De toestand in België
in de herfst van 1914
Op geen enkele manier was door de
Belgische autoriteiten ravitaillering in
oorlogstijd voorbereid. Enkele initiatieven om nu
incidenteel voedsel in Nederland te kopen brachten het
niet ver. In Brussel verblijvende Amerikanen probeerden
om voor henzelf voedsel uit Amerika te laten komen.
Om te zorgen dat de blokkade van de Britse marine de
zending niet zou tegenhouden was bedacht dat de partijen
zouden worden geadresseerd aan de Amerikaanse gezant in
Brussel. De Duitse bezetter had goedgevonden dat
diplomatieke missies van neutrale landen in België
konden blijven functioneren met behoud van diplomatieke
voorrechten. Aan de Amerikaanse gezant geadresseerde
goederen zouden dus niet door de bezetter in beslag
mogen worden genomen. Uiteraard zou het vervoer via het
neutrale Nederland moeten lopen.
De aanvraag kwam terecht bij de Amerikaanse ambassade in
Londen. Deze had in de eerste maanden van de oorlog te
doen gehad met niet minder dan 120.000 Amerikanen die
vanuit verschillende Europese landen in Engeland waren
gestrand en die snel naar huis wilden. Vanwege de
oorlogstoestand was de Britse passagiersvloot voor dit
verkeer niet beschikbaar en andere schepen waren er niet
zo snel.
Veel Amerikanen misten de middelen om een lang verblijf
in Engeland te betalen en vanwege het grote aanbod
accepteerden de Britse banken geen dollars
meer. De Amerikaanse ambassade en consulaten waren niet
in staat snel hulp te bieden en zochten hulp bij het
plaatselijke zakenleven. Zij kwamen terecht bij Herbert
Clark Hoover, dezelfde die in 1929 de dertigste
president van de Verenigde Staten zou worden.
Herbert Clark Hoover
Hoover was toen 41 jaar oud, een mijningenieur met
financiële belangen in de hele
wereld, die hem rijk hadden gemaakt, en van huis uit een
Quaker. Voor de oplossing van de problemen bleek hij de
ideale man te zijn. Zijn bedrijf accepteerde onbeperkt
dollars en met anderen vormde
Hoover een comité dat met niet minder dan 500
vrijwilligers voorschotten verstrekte en scheepspassages
regelde.
|
Herbert Clark Hoover (1874-1964)
31e president van de USA van 1929-1933 |
Toen dan ook uit Brussel het verzoek kwam om hulp voor
België kwam dit als vanzelf terecht bij Hoover. Hij zei niet
nee en overlegde met de uit Brussel overgekomen heren,
onder wie zich ook de Belgische zakenman Emile Francqui
bevond. Deze
stond aan het hoofd van het inmiddels opgerichte
Belgische Comité Central de Secours et d'Alimentation
dat iets wilde doen aan de geheel vastgelopen
voedselvoorziening.
De Duitsers hadden Francqui vergunning gegeven om voor deze
besprekingen via Nederland naar Londen te reizen.
Duitsland had weliswaar gezegd dat het geen
verantwoordelijkheid nam voor de voedselvoorziening in
België maar wilde niet verhinderen dat anderen
daar voor
zorgden. Hoover en Francqui
waren trouwens geen vrienden;
eerder waren zij met elkaar in conflict geweest
vanwege mijnconcessies
in China maar in 1914 stond die
oude ruzie hun relatie niet in de weg.
In het bezit van een
schriftelijke garantie van de Duitse Gouverneur-Generaal
von der Goltz in Brussel, dat hulpgoederen hun
bestemming zouden kunnen bereiken lukte het Hoover en de
zijnen met veel moeite om van de Britten toestemming te
krijgen de waren in Rotterdam te lossen zonder dat deze
door de Britse blokkade werden tegengehouden.
Dit gold niet alleen voor de Amerikanen in Brussel maar
voor heel België. De eerste zending van 2.500
ton arriveerde op l november l914 in Rotterdam. Hiermee
was een eerste horde genomen maar er waren er nog veel
meer. Uiteindelijk zou Hoover zo'n 65%
van de
totale voedselvoorziening van
België voor zijn rekening nemen.
De financiering van
de hulpverlening
Hoe moest voor deze operaties worden betaald? Het lukte
om voor de eerste overzeese bestellingen deviezen te
krijgen van de naar Le Havre
uitgeweken Belgische regering. Daarnaast zette Hoover
een wereldwijde campagne op stapel om geld voor Belgium
Relief los te krijgen.
|
Telegram uit 1914
afkomstig van Herbert Hoover |
In Amerika en veel andere landen werd de
fondsenwerving georganiseerd en aan de gang gehouden.
Hoover was voortaan uitsluitend met dit werk bezig
zonder enig salaris want anders had hij geen
vrijwilligers kunnen rekruteren.
Hiertegenover had hij onbeperkte beslissingsmacht
bedongen. Er kwamen bureauchefs in New York, Londen en
Rotterdam. De organisatie had geen
rechtspersoonlijkheid en de leiding was onbeperkt
financieel aansprakelijk.
De Britse en Franse regeringen
zegden maandelijks 4,82 en 2
miljoen dollar toe terwijl de
maandelijkse kosten van het geheel 12
dollar miljoen bedroegen. Eens probeerde een
Amerikaans senator een spaak in het wiel te steken. Hij
toonde aan dat de Amerikaanse wet het een particulier
verbiedt om met vreemde regeringen te onderhandelen.
Maar deze actie heeft de operatie echter
niet gehinderd.
Vanuit Londen bezocht Hoover regelmatig Brussel, Berlijn
en Parijs. In totaal is hij veertig maal de Noordzee
overgestoken in Nederlandse schepen. Eenmaal is zijn
schip door de Duitse marine naar Zeebrugge opgebracht.
De Britse passagiers werden voor internering afgevoerd.
De post werd voor censuur in beslag genomen. Als
neutrale Amerikaan ging Hoover uiteraard vrijuit en
verder wist hij de echtgenotes van Britse arrestanten
er van te
overtuigen dat zij zich niet vrijwillig moesten laten
interneren maar naar huis moesten terugkeren.
Organisatie opgezet
in België door Amerikanen
In België was met toestemming van de Duitsers een
organisatie opgezet met wel 300 Amerikaanse
vrijwilligers. Enkelen van hen verbleven eerder als
beursstudent in Engeland. Van alle Amerikaanse
medewerkers moesten er in de loop der jaren maar zes
worden weggestuurd. Een van hen had anti-
Duitse opmerkingen van collega's
doorgeklikt.
|
Propagandaposter voor hulp aan
België |
In elke Belgische gemeente werd een volledige
distributiedienst opgezet met soepkeukens voor de
armsten en mensas voor de nette armen. Naast deze gratis
voorzieningen konden de overige Belgen voedselbonnen
kopen om zich van het nodige te voorzien. In totaal
werkten wel 100.000 mensen hieraan mee. Het door de
organisatie geïnde Belgische geld kon worden besteed aan
onderwijs, politie, justitie en werklozenzorg. Het
Comité National vaardigde besluiten uit, die door de
rechters in bezet gebied werden gerespecteerd.
Vervoer van de
goederen overzee
Voor de inkoop sloot Hoover contracten af met
Amerikaanse graanboeren. Het vervoer over zee beschikte
uiteindelijk over een vloot van zestig schepen van samen
300.000 ton. Zij voeren met volle lichten en onder eigen
als neutraal erkende vlag. Zolang er een Duitse
ambassade in Washington was kreeg ieder schip hiervan
een brief mee waarin aan bemanningen van Duitse
oorlogsschepen werd verzocht het zonder meer te laten
passeren. In het logboek van de Duitse hulpkruiser Möwe,
die veel geallieerde schepen tot zinken heeft gebracht,
staat vermeld dat een van de Commission Relief Belgium
(CRB) schepen was aangehouden en
doorgestuurd.
Er staat bij dat, helaas, bij latere confrontatie van
het CRB schip met de Britse marine, deze uiteraard zou
vernemen wanneer en waar de Möwe was gesignaleerd. Voor
het CRB vervoer werden deels in neutrale havens
opgelegde Duitse, Belgische en verder neutrale schepen
gebruikt. Duitse aantijgingen dat zij daarbij ook wel
oorlogstuig naar Engeland brachten zijn door Hoover met
klem ontkend. Na aankomst in Rotterdam konden Britten en
daarna Duitsers de ladingen controleren.
Enkele schepen liepen op zeemijnen of werden
getorpedeerd maar dat stopte de operaties niet. Als er
na torpedering van graanschepen krapte dreigde leende
Nederland wel eens graan uit aan de Commission Relief
Belgium.
De
rol van Nederland bij het CRB
In Brussel stond het hele werk onder het voorzitterschap
van de Amerikaanse gezant Brand Whitlock, bijgestaan
door de Spaanse gezant de Markies Villalobar en de
Nederlandse minister resident Joost van Vollenhoven. Bij
het uitbreken van de oorlog was hij tweede man op het
Nederlandse gezantschap in Brussel. Na het vertrek van
zijn chef – de gezant had de naar Le
Havre gevluchte Belgische regering gevolgd – was van
Vollenhoven belast met de leiding van onze
vertegenwoordiging in Brussel.
Na de Spaans-Amerikaanse oorlog, waarbij de Filippijnen,
Cuba en Porto Rico verloren waren gegaan, had de
Markies weinig sympathie voor Amerika maar dat hinderde
de samenwerking in de CRB niet. De Duitse contactpersoon
was de diplomaat Baron Von der Lancken Wakenitz van de
Politische Abteilung. De Nederlandse
minister van Buitenlandse
Zaken Loudon was ook beschermheer. De daartoe
aangezochte regeringen van neutraal Denemarken,
Noorwegen en Zwitserland vonden het veiliger om hier
niet aan mee te doen.
Verzoek om hulp uit Frankrijk
In l915 ontving Hoover het verzoek van enkele inwoners
van de Franse stad Rijssel of het
comité ook hulp kon verzorgen voor het door de Duitsers
bezette deel van Noord Frankrijk. Dit is inderdaad met
Duitse medewerking gelukt en later ook voor Luxemburg.
In dit Operationsgebiet konden geen Amerikanen
worden toegelaten en hielden Duitse officieren het
toezicht. Zij deden dat uitstekend want
dan hoefden ze zelf
niet naar de loopgraven. In het frontgebied werd met hun
medewerking geoogst maar het is onzeker of alle
opbrengsten wel werden afgedragen aan het comité. De
Duitsers hadden in een strook van ruim 10 kilometer de
burgerbevolking geëvacueerd maar velen probeerden toch
weer naar hun huizen terug te gaan.
|
Ook de Amerikaanse president
Wilson ondersteunde het werk van Hoover |
Hoover bemiddelde met dien verstande dat wie zich in de
verboden zone bevond geen voedsel kreeg. Hij werd
uitgenodigd om vanuit de verte de slag aan de Somme te
observeren. Het trof hem dat de officieren het sneuvelen
van zo velen normaal vonden. Eens werd hij geroepen om
een zwaar gewonde Brit bij te staan, die hem een
afscheidsbrief voor zijn familie dicteerde maar
uiteindelijk overleefde deze toch.
Contacten van Hoover met de Duitsers
Toen de Duitsers wegens frontverkorting bij de
Hindenburg linie Frans gebied hadden opgegeven bij Noyon
bleek dat zij toch ook Amerikaans meel hadden gebruikt
en van melkblikjes hadden zij handgranaten gemaakt.
Sommige van Hoovers Duitse contacten verliepen prettig.
Voor een kolonel kon hij uitvinden dat diens zoon in
Rusland niet gesneuveld maar krijgsgevangen was. Maar
bij een onderhandeling in Berlijn schold Hoover een
Duitse generaal zo hard uit dat zijn Amerikaanse tolk
niet verder durfde gaan.
Gelukkig was een Duits officier, die in Amerika had
gewoond, bereid om de vertaling voort te zetten en wel
met succes het werk hoefde niet te worden gestopt. Toch
waren er altijd wel ergens
problemen, werd er toch voedsel
in beslag genomen, werden medewerkers aan de grens
gehinderd of binnenschepen gestopt.
Voortzetting hulp nadat Amerika aan de oorlog gaat
deelnemen
Toen in april l917 Amerika aan de oorlog ging deelnemen
– de Quaker Hoover was hier niet voor – leek het erop
dat het hulpwerk nu echt was afgelopen. Maar het ging
door onder het patronage van Villalobar en Van
Vollenhoven, die zorgden voor vervanging van de
Amerikaanse toezichthouders.
De rantsoenen gingen niet omlaag en waren hoger dan die
in Duitsland. Nooit was de kindersterfte in België zo
laag geweest. Hoover aanvaardde nu een nieuwe taak als
coördinator van de voedsel-voorziening van zijn eigen
land maar op conditie dat het Belgische hulpwerk er niet
onder zou lijden.
Toen in maart 1918 Amerika 90 en het Verenigd Koninkrijk
45 Nederlandse schepen in beslag had genomen heeft
de Nederlandse regering even overwogen om iets terug te doen door te
dreigen met het vertragen van de CRB voedseltransporten.
Toen de Britten en Amerikanen waarschuwden voor
repercussies kwam men hier ijlings op terug.
Na de wapenstilstand van 11 november
1918 ging dit werk nog door tot 1 juli 1919.
Voortzetting
hulp na de wapenstilstand in 1918
Eén van de artikelen van de
wapenstilstandsovereenkomst luidde:
|
The Allies and the United
States should give consideration to the
provisioning of Germany during the armistice to
the extent recognized as necessary.
|
Hoover,
die hier achter had gezeten, probeerde hier ook
daadwerkelijk iets aan te doen maar de Fransen en
Britten wilden daar niets van weten. De Britse blokkade
bleef van kracht. In de Oostzee patrouilleerde de Britse
marine om te zorgen dat Duitse vissers niet konden
uitvaren. Bovendien bleek dat zij al enige tijd veel vis
in Scandinavische landen hadden opgekocht om te
voorkomen dat die aan Duitsland ten goede zou komen. Een
Britse generaal kon de honger in Duitsland niet aanzien,
zijn mannen deelden hun rantsoenen uit aan de bevolking.
Hoover bleef bezig. Onder het motto: 'zolang er
hongersnood is er geen vrede', werkte hij
gestaag voort. De
drie andere geallieerden wilden graag de Amerikaanse
hulpverlening controleren en sturen maar daar kwam niets
van in.
Midden december 1919 waren er al
honderd schepen onderweg, voor 80% onder Amerikaanse
vlag varend maar ook
onder Duitse vlag,
naar neutrale en bevrijde landen, dwars door de blokkade
heen. Er was zelfs iets bij voor Oostenrijk.
In nog veel meer landen kwam deze voedselhulp op gang
en uiteindelijk bereikte deze
hulp een miljard mensen in 57
landen.
Hoover ook actief naar het naoorlogse Europa na 1918 en
in 1945
Hoover had het overal druk. In
Letland riep hij hulp in van Duitse troepen om de
Sovjets uit Riga weg te jagen en daarna protesteerde hij
omdat de Baltisch-Duitse rechtbanken veel te veel
doodvonnissen uitspraken. De Wit-Russische generaal
Judenich, die Sint Petersburg zou belegeren, werd ervan
verdacht hulpgoederen te hebben afgepakt. Toen de
communist Bela Kun in Hongarije de baas was kwam er
alleen voedsel voor de kinderen. En
Hoover ontdekte dat Italiaanse officieren wapens
verkochten aan deze dictator. De Roemeense autoriteiten
deden alsof het een gunst was dat zij Hoovers
voedsel accepteerden. Nadat de Roemenen op Franse
instigatie Hongarije hadden bezet namen zij daar
hulpgoederen in beslag. In Triest wilde Italië voorraden
vasthouden die voor de Balkan bestemd waren.
Hoover vond het onjuist om met de Sovjets over voedsel
te onderhandelen zolang Amerikaanse troepen in
Wladiwostok en Archangel hen juist tegenhielden. Later
is hij besprekingen met de roden niet uit de weg gegaan
want dan konden Amerikaanse gevangenen worden
losgekocht.
Hoover was ook nog actief in Armenië dat zich autonoom
had verklaard. Er was sprake van een Amerikaans mandaat
over een naar het westen uitgebreid Armenië, geleid door
Hoover maar deze weigerde en het ging niet door. Het
mandaat is trouwens ook
aangeboden geweest aan Nederland en aan Noorwegen, die
er geen zin in hadden, en intussen hadden de Sovjets
het autonome gebied in bezit genomen.
In 1940
wilde Hoover weer voedsel naar bezet Europa sturen maar
daar was de Amerikaanse regering tegen en de Britse ook.
In l945 heeft president Truman in Potsdam Hoover weer
van stal gehaald. Hij werd weer verantwoordelijk voor
het bestrijden van hongersnood in het geteisterde
Europa.
Tentoonstelling
over het hulpwerk in 2006
In 2006 organiseerde het Koninklijk Museum van het Leger
en de Krijgsgeschiedenis te Brussel een tentoonstelling
over al het hulpwerk. Het initiatief kwam van de
Amerikaanse ambassadeur. Het was hem opgevallen dat er
zoveel instituten en straten in België naar Hoover waren
genoemd en hij wilde weten waarom. Deze tentoonstelling
was het antwoord. Op de bij de
tentoonstelling behorende affiche is een
vrachtschip te zien dat de duinenkust nadert. Dat zou de
indruk kunnen wekken als zouden de ladingen ergens in
België waren gelost. Zoals wij weten is niets minder
waar, maar nergens in genoemd museum was aangeduid dat
alles alleen door de haven van Rotterdam zijn doel
bereikte.
Geraadpleegde literatuur
▬
H. Hoover
- Memorien, Jahre der Abenteuer,
1951
▬
L. P.
Lochner - Herbert Hoover and
Germany, 1960
▬
George H. Nash
- The life of Herbert Hoover,
1983
▬
B. M.
Weissmann - Herbert Hoover and
the famine relief in Soviet
Russia 1921-1923, 1974 |