Collectief geheugen
'De Eerste Wereldoorlog is niet of ternauwernood
opgenomen in ons nationale bestand van collectieve
herinneringen'. Dit schreef de historicus Maarten Brands
een paar jaar geleden in een artikel over de Grote
Oorlog en zijn geringe weerklank in Nederland.1]
Het begrip collectieve herinnering duidt op een bepaalde
houding bij een groep ten opzichte van het verleden die
niet alleen is ontstaan door individuele herinneringen
aan bepaalde gebeurtenissen, maar ook door algemeen
verspreide en veelvuldig herhaalde representaties van
dat verleden.2]
Vooral deze uitingen van historische verbeelding maken
een belangrijk deel uit van wat wel wordt genoemd de
textuur, het weefsel van de herinnering.3] Zij komen
voor in uiteenlopende vormen als historische romans,
schilderingen, schoolboeken, films en postzegels.4]
Allemaal verbeeldingen van het verleden waarin de omgang
of verhouding met het verleden is vastgelegd.5]
Ook monumenten zijn zowel een indicatie van het
collectief geheugen als belangrijke bestanddelen van de
historische cultuur.6] Deze dubbele betekenis heeft het
woord monument gemeen met het begrip herinnering. Dit
laatste is enerzijds datgene wat wij ons herinneren en
anderzijds de wijze waarop bepaalde zaken in herinnering
worden gebracht.
Zo bewaren ook monumenten niet alleen de herinnering aan
iets of iemand, maar zijn zij tevens de stille, maar
veelzeggende getuigen van een bepaalde sociale selectie
van het verleden. Men heeft het immers de moeite waard
gevonden ze op te richten.
De oprichting van monumenten zegt iets over de
opvattingen van de samenleving. Bemoeienis met het
herinneren en bewaren van een collectief geheugen is per
definitie een sociale activiteit. Welke gebeurtenissen
worden geselecteerd en worden herdacht en bedacht met
gedenktekens van een bepaalde vorm en inhoud, wordt
zowel bepaald door de werkelijkheid van het verleden
zelf als door het belang dat op het moment van in
herinnering brengen aan bepaalde aspecten van dat
verleden wordt gehecht. In het verdere voortbestaan van
het gedenkteken kunnen in beide wijzigingen optreden.7]
Ook die veranderingen kunnen belangrijke aanwijzingen
vormen voor eventuele ontwikkelingen in het historisch
besef en zijn dus de moeite van bestudering ruim waard.
Voor de meeste Nederlanders zal het niet makkelijk zijn
zonder hulp van internet of encyclopedie minimaal twee
gedenktekens te noemen die in Nederland zijn opgericht
ter herdenking van de Eerste Wereldoorlog.
Volgens Brands, in zijn hiervoor reeds aangehaalde
artikel, kent Nederland ook bijna geen monumenten die
deze herinnering levend houden. In tegenstelling tot
bijvoorbeeld een land als Frankrijk, waar het herdenken
van de slachtpartijen in deze strijd tot een ware
monumentenindustrie heeft geleid.8]
Dit 'bijna geen' blijkt in werkelijkheid toch een
rekbaar begrip te zijn. De Groote Oorlog heeft ook in
ons land wel degelijk een flinke hoeveelheid sporen
nagelaten.9]
En zelfs in het buitenland treffen wij door
Nederland of Nederlanders geplaatste gedenktekens aan.
Op grond van het tot nu toe bekende materiaal kan in de
Nederlandse WO-I-gedenktekens de volgende classificatie
worden aangebracht:10]
▬ Gedenktekens voor de gemobiliseerde militairen en de
slachtoffers onder hen.
▬ Gedenktekens voor de opvang van vluchtelingen en
geïnterneerden.
▬ Gedenktekens op plaatsen waar de overledenen uit deze
groep zijn begraven.
▬ Monumenten voor niet-militaire Nederlandse slachtoffers.
▬ Een aantal zeer uiteenlopende herinneringstekens van de
Eerste Wereldoorlog.
▬ Vanuit Nederland gefinancierde
herdenkingsplaatsen in het buitenland.
Uit deze categorieën bespreken we enkele gedenktekens
wat uitvoeriger.
We beginnen met het Marinemonument in Den Helder.
Het Marinemonument in
Den Helder
Op 1 oktober 1922 werd in Den Helder een monument
onthuld ter nagedachtenis aan de 58 marinemensen die tijdens en vlak na de Eerste
Wereldoorlog waren omgekomen, ten gevolge van het
ontploffen van mijnen voor de kust of 'normale'
scheepsongelukken, zoals overboord slaan.
Het initiatief tot oprichting van een gedenkteken was
genomen door een aantal prominente leden van de
vereniging 'Onze Vloot', die hiervoor een apart comité
had opgericht.11]
Op 15 april 1920 stelde dit comité de
gemeenteraad van Den Helder per brief op de hoogte van
zijn prille bestaan:
|
'er heeft zich alhier een comité gevormd, om te komen
tot de oprichting van een Monument voor de mannen der
Vloot, die tijdens de mobilisatie door rampen om het
leven zijn gekomen bij het uitoefenen van hun
gevaarvollen plicht'.12]
|
Het comité vroeg de gemeente een plaats voor het
monument ter beschikking te stellen en verder de kosten
voor haar rekening te nemen van de fundering en de
plaatsing. Soms werkt de politiek snel. Een week na de
indiening had de Raad de aanvraag al behandeld en
toegewezen. Het comité gaf de Haagse beeldhouwer A.G.
van Lom de opdracht een ontwerp te vervaardigen.
Zijn opzet voor het kunstwerk werd wel gewaardeerd door
zijn opdrachtgevers, maar niet door een aantal van zijn
collega's. In oktober van hetzelfde jaar kregen
burgemeester en wethouders van Den Helder een schrijven
van de Nederlandse Kring Van Beeldhouwers, waarin
bezwaar werd gemaakt tegen de plannen van Van Lom.
Het Algemeen Bestuur en de Commissie van Advies van de
Kring gaven te kennen het project 'met den meesten
aandrang af te keuren als onaestetisch en volkomen
waardeloos en niet waardig voor gevallen helden te
dienen'.13]
Ook het comité kreeg het verzoek 'deze
questie in bevoegde handen te doen overgaan'.
De Nederlandse Kring van Beeldhouwers was in 1918
opgericht en was in de eerste plaats een
belangenvereniging. Vooral leerlingen van de bekende
hoogleraar aan de Rijksacademie Bronner waren er lid
van.14]
Het comité stoorde zich niet aan de wensen van de Kring
en Van Lom mocht verder werken. Het kunstwerk werd op 14
oktober 1922 op het Havenplein onthuld. Het bestond uit
een zuil van acht meter hoog met daarvoor een
vrouwenfiguur als symbool van het Nederlandse Volk.
|
Marinemonument - Den
Helder |
Met de linkerhand steunt zij op een anker om aan te
geven dat het volk op zijn zeemacht vertrouwt. Aan haar
voeten ligt het slachtoffer. Een kind houdt een stukje
van de hem bedekkende driekleur omhoog. Het kind
symboliseert het komende geslacht waarvoor het offer een
bron van inspiratie moet vormen, en fungeert ook als
uitdrukking van hoop voor de toekomst. Als tekst is
aangebracht 'voor hen die vielen 1914-1919', en op de
zuil staan de namen vermeld van de 58 omgekomenen.
|
Marinemonument op het Havenplein
(Den Helder) in de dertiger jaren |
De uiterlijke vorm van het monument doet sterk denken
aan de war memorials in Engeland. Ook daar komt het
beeld van de Pieta, de traditionele afbeelding van een
rouwende vrouwenfiguur met slachtoffer, het meest
voor.15]
Een uitdrukking van hoop vinden we met name in religieus
geïnspireerde memorials, maar zeker ook in memorials die
meer seculier van aard zijn.
Jay Winter legt er in zijn
boek over de Engelse herinnering aan de Tweede
Wereldoorlog sterk de nadruk op, dat de eerste functie
was het uitdrukken van rouw met het verlies en het op
die manier steunen van de achtergeblevenen met de
verwerking daarvan.16]
Volgens hem is dat altijd de eerste betekenis van een
monument. Pas in tweede instantie komt de aandacht voor
het nobele optreden van de slachtoffers. Dit laatste
aspect zou dan tevens een aansporing voor de
overlevenden moeten zijn zich door hun voorbeeld te
laten inspireren. Naar zijn idee houdt dat overigens
niet in dat er specifiek om de bereidheid tot nieuwe
offers wordt gevraagd, als dat in de toekomst nodig zou
zijn.17]
Helemaal juist lijkt dat toch niet te zijn als we
bijvoorbeeld kijken naar de woorden van de Markies van
Lincolnshire ter gelegenheid van de onthulling in 1920
van een gedenkteken in het plaatsje Marlow, waarin hij
de aanwezige jongens aanspoorde in gelijksoortige
omstandigheden ook hun plicht te doen.18]
Alle hier genoemde elementen waren aanwezig in de
ceremonies en toespraken die in Den Helder werden
gehouden.19]
Het religieuze bijvoorbeeld in de door
kinderen gezongen cantate:
|
Bloemen, bloesemblanke bloemen
Leg bij den gedenksteen neer
Neerland móóg zijn helden roemen
Hun belooning geeft de Heer. |
De andere elementen vinden wij terug in de redevoeringen
die werden gehouden door koningin Wilhelmina en de
bekende Leidse hoogleraar in de Vaderlandse Geschiedenis
P.J. Blok. Blok liet alle 58 namen over het plein
klinken, beginnend met de zeemiliciëns Kok en De Jong,
die al in september 1914 overboord waren geslagen.
Hij sprak over het vaderland waarvoor men alles zou
willen opofferen, daarvoor de bekende zinsnede van
Horatius gebruikend dat het zoet en eervol is voor het
vaderland te sterven.20]
Het voorbeeld van de doden moest doorwerken 'zeker in
ons vaderland dat bedreigd wordt door inzinking en
verval. Verneemt men niet talrijke stemmen van hen die
in hoog-ideale verwachting leevend, meenen dat de
eeuwige vrede in zicht is'.21]
Ook Wilhelmina had het
over de voorbeeldfunctie, maar zag in het monument ook
een blijk van hulde voor de gestorvenen en een
mogelijkheid voor de nabestaanden tot rouw.
Allemaal thema's die ook bij de Britse gedenktekens
centraal staan. Het enige verschil lijkt een
uitgesproken argwaan bij Blok te zijn over de bereidheid
van Nederlanders de nodige offers ook daadwerkelijk te
brengen. Dat heeft ongetwijfeld te maken met zijn angst
voor en verontwaardiging over bezuinigingen op leger en
vloot, een punt van heftige discussies in die dagen.22]
Deze angst is ook duidelijk een van de redenen geweest
waarom met name verenigingen als Ons Leger en Onze Vloot
zich hevig hebben ingespannen voor het oprichten van
gedenktekens om onze defensie-inspanningen tijdens de
oorlog te memoreren. De behoefte aan dit soort
gedenktekens bleef beperkt tot enkele segmenten van de
samenleving. Dat blijkt uit de verdere lotgevallen van
het Marinemonument.
Vaste herdenkingsplechtigheden werden er niet gehouden
en al tien jaar na de onthulling werd er door individuen
af en toe woedend geklaagd over de staat van het
monument. Zo maakte in de jaren dertig iemand zich
bijzonder boos over het feit dat het een soort speelrots
voor kinderen was geworden. Over het hoofd van de
vrouwenfiguur hing een hoepel met roestwater erin en
verder was er op het monument sprake van rode of groene
kool 'in rottigen toestand'.23]
De namen op de zuil werden minder leesbaar. In 1939
kwamen er een paar nieuwe namen bij van marinemensen,
die bij Terschelling met hun schip op een mijn waren
gelopen en het leven hadden gelaten.24]
Direct na de Tweede Wereldoorlog werd het monument de
plek waar de herdenkingen op de vierde mei werden
gehouden. Enkele jaren na de oorlog kwam de gemeente er
pas achter dat er in opdracht van de vereniging Onze
Vloot namen aan het monument waren toegevoegd en dat de
jaartallen 1914 -1919 niet meer goed leesbaar waren.
Eerst was daarom het voorstel dit te herstellen en
eronder de jaartallen 1939-1945 te beitelen.25]
Uiteindelijk besloot het gemeentebestuur de jaartallen
helemaal van het monument te verwijderen of met een
bronzen plaat te bedekken.26]
Uiteindelijk is het eerste
gebeurd.
|
De jaartallen 1914-1918
weggebeiteld van het Marinemonument |
In de jaren zeventig kwamen bij de gemeente vooral
klachten binnen over de verdwijning of onleesbaarheid
van de namen, hetgeen het Heldersch Weekblad van 21
september 1978 nog tot de ontboezemingen 'schandelijk'
en 'hypocriet' verleidde. Vervolgens werd het weer stil
en smerig rond het monument.
In 1993 maakte het zogenaamde Buurten-Collectief zich de
spreekbuis van 'vele mensen' en klaagde bij de gemeente
weer eens over het misbruik door jongeren, van wat op
dat moment het Monument voor de Tweede Wereldoorlog werd
genoemd, als eet- en speelkwartier.27]
Al op 10 juni antwoordde het college dat het ook al
benaderd was door diverse mensen met klachten over de
wijze waarop sommigen zich bij het monument ophielden:
|
'Niet iedereen is ervan doordrongen wat voor u, en velen
met u, de waarde en de betekenis van het monument en hoe
in uwen onze zienswijze deze waarde en betekenis het
best beleefd kunnen worden'. |
Het Collectief kreeg verder de aansporing daar werk van
te maken, waarbij het gemeentebestuur overigens niet
meer wees op waarde en betekenis in relatie met de
Eerste Wereldoorlog.
Dat besef lijkt op dat moment zelfs bij de meer
traditionele, met de marine verbonden, segmenten van de
samenleving in Den Helder verdwenen of in ieder geval
sterk verwaterd te zijn. Ook zij wisten nauwelijks meer
dat hun Tweede Wereldoorlogmonument eigenlijk voor de
Eerste bedoeld was.
Dat is in de ons omringende landen heel anders. Ook daar
is de betekenis van oorlogsmonumenten sterk gewijzigd na
het minder hevig worden van persoonlijke gevoelens van
rouw, maar het zijn nu vooral overblijfselen geworden
die de herinnering levend houden aan de ongelukkige
generatie die de , slachting van de Eerste Wereldoorlog
moest meemaken.28]
Daarnaast hebben de meeste monumenten ook toevoegingen
gekend uit latere oorlogen. Hun betekenis is daarmee
verruimd, maar er is nog wel een directe terugkoppeling
naar de ellende van 14 -18. In Nederland lijkt de
herinnering aan de militairen die in die jaren
gemobiliseerd waren, vrijwel vervlogen.29]
Monument 1914
-
1918 op de boulevard te Scheveningen
Dat laatste geldt ook voor het grote monument dat op 20
september 1921 is onthuld op de boulevard van
Scheveningen ter herdenking van de inspanningen van
leger en vloot tijdens de Eerste Wereldoorlog. Vrijwel
geen voorbijganger blijkt zich van dit eerste doel
bewust te zijn.
|
Scheveningen - Monument
1914-1918 |
Ook dit gedenkteken is totstandgekomen door een
gezamenlijk initiatief van de verenigingen Ons Leger en
Onze Vloot. Bij de onthulling roemde de Eerste Minister
tijdens de oorlog P.A.W. Cort van der Linden de inzet
van de strijdkrachten en zei dat Nederland zijn
neutraliteit alleen maar te danken had aan de grote
omvang van zijn leger.30]
In aansluiting hierop gaf de burgemeester van Den Haag,
J.A.N. Patijn, te kennen dat het monument eigenlijk veel
te klein was. Volgens hem kwam dat, omdat de Nederlander
niet veel voelde voor het vastleggen van gedachten in
steen of metaal.
Ook in een artikel in Onze Vloot werd geklaagd over de
geringe omvang. Er was gehoopt op een enorm bouwsel in
de duinen, dat zowel vanuit zee als vanaf land overal
zichtbaar zou zijn. Helaas hadden de bijdragen van de
natie slechts de mogelijkheid verschaft de grootse
plannen op zeer bescheiden schaal ten uitvoer te
brengen.31]
Monumenten in Zwitserland
Uit deze klachten en opmerkingen wordt duidelijk dat de
bereidheid van de Nederlandse bevolking massaal te geven
voor tastbare herinneringen aan de mobilisatie niet erg
groot was.
In een ander neutraal gebleven land, Zwitserland, lijkt
de interesse in de rol en de offers van het leger groter
te zijn geweest. In veel steden zijn monumenten
opgericht waar nog jaarlijks op 1 november of op de
nationale feestdag, 1 augustus, kransleggingen
plaatsvinden met in achtneming van een minuut stilte.32]
De Zwitserse historicus Georg Kreis ziet drie oorzaken
voor de oprichting van dit soort gedenktekens. De
behoefte om ook zulke monumenten te hebben als de
omringende landen, de behoefte om de collectieve wil tot
zelfverdediging uit te drukken en de behoefte om
opofferingsgezindheid voor het vaderland te
inspireren.33]
Opvallend is verder dat op de Zwitserse monumenten over
het algemeen iedereen die tijdens zijn mobilisatiedienst
gestorven is, wordt vermeld. Voor de overgrote
meerderheid gaat het dan om soldaten die aan een of
andere ziekte zijn bezweken.
Dit laatste lijkt een van de verschillen met de
Nederlandse situatie. Het voornaamste verschil blijft
echter het feit dat de monumenten in Zwitserland voor de
Eerste Wereldoorlog wel vaak gebruikt worden in
verbinding met de herinnering aan de Tweede, maar dat
beide oorlogen duidelijk een eigen rol spelen in de
ceremoniën.
Zoals gezegd is bij ons het gewicht van herdenkingen
volledig overgegaan naar de Tweede. Het feit dat
Zwitserland toen ook neutraal gebleven is zal hierbij
ongetwijfeld een grote rol hebben gespeeld.
Een ander verschil is de grotere belangstelling en
betrokkenheid van het Zwitserse volk ten opzichte van de
herinnering aan de mobilisatieperiode of, zoals het daar
wordt genoemd, Verteidigungsdienst.
In Nederland lijken het eerder belangengroepen die zich
daar sterk voor maken, zoals de verenigingen Ons Leger
en Onze Vloot. Daarbij is het van belang vast te stellen
dat een van de beweegredenen voor deze initiatieven
telkens gelegen was in een uitgesproken twijfel aan een
eensgezinde bereidheid van de Nederlanders zich offers
te getroosten voor de bescherming van het vaderland.
Tien jaar na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog
werd gesteld dat de mobilisatieperiode herdacht moest
worden, omdat er toen geen partijtwisten waren, maar
vaderlandsliefde en nationale saamhorigheid op de
voorgrond stonden.34]
In een tijd van bezuinigingen op de krijgsmacht en van
pacifisme moesten monumenten mede de nadruk leggen op
het belang van leger en vloot. Met name in legerkringen
bestond het idee dat na 1918 de veerkracht van het
Nederlandse volk was verslapt, onder andere door gebrek
aan opvoeding in nationale zin.35]
Als stille getuigen
van een groots verleden moesten monumenten een
aansporing zijn voor dat volk.36]
Het marinemonument in Den Helder was overigens mede
totstandgekomen om de reputatie van marinemensen op te
vijzelen die, vooral ook onder invloed van de
gebeurtenissen in Duitsland, waar de marine in november
1918 was gaan muiten, door velen van linkse,
revolutionaire sympathieën werden verdacht.37]
Op verschillende plaatsen elders in Nederland zijn na de
Eerste Wereldoorlog nog enkele kleinere monumenten
opgericht die de herinnering aan daar ingekwartierde
gemobiliseerde troepen levend moesten houden.38]
Ook is nog een groot aantal vestingen en forten bewaard
gebleven. Deze lijken echter meer de herinnering aan het
Nederlandse leger in het algemeen dan aan specifiek de
Eerste Wereldoorlog te inspireren.
Vluchtelingen – Het Belgenmonument in Amersfoort
Het meest bekende en grootste monument voor de opvang
van vluchtelingen is ongetwijfeld het Belgenmonument bij
Amersfoort. Oorspronkelijk door Belgische geïnterneerden
nog tijdens de oorlog gepland als herinnering aan bij
een schietincident omgekomen lotgenoten, symboliseert
het gedenkteken uiteindelijk de dank die België aan
Nederland wilde brengen voor de opvang van zoveel
vluchtelingen.39]
Na de oorlog maakten de politieke moeilijkheden tussen
beide landen over door België gewenste grenscorrecties
een officiële onthulling onmogelijk.40]
Pas op 22
november 1938, twintig jaar na de wapenstilstand, bracht
de Belgische koning Leopold III, in aanwezigheid van
koningin Wilhelmina, een gedenkplaat aan die moest
getuigen van de dankbaarheid van het Belgische volk voor
de Nederlandse gastvrijheid.
|
|
|
Drie foto's van het
Belgenmonument te Amersfoort. De linkerfoto
(1933) toont de achterzijde -
de middelste foto (1940) toont achterzijde en
voorzijde van het monument en de rechterfoto
(1959)
laat de voorzijde zien. (Foto's collectie Menno
Wielinga) |
In de vijftiger jaren moest het monument geheel worden
gerestaureerd wegens de zeer slechte staat van het beton
en het beeldhouwwerk.41]
Bij de inwijding van het
gerestaureerde gedenkteken sprak de Belgische
ambassadeur over de verheven waarde van het offer van
hen die in beide oorlogen hun leven, het hoogste goed,
hadden geofferd. Hij roemde ook de daden van
solidariteit.42]
Zelfs dit zo duidelijk aan de Eerste
Wereldoorlog gerelateerde monument kreeg dus een Tweede
Wereldoorlog lading toegevoegd.
Betekenis kleinere herdenkingstekenen lijkt minder
veranderd
Een dergelijke betekenisverandering of -verruiming lijkt
minder voor te komen bij de talrijke, uiteenlopende
kleinere herdenkingstekenen. Hooguit is de
oorspronkelijke boodschap totaal vergeten, een
betekenisverandering heeft zij niet ondergaan.
Dat geldt bijvoorbeeld voor een interessante en unieke
gevelsteen op een huis van een woningbouwvereniging op
het Steve Bikoplein in de Transvaalbuurt van Amsterdam.
Daarop komt een kanon voor, dat op het woord beschaving
schiet, met daaronder het jaartal 1914.
Toen wij enkele voorbijgangers naar de betekenis van het
reliëf vroegen, dachten zij dat sociale woningbouw
waarschijnlijk gezien werd als brenger van beschaving.
Het unieke van de steen zit overigens in het feit dat
het de enige of ongetwijfeld een van de zeer weinige,
kritische, pacifistische geluiden over het verschijnsel
oorlog laat klinken.
Dat ligt anders met een aantal gevelstenen in een ook
aan het eind van de oorlog gebouwd wijkje in Amsterdam
Noord, waarop een aantal verzen is aangebracht die
vooral een grote tevredenheid lijken uit te drukken met
de betrekkelijk kleine problemen van Nederland, op een
moment dat buurlanden elkaar min of meer verscheurden.
Neem het volgende versje van David Ingwersen:
|
- Ten tijde toen loopgraaf en duikboten waren
- den zonen des nabuurs tot woning en graf.
- Mocht, Holland, uw kroost met voldoening hier staren
- op 't vredig tehuis, dat uw liefde hun gaf. |
Dezelfde stemming vinden we in de inscriptie bij een
reliëf waarop het gevecht tussen de Duitse adelaar en de
Franse haan is afgebeeld.
|
- IJsbeer en Luipaard en Gallische Haan
- bonden den kampstrijd met d'adelaar aan
- Hoe bloedden kaken en klauwen!
- Holland toog rustig aan 't bouwen
- Wat vindt de vrede na vier jaar vol leed
- d'adelaar stervend, dit bouwwerk gereed.43]
|
Geen betekenisverandering of aanpassing zien we ook bij
andere meer incidentele gedenktekens zoals de vredesboom
in Emmen, die werd geplant ter gelegenheid van de
wapenstilstand in 1918.44]
Hetzelfde geldt voor een gedenkteken dat in 1918 is
opgericht in Winterswijk en de neutraliteit moest
vereeuwigen.45]
De boom is intussen wel gegroeid maar
net als bij het monumentje in Winterswijk is de
herdenkingsfunctie ervan hooguit wat verstoft, maar niet
gewijzigd.
Wederopbouw in het Franse Lens: La Cité Hollandaise
Ook in Frankrijk zien we een aantal gedenktekens die
verband houden met ons land. Zo draagt een buitenwijk in
de Franse stad Lens de naam 'La Cité Hollandaise.' In
deze wijk zijn meer namen die op een binding met
Nederland wijzen. Een wooncomplex heet 'Résidence Anne
Frank' en de aanliggende straten zijn de Rue de
Rembrandt en Rue de Rotterdam.
Deze naamgeving in Lens vindt zijn oorsprong in de
Nederlandse betrokkenheid bij de wederopbouw van deze
tijdens de Eerste Wereldoorlog zwaar geteisterde streek.
Ons land was goed op de hoogte van de verwoestingen die
in deze frontstad waren aangebracht. Al tijdens de
oorlog brachten Nederlandse consulaire
vertegenwoordigers bezoeken aan dit gebied.
Na de wapenstilstand besloot de Nederlandse regering in
het kader van de wederopbouw materiaal en financiën ter
beschikking te stellen aan het zwaar geteisterde Noord
Frankrijk. Een bijzonder Nederlands project voor de
wederopbouw was het bouwen van houten noodwoningen en
andere voorzieningen in de steden Lens en Liévin.46]
Voor het bouwen van woningen werd gebruik gemaakt van de
barakken en andere materialen van de vroegere
vluchtelingenkampen Nunspeet en Uden waar tijdens de
oorlog vele duizenden Belgische vluchtelingen verbleven.
Na de oorlog kreeg dit bouwmateriaal dus opnieuw een
functie voor slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog en
werd het als het ware gerecycled.
De moeilijkheden die daartoe moesten worden overwonnen,
waren niet gering. In Frankrijk was gebrek aan alles en
procedures namen veel tijd in beslag. Het transport van
goederen van Nederland naar Frankrijk stuitte op grote
problemen vanwege de grotendeels verwoeste
infrastructuur. Maar het project werd toch ten uitvoer
gebracht.
Onder leiding van de Nederlandse ingenieur Sangster,
'hoofd der missie voor den bouw van Hollandse kampen in
Frankrijk' werden binnen een tijdsbestek van circa twee
jaar 340 woningen in Lens en 150 in Liévin gebouwd.
In de zomer van 1921 stonden ze overeind en Lens kreeg
naast de woningen, scholen, een postkantoor, een
arbeidershotel (Hotellerie des ouvriers de la Cité
Hollandaise) met 200 kamers, een badhuis en 'des
buanderies publiques' (openbare washokken).
|
Kaart van La
Cite Hollandaise de Lens |
Gezien de woningnood kwamen voor de huizen alleen
gezinnen in aanmerking. Voor alleenstaanden werd een
apart gebouw gebouwd, een voor Frankrijk op dat moment
uniek project.47]
De overdracht van het project in Lens
vond plaats op 12 juni 1921. Voor de nieuwe bewoners was
een wedstrijd georganiseerd wie de mooiste tuin had.48]
Bij de officiële overdracht was namens Nederland jhr. J.
Loudon aanwezig, Hare Majesteits ambassadeur in
Frankrijk. Nederland bood bij die gelegenheid een
gedenkteken aan in de vorm van een bank van baksteen met
daarop een bronzen plaat met de tekst:
|
La Cité Hollandaise fut briquée pour les sinistrés de la
Grande Guerre par la Royaume des Pays-Bas avec le
concours du Gouvernement Français.
(Het Hollandse dorp
werd gebouwd voor de slachtoffers van de Grote Oorlog
door het Koninkrijk der Nederlanden met de steun van de
Franse Regering.) |
De leider van het project, Sangster, had de bank zelf
ontworpen 'teneinde deze geste der Nederlandse
Regeering, en de samenwerking met het Franse
Gouvernement, vast te leggen voor een langeren tijd, dan
het bestaan dezer woningen.'49]
Aldus ontstond in Lens La Cité Hollandaise, een wijk
die, zoals gezegd, nog steeds die naam heeft. Er zijn
nog enkele woningen te zien als restant van de
Nederlandse betrokkenheid maar de bank, die naar de
verwachting van Sangster de huizen zou overleven,
bestaat niet meer.
In verband met de aanleg van een nieuwe weg besloot het
gemeentebestuur van Lens aan het eind van de jaren
zestig het overgrote deel van de houten woningen te
slopen. Om de herinnering aan de Nederlandse inbreng te bewaren,
werden nieuwe namen gezocht. Opvallend is dat ook hier
de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog heeft
gewonnen. In april 1970 werd in de wijk La Cité
Hollandaise, in aanwezigheid van de Nederlandse
ambassadeur, 'la Résidence Anne Frank' geopend.
Dit appartementencomplex diende onder meer als
vervangende woonruimte voor de bewoners die door de
sloop hun huis waren kwijt geraakt. Tevens werden als
dank voor de Nederlandse steun destijds twee aanliggende
straten herdoopt in de al genoemde Rue Rembrandt en Rue
de Rotterdam, waarvan de laatste natuurlijk ook een
directe verwijzing naar gebeurtenissen uit de Tweede
Wereldoorlog is.
Een 'Nederlands' monument in Verdun
Op de Place Saint-Paul in Verdun staat het monument La
Défense van de Franse beeldhouwer Auguste Rodin, met op
de sokkel de tekst:50]
|
A LA FRANCE IMMORTELLE
A LA GLORIEUSE VILLE
DE VERDUN
LA HOLLANDE AMIE |
De geschiedenis van de totstandkoming van dit monument
is interessant, aangezien daaruit blijkt dat al tijdens
de oorlog een groep burgers, aanvankelijk onder de vlag
van de 'Bond van Neutrale Landen' duidelijk partij koos
voor één van de strijdende partijen.
De Bond van Neutrale Landen was een internationale
organisatie, waarbij waren aangesloten: Argentinië,
België, Brazilië, Denemarken, Nederland, Noorwegen,
Peru, Spanje, de Verenigde Staten van Amerika, Zweden en
Zwitserland. Het initiatief tot de oprichting van de
Bond was genomen door de Zwitser Louis Macon. Tot het
moment dat de Verenigde Staten in 1917 aan de oorlog
ging deelnemen was Theodore Roosevelt, de voormalige
Amerikaanse president, erevoorzitter.51]
De Bond van Neutrale Landen stelde zich onder meer als
doel: 'Voortdurend strijd te voeren tegen elk op
overheersching gericht streven van eenigen Staat, en
zich te verzetten tegen eIken aanslag van groote
mogendheden op kleinere Staten.'52]
De afdeling Nederland van de Bond werd opgericht op 29
juli 1916 en stond onder voorzitterschap van Prof. J.R
Niermeyer. Het secretariaat werd gevoerd door Mr. J.B.
de la Faille, die later bekend zou worden door zijn
standaardwerk over Vincent van Gogh.53]
De Nederlandse afdeling heeft vanaf 1917 een eigen blad
uitgegeven, Onze Zelfstandigheid. Daarnaast publiceerde
de Bond brochures over uiteenlopende kwesties die met de
oorlog en onze onafhankelijkheid verband hielden en
bracht communiqués uit over actuele zaken, zoals
bijvoorbeeld het torpederen van de Blommersdijk door de
Duitse marine.
Bij de neutrale houding van in ieder geval de
Nederlandse afdeling van de Bond, kunnen de nodige
vraagtekens worden geplaatst. Op het Nederlandse
briefpapier van de Bond stond vermeld:
|
'Tout homme a deux
pays: le sien et La France'.
(Ieder mens heeft twee vaderlanden: dat van
hemzelf en Frankrijk) |
En in het
blad Onze Zelfstandigheid vinden we uitspraken als:
|
'Het streven naar zelfbehoud is een natuurwet. Deze wet
deed ontstaan den Bond van neutrale Landen, wakker
geschud door het wereldgebeuren om zich heen. De
neutrale landen willen niet worden verengelscht,
verfranscht of verduitscht, maar zij willen blijven:
Spanjaarden, Zweden, Noren, Denen, Zwitsers,
Nederlanders. Voor Zweden moge het gevaar komen van
Rusland, voor andere landen van andere zijde, maar voor
Nederland dreigt het gevaar van Duitsland!'54]
|
De secretaris van de Bond, J.B. de la Faille, schreef op
26 december 1916 een brief aan Rodin. Hij vroeg de
kunstenaar of hij een kunstwerk wilde vervaardigen ter
herinnering aan de heldhaftige strijd van de Fransen
tegen de Duitsers, die dat jaar vooral rond Verdun was
geleverd. Het 'weldenkende' deel van de Nederlandse
natie zou dit kunstwerk dan ook aan deze stad willen
aanbieden.
Volgens J.B. La Faille zouden Hollandse kunstenaars niet
voldoende kunnen aanvoelen wat deze strijd voor de
Fransen betekende en was het nodig dat een Fransman de
uitvoerder zou zijn. Hij vroeg Rodin om
vertrouwelijkheid.55]
Een antwoord kwam van Léonce Bénédite, de conservator
van het Musée Nationale de Luxembourg, die optrad als
belangenbehartiger van Rodin. Rodin was bereid tot
medewerking en bood zijn bestaande werk 'La Défense'
aan.56]
Rodin vervaardigde al in 1878 een ontwerp voor dit
beeld, naar aanleiding van een prijsvraag die was
uitgeschreven voor een groot monument ter nagedachtenis
aan de verdediging van Parijs gedurende de Frans- Duitse
oorlog van 1870/1871. Zijn kunstwerk werd echter niet
uitverkozen.
|
La Défense bij de Porte
Saint-Paul
('Monument offerte de la Hollande') |
Een bestuurslid van de Bond, mevrouw A.L.
van
Bevervoorde, die voor het Rode Kruis in Frankrijk
werkte, onderhield de contacten met Bénédite en bezocht
ook nog een keer de al in slechte gezondheidstoestand
verkerende Rodin. Voor het kunstwerk behoefde slechts de
kosten van het vergroten en de sokkel betaald te worden.
Auguste Rodin overleed op 17 november 1917. Na zijn dood
ontstonden de nodige perikelen over zijn nalatenschap,
onder meer over de vraag of een vergroting van het
kunstwerk, zonder dat Rodin daar meer zijn fiat aan kon
geven, wel artistiek te verantwoorden was.57]
Het Verdun comité
In juli 1918 werd een apart 'Verdun comité' gevormd en
kwam het initiatief voor het kunstwerk los te staan van
de Bond voor Neutrale Landen. Voorzitter werd de
initiatiefnemer De la Faille; mevrouw AL. van
Bevervoorde werd secretaris.
Het Verdun comité publiceerde een prospectus met een
grote lijst van sympathisanten en slaagde erin binnen
korte tijd 50.000 gulden op te halen voor het realiseren
en plaatsen van het kunstwerk.58]
Hoewel zich tal van praktische problemen voordeden, was
het op 1 augustus 1920 eindelijk zover. Het kunstwerk
kreeg een plaats op de Esplanade de la Roche in Verdun.
Bij de onthulling was, naast Franse autoriteiten en
leden van het Verdun comité, ook de Nederlandse
ambassadeur in Parijs, jhr. Loudon, aanwezig. In zijn
toespraak zei deze onder meer:
|
'La Hollande qui a combattu dans le passé por la liberté
et la justice a compris la grandeur de voile lutte. Elle
n'attendait que cette occasion pour vous porter, à
Verdun même, son salut ému et enthousiaste. Fière
d'arborer, elle aussi, le rouge, le blanc et le bleu,
les couleurs de la France immortelle, La France des Foch
et des Pétain, elle incline avec respect son tricolore
devant le votre."59]
(Holland dat in het verleden heeft gestreden voor de
vrijheid en de rechtvaardigheid heeft de grootsheid van
uw strijd begrepen. Het heeft op deze gelegenheid
gewacht om U, juist in Verdun, zijn bewogen en
enthousiaste groet te brengen. Het is zelf trots ook het
rood wit en blauw te dragen, de kleuren van het
onsterfelijke Frankrijk, Het Frankrijk van de Fochs en
de Pétains, en buigt met respect haar vlag voor de uwe.) |
Op de sokkel van het monument waren drie data
gegraveerd: 1880, 1916 en 1920.60]
Het waren de momenten
van het eerste ontwerp van het beeld, het initiatief van
het Nederlands comité en van de uiteindelijke plaatsing
in Verdun. Verder was er de volgende tekst bij
geschreven:
|
A LA GLOIRE DE LA FRANCE ÉTERNELLE
A VERDUN, L’HÉROIQUE CITÉ LORRAINE
LES AMIS DE HOLLANDE
QUI N'ONT JAMAIS DOUTÉ DU TRIOMPHE
DU DROIT ET DE LA JUSTICE
DÉCEMBRE 1916 - JUILLET 1920 |
In 1939 werd het monument verplaatst naar de Place
Saint-Paul, waar het nu nog te bewonderen is. Toen de
Duitsers er in 1940 wel in slaagden Verdun te veroveren,
verwijderden zij de tekst op het monument. Na afloop van
de oorlog hielden enkele overgebleven initiatiefnemers
van het comité opnieuw een inzameling voor een
restauratie, maar dit leverde slechts 200 gulden op.
Waarschijnlijk vanwege de beperkte financiële middelen
werd volstaan met de veel kortere tekst:
|
A LA FRANCE GLORIEUSE
LA HOLLANDE RECONNAlSSANTE61]
|
Recentelijk is het monument gerenoveerd en nu met een
weer aangepaste tekst:
|
A LA FRANCE IMMORTELLE
A LA GLORIEUSE VILLE
DE VERDUN
LA HOLLANDE AMIE |
Een specifiek symbool van de Eerste Wereldoorlog, de
naam Verdun, heeft hier weer een plaats gekregen.
Slotbeschouwing
Er zijn in Nederland nog heel wat sporen te vinden van
de Eerste Wereldoorlog, maar die sporen worden maar
weinig bewust 'gelezen'. Vrijwel geluidloos heeft het
collectief geheugen zijn pleisterplaatsen gelegd bij de
Tweede Wereldoorlog, die soms de enige lijkt te zijn
geworden.
Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in het
herdenkingsprogramma van het Nationaal Comité 4 en 5 mei
in 2000. Daarin werd gesteld dat op 4 mei herdenkingen
zouden plaatsvinden bij een aantal bekende monumenten in
Nederland, waaronder het Monument voor de Marine in Den
Helder. Herdacht werden de slachtoffers van de Tweede
Wereldoorlog en degenen die daarna tijdens allerlei
acties waren gevallen.
Navranter kan de ontkoppeling van het gedenkteken in Den
Helder met de oorspronkelijke aanleiding voor oprichting
nauwelijks zichtbaarder worden gemaakt.
Het comité is zich er kennelijk nog wel van bewust dat
in de ons omringende landen de herinnering aan de Eerste
Wereldoorlog nog niet is verdwenen. Zij achtte het nodig
in de Engelse versie van de presentatie van hun
activiteiten daaraan te refereren:
|
'World War Two occupies an important place in the
collective memory of the Dutch. A much more significant
position than that of World War One, because then
Holland remained officially neutral.' |
Terecht wordt hier natuurlijk gewezen op het feit van de
dominante positie die de laatste oorlog inneemt bij de
vorming van het nu aanwezig historisch besef, maar dat
verklaart nog niet ten volle waarom de herinnering aan
de voorafgaande oorlog bij ons zo is weggezakt.
In andere landen, ook neutrale landen als Zwitserland,
heeft de novembermaand toch zijn betekenis gehouden.
Uiteraard is het van grote betekenis geweest, dat
Nederland, anders dan de andere hier genoemde landen, de
twee oorlogen heel verschillend heeft ondergaan. De
eerste neutraal, de tweede - na een korte periode van
strijd - bezet.
Toch zijn er ook andere verschillen geweest. In de
eerste plaats kunnen wij constateren dat gedurende het
Interbellum weinig opwinding en discussie over de
oorlogsperiode zichtbaar was. Aanvankelijk was er onder
andere uit de mond van oud- minister Treub en uit de pen
van journalist C.K. Elout wat kritiek op de egoïstische
en materialistische houding van veel landgenoten, maar
die geluiden verstomden snel. Ook de vaderlandse
literatoren legden weinig belangstelling aan de dag.62]
Misschien is de periode van twintig jaar voor het
uitbreken van de volgende wereldbrand te kort geweest om
bestaande discussies en gevoeligheden aan de oppervlakte
te brengen. Zo was er nauwelijks tijd om tot nieuwe
visies te komen. Het is dan ook begrijpelijk dat in de
jaren dertig vrijwel geen nieuwe gedenktekenen zijn
geplaatst.
Dat was na de Tweede Wereldoorlog heel anders. Veel
nieuwe monumenten zijn juist in de jaren zeventig en
tachtig van de vorige eeuw onthuld: een symptoom van de
oplevende belangstelling en nieuwe discussies over de
Tweede Wereldoorlog.63]
In de aanvankelijk brede maatschappelijke consensus over
de beeldvorming van de bezettingsperiode werden toen
steeds meer gaten geschoten. Het is opvallend dat een
dergelijke consensus niet heeft bestaan in 1918. De
moeilijkheden bij het bijeenbrengen van geld voor de
grotere monumenten waren daar een uiting van.
De geschiedenis van de gedenktekens wijst op een
gebrekkige en snel aflopende interesse in de Grote
Oorlog. Ook de wat afwijkende wederwaardigheden van het
Belgenmonument veranderen dat beeld niet. Weliswaar is
de onthulling ervan aan het eind van het Interbellum
geweest en hebben ingrijpende restauraties nog twintig
jaar later plaatsgevonden, maar dit lijkt meer te danken
aan de veranderde politieke relatie met België en de
kunsthistorische betekenis die aan het monument werd
gehecht, dan aan herleving van de belangstellingvoor de
oorlog.
Die was in de jaren twintig al verrassend beperkt.
Misschien was er ook sprake van een zekere verdringing
vanwege een schuldbewust besef van het contrast tussen
het lijden in de oorlogvoerende landen en de relatieve
rust in Nederland, zoals vlak na de oorlog in een
gevelsteen in Amsterdam nog werd verwoord:
|
1914-1918.
Dure tijden!
Iedren morgen
Nieuwe lasten
Zwaarder zorgen. |
Door de periode van de Bezetting is de herinnering aan
de Eerste Wereldoorlog vrijwel helemaal uit het
collectieve geheugen van de Nederlander verwijderd. Het
woordje 'vrijwel' is hier niet helemaal vrijblijvend
bedoeld. Een dergelijke episode kan natuurlijk nooit
helemaal uit het bewustzijn verdwijnen. Bovendien doen
zich soms, net als bij het Belgenmonument, externe
omstandigheden voor die dit verleden toch weer een zeker
leven inblazen.
We kunnen hier de recente ophef over 'Assen' en 'Doorn'
noemen. De Turkse gemeenschap bracht grote bezwaren naar
voren tegen de komst van een gedenkteken dat Nederlandse
Armeniërs in Assen wilden oprichten ter nagedachtenis
aan de Armeense slachtoffers van de volkerenmoord
tijdens en na de Eerste Wereldoorlog in Turkije. Het
gedenkteken is er toch gekomen.
Afgezien van graven van Duitse soldaten, behoren Huis
Doorn, de voormalige verblijfplaats van Keizer Wilhelm
II, en het kleine mausoleum met zijn laatste rustplaats,
tot de weinige herinneringen in ons land aan de Duitse
betrokkenheid bij de Eerste Wereldoorlog.
Het gegeven dat de keizer Nederland als toevluchtoord
koos, hing vanzelfsprekend samen met de positie van
Nederland en de (koninklijke) betrekkingen met
Duitsland. Het getuigt dan ook van weinig historisch
besef van de Raad voor Cultuur om te stellen: 'Als
verblijfplaats van de laatste Duitse keizer heeft [Huis
Doorn] (-) geen directe banden met Nederland en de
Nederlandse geschiedenis.'64]
Daarnaast was Wilhelm, om met Elsbeth Etty te spreken,
onze beroemdste asielzoeker, met een super-A-status.65]
Afgezien van deze min of meer toevallige rimpelingen mag
worden geconcludeerd dat in onze Nederlandse collectieve
herinnering de Eerste Wereldoorlog is weggezakt.66]
Illustratief is onze eigen ervaring met de gemeente
Gouda. In veel gemeenten overhandigden de Belgische
vluchtelingen bij hun vertrek cadeaus, meestal aan de
burgemeesters, als teken van dank voor hun verblijf in
Nederland. Het zou interessant zijn om te weten wat er
met deze aandenkens is gebeurd. Dat blijkt soms niet
eenvoudig te achterhalen.
In Gouda was tijdens de oorlog een opvangcentrum. Op de
afscheidsbijeenkomst kreeg de burgemeester als dank voor
het verblijf een maquette van het vluchtoord en een
vaandel van het Belgisch muziekcorps. Uit de
archiefstukken blijkt dat de Commissie van Toezicht van
het toenmalig Stedelijk Museum voor Oudheden (nu het
bekende Stedelijk Museum Catharina Gasthuis) verklaard
heeft dat 'zij voor deze voorwerpen gaarne een waardige
plaats zal inruimen.'67]
Ondanks herhaalde verzoeken aan het museum om informatie
over de verblijfplaats van deze aandenkens, blijft men
het antwoord schuldig. Ze zijn waarschijnlijk verloren
gegaan zonder dat iemand dat zelfs heeft gemerkt.
Noten
[1] M.E. Brands, 'The Great War die aan ons voorbijging.
De blinde vlek in het historische bewustzijn van
Nederland' in: M. Derman en J.E.H. Blom (eds), Het
belang van de Tweede Wereldoorlog (Den Haag 1997) 9-20.
[2] Over verschillende houdingen tegenover het verleden,
uitgedrukt in de termen remembered history (collectief
geheugen), recovered history (wetenschappelijke
geschiedschrijving) en invented history (mythevorming)
zie het klassiek geworden boek van B. Lewis, History:
remembered, recovered, invented (Princeton 1975). Het
collectief geheugen wordt wel onderscheiden in een
communicatief en een cultureel geheugen. J. Assmann en
J. Czaplicka, 'Collective memory and cultural identity',
New German Critique 65 (1995) 125-133.
[3] Over deze texture of memory zie J. Young, Writing
and Rewriting the Holocaust. Narrative and the
Consequences of Interpretation (Bloomington 1988). Ook
E. van Vree, In de schaduw van Auschwitz. Herinneringen,
beelden, geschiedenis (Groningen 1995) 13.
[4] Zie bijvoorbeeld twee boeken over postzegels ter
herdenking van de Tweede Wereldoorlog: G.T. Peelen,
Postzegels schrijven geschiedenis van de
Tweede
Wereldoorlog (Den Haag 1948) en D. Barnouwen, A. Lopes
Cardozo, Herdenken op klein formaat: Nederlandse
postzegels over de Tweede Wereldoorlog (Zutphen 1996).
[5] Zie hierover J.GA Pocoek, 'The Origins of Study
ofthe Past: A Comparative Approach', Comparative Studies
in Societyand History 4 (1961-1962) 209-246. Pocock
spreekt in dit verband over past-relationships.
[6] Over het begrip historische cultuur zie K. Füssmann,
H. Th. Grütter en J. Rüsen (eds), Historische
Faszination. Geschichtskultur heute (Keulen 1994).
[7] Over het afleggen van betekenissen en het verwerven
van nieuwe zie J. Winter, Sites of Mourning, Sites of
Memory (Cambridge 1995) 78-80.
[8] Brands, Great War, 10. Borg noemt de periode van
1920 tot 1930 de 'classic era of memorial construction'.
A. Borg, War Memorials trom Antiquity to the Present
(Londen 1991) .
[9] Zie bijvoorbeeld de zeer nuttige lijst van de
Nederlandse afdeling van de Western Front Association
(WFA-Nederland) en aanvullingen in hun uitgave "De
Groote Oorlog', en 'Het Overzicht gedenktekens en
monumenten met betrekking tot de Nederlandse krijgsmacht
1815 tot heden', gepubliceerd in Mars et Historia, 1991.
[10] Informatie hierover in de hierboven genoemde lijst
en in Evelyn de Roodt, Oorlogsgasten. Vluchtelingen en
krijgsgevangenen in Nederland tijdens de Eerste
Wereldoorlog (Zaltbommel 2000) 429-439.
[11] Het comité was gevormd uit de speciaal opgerichte
Vereniging Oprichting van het Marine-Monument 'Voor Hen
Die Vielen'. In 1923 is deze vereniging met andere
opgegaan in het Marine-Rampenfonds 1914-1919.
[12] Gemeente Archief Den Helder. Dossier: oprichting
van het marine-monument op het Havenplein te Den Helder.
[13] Brief van 2-10-1920. Gemeente Archief Den Helder.
Dossier oprichting.
[14] Ook na de Tweede Wereldoorlog probeerde de Kring,
overigens met meer succes, greep te krijgen op de
opdrachten voor monumenten. Zie N. Noordegraaf,
Oorlogsmonumenten in Ontwikkeling (Doctoraalscriptie
Erasmus Universiteit Rotterdam, 1997) 13-14.
[15] Winter, Sites of Mourning, 90.
[16] Winter, Sites of Mourning, 95. Zie ook C. Moriarty,
'Private Grief and Public Remembrance: British First
World War Memorials', in: M. Evans en K. Lunn (eds), War
and Memory in the Twentieth Century (Oxford 1997) 136.
[17] Winter, Sites of Mourning, 95.
[18] Moriarty, Private Grief, 128.
[19] Uitgebreide verslagen hiervan o.a. in het maandblad
Onze Vloot 14 (1922) 161-165.
[20] 'Dulce et decorum est pro patria mori'.
[21] Over de constante zorg van Blok over de bedreigde
plaats van Nederland tussen de grote naties zie bijv.
P.B.M. Blaas, Geschiedenis en Nostalgie. De
historiografie van een kleine natie met een groot
verleden (Hilversum 2000) 37-40.
[22] Zie hiervoor H.].G. Beunders, 'Weg met de
vlootwet!': de maritieme bewapeningspolitiek van het
kabinet-Ruys de Beerenbrouck en het succesvolle verzet
daartegen in 1923 (Amsterdam 1984).
[23] In de periode 1933 t/m 1938 kwamen diverse brieven
met dergelijke klachten binnen bij het Gemeentebestuur
van Den Helder en bij Binnenlandse Zaken. Gemeente
Archief Den Helder. Dossier oprichting.
[24] Dit gebeurde buiten de gemeente om op initiatief
van de vereniging Onze Vloot. Zie voorstel burgemeester
van 25 september 1952 in het Dossier oprichting.
[25] Voorstel van de burgemeester op 25 september 1952.
Gemeente Archief Den Helder. Dossier oprichting.
[26] Brief Gemeentebestuur aan directeur Openbare Werken
van 14-11-1952.
[27] Brief aan College van B en W, 3-5-1993.
[28] Winter, Sites of Mourning, 98.
[29] De laatste herdenking bij het monument in Den
Helder was uitdrukkelijk bedoeld voor de slachtoffers
vanaf de Tweede Wereldoorlog tot nu.
[30] Verslag redevoeringen in Onze Vloot 13 (1921) 170.
[31] Artikel van J.E.L. de Balbian Verster in Onze Vloot
13 (1921) 15l.
[32] G. Kreis, Gefallenendenkmäler In Kriegsverschontem
Land. Zum politischen Totenkult der Schweiz in: R.
Koselleck en M. Jeisman (eds), Der politische Totenkult.
Kriegerdenkmäler in der Moderne (München 1994) 133.
[33] Kreis, Gefallenendenkmäler, 13l.
[34] Deze woorden zijn van generaal Terwisga in Ons
Leger 10 (1924) 63. Terwisga hield een rede als
voorzitter van het Nationaal Comité
Herdenking-Mobilisatie 1914, waarin hij onder meer ook
nog meldde dat natuurlijk ook het pacifisme moest worden
bestreden.
[35] Deze opmerkingen zijn van de bekende officier van
de Generale Staf in de dertiger jaren Uijterschout: J.L.
Uijterschout, Onze Gedenkteekenen. Een nationaal bezit
(Den Haag 1941) 6.
[36] Ibidem, 10.
[37] Hierover L.A.M. Goossens, De Koninklijke Marine en
haar monument te Den Helder 1914-1922 (Haarlem 1974)
[38] Voorbeelden daarvan zijn Willemstad, Zwammerdam en
St. Oedenrode, zie overzicht WFA, afd. Nederland.
[39] Ibidem, 108. Waarschijnlijk was de schietpartij in
kamp Zeist, waar acht Belgische geïnterneerden in
december 1914 omkwamen door kogels van Nederlandse
bewakers, de eerste aanleiding voor de oprichting. Over
dit incident P. Moeyes, Buiten Schot. 1914-1918
Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog (Amsterdam
2001) 108-109. Zie verder over de plannen en uitvoering van het
monument die liepen van oktober 1916 tot net voorjaar
van 1919 M. Cramer, 'Het Belgenmonument te Amersfoort',
Monumenten 11/12 (1988) 4-9.
[40] Over deze problemen zie M. Frey, Der erste
Weltkrieg und die Niederlande. Ein neutrales Land im
politischen und wirtschaftlichen Kalkül der Kriegsgegner
(Berlijn 1998) 335-340.
[41] Zie hierover G. v.d. Mark, Restauratie van het
Belgenmonument te Amersfoort, Technisch Gemeenteblad.
Officieel Orgaan van de Bond van Hoofden van
Gemeentewerken en van de Hinderwet- en
Bouwtoezichtvereniging 43 (1957) 221-229.
[42] Verslag van deze inwijding in bv. de NRC van
2-12-1957.
[43] Deze reliëfs vinden we op het Zwanenplein in
Amsterdam Noord. Zij zijn opgenomen in de beschrijving
van de WFA-Nederland.
[44] Zie over deze, intussen in omvang wel sterk
veranderde, kastanjeboom op internet:
www.historisch-emmen.nl
[45] Zie:
www.winterswijk.org.toerisme/bezienswaardig/kunst
[46] Informatie over la Cité hollandaise is afkomstig
van :Algemeen Rijksarchief (ARA). Archief Centraal
Vluchtelingen Comite no. 2.04.33, doos 116 t/m 119.
[47]
L'Illustration, noA065 20 januari 1921.
[48] ARA.2.04.33, doos 118, Brief van Sangster aan
minister van Binnenlandse Zaken d.d. 13 mei 1921.
[49] ARA.2.04.33, doos 118, Brief van Sangster aan
minister van Binnenlandse Zaken d.d. 13 mei 1921.
[50] Zie voor een uitvoerige gedetailleerde geschiedenis
van dit kunstwerk van Rodin: Louk Tilanus, 'The monument
of la défense. Its significance for Rodin', Gazette des
beaux arts, courrier europeen de l'art et de la
curiosité 137 (1995) afl. 1515, 261-276. Vanwege
renovatiewerkzaamheden in het centrum van Verdun
werd het
monument in 2001 opgeslagen. Het
werd herplaatst op de Rue des Frères Boulhaut
te Verdun.
[51] Archief Roosevelt Study Center (RSC), Middelburg.
Brief van Roosevelt aan J.B. de la Faille d.d. 8 maart
1917, waarin hij meedeelt geen ere-voorzitter meer te
kunnen zijn omdat hij weer een militair commando wil
gaan bekleden.
[52] Onze Zelfstandigheid, Orgaan van den Bond van
Neutrale landen, 1e jaargang 15 februari 1916 no. 1.
[53] J.B. de la Faille, l’oeuvre de Vincent van Gogh
(Parijs 1928).
[54] Uit Onze Zelfstandigheid, Orgaan van den Bond van
Neutrale landen, 1e jaargang 15 februari 1916 no. 1.
[55] Archief Musée Rodin. Materiaal beschikbaar gesteld
door Alain Beausire, van het Musée Rodin. Brief van J.B.
de la Faille aan Rodin d.d. 26 december 1916.
[56] Archief Musée Rodin, Antwoord van Bénédite,
conservateur van het Musée Nationale de Luxembourg de
Auguste Rodin d.d. 27-1-1917.
[57] Tilanus, La Défense, 269 e.v.
[58] Ibidem, 269.
[59] L’Hommage à Verdun in Revue du Nord: histoire &
archeologie (1910)345-347, aldaar 346
[60] Over de data bestaat een verschillende uitleg. In
het artikel van L. de Bevervoorde, 'Un hommage de la
Hollande à la France' in Revue de l'Art Ancien et Modern
38 (1920) juni, worden deze drie data genoemd. Louk
Tilanus,die overigens in een ander verband dit artikel
ook noemt, citeert een iets andere tekst en data nl.
1883,1916 en 1920. Hij wijst er overigens op dat het
1879 moet zijn in plaats van 1883, zie Tilanus, 271.
[61] Ibidem, 272.
[62] Moeyes, Buiten Schot, 382-386.
[63] Zie Noordegraaf, Oorlogsmonumenten, 46-48.
[64] Cultuurnota-advies van de Raad voor Cultuur over
Huis Doorn, 2000.
[65] Elsbeth Etty, NRC, 14 november 1998.
[66] Het gedoe om Doorn is daar eigenlijk ook een teken
van.
[67] Streekarchief Hollands Midden, Gouda, Voorlopige
inventaris van de archieven van het gemeentebestuur van
Gouda over de periode 1816-1920, no. 464. Brief van de
Commissie van Toezicht op het Stedelijk Museum aan het
college van burgemeester en wethouders der gemeente
Gouda d.d. 11 april 1919. |