Korte
levensloop van Chaim Weizmann
Weizmann was geboren in het kleine plaatsje Motol in Rusland
(momenteel Wit-Rusland), maar had mogen leren ondanks het
feit dat zijn vader slechts een eenvoudige houthandelaar
was. Hij had in Duitsland en Zwitserland chemie gestudeerd
en was in 1904 naar Engeland vertrokken waar hij onderzoek
deed aan de Universiteit van Manchester. Daar pionierde hij
in een nieuwe tak van de chemie, nu meer bekend als
biochemie of biotechnologie. Maar al tijdens zijn studie
bestond zijn leven eigenlijk uit twee delen enerzijds gewijd
aan de wetenschap en anderzijds aan het zionisme.
|
Chaim Weizmann in
zijn laboratorium in Manchester in 1912 |
In 1910 had hij de Britse nationaliteit verkregen.
Groot-Brittannië was dan wel niet het beloofde joodse land,
maar Weizmann geeft er in zijn autobiografie hoog over op.
Hij prefereerde het land duidelijk boven Duitsland waar hij
een afkeer van had, om maar niet te spreken van Rusland.
Voor vooraanstaande Duitse joden zoals de industrieel
Walther Rathenau bedacht bij zelfs het scheldwoord
Kaiserjuden.
Al vanaf zijn komst naar Manchester groeide zijn bemoeienis
met het zionisme in Engeland leidend tot het voorzitterschap
van de Engelse Zionistische Federatie. In 1920 werd hij
gekozen als de eerste leider van de Zionistische
Wereldorganisatie en hij zou vanaf 1949 tot zijn dood in 1952 de
eerste president van de nieuwe staat Israël
zijn.
Buskruit
en cordiet
In de tweede helft van de negentiende eeuw vond er een
technologische revolutie plaats in het vervaardigen van
explosieve stoffen door de ontdekking van de zogenoemde
organische nitraten zoals nitroglycerine en nitrocellulose.
Tot die tijd had men eeuwenlang gebruik gemaakt van zwart
buskruit bestaande uit een mengsel van drie vaste stoffen:
salpeter, zwavel en houtskool. Deze drie ingrediënten moeten
goed gemengd worden voor een optimale werking.
In een explosief dient een snelle reactie op te treden
waarbij de vaste stof omgezet wordt in gasvormige producten
die in een afgesloten kamer voor voldoende druk zorgen om
een kogel of granaat weg te schieten. Die snelle reactie
treedt op als een oxiderende stof – salpeter oftewel
kaliumnitraat – wordt gemengd met reducerende stoffen –
zwavel en houtskool – en dit mengsel vervolgens wordt
aangestoken.
In de organische nitraten zoals nitroglycerine en
nitrocellulose – ook wel schietkatoen genoemd – wordt in één
en dezelfde stof de oxiderende en reducerende werking
gecombineerd en dit levert een veel krachtiger explosief op.
Deze nitraten worden gemaakt door glycerine en cellulose te
nitreren met een mengsel van salpeterzuur en zwavelzuur; een
overigens niet ongevaarlijke bezigheid.
Bij een explosie worden de organische nitraten vrijwel
volledig omgezet in gasvormige producten en veroorzaken
daardoor veel minder rook, d.w.z. niet omgezet vast
materiaal, dan het oude buskruit vandaar dat deze
explosieven als rookzwak kruit bekend staan. Met het
bijkomend grote voordeel dat een kanon niet zo snel door
zijn rookpluim gelokaliseerd kan worden.
Omdat nitroglycerine veel te schokgevoelig is om als zodanig
te gebruiken werd het gemengd met schietkatoen. Dit werd
voor het eerst gedaan door de Zweed Alfred Nobel die zijn
mengsel als ballistiet rond 1890 in de handel bracht. Voor
een goede menging van de bestanddelen werd gebruik gemaakt
van geschikte oplosmiddelen.
De Fransen ontwikkelden een rookzwak kruit uitsluitend
gebaseerd op schietkatoen onder de naam Poudre B (Poudre
blanche), terwijl de Britten weer voor een ander mengsel van
nitroglycerine en schietkatoen kozen dat onder de naam
cordiet werd geproduceerd. Daarvoor werd ook nog een
chemisch oplosmiddel gebruikt, dat echter in grote
hoeveelheden op de wereldmarkt te koop was.
Het Britse leger en de marine hadden elk hun eigen fabriek
voor het maken van cordiet respectievelijk de HM Factory in
Gretna op de grens met Schotland en de Royal Navy Cordite
Factory in Holton Heath te Dorset.
|
De Royal Navy
Cordite Factory in Holton Heath in 1917. Onderdelen
van de cordietfabriek zijn geplaatst tussen aarden
wallen om het effect van eventuele explosies te
verminderen. Op de voorgrond de installatie voor het
maken van nitroglycerine die in 1931
zou ontploffen. |
Soms worden er echter beslissingen genomen die achteraf
gezien niet zo gelukkig zijn en blijken ogenschijnlijk
minder belangrijke onderdelen van een productieproces, zoals
een gangbaar chemisch oplosmiddel, ineens essentieel voor de
gehele fabricage.
Dat was het geval met de productie van het Britse cordiet
tijdens de Eerste Wereldoorlog waarvoor het oplosmiddel
aceton werd gebruikt. Aceton zou daardoor een plaats in de
geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog gaan innemen.2
Het
Britse munitieprobleem
De artillerie was tijdens de Eerste Wereldoorlog het
belangrijkste wapen op het slagveld en de hoeveelheden
geproduceerde munitie en granaten door de strijdende
partijen waren gigantisch. The Oxford Companion to Military
History vermeldt de volgende aantallen afgeschoten granaten
tijdens de Eerste Wereldoorlog: Duitsland 275 miljoen,
Frankrijk 200 miljoen, Groot-Brittannië 170 miljoen,
Oostenrijk-Hongarije 70 miljoen en Rusland 50 miljoen.
Het was aan de munitie-industrie om deze artillerieoorlog
continu te blijven voeden, iets waar geen van de landen
vooraf duidelijk rekening mee had gehouden. Tegen het einde
van de oorlog hadden de Britten de grote hoeveelheid van
2300 ton cordiet per week nodig om de benodigde bommen en
granaten te vullen.
|
Staafjes cordiet
in een 4-inch granaat. |
Tijdens de oorlog hadden de Britten net als de Duitsers een
probleem met de munitieproductie. Hadden de Duitsers
aanvankelijk een gebrek aan nitraten voor het maken van
salpeterzuur, de Britten hadden gebrek aan een
ogenschijnlijk doodgewoon chemisch oplosmiddel. In 1891
hadden de Britse militairen gekozen voor cordiet als
rookzwak kruit voor hun geschut.
|
Vullen van een granaat met staafjes cordiet. |
De oorspronkelijke formule voor cordiet (later Cordite Mark
I genoemd) bestond uit 58% nitroglycerine, 37% schietkatoen
en 5% vaseline. Na de ervaringen in de oorlog tegen de
Boeren, tussen 1899 en 1902, werden de verhoudingen
aangepast omdat er met deze samenstelling te snel slijtage
aan de kanonlopen optrad. Het gemodificeerde cordiet
(Cordite MD; MD: modified) bestond uit 65% schietkatoen, 30%
nitroglycerine en 5% vaseline.
Het mengsel van nitroglycerine en schietkatoen werd met het
oplosmiddel aceton tot een homogene pasta gekneed,
vervolgens door een mal met gaten geperst waarbij staafjes,
cords, gevormd werden. Sir Arthur Conan Doyle, de bedenker
van de detective Sherlock Holmes, omschreef tijdens een
bezoek aan een cordietfabriek in 1918 de pasta als de
devil's porridge.
|
Cartoon over het
maken van cordiet bij de Royal Naval Cordite Factory
(RNCF)
door het mengen van schietkatoen (gun cotton) en
nitroglycerine (NG). |
De staafjes cordiet werden in de vereiste lengten gesneden
en gedroogd, waarbij het aceton zoveel mogelijk werd
afgevangen en opnieuw gebruikt. Maar de Britten hadden voor
de productie van steeds grotere hoeveelheden cordiet toch
ook steeds grotere hoeveelheden van het oplosmiddel aceton
nodig.
Dit betrokken ze voor de oorlog onder meer van de Duitse en
Amerikaanse chemische industrie, maar met Duitsland was men
in oorlog en de scheepvaartroute naar Amerika werd belaagd
door de onderzeeboten.
Het gangbare proces om aceton te maken door de zogenoemde
droge destillatie van hout was wel in Groot-Brittannië
bekend, maar tot 1914 was dat proces in Groot-Brittannië
dermate inefficiënt dat het goedkoper was aceton te
importeren.
Hoewel aceton niet primair bepalend was voor de explosieve
eigenschappen van cordiet, kon het niet eenvoudig vervangen
worden door een ander gangbaar oplosmiddel zoals ether of
alcohol. En wanneer een proces om kruit te maken eenmaal
geoptimaliseerd is laat zich dat niet eenvoudig wijzigen
omdat het eindproduct van het fabricageproces altijd een
kruit moet opleveren met precies dezelfde eigenschappen.
Overstappen op een ander rookzwak kruit zoals ballistiet of
Poudre B was ook geen optie omdat men dan al het geschut –
en allerlei ballistische procedures en tabellen – zou moeten
aanpassen. Er moest dus gezorgd worden dat er voldoende
aceton kwam. De droge destillatie van hout werd weer met
verbeterde efficiëntie ter hand genomen, maar er dienden nog
andere bronnen gevonden te worden om aan aceton te komen.
Weizmann
en aceton
De chemicus Chaim Weizmann had in de jaren voor de Eerste
Wereldoorlog aan de Universiteit van Manchester op
laboratoriumschaal een biochemisch proces ontwikkeld om
butylalcohol te maken op basis van de bacterie Clostridium
acetobutylicum die zetmeel, verkregen uit maïs of
aardappelen, kon omzetten in butylalcohol en aceton.
Weizmanns voornaamste interesse ging uit naar butylalcohol
omdat dit een grondstof kon zijn voor de productie van
synthetische rubber. Aceton was eigenlijk een bijproduct.
Kort na het uitbreken van de oorlog had het Britse
ministerie van Oorlog een circulaire rondgestuurd waarin
iedere wetenschapper, die over een ontdekking van militair
belang beschikte werd uitgenodigd daarvan kennis te geven.
Weizmann had vervolgens het ministerie keurig op de hoogte
gebracht van zijn ontdekking om butylalcohol en aceton te
maken uit zetmeel.
Begin 1915 was Winston Churchill, toen minister van Marine,
ijverig op zoek naar aceton voor de cordietproductie in de
Royal Navy Cordite Factory. Via de adviseur van de Royal
Navy Cordite Factory, kolonel Sir Frederick Nathan, kwam
Weizmann in contact met de marine. In zijn biografie
refereerde hij naar een gesprek met Churchill die naar
30.000 ton aceton gevraagd zou hebben.
Jehuda Reinharz, de biograaf van Weizmann, betwijfelde of
dit gesprek ooit heeft plaats gehad en 30.000 ton lijkt ook
een erg groot getal gezien de hoeveelheden die uiteindelijk
werden gemaakt. Hoe dan ook nadat Churchill vernomen had van
het onderzoek van Weizmann werd dit met overheidsgeld verder
ontwikkeld tot een industrieel proces.
De bacteriële vorming van aceton uit maïs kwam enigszins
overeen met de fermentatie van granen voor de productie van
alcohol, zodat het proces om op grote schaal aceton te maken
verder werd uitgewerkt in een gin-stokerij van de firma
Nicholson te Bromley-by-Bow. Weizmann werd door de
Universiteit van Manchester uitgeleend aan het ministerie
van Marine en verhuisde naar Londen om voor de regering te
gaan werken.
Het proces bleek uiteindelijk lonend te zijn na overwinning
van de gebruikelijke problemen, die zich voordoen bij het
opschalen van een laboratoriumexperiment, op grammenschaal,
tot een industriële fabricage op tonnenschaal. Het was een
van de eerste industriële biotechnologische processen,
buiten de alcoholproductie, ter wereld.3
De marine startte vervolgens een fabriek voor de
acetonproductie in de buurt van de Royal Navy Cordite
Factory in Holton Heath in 1917. Aceton werd vervaardigd in
grote ketels van 12 m diameter en in totaal zouden er
gedurende de oorlog enkele duizenden tonnen worden
geproduceerd. De productie liep door tot het begin van de
jaren 1930, toen men overging op een nieuw type cordiet
gemaakt zonder oplosmiddelen (Cordite SC; SC: solventless
cordite). In 1934 werd besloten de acetonfabriek en de loods
voor de graanopslag te ontmantelen.
|
De ketels voor
het vervaardigen van aceton van de Royal Navy
Cordite Factory
tijdens de ontmanteling van de acetonfabriek in
1934. |
Naast de marine was ook het, in april 1915 opgerichte,
nieuwe ministerie voor Munitie onder leiding van David Lloyd
George sterk in de acetonproductie geïnteresseerd. Met als
gevolg dat Weizmann op een gegeven moment als technisch
adviseur voor twee ministeries werkte.
Het werd duidelijk dat Weizmann assistentie nodig had. Jonge
chemici werden door hem opgeleid in deze tak van de chemie
en de uiteindelijke productie van aceton onder de vlag van
het ministerie voor Munitie werd in zes Britse
distilleerderijen gestart in maart 1916.
De bij de productie van aceton betrokken chemische
medewerkers deelden in de lof die alle chemici aan het eind
van de oorlog ten deel viel. ‘Als we de chemici niet hadden
gehad om de benodigde explosieven te maken dan had zelfs de
edelste geest ons niet gered van de vernietiging’ was in
november 1918 te lezen in het toonaangevende
wetenschappelijke tijdschrift Nature.4 Een oorlog wordt nu
eenmaal niet gewonnen met dichters hoe edel van geest die
ook moge zijn.
|
Cartoon uit Punch
van 21 april 1915 na de benoeming van
David Lloyd George tot minister voor Munitie. |
Toen Weizmann zijn acetonproces aanbood aan de Britse
regering in 1915, werden er geen financiële afspraken
gemaakt. Weizmann had het proces gratis aangeboden, maar
realiseerde zich daarbij heel goed dat hij door de Britse
regering in staat werd gesteld zijn laboratoriumonderzoek
uit te breiden tot een industrieel proces. Bovendien bezat
Weizmann het patent en bij succes kon dit een toekomstige
bron van inkomen betekenen.
In september 1917 besloot de Britse regering na lang beraad,
aan Weizmann een honorarium van ₤ 4 per ton geproduceerde
aceton te verstrekken. Volgens Jehuda Reinharz, de biograaf
van Weizmann, zou er tot december 1918 in totaal 3849 ton
aceton zijn geproduceerd op basis van de methode van
Weizmann.
Aceton uit kastanjes
Nadat het proces om aceton uit maïs te vervaardigen
uiteindelijk goed draaide diende zich het volgende probleem
aan in de vorm van een gebrek aan maïs dat voornamelijk uit
Amerika werd ingevoerd. Door de onbeperkte
onderzeebootoorlog die begin 1917 door de Duitse marine was
gestart daalde de invoer van maïs sterk. Het
biotechnologische proces om aceton uit het zetmeel uit maïs
verliep met een rendement van slechts ongeveer 7%, d.w.z.
uit 100 ton maïs wordt slechts zeven ton aceton verkregen.
Begin 1917 verbruikte het proces van Weizmann 500 ton maïs
per maand en daar stak het ministerie voor Voedsel een
stokje voor. Niet alleen Duitsland leed honger, maar de
voedselvoorraad in Groot-Brittannië werd eveneens schaars.
In de zoektocht naar een vervanger van maïs kwam het idee
naar voren om aceton te maken op basis van het zetmeel
verkregen uit kastanjes. Inleidende experimenten wezen uit
dat dit mogelijk moest zijn. Dit leidde tot een nationale
inzamelactie van paardenkastanjes door schoolkinderen die
uiteraard niet mochten weten waar die kastanjes nu voor
moesten dienen.
In de Britse krant The Times van 26 juli 1917 wordt het
omschreven als dat de kastanjes nodig waren voor een product
van groot belang voor de voortzetting van de oorlog. In de
herfst van 1917 werden grote hoeveelheden kastanjes
verzameld – met een geschat gewicht van 3000 ton – en
opgeslagen in silo’s. Een aparte fabriek in King’s Lynn in
Norfolk werd opgetuigd voor de verwerking van de kastanjes,
maar slechts een deel van de kastanjes bereikte ooit de
fabriek.
Lokaal verzamelen door schoolkinderen was één ding, maar
vanaf vele locaties die kastanjes versturen naar een
centraal punt was een heel andere zaak. Er moest tenslotte
nog wel wat meer vervoerd worden per spoor dan kastanjes.
Stapels rottende kastanjes bij spoorwegstations waren het
resultaat wat weer werd gevolgd door ingezonden stukken in
kranten met vragen waarvoor die kastanjes dienden tot vragen
in het parlement aan toe. In april 1918 begon de King’s Lynn
fabriek uiteindelijk met de vervaardiging van aceton, maar
kastanjes waren toch niet zo goed als maïs en in juli 1918
werd de productie al weer gestopt.
|
Vaten aceton
geproduceerd bij British Acetones in Toronto,
Canada op basis van de omzetting van maïs. |
Inmiddels waren fabrieken in Canada en de Verenigde Staten
opgezet en werd de acetonproductie op basis van maïs daar
voortgezet. De dreiging van de onderzeebootoorlog was medio
1918 niet verdwenen, maar wel verminderd. Bovendien was het
een stuk goedkoper aceton te produceren in de buurt van de
Noord-Amerikaanse maïsvelden. In plaats van 100 ton maïs
hoefde men dan slechts zeven ton aceton naar
Groot-Brittannië verschepen.
Weizmann
als zionist en politicus
Weizmann was naast natuurwetenschapper ook actief als
zionist. Het produceren van aceton en het oplossen van een
nijpend probleem voor de munitieproductie tijdens de Eerste
Wereldoorlog bezorgde hem - een joodse, onbekende chemicus
uit Manchester - nuttige contacten met leidende Britse
politici voor zijn zionistische doelstellingen.
Na het aftreden van Churchill als minister van Marine ten
gevolge van het Gallipoli debacle in 1915, werd de stuwende
rol bij de marine overgenomen door diens opvolger Arthur
Balfour tot de wisselingen in de Britse regering in december
1916. Toen Lloyd George eind 1916 premier werd, kwam
Churchill in 1917 weer in de regering en nam de taak van
Lloyd George als minister voor Munitie over en schoof
Balfour door naar Buitenlandse Zaken. De mythe dat
Groot-Brittannië de joden een nationaal tehuis heeft
aanboden in Palestina - vastgelegd in de Balfour-verklaring
- als dank voor de inzet van Weizmann bij de productie van
aceton wordt door hem in zijn autobiografie nadrukkelijk
tegengesproken. De mythe is door Lloyd George de wereld
ingebracht. Weizmann kende Lloyd George en Balfour overigens
al voordat de acetonkwestie speelde.
‘Aceton of geweten?’ schrijft de Amerikaanse historica
Barbara Tuchman boven een passage in haar boek ‘De bijbel en
het zwaard’ over de Balfour-verklaring en zij bedoelde daar
niet het geweten van Weizmann mee voor zijn medewerking aan
de fabricage van munitie. Mede door zijn bijdrage aan de
Britse munitie-industrie zouden uiteindelijk 12 duizend
Duitse joden op het slagveld omkomen tijdens de Eerste
Wereldoorlog.
Nergens komt dat gegeven echter in zijn autobiografie naar
voren. Wel dat hij fel anti-Duits was en een hekel aan
Duitsers had. Ook de houding van de vele Duitse joden om te
assimileren strookte niet met zijn zionistisch streven naar
een joodse staat.
De biotechnologische problemen om aceton uit maïs of
kastanjes te maken waren echter gering in vergelijking met
de politieke problemen van de joodse zionistische
organisatie tijdens de Eerste Wereldoorlog. Niet alleen
vochten joden uit verschillende landen tegen elkaar, maar
ook binnen een land waren er grote tegenstellingen tussen
degenen die zich wilden assimileren met het land waar ze
woonden en degenen die de joodse staat Palestina wilden
stichten.
In zijn autobiografie spreekt Weizmann van een eierendans en
daarbij breken wel eens eieren. In 1919 zou hij met een
delegatie zionisten tijdens de vredesbesprekingen in Parijs
pleiten voor de joodse staat.
Na de oorlog zou het contact met de Duitse joden weer
geleidelijk hersteld worden te beginnen met Albert Einstein
waarmee Weizmann een promotiereis maakte naar de Verenigde
Staten in 1921 om gelden te verzamelen voor een Hebreeuwse
universiteit in Jeruzalem.
Ook met Walther Rathenau, een van de voormalige Kaiserjuden
en tot zijn liquidatie in 1922 de Duitse minister van
Buitenlandse Zaken, volgden gespreken. In 1932 kwam Weizmann
zelfs in contact met Fritz Haber, de joodse chemicus door
wiens vinding om ammoniak te maken de Duitsers tijdens de
Eerste Wereldoorlog munitie konden blijven produceren.
Dit contact sloot als het ware de driehoek tussen de zijden
Weizmann-Einstein en Einstein-Haber. Juist aan personen als
Haber, die zijn joodse achtergrond had opgegeven om volledig
te kunnen assimileren in de Duitse samenleving, had Weizmann
een hekel.
Nochtans konden ze het redelijk met elkaar vinden en
Weizmann bood Haber een functie aan op de Hebreeuwse
universiteit, maar Haber overleed in 1934 voordat het zover
kwam. Of ze het tijdens hun contacten nog over de productie
van munitie tijdens de Eerste Wereldoorlog of over aceton
uit paardenkastanjes hebben gehad, is helaas niet vastgelegd
maar technische botanie is wel besproken.
Weizmann zou zijn hele leven wetenschap en politiek
combineren. Ook in de Tweede Wereldoorlog zou hij de Britse
regering nog wetenschappelijk bijstaan, maar toen was de
keuze tegen nazi-Duitsland evident. Behalve als eerste
president van Israël werd hij de oprichter en naamgever van
het Israëlische Weizmann instituut voor wetenschappen.
©
Eric R.J. Wils –
2007 – e-mail
Geraadpleegde bronnen
• The Oxford Companion to Military History, Oxford, 2001.
• Imperial War Museum,
How did horse chestnuts help the war effort during the First
World War?
• Elizabeth Antébi en David Fishlock, Biotechnologie, Een
nieuwe industriële revolutie, Maastricht - Brussel, 1987.
• M.R. Bowditch & L. Hayward, A Pictorial Record of the
Royal Naval Cordite Factory - Holton Heath, Wareham, Dorset,
1996. Zie ook de
website.
• G.I. Brown, The Big Bang, A History of Explosives, Thrupp
– Stroud, Gloucestershire, 2005.
• Amos Elon, Duitsland en zijn joden, Geschiedenis van het
Duitse jodendom van 1743 tot 1933, Amsterdam, 2002.
• René Litan,
Kanonnen, springladingen en granaten, De ontwikkeling van de
vuurkracht van de artillerie in de periode voorafgaand aan
de Eerste Wereldoorlog
• Roy MacLeod, The Chemists go to War: The Mobilization of
Civilian Chemists and the British War Effort, 1914-1918,
Annals of Science, No. 50, p. 455-481, 1993.
• Margit Szöllösi-Janze, Fritz Haber 1868-1934. Eine
Biographie, München, 1998.
• Jehuda Reinharz, Chaim Weizmann, The Making of a Zionist
Leader, New York – Oxford, 1985.
• Jehuda Reinharz, Chaim Weizmann, The Making of a
Statesman, New York – Oxford, 1993.
• Barbara Tuchman, De bijbel en het zwaard, Amsterdam –
Brussel, 1983.
• Chaim Weizmann, In dienst van mijn volk. Autobiografie van
Chaim Weizmann, Eerste President van Israël, Assen, 1949.
Noten
[1] De auteur dankt dr. ir. Maarten Nieuwenhuizen uit
’s-Gravenzande voor het kritisch doorlezen van dit artikel.
[2] Aceton kwam de afgelopen jaren weer in het nieuws in
relatie tot explosieve stoffen gebruikt door terroristen.
Aceton is te oxideren tot een peroxide (triaceton
triperoxide, TATP) dat kan exploderen.
[3] Minder bekend is dat ook de Duitsers een
biotechnologisch proces hadden ontwikkeld voor de
munitieproductie. Dit werd gedaan door de joodse biochemicus
Carl Neuberg (1877-1956). De voor de productie van
nitroglycerine benodigde glycerine werd verkregen door een
modificatie van het fermentatieproces van suikers zodat in
plaats van alcohol voornamelijk glycerine werd gevormd.
[4] War and Peace, Nature No. 102, 14 November 1918, p.
201-202. |