wache op 16 oktober 1906 betrokken bij de
affaire rond de Hauptmann von Köpenick |
Vooral in het buitenland, maar na enige bezinning ook in
Duitsland zelf, werd hartelijk gelachen om de streek van
de valse kapitein. Het schijnt dat er zelfs bij de
keizer wel een zuur lachje afkon. Wilhelm Voigt ging de
geschiedenis in als ‘der Hauptmann von Köpenick’.
Hij werd veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf, die
hij maar gedeeltelijk uitzat. In de gevangenis gaf Voigt
interviews en werd hij het middelpunt van een ware
vermaaksindustrie. Wilhelm II verleende hem in 1908
amnestie, waarna Voigt naar Luxemburg emigreerde. Daar
overleed hij in 1922.
Ondanks het krasje dat ‘der Hauptmann von Köpenick’ op
het blazoen van het keizerrijk gemaakt had, ging het
militaire vertoon rond de Neue Wache gewoon door. Met
ijzeren regelmaat en ongeëvenaarde precisie werd
dagelijks de paleiswacht afgelost.
Opnieuw vonden er festiviteiten plaats met parades en
erewachten op Unter den Linden. In 1900 werd het
Expeditiekorps dat in China de Boxeropstand zou gaan
neerslaan gepresenteerd voor de Neue Wache, voordat
scheep gegaan werd in Bremerhaven, waar keizer Wilhelm
hen persoonlijk uitzwaaide met zijn berucht geworden
‘Hunnenrede’.
|
Het China-Expeditiekorps presenteert zich voor
de Neue Wache, 16 december 19007)
|
In 1913, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog,
viel er zelfs twee maal iets te vieren. Eerst was er het
huwelijk van ’s keizers enige dochter Viktoria Luise en
even later het 25-jarige regeringsjubileum van keizer
Wilhelm II. En ook tsaar Nicolaas II van Rusland kwam in
dat jaar nog op staatsbezoek.
|
Intocht van tsaar Nicolaas II van Rusland over
Unter den Linden richting Hohenzollernpaleis.
De stoet
is juist de Neue Wache gepasseerd en rijdt nu voor het
Zeughaus, 1913 |
Maar de dagen van het keizerrijk waren geteld, al
besefte niemand dat nog en zou degene die zulks beweerde
voor gek worden verklaard. De internationale spanningen
in Europa waren hoog opgelopen. De wapenwedloop leek
niet meer te stoppen. De crisis die ontstond toen de
Oostenrijkse troonopvolger werd vermoord door een
Bosnische nationalist leek aanvankelijk met een sisser
af te lopen.
Keizer Wilhelm II zag aanvankelijk geen reden zijn
jaarlijkse cruise in de Noorse wateren uit te stellen en
ging als elke julimaand aan boord van zijn jacht ‘Hohenzollern’.
Maar de geest was uit de fles en de Europese diplomaten
slaagden er niet in hem te bedwingen. Plotseling, als
een naderend onweer, was de atmosfeer vol
oorlogs-dreiging. Telegrammen vlogen over en weer, het
ene nog omineuzer dan het andere.
Ook in de Neue Wache ratelden de telegrafen
onophoudelijk. Sinds 1900 bevond zich hier het centrale
militaire telegraafkantoor van Berlijn. Op 31 juli 1914
kondigde keizer Wilhelm II de ‘Zustand drohender
Kriegsgefahr’ af voor Berlijn, Brandenburg en geheel
Duitsland. Een verbindingsofficier van de Neue Wache las
de verklaring voor op Unter den Linden temidden van een
grote menigte.
|
Afkondiging van de toestand van ‘drohenden Kriegsgefahr’
op 31 juli 1914
voor de Neue Wache te
Berlijn |
Een dag later ondertekende de keizer in zijn paleis het
bevel tot volledige mobilisatie. Op de Schloßplatz en op
de trappen van de Neue Wache lazen officieren het bevel
voor. De mobilisatie trad op zondag 2 augustus in
werking. ‘An einem Sonntag im August, da hat die Garde
fortgemußt’ klonk het in een populaire Berlijnse
schlager.
Bij de Neue Wache gingen tijdens de oorlog de
aflossingen van de paleiswacht gewoon door.
Pas toen keizer Wilhelm II op 10 november 1918 vanuit
zijn legerhoofdkwartier in het Belgische Spa de wijk nam
naar het neutrale Nederland, viel er voor de
‘Schloßwache’ niets meer te bewaken en verloor Schinkels
classicistische meesterwerk, na precies 100 jaren, zijn
functie als wachtlokaal.
De Neue Wache - Novemberrevolutie en Republiek van Weimar
(1918-1933)
Op 5 november 1918 brak er muiterij uit op de
oorlogsvloot die al maanden machteloos voor anker in
Kiel en Bremerhaven lag. De rebellie sloeg over naar
heel Duitsland en bereikte op 9 november Berlijn.
De sociaaldemocraat Scheidemann en de linksradicale
Liebknecht riepen tegelijkertijd, maar onafhankelijk van
elkaar, de republiek uit. Kanselier Max von Baden droeg
de macht over aan de sociaaldemocraat Friedrich Ebert en
trok zich vervolgens terug uit de politiek. Er volgde
een verbitterde strijd om de macht die tot april 1919
zou duren.
|
Demonstratie van stakende arbeiders en
rebellerende soldaten voor het
‘Kronprinzenpalais’, 9
november 1918. Links op de achtergrond de Neue Wache. |
Om de orde te bewaren stuurde Ebert de
‘Volksmarinedivision’ naar Berlijn. De matrozen sloegen
echter aan het muiten toen hun soldij uitbleef. Velen
deserteerden, anderen sloten zich aan bij de
linksradicale Spartakusbond van Liebknecht.
Rebellerende matrozen bezetten belangrijke gebouwen in
de stad waaronder het Hohenzollernpaleis, de Marstall,
het Zeughaus en de Neue Wache. Uiteindelijk wisten
teruggekeerde fronttroepen de strijd te beslechten ten
gunste van de regering Ebert. Op 11 augustus 1919
bekrachtigde de Nationale Vergadering in het rustige
Weimar ver van de Berlijnse woelingen een nieuwe
grondwet, maar in rustig vaarwater kwam de jonge
republiek nooit.
|
Regeringsgetrouwe troepen houden de Neue Wache
bezet tijdens
de burgeroorlog in Berlijn, maart 1919. |
Hoewel de eigenlijke functie als wachtgebouw allang
verdwenen was, verlieten de laatste soldaten de Neue
Wache in 1923. Daarna diende Schinkels meesterwerk enige
tijd als noodwoning voor drie dakloze gezinnen.
Om de kosten van onderhoud uit te sparen wilde het leger
wel van het nutteloos geworden gebouw af. Verhuur als
bankfiliaal, bioscoop, theater, chemisch laboratorium,
tentoonstellingsruimte en café werden geopperd, maar
stuitten telkens op bezwaren vanwege de historische
betekenis van het architectonische monument.
Al snel na de oorlog kwam de behoefte op tot herdenking
van de soldaten die in de wereldoorlog ’14-’18 hun leven
voor het vaderland gegeven hadden. Vooral de ‘Volksbund
Deutsche Kriegsgräberfürsorge’, die er voor ijverde de
in het buitenland gesneuvelde Duitse soldaten een
fatsoenlijk graf te geven, maakte zich hiervoor sterk.
De bond stelde voor een landelijke herdenkingsdag, “Volkstrauertag”,
in te stellen. De eerste herdenking vond in 1922 plaats
in de Reichstag. Rijksdagvoorzitter Paul Löbe trok
nationaal en internationaal veel aandacht met zijn
herdenkingsrede:
|
“ . . . Leiden zu lindern, Wunden zu heilen, aber auch
Tote zu ehren, Verlorene zu beklagen, bedeutet Abkehr
von Hass, bedeutet Hinkehr zur Liebe, und unsere Welt
hat die Liebe not...” |
Echter door de diepe politieke verdeeldheid binnen de
Republiek van Weimar werd er geen consensus gevonden
over doel, inhoud en vorm van een nationale
dodenherdenking. Iedere politieke en maatschappelijke
stroming wenste er haar eigen ideologie in te leggen.
Het lukte vooreerst niet ‘Volkstrauertag’ tot een
nationale herdenkingsdag te maken. Dodenherdenking werd
overgelaten aan het particuliere initiatief. De kerken
koppelden ‘Volkstrauertag’ aan de vijfde zondag voor
Pasen, waardoor ook een vaste datum ontbrak.
Evenmin was er een nationaal monument dat als officiële
centrale herdenkingsplaats kon dienen. Als eerste
formuleerde rijkspresident Friedrich Ebert op 3 augustus
1924, precies tien jaren na het begin van de oorlog, de
behoefte aan zo’n nationaal herdenkingsmonument, dat
“der Trauer um das Vergangene dienen und zugleich die
Lebenskraft und den Freiheitswillen des deutschen Volkes
verkörpern” moest. Eberts formulering leek eerder te
vragen om een monument voor het verdwenen keizerrijk en
zijn vorstenhuis dan om een gedenkteken voor de
gevallenen uit de oorlog.
Al meteen werd de Neue Wache als nationaal monument
geopperd. Maar voorlopig gebeurde er niets. De tijd was
er nog niet rijp voor.
|
De Neue Wache jaren ’20. Het gebouw heeft geen
officiële functie meer. |
Een nieuw initiatief kwam in 1926 van Eberts opvolger,
rijkspresident Paul von Hindenburg, in de oorlog ’s
keizers opperbevelhebber van de Duitse strijdkrachten.
Hij wilde de Neue Wache inrichten als een heroïsch
pantheon vol Pruisisch heldendom.
Dat leidde onmiddellijk tot een eensgezind afwijzende
reactie van de ‘Frontkämpferverbände’,
oudstrijdersorganisaties van rechts èn van links. Die
wilden wel een heroïsch pantheon, maar niet in de Neue
Wache. Een herdenkingsmonument moest in de vrije natuur
liggen ver van de drukte en het rumoer van de grote
stad, vonden de veteranen.
De strijd over de toekomst van de Neue Wache duurde
voort tot 1929. Toen besloot Otto Braun,
sociaaldemocraat en ministerpresident van Pruisen, de
Neue Wache in te richten als “Gedächtnisstätte für die
Gefallenen des Weltkrieges”.
Maar daarmee was de strijd nog niet voorbij. Want wat
voor gedenkteken moest het dan worden? De discussie
bewoog zich tussen twee uitersten. Aan de ene kant
verheerlijking van heldendood en sterven voor het
vaderland, aan de andere kant rouw, bezinning, afzweren
van oorlog en geweld. Eensgezindheid bleek opnieuw
onbereikbaar.
Desondanks kwam de “Gedächtnisstätte” er. De architect
Heinrich Tessenow (1876-1950) kreeg de opdracht voor de
verbouwing en herinrichting van de Neue Wache8)
. Tessenow herschiep het interieur in een enkele ruimte
zonder enige decoratie. Midden in de sobere hal plaatste
hij een twee meter hoge zuil van zwart graniet, bekroond
met een lauwerkrans met zilveren en gouden bladeren9).
Twee bronzen kandelabers flankeerden de zuil. Op de
vloer voor de zuil lag een stenen plaquette met het
simpele opschrift 1914-1918. Over elke andere tekst
bleek geen overeenstemming te bereiken. Daglicht vanuit
een ronde opening in het dak zorgde voor een sfeervolle
belichting die wisselde met het uur van de dag, het weer
en de seizoenen.
|
Interieur van de Neue Wache na de inrichting
als “Gedächtnisstätte
für die Gefallenen des Weltkrieges”, 1931 |
De inwijding van het monument, die bedoeld was als een
begin van toenadering tussen het militairendom en de
sociaaldemocratische regering, werd een fiasco. De
uitgenodigde Pruisische generaals bleven massaal weg.
Zij wilden niets met ‘vaterlandslosen Gesellen’ als Otto
Braun te maken hebben. ‘Reichswehrminister’ Wilhelm
Groener was er wel, begeleid door een vaandelwacht die
keizerlijke standaarden en banieren meevoerde.
Ze werden door een deel van het publiek met
‘Heil’-geroep en fascistengroet onthaald. “Niemand die
er acht op sloeg” meldde het Berliner Tageblatt zonder
verder commentaar.
Groener sprak over “heroischer Größe” en “Geist der
Pflicht und Opferbereitschaft”. De Neue Wache moest niet
alleen een plaats van rouw zijn, maar vooral een
“Wahrzeichen für die Lebenskraft und das Lebensrecht des
deutschen Volkes”, vond Groener.
|
Opstelling van de vaandelwacht voor de Neue
Wache bij de inwijding van
de ‘Gedächtnisstätte für die
Gefallenen des Weltkrieges’, 2 juni 1931 |
Rijkspresident Hindenburg was er ook. De oude
veldmaarschalk had in 1918 net op tijd ontslag genomen
als opperbevelhebber van de strijdkrachten, zodat het
niet zijn schuld was dat Duitsland de oorlog had
verloren.
Hij legde een krans neer voor de “in Treue gefallenen
Kameraden”. Daarbij memoreerde de grijze rijkspresident
dat zij hun leven geofferd hadden in de “mehr als
vierjährigen Verteidigungskämpfen unseres Vaterlandes
gegen eine Welt von Feinden”.
|
Rijkspresident Paul von Hindenburg (met
punthelm) arriveert bij de
Neue Wache voor de inwijding
van de ‘Gedächtnisstätte für die Gefallenen
des
Weltkrieges’ op 2 juni 1931. Het gebouw op de
achtergrond is de Staatsoper |
Een beetje verbaal tegengas kwam er van
ministerpresident Otto Braun, die in de stromende regen
verzekerde dat hij en zijn partij zich er voor zouden
inzetten dat de loop van de geschiedenis niet opnieuw
bloedige offers zou eisen.
De aanwezige oorlogsinvaliden, voor de gelegenheid in
het zondagse pak gestoken, knikten instemmend. Maar de
geschiedenis had allang opnieuw een fatale weg
ingeslagen. Daar kon ook Otto Braun niets aan
veranderen.
|
Oorlogsinvaliden bij de inwijding van de Neue
Wache als ‘Gedächtnisstätte
für die Gefallenen des
Weltkrieges’ op 2 juni 1931. Op de achtergrond de
Staatsoper (links) en de Alte Bibliothek. |
Doordat een helder gemeenschappelijk gedragen idee over
wie of wat er in de Neue Wache herdacht moest worden
ontbrak, bleef de ‘Gedächtnisstätte’ sterk omstreden in
de luttele jaren die de republiek van Weimar nog had te
gaan.
De Neue
Wache tijdens het Derde Rijk (1933-1945)
Het einde van de republiek kwam op 30 januari 1933, toen
Adolf Hitler na zijn stembuszege de macht op een
presenteerblaadje kreeg aangeboden door rijkspresident
Hindenburg.
Het politieke leven in Duitsland veranderde op slag.
Even plotseling en drastisch verdween de ambivalente
houding die er bestond ten opzichte van de Neue Wache.
Dodenherdenking werd heldenverering.
De nieuwe leiders grepen meteen de eerste
‘Volkstrauertag’ na de machtsovername, 12 maart 1933,
aan om hun bedoelingen met de Neue Wache duidelijk te
maken. Wehrmacht paradeerde naast SA, hakenkruisvlaggen
wapperden naast de zwart-wit-rode vlaggen van het oude
keizerrijk.
De vlaggen hingen niet halfstok zoals eerder, maar
wapperden brutaal in top. Verwijzingen naar het
krijgshaftige verleden moest het volk enthousiast maken
voor een grootse toekomst. Twee maanden later werden op
de Opernplatz tegenover de Neue Wache boeken verbrand
van joodse schrijvers en anderen die het regime
onwelgevallig waren.
|
Volkstrauertag 1933; SA-eenheden marcheren met
hakenkruisvlaggen langs de Neue Wache |
Het jaar daarop heette ‘Volkstrauertag’ ineens
‘Heldengedenktag’ en was het een wettelijke feestdag
geworden. De ‘Gedachtnisstätte’ in de Neue Wache heette
voortaan ‘Heldengedenkmal’, ‘Ehrenmal’ of zelfs
‘Reichsehrenmal’10).
Vooral die laatste benaming benadrukte de annexatie van
het herdenkingsmonument door het nieuwe regime. Hitler
zelf kwam op die eerste Heldengedenktag, 25 februari
1934, een krans leggen in de ‘Ehrenmal deutschen
heldischen Sterbens’, zoals de krant ‘Völkischer
Beobachter’ in NSDAP-jargon schreef.
|
Rijkspresident Hindenburg wordt begroet door Hitler, Goering, Raeder en
andere
NSDAP-kopstukken bij
de inwijding van de Neue Wache als ‘Heldengedenkmal’
op 25 februari 1934, de eerste ‘Heldengedenktag’ |
Om nog meer hun ideologie te benadrukken brachten de
nationaal-socialisten enkele veranderingen aan het
monument aan. Op de beide hoektorens aan de straatzijde
werden twee enorme kransen bevestigd. Binnen werd tegen
de achterwand van de hal, precies achter de granieten
zuil, een eikenhouten kruis opgesteld als teken dat
“wahres Christentum und heldisches Volkstum
zusammengehören”.
Het kruis was niet alleen een verwijzing naar de
tienduizenden soldatengraven in den vreemde, maar moest
vooral worden gezien als een poging de kerken voor het
nationaal-socialisme te winnen.
Ook wordt beweerd dat de Pruisische minister van
Financiën von Popitz het kruis liet plaatsen om te
voorkomen dat er een hakenkruis zou worden aangebracht.
Brandende kaarsen op kandelabers symboliseerden het
eeuwig voortleven van de gesneuvelde vaderlandse helden.
|
Interieur van de Neue Wache na 1933 |
Ook stelden de nazi’s een permanente erewacht in bij het
Heldengedenkmal. Tot dan hadden ‘Schutzpolizisten’
onopvallend gesurveilleerd bij de “Gedenkstätte’.
Driemaal in de week, op zondag, dinsdag en vrijdag, werd
met stram Pruisisch-militair ceremonieel een uitgebreide
wachtparade gehouden met militaire kapel, waar telkens
veel publiek op af kwam. De tijden van het keizerrijk
leken te herleven.
|
Wachtparade bij het Heldengedenkmal, 1936 |
Het ‘Ehrenmal’ in de Neue Wache nam in de
heldenmythologie van de nazis een centrale plaats in. De
viering van Heldengedenktag kende een vast verloop. In
de Staatsoper of het Zeughaus, tegenover resp. naast de
Neue Wache, kwamen hoge Wehrmachtofficieren en
NSDAP-functionarissen bijeen. Hitler zelf was meer dan
eens aanwezig.
Er werden toespraken gehouden die via luidsprekers
buiten te beluisteren waren. Na afloop schreed een
kleine delegatie tussen aangetreden eenheden van
Wehrmacht, SA, SS en Stahlhelm naar de Neue Wache en
legde een krans in het Ehrenmal.
|
Hitler legt in aanwezigheid van de top van
Wehrmacht en Kriegsmarine
een krans bij het ‘Heldengedenkmal’ in de Neue Wache |
De toespraken lieten aan duidelijkheid niets te wensen
over. Blomberg, opperbevelhebber van de Wehrmacht,
feliciteerde Hitler op 8 maart 1936 met de bezetting van
het Rijnland. Op 12 maart 1939 prees Raeder, chef van de
‘Kriegsmarine’, de bijdrage van het legioen ‘Kondor’ aan
Franco’s overwinning in de Spaanse burgeroorlog.
Hitler snorkte op 10 maart 1940: “Kein Volk hat mehr
Recht seine Helden zu feiern, als das deutsche” en “Der
von den kapitalistischen Machthabern Frankreichs und
Englands dem Großdeutschen Reich aufgezwungene Krieg muß
zum glorreichen Sieg der deutschen Geschichte werden”.
Op 15 maart 1942 pochte Hitler in het Zeughaus: “Die
bolschewistischen Horden, die den Deutschen und die
verbündeten Soldaten in diesem Winter nicht zu besiegen
vermochten, werden von uns in dem kommenden Sommer bis
zur Vernichtung geschlagen sein!”
|
Neue Wache, Heldengedenktag 1942. De Führer
deelt
onderscheidingen uit aan oostfrontstrijders |
Ook voor andere staats- en partijpropaganda werd het
Heldengedenkmal gebruikt. In 1938 werd er voor de Neue
Wache geparadeerd door Oostenrijkse legereenheden ter
gelegenheid van de ‘Anschluß’. Dode Wehrmacht-generaals
werden voor de Neue Wache opgebaard op een affuit.
Göring brulde dan een Germaanse bezwering als: “Feldherr
du, geh ein in Walhall”.
|
Oostenrijkse troepen paraderen na de ‘Anschluß’
bij de Neue Wache, 1938 |
De laatste viering van Heldengedenktag bij de Neue Wache
vond in 1945 plaats. Het gebouw was toen al zwaar
beschadigd door gealliëerde bommen. Verdere
beschadigingen liep de Neue Wache op toen de Russen
Berlijn bezetten.
|
De zwaar beschadigde Neue Wache in 1945. De
bordjes geven de
richting aan
naar de Rijksdag, Potsdam en Nauen |
De lauwerkrans met de gouden en zilveren bladeren was al
in 1945 door medewerkers van de naast gelegen
Humboldt-universiteit in bewaring genomen om te
voorkomen dat plunderaars er mee vandoor zouden gaan.
In 1946 keerde de krans op zijn plek in de Neue Wache
terug, maar verdween in 1948 spoorloos. In 1960 dook hij
op in een bagagekluis van het Bahnhof Zoo. Van de
oorspronkelijk 235 bladeren bleken er nog 177 over.
De ‘Volksbund deutsche Kriegsgräberfürsorge’ liet de
krans restaureren en plaatste hem in het
herdenkingsmonument voor de gevallen uit de Eerste
Wereldoorlog op het Garnisonsfriedhof in
Berlijn-Neukölln.
Op ‘Volkstrauertag’ 1966 werd de daar speciaal
aangelegde ‘Ehrenanlage Silberkranz’ plechtig ingewijd.
Tot 1993 herdachten de West-Berlijners hier jaarlijks de
slachtoffers van oorlog en staatsgeweld. Daarna konden
alle Berlijners en alle overige Duitsers voor
dodenherdenking en bezinning op oorlog en geweld opnieuw
terecht in de Neue Wache. De krans bleef achter in
Neukölln.
|
De gedeeltelijk ingestorte Neue Wache, 1947,
kort
voordat
de gouden en zilveren lauwerkrans spoorloos
verdween |
De Neue
Wache - Oostzone en Duitse Democratische
Republiek
(1945-1989)
Al kort na de Tweede Wereldoorlog begonnen de Berlijners
zich af te vragen wat er met de Neue Wache moest
gebeuren. Het gebouw was zwaar beschadigd uit de oorlog
gekomen.
Het dak was gedeeltelijk ingestort, twee zuilen van het
portaal lagen in puin evenals het rechter gedeelte van
het tympanon.
Heinrich Tessenow, de architect die in 1931 de
herinrichting tot ‘Gedächtnisstätte’ had uitgevoerd,
vond dat het gebouw als ruïne behouden moest blijven.
“So ramponiert, wie er jetzt ist, spricht er ja
Geschichte. Etwas säubern, etwas glätten und so stehen
lassen”, adviseerde hij.
|
Het zwaar beschadigde portaal van de Neue Wache
in 1948 |
Maar er waren ook heel andere geluiden te beluisteren.
De communistische jeugdorganisatie FDJ (Freie deutsche
Jugend) wilde de Neue Wache afbreken, omdat het vorige
regime het had misbruikt voor de “Glorifizierung des
Heldentodes auf dem Schlachtfeld imperialistischer
Kriege”.
Meer bedachtzame krachten in de pas in het leven
geroepen Deutsche Demokratische Republik wisten echter
afbraak te voorkomen. Dat was lang niet vanzelfsprekend
getuige het lot van het Hohenzollernpaleis, dat
onverbiddelijk aan de slopershamers werd prijsgegeven.
In 1951 werd met de restauratie van de Neue Wache
begonnen.
|
Restauratie van de Neue Wache, 1951 |
Al was de Neue Wache gered, aan gebruik als
herdenkingsmonument voor oorlogsslachtoffers waren de
DDR–autoriteiten nog lang niet toe. De gewone Berlijners
dachten daar echter anders over. Regelmatig werden
vanuit de bevolking bloemen neergelegd in het
zuilenportaal of onder de gesloten traliedeuren door in
de voormalige herdenkingsruimte geschoven.
De Sozialistische Einheitspartei Deutschlands (SED)
overwoog diverse gebruiksfuncties voor de Neue Wache -
Goethe-monument, Schinkel-museum,
universiteitsboekhandel etc. - maar besloot in 1956 toch
tot inrichting als “Mahnmal für die Opfer des Faschismus
und der beiden Weltkriege”. De architect Heinz Mehlan
werd met de uitvoering belast.
Als eerste liet hij de standbeelden verwijderen van
Bülow en Scharnhorst, representanten bij uitstek van het
Pruisische militarisme dat de DDR beweerde te verfoeien.
Dak, portaal en tympanon werden gerestaureerd. Aan het
interieur werd weinig veranderd. De granieten monoliet,
die door brand vervormd was, bleef staan.
De verdwenen lauwerkrans bleef weg; de DDR had er geen
behoefte aan het ding op te sporen. De stenen bodemplaat
met het opschrift 1914-1918 werd verwijderd. Het
eikenhouten kruis tegen de achterwand, dat de
nationaal-socialisten hadden laten aanbrengen, werd
vervangen door de tekst “Den Opfern des Faschismus und
Militarismus”.
|
Interieur van de Neue Wache in 1960 met de in
de oorlog
beschadigde
granieten monoliet, die enkele jaren later
verwijderdzou worden. |
De officiële inwijding van het monument in 1960 ging met
veel militair ceremonieel gepaard. Geheel in tegenspraak
met wat het monument geacht werd te vertegenwoordigen,
paradeerde de Nationale Volksarmee voor de Neue Wache
zoals eerder het Deutsches Heer van Wilhelm II en Adolf
Hitlers Wehrmacht hadden gedaan. Twee jaren later werd,
in navolging van het verfoeide fascistische regime, een
permanente erewacht voor de Neue Wache geplaatst.
De grote wachtparade die elke woensdagmiddag klokslag
half drie begon, groeide uit tot de grootste
publiekstrekker in de hoofdstad van de socialistische
boeren- en arbeidersstaat. De militaire kapellen, de
paradepas en de taptoes bij kransleggingen door
buitenlandse gasten pasten naadloos in de tradities van
het Pruisische soldatendom dat de DDR - althans met
woorden - afgezworen had.
|
Wachtparade van de Nationale Volksarmee voor de Neue Wache, jaren ‘60 |
Bij nader inzien vond de SED-partijleiding het interieur
van het ‘Mahnmal’ in de Neue Wache te weinig in
overeenstemming met de partij-ideologie. Al in 1966 werd
een grondige herinrichting uitgevoerd door de architect
Lothar Kwasnitza. De stoffelijke resten van een
onbekende Duitse soldaat11) en een onbekende
verzetsstrijder12) – beiden uit de Tweede
Wereldoorlog - werden in de Neue Wache begraven.
Bij de urn met de onbekende soldaat werden urnen met
aarde afkomstig van negen verschillende slagvelden13)
uit de Tweede Wereldoorlog geplaatst. Urnen met aarde
uit negen verschillende nazi-concentratiekampen14) omringden de urn met de stoffelijke resten van de
onbekende verzetsman.
Met het begraven van een verzetsstrijder – in de DDR
werd er stilzwijgend van uitgegaan dat alle
verzetsmensen communisten waren – naast een soldaat
wilde de SED een duidelijke scheiding aanbrengen tussen
slachtoffers en daders van het nationaal-socialisme.
De communistische partij werd zo van elke schuld
vrijgesproken. Duitse communisten behoorden tot de
historische winnaars, niet tot de aanstichters en
verliezers van een wereldoorlog.
|
Bijzetten van de urnen met de stoffelijke
resten van de Onbekende soldaat en de
Onbekende
verzetsstrijder in de Neue Wache in bijzijn van staats-
en partijleiding
en hoge officieren van de Nationale
Volksarmee, 14 januari 1969. |
De graven bevonden zich in een verzonken gedeelte in het
midden van de hal, waar eerder de granieten zuil stond.
Daarachter liet Kwasnitza een prisma van geslepen glas
plaatsen. Binnen in het glazen prisma brandde een
eeuwige vlam. Het opschrift “Den Opfern des Faschismus
und Militarismus” werd verplaatst naar de rechter
zijwand. Het maakte plaats voor een in verschillende
kleuren steen uitgevoerd staatswapen van de DDR.
|
Het interieur van de Neue Wache na 1969 als
“Mahnmal
für die Opfer des Faschismus und der beiden Weltkriege” |
Met het verdwijnen van het Derde Rijk was er een einde
gekomen aan de viering van ‘Heldengedenktag’. Maar ook
‘Volkstrauertag” keerde niet terug in het communistische
deel van Duitsland.
De antifascistische en antimilitaristische boeren- en
arbeidersstaat voerde een eigen herdenkingsdag in:
“Internationaler Gedenktag für die Opfer des
faschistischen Terrors und Kampftag gegen Faschismus und
imperialistischen Krieg” in. Gewone DDR-burgers spraken
over OdF-Tag (Opfer des Faschismus-Tag).
OdF-Tag, die jaarlijks op de tweede zondag in september
werd gehouden, kende een vast verloop. Op de Bebelplatz
(de vroegere Opernplatz) tegenover de Neue Wache hielden
SED-kopstukken redevoeringen tegen het decor van
reusachtige portretten van leden en kandidaatleden van
het Politbüro, die naast al even grote portretten van
omgekomen antifascistische verzetsstrijders waren
opgesteld.
Vervolgens werden kransen gelegd in de Neue Wache namens
staats- en partijleiding, door comité’s van
antifascistische verzetsstrijders en door gasten uit
communistische broederlanden en van idem zusterpartijen.
Dat alles werd met het nodige militaire ceremonieel
omgeven.
|
Kranslegging in de Neue Wache op OdF-Tag 1988 |
Alle herdenkingsaandacht ging uit naar de omgekomen
antifascistische (lees: communistische)
verzetsstrijders. Sprekers memoreerden hun nooit
aflatende strijd voor een wereld zonder oorlog en
fascisme. Andere slachtoffers van het
nationaal-socialistische geweld werden in de DDR
doodgezwegen. Joden, Roma en Sinti, homosexuelen,
deserteurs en andere slachtoffers kwamen op OdF-Tag niet
aan het woord.
Ook bij andere gelegenheden diende de Neue Wache als
decor. De soldaten van de grensbewaking, die de
wachttorens langs de muur bemanden en vaker schoten op
mensen die de DDR uit dan in wilden, werden voor de Neue
Wache beëdigd. Bij jonggehuwden kwam het in de mode om
direct na de huwelijksvoltrekking bloemen te leggen bij
de eeuwige vlam.
|
Een pas gehuwd paar legt bloemen neer bij de
eeuwige vlam in de Neue Wache, jaren ‘80 |
De erewacht bij de Neue Wache werden verzorgd door het
Wachregiment ‘Friedrich Engels’. Dit regiment was
gelegerd in de nabijgelegen gelijknamige kazerne aan de
Kupfergraben. Enige taak was het verzorgen van het
militaire ceremonieel tijdens officiële gelegenheden,
zoals op nationale feestdagen en bij staatsbezoeken.
Elke wachtdienst bij de Neue Wache duurde een half uur,
waarna het afgemeten ritueel van de aflossing volgde.
Tijdens de wacht mocht de karabijn af en toe op de
andere schouder gelegd worden. Maar dat moesten de beide
wachtposten dan wel tegelijkertijd doen. Als er een moe
werd, kon hij zijn maat aan de andere kant waarschuwen
door met de punt van zijn schoen een belletje in te
drukken dat verborgen was in het voetstuk waar hij op
stond.
Als het regende, mochten de soldaten – weer
tegelijkertijd natuurlijk – drie passen achteruit doen,
zodat ze onder dak stonden. De erewachten stonden alleen
overdag, ’s nachts werd het Mahnmal minder ceremonieel
bewaakt door met pistolen bewapende soldaten.
|
Fig 39 - Wachregiment ‘Friedrich Engels’ heeft zojuist
de wacht
bij de Neue Wache afgelost. De twee afgeloste
soldaten marcheren
in ganzenpas onder geleide van een
onderofficier terug
naar de ‘Friedrich Engels’ kazerne
aan de Kupfergraben
(jaren ’70) |
In 1989 – precies op zijn veertigste verjaardag –
stortte de DDR in elkaar. De Berlijnse muur brak door
als een slecht onderhouden zeedijk bij stormvloed. De
socialistische en antifascistische boeren en arbeiders,
die verdacht veel op gewone mensen leken, stroomden
West-Berlijn binnen op zoek naar de verlokkingen van het
westen.
|
Aflossing van de wacht, jaren ‘70 |
De schrijver Cees Nooteboom was erbij en zag in
oktober 1989 de Nationale Volksarmee een van zijn
laatste wachtaflossingen bij de Neue Wache uitvoeren:
|
“De troep staat nu frontaal voor de Hauptwache, ik
begrijp dat ze de twee soldaten die daar onbeweeglijk de
wacht gehouden hebben komen aflossen en afhalen. En dat
is het geheimzinnige: de twee die er nu nog staan zullen
straks tussen de anderen verdwenen zijn, de twee die hun
plaats innemen zijn nog volstrekt onzichtbaar.
Verleiding, een dans, daar lijkt het op. Muziek, hoge
fluittonen die aan tropische vogels doen denken. Dan
stemmen, niet zozeer gebrul en geschreeuw, eerder
woorden die over een rasp worden gehaald, zodat ze
verscheurd worden in de warme middaglucht. Een commando,
en ineens bewegen de twee naast de zuilen, een vreemde
slepende pas, een afdaling, één tree, nog één, dan staan
ze naast die twee anderen, ze draaien om elkaar heen,
een ogenblik van idiote intimiteit, een soort paring, en
dan zijn de enen de anderen geworden, iets is geruild
voor iets anders, het verschil is niet te zien. Dan
beginnen ook de vreselijke passen weer, en niet één van
die opgeheven laarzen wil iets weten over een laatste
keer, dit ritueel voert zichzelf uit, het is niet alleen
losgemaakt van die mannen maar ook van zijn eigen
betekenis en geschiedenis, het heeft uitgediend. Ooit
heeft het geholpen een Staat uit te beelden, en door dat
uiterlijke beeld heeft het geholpen die Staat te maken,
nu is het uitgestorven en bezegelt zo, nog één keer, het
lot van die Staat en tegelijkertijd dat van die andere,
latere republiek die het ritueel had overgenomen om haar
innerlijke leegte te verhullen, en dat letterlijk: een
Staat zonder volk is leeg, die les van de koning van
Sanssouci hadden de Piecks, de Ulbrichts en de Honeckers
niet begrepen”. |
Precies een jaar later, in oktober 1990, ging de DDR op
in de Bondsrepubliek Duitsland.
De Neue
Wache na de hereniging van de beide Duitslanden
(1989-heden)
Direct na de Duitse eenwording werd de Neue Wache als
‘Mahn- und Gedenkmal’ gesloten. Aan het
herdenkingsmonument - zwaar beladen met ideologieën van
twee achtereenvolgende totalitaire regimes - werd geen
functie toegedacht in de dodenherdenking van het nieuwe
verenigde Duitsland.
Des te verrassender was het dat de Duitse regering op
initiatief van bondskanselier Helmuth Kohl op 27 januari
1993 besloot de Neue Wache in Berlijn te gaan inrichten
als “Zentrale Gedenkstätte der Bundesrepublik
Deutschland für die Opfer von Krieg und Gewaltherrschaft”.
Het interieur moest voor de zoveelste keer worden
gesaneerd en opnieuw ingericht worden. En er was haast bij want
het nieuwe herdenkingsmonument moest al op 14 november
van datzelfde jaar - op ‘Volkstrauertag’ - worden
ingewijd.
Het interieur werd grotendeels weer teruggebracht in de
staat zoals Heinrich Tessenow die in 1931 had
opgeleverd. De graven van de onbekende soldaat en
onbekende verzetsstrijder werden ongemoeid gelaten, maar
verdwenen onder vloertegels.
De glazen kubus met de eeuwige vlam werd verwijderd,
maar de zwartgranieten monoliet keerde niet terug. In de
plaats daarvan kwam er een vergrote replica van een
sculptuur van Käthe Kollwitz. Helmuth Kohl zelf had het
beeld ‘moeder met dode zoon’ uitgekozen.
|
Interieur van de Neue Wache na 1993 met de
vergrote bronzen replica
van het beeld “Moeder met dode
zoon” van Käthe Kollwitz.
Het ronde bovenlicht dat in de
DDR- periode dichtgemaakt was, is weer open |
Net als eerder in de jaren ’20 en ’50 brak er een
heftige discussie los. Er was vrijwel geen aspect van de
nieuwe Gedenkstätte – van het concept zelf tot details
van de inrichting - dat niet onder het vuur van de
kritiek kwam te liggen.
De discussie werd op z’n Duits gevoerd. Enerzijds werden
de meest subtiele argumenten voor of tegen gehanteerd,
anderzijds ontzagen de opponenten zich niet elkaar met
grof geschut te bestoken.
Zo was er veel kritiek op de door Kohl gekozen
sculptuur. Het origineel, slechts 38 centimeter hoog, is
een intiem beeldje waarin Kollwitz het verdriet om haar
gesneuvelde zoon Peter heeft uitgedrukt. Kunstcritici
noemden de viervoudige vergroting, uitgevoerd door de
Berlijnse beeldhouwer Harald Haacke, onesthetisch, lomp
en gespeend van de intimiteit van het origineel uit
1937.
Harder was het verwijt dat Kollwitz’ persoonlijke
gevoelsuitdrukking bij regeringsbesluit werd
geproclameerd tot universele aanklacht tegen oorlog en
tirannie. Maar het scherpst werd er geageerd tegen het
motief van de pietà, dat Kollwitz voor haar beeldje had
gekozen. De christelijke symboliek die hieruit sprak zou
voor hele groepen oorlogsslachtoffers – joden voorop –
onacceptabel zijn.
|
De Berlijnse beeldhouwer Harald Haacke werkt
aan
de vergrote uitvoering van Kollwitz’ intieme beeldje |
Käthe Kollwitz zelf leek onomstreden. Ze verloor haar
zoon Peter in de Eerste en een kleinzoon in de Tweede
Wereldoorlog. De in 1945 overleden kunstenares had in
haar kunst altijd partij gekozen voor de sociaal
zwakken, wat haar vooral in de DDR posthume populariteit
opleverde. Maar ook in het andere Duitsland werd het
werk van Kollwitz hoog gewaardeerd.
In de jaren twintig en dertig had ze zich bij herhaling
uitgelaten tegen oorlog en geweld. Ook haar werk
getuigde daarvan. Een hoogtepunt in dit opzicht vormt de
beeldengroep ‘Het treurende ouderpaar’, die ze maakte
voor het oorlogskerkhof waar haar zoon begraven
ligt15). Toen de nazi’s aan de macht kwamen kreeg ze
een tentoonstellingsverbod.
|
Käthe Kollwitz, zelfportret 1934 |
Bij nader inzien was er echter wel degelijk iets op
Kollwitz aan te merken, vonden sommigen. In haar
dagboeken is na te lezen dat Käthe Kollwitz in augustus
1914 nog helemaal geen verklaarde tegenstandster van de
oorlog was. Integendeel, ze bleek niet ongevoelig voor
het patriottische oorlogsenthousiasme dat als een golf
door het Duitse volk sloeg.
Ze gaf, tegen de wil van haar echtgenoot, haar
minderjarige zoon toestemming zich als
oorlogsvrijwilliger te melden. Kollwitz deed precies
hetzelfde als de honderdduizenden moeders en vrouwen die
hun zonen en mannen met bloemen getooid de oorlog
instuurden. Roze anjelieren gaf ze Peter mee toen hij
naar het front moest. De mannelijkheid van het
‘feldgraue’ uniform maakte indruk op haar.
De verovering van Antwerpen vierde de overtuigde
sociaaldemocrate met het uitsteken van de zwart-wit-rode
vlag uit het raam van Peters kamer. Haar ontnuchtering
kwam met het bericht van Peters snelle dood op 22
oktober 1914. Verscheurd door spijt en schuldgevoelens
ontwikkelde ze zich in de jaren daarna tot fel
tegenstandster van oorlog en geweld.
In zijn ijver de Neue Wache als architectonisch monument
in de oude glorie te herstellen, had de Berlijnse
‘Denkmalschutz’ (d.i. monumentenzorg) besloten de
standbeelden van Scharnhorst en Bülow weer op hun
oorspronkelijke plaats op te zetten.
De erven Kollwitz tekenden daar onmiddellijk protest
tegen aan. Zij meenden dat de beelden, die het
Pruisisch-militaristische verleden verheerlijken, niet
verenigbaar waren met de waarden die het werk van Käthe
Kollwitz vertegenwoordigt. Ze dreigden hun toestemming
voor het gebruik van ‘Moeder met dode zoon’ in te
trekken als Scharnhorst en Bülow hun oude plaats kwamen
innemen16).
|
Sculptuur en tekst in de ‘Gedenkstätte’ stonden
aan zware kritiek bloot |
Veel ophef was er ook over de tekst die er in de
‘Gedenkstätte’ moesten komen. De regering koos voor:
“Den Opfern von Krieg und Gewaltherrschaft”, dat op de
vloer voor de sculptuur werd aangebracht. Voor velen was
die tekst veel te vaag en te vrijblijvend. Wat werd er
precies mee bedoeld? Wie waren die ‘Opfern’?
In wezen ging de discussie over de vraag wie er nu
eigenlijk herdacht wordt in de Neue Wache. Dat de tekst
geen onderscheid maakt tussen slachtoffers en daders was
voor velen onverteerbaar. Telkens weer dook het
voorbeeld op van de beruchte nazi-rechter Roland
Freisler die honderden onschuldige burgers ter dood
veroordeelde en die zelf bij een bombardement om het
leven kwam.
En wat te denken van de SS-ers die joden vermoordden en
vervolgens zelf sneuvelden? Wie moesten er herdacht
worden in de Neue Wache? De gevangenen in de
concentratiekampen die bezweken onder de martelingen van
de kampbeulen zeker, maar de kampbeulen die zelf bij de
bevrijding van de kampen omkwamen? En zo ging het debat
door.
|
Protestdemonstratie bij de inwijding van de Neue Wache als ‘Zentrale Gedenkstätte’ in 1993 |
Een oplossing werd gevonden door bij de ingang van de
herdenkingsruimte een plaquette te plaatsen waarop de
groepen slachtoffers nader worden benoemd. De opsomming
was afkomstig uit een toespraak van Bondspresident
Richard von Weizsäcker uit 1985, waarin hij namens
Duitsland berouw toonde over het veroorzaakte leed van
de Tweede Wereldoorlog.
Een voor een worden ze genoemd op die treurige,
deprimerende lijst: de vermoorde joden, de Sinti en Roma,
de homosexuelen, de geesteszieken, de om hun godsdienst,
afkomst, politieke overtuiging vermoorden. De lijst
eindigt met de vrouwen en mannen die vervolgd en
vermoord werden omdat ze zich weerden tegen de
totalitaire dictatuur na 1945, een afrekening met de
DDR.
De gesneuvelde soldaten van de Eerste Wereldoorlog staan
er ook op, zij het een beetje weggestopt. “Wir gedenken
die Gefallenen der Weltkriege” staat er. De gevallenen
van beide wereldoorlogen dus. Hoeveel bezoekers van de
Gedenkstätte zullen echt de moeite nemen de lijst te
lezen? En hoevelen beseffen de ontoereikendheid van dit
herdenkingsmonument?
Op een andere plaquette staat de geschiedenis van de
Neue Wache in het kort beschreven. Opvallend is dat over
de rol van het monument tijdens de nazi-periode met geen
woord wordt gerept.
Als met een polsstok springt de tekst van het jaar 1931,
toen de Neue Wache werd ingewijd als Gedächtnisstätte
für die Gefallenen des Weltkrieges” over de nazi-periode
heen en landt in 1945 bij de gedeeltelijke verwoesting
van Schinkels meesterwerk. De volledige teksten van
beide plaquettes zijn hieronder in de bijlage
weergegeven.
|
Inwijding van de nieuwe ‘Zentrale Gedenkstätte’
in de Neue Wache, 14 november 1993.
Helemaal zonder
militair vertoon kon ook de Bondsrepubliek
blijkbaar niet, al was
de inzet, getuige deze
foto, bescheiden |
Bij de inwijding van de nieuwe ‘Gedenkstätte’ legde
Helmuth Kohl de volgende nogal laconieke verklaring af:
|
"Die Neue Wache in Berlin ist künftig der Ort der
Erinnerung und des Gedenkens an die Opfer von Krieg und
Gewaltherrschaft. Als Zentrale Gedenkstätte der
Bundesrepublik Deutschland ist sie wichtiges Symbol des
wiedervereinigten Deutschland und seiner von Würde, Wert
und Recht des Menschen bestimmten freiheitlichen
demokratischen Grundordnung im Sinne des Grundgesetzes.
[...].
Die Erinnerung an den Tod von Millionen unschuldiger
Menschen mahnt jeden einzelnen von uns, immer und
überall aktiv für unsere freiheitliche Demokratie
einzutreten, sie entschlossen gegen ihre Feinde zu
verteidigen und ein friedliches Zusammenleben zwischen
Menschen und Völkern mit aller Kraft zu fördern. Es
gehört zu unseren vornehmsten Aufgaben, diese Einsichten
an die nachwachsenden Generationen weiterzugeben, damit
die schrecklichen Erfahrungen der Vergangenheit sich
niemals wiederholen." |
Het regeringsstandpunt met betrekking tot het beeld van
Kollwitz verwoordde hij bij dezelfde gelegenheid als
volgt:
|
Die Bundesregierung hat für diese staatliche
Gedenkstätte die Skulptur "Mutter mit totem Sohn" von
Käthe Kollwitz auch deshalb ausgewählt, weil Werk und
Schaffen dieser großen Künstlerin untrennbar mit einem
Staatswesen verbunden sind, das sich stets und ständig
diesen Grundlagen verpflichtet weiß. |
Nog steeds blijft de vraag bestaan wie er nu eigenlijk
herdacht wordt in de Neue Wache. Zo kan de bezoeker er
tegelijkertijd kransen zien liggen voor de omgekomenen
in de concentratiekampen, voor ‘Heimatvertriebenen’ en
voor gesneuvelde Wehrmachtsoldaten.
|
De Neue Wache in 2005 tijdens wegwerkzaamheden
aan Unter den Linden.
Rechtsboven steekt de koepel van
de Berliner Dom boven het Zeughaus uit.
Daarachter de Fernsehturm aan de Alexanderplatz.
(●
Klik op de afbeelding of
hier
voor een vergroting) |
Van militair vertoon rond de Neue Wache is geen sprake
meer. Net als tijdens de Republiek van Weimar staat er
geen erewacht bij de “Zentrale Gedenkstätte der
Bundesrepublik”. Alleen als een buitenlandse gast een
krans komt leggen, speelt er nog wel eens een militaire
kapel van de Bundeswehr. Wachtparades lijken er
definitief tot het verleden te behoren, al weet je dat
in Duitsland nooit helemaal zeker.
Noten
[1] 1818 is het jaar waarin de Neue Wache in gebruik
werd genomen.
[2]
In Schinkels ontwerp waren oorspronkelijk vijf
standbeelden voorzien. Om de kosten te drukken werden er
eerst maar twee uitgevoerd, Scharnhorst en Bülow. De
standbeelden van Blücher, Gneisenau en York kwamen er
pas jaren later. Ze werden aan de overzijde van de
straat opgesteld bij de Staatsoper en niet in het
‘Kastanienwäldchen’ bij de Neue Wache, zoals
aanvankelijk de bedoeling was.
[3] Gerhard von Scharnhorst (1755-1813), stafchef van
generaal Blücher; stierf aan de verwondingen opgelopen
in de slag bij Großgörschen.
[4] Friedrich Wilhelm Freiherr von Bülow (1755-1816);
versloeg de Fransen bij Luckau, Großbeeren en Dennewitz,
waardoor een nieuwe bezetting van Berlijn werd
voorkomen.
[5] ‘die Valérie’: over de naam van dit kanon gaan
verschillende verhalen. Het marinekanon zou in fort Mont
Valérien als ‘La Marie Jeanne’ zijn aangeduid. De
Parijzenaars, voor wier bescherming het diende, zouden
het liefkozend de naam ‘La Belle Joséphine’ hebben
gegeven. De Pruisische belegeraars van 1870/’71 noemden
het met ontzag ‘Bullrian’ (bullebak). Eenmaal in Berlijn
werd het kanon door de Berlijners al snel ‘die Valérie’
of ook ‘die niedliche Valérie’genoemd. Na de Vrede van
Versailles in 1919 moest Duitsland niet alleen de
oorlogsbuit uit de Eerste Wereldoorlog teruggeven, maar
ook de oorlogstrofeeën uit de Frans-Duitse oorlog werden
door Frankrijk terug geëist. Zo keerde ‘La Belle
Joséphine’ in 1921 terug naar Parijs, om vervolgens in
1940 door Hitlers horden opnieuw in triomf naar Berlijn
te worden ontvoerd. Kort na de Tweede Wereldoorlog gaf
de Russische commandant van Berlijn toestemming het
kanon weer naar Parijs te halen. Sinds 1947 bevindt het
zich op de ‘Cour d’Honneur’ van de ‘Dôme des Invalides’
te Parijs.
[6]
Parolenausgabe: jaarlijks militair ceremonieel op
nieuwjaarsdag waarbij keizer Wilhelm II de top van leger
en marine ontmoette in het Zeughaus, zogenaamd om de
orders te geven. De keizer had de gewoonte de afstand
van paleis naar Zeughaus, in gezelschap van zijn zonen,
allen in bonte parade-uniformen te voet af te leggen.
[7]
China-Expeditiekorps: keizer Wilhelm II hield zijn
veel internationale ophef veroorzakende afscheidsspeech
die bekend is geworden als ‘Hunnenrede’ op 27 juli 1900
in Bremerhafen. Kennelijk vertrokken andere onderdelen
van het expeditiekorps op een later tijdstip.
[8]
Zes architecten werden uitgenodigd een ontwerp in te
zenden. Naast Tessenow waren dat Peter Behrens, Erich
Blunck, Hans Grube, Ludwig Mies van der Rohe en Hans
Poelzig.
[9]
De lauwerkrans werd vervaardigd door de beeldhouwer Ludwig Gies (1887-1966), die tijdens het Derde Rijk
adelaarsymbolen met hakenkruis ontwierp en na de Tweede
Wereldoorlog de adelaar in de plenaire vergaderzaal van
de Bondsdag te Bonn schiep.
[10]
In de nationaal-socialistische pers werd de Neue
Wache dikwijls als Reichsehrenmal aangeduid. Die status
was niet officieel. Het enige Reichsehrenmal was het
Tannenberg-Denkmal bij Hohenstein in Oost-Pruisen, dat
ter gelegenheid van de plechtigheden rond de bijzetting
van Hindenburg door Hitler in 1935 als zodanig werd
aangewezen.
[11]
De onbekende soldaat sneuvelde in april 1945 in Groß-Kauscha bij Görlitz. Zijn lichaam werd door twee
dorpsbewoners begraven.
[12]
De onbekende verzetsman was een in Spitzkunnersdorf
bij Zittau door een SS-er geëxecuteerde gevangene.
[13]
De urn met de resten van de onbekende soldaat werd
omgeven door aarde van de slagvelden bij Leningrad, Monte Cassino, Moskou, Narvik, Praag, Stalingrad,
Warschau, Berlijn en in Normandië.
[14]
Bij de onbekende verzetstrijder werden urnen
geplaatst met aarde uit de concentratiekampen Auschwitz,
Buchenwald, Dachau, Dora-Mittelbau, Mauthausen,
Natzweiler-Struthof, Ravensbrück, Sachsenhausen en
Theresienstadt.
[15]
Kollwitz’ beeldengroep ‘Het treurende ouderpaar’
staat thans op het kleine Duitse oorlogskerkhof in Vladslo bij Diksmuide (België), waar ook de stoffelijke
resten van haar zoon later herbegraven zijn.
[16]
De erven Kollwitz kregen hun zin. Scharnhorst en
Bülow staan vandaag de dag schuin tegenover de Neue
Wache in het parkje langs het Prinzessinnenpalais
(thans: Operncafé) aan de oostzijde van de Bebelplatz
(vroeger: Opernplatz).
Geraadpleegde literatuur
▬
Hans Kollwitz (Herausg.): ‘Ich sah die Welt mit
liebevollen Blicken’.
Käthe Kollwitz. Ein Leben in
Selbstzeugnissen. Wiesbaden, 1979.
▬
Hans Erman: Berliner Geschichten, Geschichte Berlins.
Historien, Episoden,
Anekdoten. Tübingen, 1980 (6e dr.).
▬
Catherine Krahmer: Käthe Kollwitz in Selbstzeugnissen
und Bilddokumenten.
Reinbek bei Hamburg, 1981.
▬
Peter Brandt (Bearb.): Preußen. Zur Sozialgeschichte
eines Staates.
Eine Darstellung in Quellen. Reinbek bei
Hamburg, 1981.
▬
Laurenz Demps: Die Neue Wache. Entstehung und Geschichte
eines Bauwerks.
Berlin, 1988
▬
Daniela Büchten und Anja Frey (Herausg.): Im Irrgarten
deutscher Geschichte.
Die Neue Wache 1818-1993. Berlin,
1993
▬
Christoph Stölzl (Herausg.): Die Neue
Wache Unter den Linden.
Ein deutsches Denkmal im Wandel
der Geschichte. Berlin, 1993
▬
Cees Nooteboom: Berlijnse notities.
Amsterdam, 1993 (6e dr.).
▬
Thomas E. Schmidt u.a.: Nationaler
Totenkult. Die Neue Wache.
Eine Streitschrift zur
zentralen deutschen Gedenkstätte. Berlin, 1995
▬
Mathias Pabsch: Berlin und seine Künstler.
Darmstadt, 2006.
▬
Philippe Remarque: Boze geesten van
Berlijn. Amsterdam, 2006 (2e dr.) |