|
De militaire doodstraf in de Eerste Wereldoorlog
door Leo van Bergen |
|
In dit artikel wordt onderzocht op welke manieren de militaire
doodstraf werd toegepast
bij de aan het Westelijk Front
actieve legers
tijdens Eerste Wereldoorlog. Het onderzoek richt zich daarbij
vooral op de vraag of er ‘recht’ werd gesproken, omdat al
jarenlang, vooral in Engeland,
publiekelijk twijfel was geuit over de gang van zaken bij de
uitspraken van de krijgsraden.
|
|
Inhoudsoverzicht
Shot at dawn
(doodgeschoten bij het aanbreken van de dag)
Aantallen geëxecuteerden in de diverse legers
Britse
leger -
Amerikaanse leger
- Duitse leger -
Belgische Leger -
Franse leger
Meeste Franse doodstraffen uitgedeeld na mislukte
offensieven
Bij Britten en Fransen meeste executies wegens lafheid en
desertie
Uitvoering executies bij de Britten
Executies werden ontkent in Britse Lagerhuis
Voorbeelden van Britse veroordelingen
Thomas James Highgate -
George Ward - John Bennett
De laatste twee Britse executies vlak voor de wapenstilstand
Meeste Britten veroordeeld wegens desertie en lafheid
De gang van zaken bij de krijgsraad
Geen mogelijkheid tot hoger beroep
Krijgsraadzittingen juridisch beneden de maat
Negentig procent schuldig bevonden binnen twintig
minuten
Geëxecuteerden waren vooral zondebokken
Gratieverlening volkomen willekeurig
Britse krijgsraden behandelden 170.000 zaken
De gang van zaken bij Britse ter dood veroordelingen
Veel beschuldigden leden aan shell shock
Shell shock niet van invloed op veroordeling
Voorbeelden van beruchte zaken bij Britse geëxecuteerden
De zaak Harry Farr -
De zaak Frederick Butcher
- De zaak Eric S. Poole
Reacties van medici op shell shock gevallen
Het woord ‘laf’ kreeg geleidelijk een andere betekenis
Betekenis van ‘laf’ verliest voor de soldaten zijn stigma
Had de doodstraf het beoogde effect?
Desertie en lafheid in 1930 niet langer reden voor
executie
Naschrift
Gratiëring voor 306 Britse geëxecuteerde militairen
Reactie Leo van
Bergen: Argument medisch pardon deugt niet
Voetnoten
Over de auteur
|
|
Shot at dawn
De auteurs van het boek Shot at Dawn, Julian Putkowski en
Julian Sykes, in navolging van de jurist Anthony Babington,
schrijver van For the Sake of Example, dat ‘legerprocedures
de de vooruitzichten op een eerlijke rechtspraak behoorlijk
in gevaar brachten’. Ook wezen deze auteurs erop dat ook
precieze medische verklaringen vaak afwezig waren. Dit
verminderde de kans dat bijvoorbeeld de geestelijk
ingestorte soldaat recht zou worden gedaan.(1)
Bovengenoemde auteurs behandelen in feite alleen de Britse
executies. Dit is niet alleen vanwege hun nationaliteit
begrijpelijk, maar ook omdat procentueel de Britse
krijgsmacht van de aan het Westelijk Front actieve legers de
meeste doodstraffen heeft uitgesproken en uitgevoerd:
respectievelijk 3.080 en 349 tussen augustus 1914 en april
1920.(2)
Aantallen
geëxecuteerden in de diverse legers
Aantal geëxecuteerden in het Britse leger
De cijfers over geëxecuteerden in de diverse legers lopen
nogal uiteen. Australië wenste de doodstraf niet in te
voeren voor vrijwilligers die vochten in een oorlog ver van
huis, hoezeer de Britten er ook op aandrongen. Weliswaar
werden meer dan honderd Australiërs door Britse krijgsraden
ter dood veroordeeld, maar voor daadwerkelijke executie was
toestemming van de Australische overheid nodig en die werd
in alle gevallen geweigerd. In het Canadese leger werden
ongeveer 25 mensen geëxecuteerd, allen vanwege ook in het
gewone leven strafbare feiten. Dat geldt ook voor de vijf
Nieuw-Zeelandse soldaten die op bevel van hogerhand tijdens
het ochtendgloren werden neergeschoten.
Aantal geëxecuteerden in het Amerikaanse leger
Ook in het Amerikaanse leger werd slechts een gering aantal
executies uitgevoerd - 35, waarvan tien in Europa en 25 in
de Verenigde Staten zelf -, en ook daar was het merendeel
het gevolg van criminaliteit.(3)
Aantal geëxecuteerden in het Duitse leger
In het immense Duitse leger was, overigens tegen de zin van
enkele hoge officieren, de mogelijkheid tot het uitvaardigen
van strenge straffen miniem. Hierdoor zijn, althans
officieel, ‘slechts’ 48 soldaten doodgeschoten, al wijten
enkele historici dat ook aan het feit dat in Duitsland al
dan niet vermeende lafheid, niet als een disciplinaire en
militaire overtreding werd beschouwd, maar als een ziekte.
Dit zou meteen verklaren waarom de therapie om deze ‘ziekte’
aan te pakken in Duitsland vaak zo’n hard karakter kende.
Zij had een disciplinerende functie en moest (de dreiging
met) de doodstraf vervangen. Probleem is alleen dat ook bij
de geallieerden de neurotici niet bepaald zachtzinnig werden
behandeld.
Hoe dan ook, het is een feit dat er verhoudingsgewijs een
laag aantal executies is uitgevoerd. Dit zal mede als
oorzaak hebben dat Duitse artsen de opdracht kregen te
onderzoeken of de aangeklaagden inderdaad voor hun daden
verantwoordelijk gehouden konden worden.
Dit was allesbehalve een standaardvoorschrift in de overige
legers die actief waren aan het Westelijk Front. Bovendien
werd met de bevindingen van de Duitse artsen terdege
rekening gehouden.(4) Dat was zeker niet altijd en overal
het geval bij de andere oorlogvoerenden, zullen we nog
zullen zien.
Aantal geëxecuteerden in het Belgische
leger
In het verhoudingsgewijs kleine Belgische leger zijn
minimaal dertien soldaten geëxecuteerd. Hierbij moet wel
worden opgemerkt dat degenen bij wie al dan niet wegens
‘desertie in het aanschijn van de vijand’ de doodstraf werd
voltrokken, allen binnen een jaar na het uitbreken van de
strijd voor het vuurpeloton zijn gezet.
Het executiepeloton bestond uit gendarmes. De executie vond
aanvankelijk plaats buiten zicht van de medesoldaten, maar
later moesten die soldaten toekijken, omdat er zo een groter
effect op de discipline werd verwacht.
Dit geeft al aan waarom de veroordeelden moesten sterven.
Zij dienden ten voorbeeld gesteld te worden. Het proces dat
aan de straf voorafging was die term dan ook nauwelijks
waard, en tegen het vonnis was geen beroep mogelijk. Ook na
juni 1915 zijn nog velen wegens desertie ter dood
veroordeeld, maar als gevolg van een bijzondere bepaling
(waarvan wordt gezegd dat koning Albert zelf er de hand in
had, maar dat is geenszins zeker) is geen van die straffen
meer uitgevoerd.
Dit gold overigens niet voor veroordelingen op grond van
criminele delicten, zoals moord. In mei 1915 werd in België
een zogenaamd Corps Spécial opgericht, een penitentiair
korps. Het moest ervoor zorgen dat ‘ongewenste elementen’
tijdelijk uit het leger verdwenen. Na een gevangenisstraf
werden zij geplaatst in een strafcompagnie en daarna in een
eerherstelcompagnie. Wie dit goed doorliep kon met volledig
eerherstel zijn plaats in de krijgsmacht weer innemen. Dat
dit regime in plaats kwam van executies staat nergens op
schrift. In de praktijk bleek het echter wel het gevolg.(5)
Aantal geëxecuteerden in het Franse leger
Als de Franse statistieken kloppen, zijn er tijdens de
oorlog 133 Franse soldaten geëxecuteerd, van wie meer dan
een derde als gevolg van de grote muiterij in 1917. Zowel
volgens Holmes als volgens Putkowski en Sykes moet dit
cijfer echter met de nodige argwaan worden bekeken.(6) De
Franse historicus Nicolas Offenstadt spreekt dan ook over
zo’n 600 geëxecuteerden, met slechts een gering aandeel voor
de muiters van 1917, nog geen tien procent. Chielens spreekt
over 550 executies in het Franse leger, waarvan overigens
350 in het eerste jaar en nog ‘slechts’ tweehonderd in de
resterende tijd, ondanks de grote muiterij van 1917.
Hiermee bewezen de Fransen sneller dan de Britten - bij wie
alleen 1918 een afname in het aantal executies is te zien -
door te hebben dat er nauwelijks een preventieve en
afschrikwekkende werking van de executies uitging. Zoals ook
voor de Britten en Duitsers geldt, moeten hier dan nog de
standrechtelijke executies aan toe worden gevoegd, die
echter niet of nauwelijks terug te vinden zijn in de
officiële archieven.
In september 1914 waren speciale Conseils de Guerre in het
leven geroepen, om soldaten te berechten wegens
plichtsverzuim. Met name in dat begin van de strijd hebben
de krijgsraden streng opgetreden, met een opflakkering in
1917 ten tijde van de muiterijen. Volgens Horne was de
doodstraf vrij gebruikelijk als het schuldig werd
uitgesproken. Dit wil niet zeggen dat al die uitspraken ook
daadwerkelijk tot executie leidden, maar áls dat gebeurde
dan werd het vonnis in de regel binnen 24 uur voltrokken.
Dat wijst er al op dat zoiets als hoger beroep niet tot de
juridische mogelijkheden behoorde.(7)
Meeste Franse doodstraffen uitgedeeld na mislukte
offensieven
De muiterij van 1917 niet meegerekend, werden de meeste
doodstraffen uitgesproken na een mislukt offensief.
Zondebokken, vaak willekeurig uitgekozen soldaten of lage
officieren, werden tot voorbeeld gesteld: Pour l’exemple,
pour encourager les autres.
Door loting werd hun lot bepaald; dit werd ‘decimering’
genoemd. Slachtoffers van decimering konden iedere, toch al
geringe hoop op enige rechtvaardigheid van de rechtspraak
wel laten varen. Hun wachtte een schijnproces.(8) Zo werd in
november 1915 een heel bataljon voor de krijgsraad gedaagd
omdat het in zijn geheel had geweigerd de aanval in te
zetten. Van iedere compagnie werd één soldaat
doodgeschoten.(9)
Ook werden wel de (onder)officieren aan het front
verantwoordelijk gesteld voor het gedrag van hun soldaten.
Op 17 maart 1915 verloren te Souain vier korporaals het
leven, omdat hun eenheden zogenaamd van te weinig
aanvallende geest blijk hadden gegeven.(10)
Henri Barbusse beschreef hoe zo’n executie bij de Fransen in
zijn werk ging:
'De hele ceremonie werd afgedraaid [...], de hele rataplan
van A tot Z, de kolonel te paard, de degradatie. Daarna
maakten ze 'm aan dat lage paaltje vast, dat beestenpaaltje.
Het was zeker de bedoeling dat hij op z'n knieën ging liggen
of op de grond ging zitten, zo laag was dat paaltje.(11)
|
|
|
Drie foto's
waarop de executie van een Franse soldaat is te
volgen: op de linkerfoto wordt de veroordeelde
vastgebonden aan de executiepaal. Rechts staat
het executiepeleton al paraat. Tussen
veroordeelde en het executiepeleton marcheert
een afdeling van het regiment naar de aangewezen
plaats. Het volledige regiment was verplicht de
executie bij te wonen.
Op de middelste foto staat het executiepeleton
gereed en wacht op het bevel
tot schouderen van het geweer. Het
executiepeleton werd samengesteld uit
daartoe aangewezen
manschappen uit de compagnie van de
veroordeelde.
Op de foto rechts is de executie voltrokken en
moeten de troepen langs de geëxecuteerde
afmarcheren. De executie van "een landverrader
of een lafaard" gold immers als afschrikwekkend
voorbeeld voor de anderen. Dergelijke foto's
werden tijdens de oorlog zelden gepubliceerd.
In Le Mirroir van maart 1915 verschenen de
foto's van de executie van een 'spion' waarbij
ook een Frans regiment gedwongen aanwezig was en
langs de geëxecuteerde moest afmarcheren. |
Bij Britten en Fransen meeste executies wegens lafheid en
desertie
In het grootste deel van de niet-Britse en niet-Franse
legers werden de meeste doodstraffen uitgesproken wegens
criminele activiteiten als moord, en niet vanwege ‘lafheid
in het aangezicht van de vijand’ of andere militaire
overtredingen. Ook hierin verschillen die legers van
de Britse en Franse.(12)
De vraag waarom de Britse krijgsraad - en ook de Franse -
zoveel harder optrad dan de krijgsraden van veel andere
legers, is een vooralsnog niet tot tevredenheid te
beantwoorden vraag. Het zal deels te maken hebben gehad met
het zeer hiërarchische karakter van de Britse en Franse
legers, hiërarchischer dan bijvoorbeeld het Duitse en zeker
het Australische.
In het Duitse leger werd meer aandacht besteed aan andere
methodes om het moreel hoog, en de wil tot vechten in stand
te houden. Een grotere mate van verantwoordelijkheid voor
lagere echelons was er één van. Het zal ook deels te maken
hebben gehad met het gegeven dat de Britse en Franse legers
nog minder dan de andere onder politieke controle stonden,
en dat een groot deel van de Britse en Franse legers uit
vrijwilligers bestond met een stedelijke, proletarische
achtergrond, terwijl de top van de krijgsmacht tot de klasse
van de grootgrondbezitters behoorde.
De Duitse militaire code van 1872 was, ondanks alle ideeën
over het militaristische Duitse rijk, mild in vergelijking
met vele andere landen. Daarbij kwam dat het ontzag voor wet
en recht in Duitsland ervoor zorgde dat de beklaagden op een
redelijk proces konden rekenen. Bovendien keurde in 1916 en
1918 het Duitse parlement tot tweemaal toe vrijwel unaniem
en tegen de zin van de legertop een verzachting van de
minimumstraffen goed. Dit zou, zo dacht het, geen invloed op
de discipline hebben. Wel waren er speciale maatregelen voor
onderdanen - zoals Elzassers en Lotharingers - van wie
gebrek aan loyaliteit werd vermoed, wat in veel gevallen
inderdaad dat gebrek tot gevolg heeft gehad.
Uitvoering executies bij de Britten
Sidney Chaplin, op dat moment deel uitmakend van de
militaire politie, gaf, zittend op een paard op een
nabijgelegen heuvel, een impressie van een executie bij de
Britten.
Ik zag hoe de man naar de executieplaats werd gebracht en
het vuurpeloton in positie marcheerde, naar rechts draaide
en de vuurhouding aannam. Ik hoorde het rapport, toen
vuurden ze en ik zag de rook uit hun geweren. Ze draaiden
zich om en marcheerden weg. De officier, met de revolver in
de hand, inspecteerde het lichaam en ging weg. De dode werd
in een deken gewikkeld en begraven op een klein kerkhofje in
het volgende veld. Ik kwam naar beneden, maar het leek niet
echt gebeurd. De volgende volgde hetzelfde patroon. Alleen
zei de APM [Assistant Provost Marshall] 'Lafaard' - en de
man zei: 'Nooit!'
Ze werden doodgeschoten door manschappen van hun eigen
eenheid, voor het oog van een daartoe gedwongen publiek,
slechts enkele uren nadat ze van het voltrekken van het
vonnis op de hoogte waren gesteld. Twaalf mannen werden door
het lot aangewezen om in het vuurpeloton plaats te nemen. Ze
kregen ieder een geweer, waarvan een enkele met een losse
flodder was geladen, zodat allen de mogelijkheid hadden
zichzelf wijs te maken dat ze niet voor de dood van hun
wapenbroeder verantwoordelijk waren.(13)
Het vonnis werd in gedrukte vorm verspreid en in het gehele
Britse leger voorgelezen als bewijs voor de opmerking,
voorafgaand aan een slag, dat het militair recht ten
strengste zou worden toegepast. Naar verluidt wekte dit het
afgrijzen van de Australiërs, maar niet alleen van hen. In
zijn boek With a Machinegun to Cambrai schreef G. Coppard met
stomheid te zijn geslagen toen hij, luttele minuten voor het
begin van een offensief, een lange lijst van geëxecuteerden
hoorde opdreunen: naam, rang, misdrijf, datum en uur van
executie.(14)
Executies werden ontkent in Britse Lagerhuis
Toch werden de executies in alle toonaarden ontkend in het
Britse Lagerhuis, na vragen van een van de weinige
pacifistisch gezinde parlementsleden. In plaats van te
proberen de militaire daadkracht op dit terrein wat af te
zwakken, werd het parlement door de verantwoordelijke
ministers rondweg misleid, en bleven de executies
doorgaan.(15)
Ook volgens de Britse bewindslieden was shot at dawn goed
voor de discipline in het leger. Maar wat goed was voor het
leger, was niet noodzakelijkerwijs ook goed voor het moraal
van het thuisfront, dus waren ontkenning en misleiding het
devies. Dat thuisfront kreeg vaak te horen dat de
geëxecuteerden waren gesneuveld.(16)
Voorbeelden van Britse veroordelingen
Thomas James Highgate - de eerste Britse executie
De eerste van de 349 Britten die geëxecuteerd werd na het
uitvaardigen van een General Routine Order was de in 1895
geboren Thomas James Highgate. Hij werd beschuldigd van
desertie. Dit was geen, met het enorme aantal onopzettelijke
verdwalingen ten tijde van de retreat, ongewone maar wel
vaak onterechte aanklacht. Niet echter in het geval van
Highgate. Hij had al gevochten bij Mons en Le Cateau, was er
ten tijde van de Marne vandoor gegaan en had burgerkleding
aangetrokken. Hij verdwaalde en vroeg de weg aan een
jachtopziener, die Engelsman bleek te zijn en hem terstond
aangaf bij de Britse autoriteiten.
Hij werd op 6 september door de krijgsraad ter dood
veroordeeld en op 8 september 1914 geëxecuteerd. Volgens
Putkowski en Sykes was dit een van de snelste veroordelingen
van de oorlog. Dit wijst erop dat de autoriteiten koste wat
kost iedere verslapping van de discipline in de kiem wilden
smoren.(17)
George Ward - de tweede Britse executie
Dit blijkt ook uit het verhaal van de tweede geëxecuteerde:
George Ward. Na drie dagen actieve dienst ontvluchtte hij op
16 september 1914 het strijdgewoel door zijn bevelvoerder te
zeggen dat ook hij, evenals twee van zijn vrienden, gewond
was geraakt. Zes dagen later keerde hij terug, meldde zich
weer bij zijn bataljon, maar toen bleek dat hij ongedeerd
was, werd hij alsnog voor de krijgsraad gedaagd en
veroordeeld. Opnieuw vond de legertop het noodzakelijk een
voorbeeld te stellen.(18)
De veroordeling van John Bennett in 1916
Op 8 augustus 1916 lieten de Duitsers gas los in de
Ieper-saillant. De negentienjarige John Bennett raakte in
paniek en vluchtte. Zes uur later keerde hij terug. Hij zag
dat zes soldaten de gasaanval niet, en 46 anderen maar
ternauwernood hadden overleefd. Hij werd gearresteerd. Omdat
een officier tijdens het proces naar voren bracht dat
Bennett, die zes weken voor het uitbreken van de oorlog
dienst had genomen, tijdens een bombardement buiten zinnen
raakte, raadde een brigade-generaal aan, nadat de doodstraf
was uitgesproken, het vonnis niet ten uitvoer te brengen.
Een andere generaal echter bracht naar voren dat lafheid een
ernstig gevaar voor de oorlogsinspanning opleverde en dat de
doodstraf er was om de soldaat nog meer angst in te boezemen
dan hij voor vijandelijk vuur had. Bennett werd
geëxecuteerd.(19)
De laatste Britse executies vlak voor de wapenstilstand
Ook het verhaal achter de laatste twee Britten die tijdens
de oorlog, vier dagen voor de wapenstilstand, voor het
vuurpeloton moesten verschijnen (de executies stopten niet
op 11 november 1918), doet de wenkbrauwen fronsen over de
rechtmatigheid van een dergelijk hard vonnis als ook over de
rechtmatigheid van de aanklacht: lafheid in het aangezicht
van de vijand.
Eén van hen was 23 jaar oud. Hij had vrijwillig dienst
genomen in maart 1915, maar was als medisch ongeschikt weer
naar huis gestuurd. Toen echter de medische voorschriften
werden versoepeld, moest hij in april 1916 alsnog dienst
nemen. De ander was 32 jaar oud en leed aan erfelijke
geestelijke stoornissen. Bij geen van beiden werd het
medisch rapport bij de beslissing tot executie in ogenschouw
genomen.(20) Dit alles laat zien dat de soldaat het
slachtoffer werd van een militair systeem, dat discipline
boven alles stelde; een militair-juridisch systeem, dat hard
wenste te straffen, en een militair-medisch systeem, dat
zich niet wilde laten kennen in zulke harde tijden.
Meeste Britten veroordeeld wegens desertie en lafheid
De meeste Britten zijn veroordeeld op beschuldiging van
desertie: te weten 268. Voor moord kwamen er 37 voor het
vuurpeloton, voor lafheid achttien, het verlaten van de post
zeven, ongehoorzaamheid vijf, het slaan van een hoger
officier eveneens vijf, muiterij vier, in slaap gevallen
tijdens de wacht twee, en het weggooien van de wapens ook
twee. Ook werd nog iemand, terwijl de wereld om hen heen aan
massaal, onpersoonlijk geweld ten onder ging, wegens het
gebruik van individueel geweld, ter dood veroordeeld en
geëxecuteerd.
Van alle geëxecuteerden waren er maar drie officier. Een van
hen was luitenant Edwin Dyett, de man die waarschijnlijk
model heeft gestaan voor Harry Penrose, de hoofdpersoon uit
A.P. Herberts The Secret Battle, waarin korte metten wordt
gemaakt met de aanklacht lafheid.(21)
De gang van zaken bij de krijgsraad
Geen mogelijkheid tot hoger beroep
Ook de Britse veroordeelden, onder wie relatief gezien veel
Ieren en kolonialen, hadden geen mogelijkheid tot hoger
beroep, hoe gering de overtreding soms ook was: een moment
van zwakte na dagenlang bombardement, het weigeren van een
onzinnig bevel op kilometers afstand van het front. Tezamen
met het feit dat in sommige gevallen de doodstraf nog niet
eens daadwerkelijk werd uitgevoerd na een veroordeling
wegens moord, geeft dit een indicatie van de willekeur
waarmee de straffen werden uitgesproken.
Consistentie in het uitspreken van de diverse strafmaten was
geheel afwezig. Vaak werd de hoogte van de straf bepaald
door een verkeerde opmerking op het verkeerde moment, en
natuurlijk de aan- of afwezigheid van invloedrijke vrienden.
Ook het moment waarop de overtreding plaats had gevonden,
was mede bepalend voor de hoogte van de straf. In moeilijke
tijden, zoals tijdens de Slag aan Somme, als de noodzaak tot
handhaving van de discipline nog groter was dan anders, was
de kans op een mild vonnis nog geringer dan normaal.
Krijgsraadzittingen juridisch beneden de maat
Ook hieruit blijkt dat de zittingen geen hoogtepunt in de
geschiedenis van de rechtspraak vormen. Een vijfde van de
veroordeelden was minderjarig, de gemiddelde leeftijd lag
net boven de 25, één op de tien had geen juridische bijstand
ontvangen, sommigen waren analfabeet, velen zeer
laaggeschoold. Ze werden onderworpen aan een intimiderend
verhoor waarin zij verklaringen afgaven die volledig in
strijd waren met eerdere verklaringen.(22)
Courts Martial Officer Arthur Page beschreef een typerende
zitting als volgt:
‘Gedimd licht van een paar flakkerende kaarsen [...]; de
vermoeide en getekende gezichten van de getuigen onder hun
helmen; en de beschuldigde zelf, ogenschijnlijk slechts half
luisterend naar het tegen hem ophopende
bewijsmateriaal.’(23)
Negentig procent schuldig bevonden binnen twintig
minuten
Dit wijst er enerzijds weer op dat de rechters en aanklagers
niet op een juridisch zuiver proces uit waren, maar op een
veroordeling, wat ook op te maken valt uit de duur van het
proces. Maar liefst negentig procent van de beklaagden werd
in overeenstemming met de aanklacht schuldig bevonden na een
proces van amper twintig minuten. Anderzijds laat het
opnieuw zien dat de executie van individuen niet zozeer het
doel was dat de militaire overheid voor ogen stond, maar het
middel waarmee het doel - disciplinering - moest worden
bereikt.
Geëxecuteerden waren vooral zondebokken
De geëxecuteerden waren zondebokken, die min of meer
toevallig tot voorbeeld gesteld moesten worden. Dezelfde
overtreding - als al van een overtreding gesproken kon
worden - op een andere tijd en plaats had een geheel ander
gevolg kunnen hebben. De rechtszittingen droegen ook een
sterke geur van klassenjustitie met zich mee, omdat de
aanklagers en rechters allen uit hoge kringen, en de
beklaagden voor 99 procent uit de lage echelons van de
Britse standenmaatschappij afkomstig waren.
Het eerste was begrijpelijk in de toenmalige Britse
standenmaatschappij, maar het percentage beklaagden van lage
sociale komaf was in hoge mate disproportioneel.(24)
Gratieverlening volkomen willekeurig
De willekeur is ook af te leiden uit de gratiëringen. Gratie
werd wel of niet verleend omdat men de persoon in kwestie al
dan niet kon uitstaan. Gratie werd wel of niet verleend
omdat de generaal die het vonnis moest bekrachtigen wel of
niet van mening was dat het tijd werd om de teugels aan te
trekken. Ook werd gratiëring bepaald door persoonlijke
verhoudingen in het college van rechters zelf. Omdat de een
vóór was, was de ander tegen of andersom. Zo rapporteerde
eens een officier dat er stukken uit een dossier waren
gelicht en hij wilde graag weten wie dat had gedaan. Het
bleek dat een ander officier - één rang hoger - twee
pagina’s op elkaar had geplakt. Hij gaf dat zonder omhaal
toe, maar voegde eraan toe: ‘Wat dacht jij daaraan te
doen?’(25)
Al met al was het geen wonder dat het de krijgsraden waren
die de Canadese arts Noyes tot een van zijn zeldzame, maar
juist daardoor des te opvallender, aanklachten tegen het
krijgsbedrijf brachten. Tegenover het Vlaamse schoolgebouw
waar zijn hospitaal was ingericht, bevond zich een zaal waar
de Britten zitting hielden. Sommige van de daardoor
aanschouwde scenes ‘vervulden ons van afschuw en maakten ons
beroerd van walging’.
Hij en de zijnen waren het er geheel over eens dat, alvorens
de soldaten te veroordelen, de rechters zelf maar eens een
hele tijd in de loopgraven moesten doorbrengen en alles
hadden meegemaakt wat de soldaten hadden moeten meemaken en
alles hadden aanschouwd wat de soldaten hadden moeten
aanschouwen. Dan, zo was de overtuiging, zou het oordeel
heel wat milder uitvallen. Hoe kon men een man die zich vaak
vrijwillig had gemeld, vele veldslagen moedig had doorstaan,
ter dood veroordelen wegens één moment van volkomen
begrijpelijke zwakte?
Dit was geen rechtspraak meer, maar moord, veroorzaakt ‘door
een Pruisische geest in ons eigen leger’.(26) Noyes zal
verbaasd zijn geweest over het lage aantal geëxecuteerden in
het Duitse leger.
Britse krijgsraden behandelden 170.000 zaken
De geëxecuteerden vormden slechts een klein deel van de
aangeklaagden. De Britse krijgsraad kreeg om en nabij de
170.000 verdachten voorgeleid, van wie bijna negentig
procent werd veroordeeld. Velen zijn ook berecht door hun
eigen bevelhebbend officier, maar dan betrof het geringe
overtredingen. (Wat gering was en wat niet, werd overigens
ter plekke beslist, en wilde trouwens nog wel eens
variëren).(27)
Zij die voor de krijgsraad moesten verschijnen, werden ervan
verdacht iets gedaan of gelaten te hebben waardoor ‘de
efficiëntie van een man in zijn hoedanigheid van soldaat’
schade was toegebracht, een overtreding die naar de regels
van de Army act zwaar bestraft behoorde te worden. Dit kon
desertie of insubordinatie zijn, maar bijvoorbeeld ook
dronkenschap.(28)
Velen van hen - niet allen - hadden voorafgaand aan het
proces de assistentie van een zogenoemde prisoner’s friend,
toegewezen gekregen. Dat was een officier die als advocaat
optrad. Maar zelden of nooit was die officier juridisch
onderlegd. Deze advocaat mocht, nadat de getuigen à charge
hun woord hadden gedaan, die getuigen een kruisverhoor
afnemen. Hiervan werd echter slechts zelden gebruik gemaakt,
en al helemaal zelden effectief. Dit verklaart mede dat
sommigen de hulp afwezen, al zal dat in de praktijk hun zaak
geen goed hebben gedaan.
De gang van zaken bij Britse ter dood veroordelingen
In feite kan worden gezegd dat er bij ongeveer tien procent
van de geëxecuteerden, 31 maal om precies te zijn, geen
sprake was van juridische bijstand. Juist van deze 31 waren
er 26 jonger dan 21 jaar.(29)
Cruciale zaken die de onschuld van een verdachte konden
bewijzen, werden zelden nader onderzocht door de leden van
de rechtbank. Achtergronden van de verdachte of andere
factoren waardoor strafvermindering voor de hand zou liggen,
werden niet in het oordeel betrokken.(30)
Hier kwam nog bij dat junior-officieren in de krijgsraad
graag hun daadkracht wilden bewijzen en wisten dat het goed
was voor hun carrière als ze niet al te veel mildheid ten
toon zouden spreiden. Er werd van hen verwacht dat ze zich
hard zouden opstellen, en dus deden ze dat gewoonlijk ook.
Degenen die toch niet in een hard vonnis wilden meegaan,
hebben dat vaak met een schrobbering van een superieur
moeten bekopen.(31)
Veel beschuldigden leden aan shell shock
Zoals de hier boven genoemde voorbeelden al laten zien,
waren veel van de beschuldigden aan maar één ding echt
schuldig: ze waren geestelijk niet meer in staat nog aan de
oorlog deel te nemen. Ze waren niet laf, ze waren niet
gedeserteerd, ze leden aan shell shock.(32)
Velen hadden al diverse veldslagen meegemaakt en hadden hun
grens bereikt. Van hen werd een groot aantal volkomen
verdwaasd ergens achter het front in de kraag gevat, zonder
dat ze konden verklaren hoe ze daar terecht waren
gekomen.(33) De (tegen beter weten in) hoopvolle blik op de
medici werd vaak tevergeefs geworpen, als er al medici waren
op wie een blik kon worden geworpen.
Kapitein-arts Dunn bijvoorbeeld was een aanhanger van
strenge bestraffing. Hij zag een direct verband tussen
demoralisatie en het niet ter dood brengen van deserteurs en
lijntrekkers.(34) Babington oordeelde:
Babington oordeelde: ‘De legerartsen als geheel lijken zich
als een speciale tak van het opsporingsteam te hebben
gezien; ze waren uit op het veiligstellen van de hoogste
straf voor dergelijke overtreders wanneer dat ook maar
mogelijk was.’(35)
Shell shock niet van invloed op veroordeling
Hoewel verdachten bij wie shell shock was vastgesteld of op
zijn minst werd vermoed, vaak enige tijd onder observatie
werden gehouden, is er geen enkele aanwijzing dat het in de
praktijk veel invloed op de uiteindelijke beslissing heeft
gehad. Ook van hen is een groot deel ter dood veroordeeld en
ook van die vonnissen is ongeveer een tiende daadwerkelijk
uitgevoerd.(36)
Bovendien werd lang niet iedereen onderzocht. In
tegenstelling tot wat de Britse regering beweerde is slechts
een zeer klein deel van de geëxecuteerden aan medisch
onderzoek onderworpen geweest. In de jaren dertig zou de
arts H. Joules hierover schrijven dat de ‘monsterlijke
onrechtvaardigheid van oorlog’ van vele zijden bekeken kon
worden.
'Maar het was toch wel een bijzonder vreselijke gedachte'
dat het veelal puur toeval was of een man geestesziek werd
bevonden en naar een hospitaal gestuurd, of dat hem wegens
lafheid krijgsraad en vuurpeloton wachtten.(37)
Voorbeelden van beruchte zaken bij Britse geëxecuteerden
De zaak Harry Farr
Tekenend is het gehele dossier van Harry Farr, die als
reservist direct na het uitbreken van de oorlog werd
opgeroepen. Hij werd tijdens de Slag aan de Somme in 1916
van lafheid in het aangezicht van de vijand beschuldigd. Op
16 september had hij geweigerd door te vechten. Schreeuwend
en vechtend was hij naar de voorste linies teruggebracht,
maar hij wist zich los te rukken en rende terug.
Het dossier telde zeven kleine, niet dicht beschreven
velletjes. Het noteren zal een kwartier tot een half uur in
beslag hebben genomen. De aanklager kon vier getuigen
oproepen, die hem allemaal van het front terug naar het kamp
hadden zien lopen. Farr had geen getuige, aangezien de
officier aan wie hij toestemming had gevraagd en van wie hij
naar eigen zeggen deze ook had gekregen, gewond was. Ook had
Farr geen verdediger. Zijn verweer dat hij zich ziek had
gevoeld, maakte geen in¬druk. Hij werd geëxecuteerd op 18
oktober 1916 te Carnoy. Farr was kort voor de slag aan de
Somme uit een psychiatrisch hospitaal ontslagen. In mei 1916
was bij hem shell shock geconstateerd.(38)
De zaak Frederick Butcher
Soldaat Frederick Butcher had zich aangemeld in oktober
1915. Hij werd eind augustus 1918 geëxecuteerd, dus na bijna
drie jaar dienst. Opmerkingen in een krantenartikel over hem
- ‘I shall call him Jim’ - van een Royal Army Medical
Corps-arts laten weinig twijfel bestaan over de oorzaak van
zijn vermeende lafheid: shell shock. Na drie jaar lang als
een doorsnee soldaat te hebben gefunctioneerd, stond hij
ineens compleet stil en weigerde met een trenchraid party
mee te gaan.
Op dat moment werd hij een gestigmatiseerd mens. Zijn
kameraden wisten niet of hij dapper of idioot was. Misschien
was er ergens een schroefje losgeraakt. [...] Hij was
uiterst nerveus, maar een dergelijke inbreuk op de
discipline was een afdoende verklaring daarvoor. Tegen de
tijd dat hij voor de krijgsraad verscheen had hij zichzelf
weer enigszins herpakt, maar de ernst van de situatie had
alle kleur uit zijn gezicht gehaald en zijn blauwe ogen
keken dof en zwaar. Zijn staat van dienst redde hem. [...]
De krijgsraad gaf hem een kans. Hij zocht op geen enkele
wijze naar excuses, maar toen hem werd gevraagd of het nog
eens zou voorkomen verzekerde hij dat dat niet het geval zou
zijn.
Maar natuurlijk gebeurde het opnieuw; al na een week. Het
vuurpeloton bestond grotendeels uit vrienden van hem die
geen van allen een lafaard in hem zagen. De arts schreef:
‘Uit wat de commanding officer en Jims vrienden me hebben
verteld, ben ik er zeker van dat Jim is gestorven al seen
martelaar voor de discipline.’(39
De zaak Eric Skeffington Poole
In tegenstelling tot het dossier van Farr, was Eric
Skeffington Poole’s dossier buitengewoon dik. Hij was dan
ook, in november 1916, de eerste van de drie daadwerkelijk
geëxecuteerde officieren. Bovendien was hij een van de
weinigen bij wie een officieel medisch dossier was
toegevoegd. Dit werd noodzakelijk geacht omdat artsen van
hospitalen die hij eerder had bezocht de diagnose shell
shock hadden gesteld, nadat hij in juli 1916 door een homp
aarde bewusteloos was geslagen.
Bovendien had een lid van de militaire politie verklaard dat
Poole zeer verward was geweest ten tijde van zijn
arrestatie. De officier van gezondheid van het bataljon had
te kennen gegeven dat Poole door zijn terugkeer aan het
front ‘waarschijnlijk’ een terugval had gehad. Met deze
laatste verklaringen werd geen rekening gehouden, en de
verklaringen over shell shock werden tegengesproken door een
door de rechtbank inderhaast opgetrommeld nieuw medisch team
- een gynaecoloog, een kinderarts en een huisarts.
Skeffington Poole werd geëxecuteerd op 10 december 1916.(40)
Reacties van medici op shell shock gevallen
Dearden was een van die artsen die er wel eens op moesten
toezien dat soldaten die voor de krijgsraad kwamen ook
inderdaad laf, en niet ziek waren. Dat hij in zijn geval
sprak over een 'meelijwekkend onderkruipsel' dat 'voor
niemand van enig nut was', gaf weinig hoop, maar de soldaat
in kwestie was zo meelijwekkend dat hij toch - met succes -
enkele goede woorden voor hem naar voren bracht, al was hij
naar de rechtbank toegelopen 'vast van plan hem absoluut
geen enkele hulp te bieden, want ik veracht zijn type mens'.
Vooral de gedachte 'aan zovele dapperen die het leven hadden
gelaten', maakte dat hij vastbesloten was geen enkele hulp
te bieden. Toen de man later weer deserteerde was zijn lot
bezegeld.
Dearden zag hem en dacht dat het toch eigenlijk belachelijk
was iemand te doden omdat hij laf was. Lafheid was toch
eigenlijk niet een misdaad te noemen. Maar toch: ‘'je hebt
zoveel goede mannen dapper hun leven zien geven, dat er geen
medelijden kan zijn met lieden van zijn soort'.(41)
Zelfs als duidelijk was dat iemand eigenlijk helemaal niet
goedgekeurd had mogen worden voor militaire dienst, gaven de
artsen vaak niet thuis. Kapitein-arts Slack zag een
‘armzalige kleine man' op zich afkomen.
Hij was achterlijk. [...] Hij rende weg, werd gepakt, rende
weer weg, deserteerde, en werd ter dood veroordeeld, en ik
moest, samen met mijn sergeantmajoor, tien mensen uitzoeken
om hem neer te schieten, wat we deden, en een van mijn
ondergeschikten moest met een revolver het vuurpeloton
leiden en de deserteur werd neergeschoten.(42)
In een naschrift van Babington’s For the Sake of Example
vroeg legerarts Frank Richardson zich af of het veel zou
hebben uitgemaakt als de artsen zich hadden uitgesproken
tegen de doodstraf voor soldaten die niet zozeer laf als wel
ziek waren. Waarschijnlijk niet, omdat pleidooien van
officieren die direct met de soldaten te maken hadden gehad,
ook niet of nauwelijks invloed op het vonnis hebben gehad.
Een twintigjarige soldaat bij de Black Watch was uit de
frontlinie verdwenen in januari 1916. Tien dagen later werd
hij ter dood veroordeeld. Twee artsen verklaarden dat hij
een flinke graad van neurasthenie had ontwikkeld. Het mocht
niet baten. Hij werd geëxecuteerd in een Belgisch
slachthuis.(42)
Bovendien kon eerder moedig gedrag, jonge leeftijd, of wat
ook maar naar voren werd gebracht, de bevelhebbers evenmin
vermurwen.(43)
Maar is de vraag of het wat uit had gemaakt, de vraag die
gesteld moet worden? Waarschijnlijk kwam de gedachte ‘maakt
het wat uit, zo nee, dan kan ik maar beter meegaan’ niet
eens bij de artsen op. De meesten gingen akkoord, omdat ze
akkoord wilden gaan. Maar als de gedachte wél was opgekomen,
dan had in elk geval geprotesteerd moeten worden, al was het
bij voorbaat een verloren strijd (wat het gezien het
geval-Dearden niet eens per sé het geval hoefde te zijn). De
poging is belangrijker dan het succes. Dearden zei dat
lafheid eigenlijk geen reden mocht zijn om iemand neer te
schieten. Frank Richardson beweerde daarentegen dat lafaards
het leven van anderen in gevaar brachten.(44)
Het woord ‘laf’ kreeg geleidelijk een andere betekenis
Maar opnieuw kan de vraag worden gesteld wat ‘laf’ is. Waren
zij die deserteerden, zij die niet meer over the top wilden
gaan, inderdaad ‘laf’, zelfs als zij niet aan shell shock
leden? Kan het niet eerder een teken van gezond verstand dan
van lafheid worden genoemd, om te weigeren tegen een haag
van kogels in te lopen?
Heeft Louis Barthas ongelijk als hij zegt dat moed er juist
uit bestaat het bevel van een meerdere te weigeren, in
plaats van blindelings op te volgen, indien dat bevel het
zinloos opofferen van mensenlevens inhoudt?(45)
Het woord ‘laf’ kreeg een andere betekenis dan gewoonlijk.
Gewetensbezwaarden werden
‘laf’ genoemd, maar, zoals Sassoon ook
opmerkte, het getuigde vaak eerder van moed om tegen alle
maatschappelijke druk van witte veren verspreidende vrouwen
in,(46) en ondanks alle maatschappelijke consequenties, te
blijven weigeren de wapenrok aan te trekken.
Maar ook aan het front zelf was laf niet laf. Graves moest
aan een rechtszaak meewerken waarin een man van lafheid werd
beschuldigd, nadat hij tijdens een fel bombardement het
hazenpad had gekozen. De enig mogelijke veroordeling was de
doodstraf. Maar, zo vroeg Graves zich af, hoe kon hij nu een
ter dood veroordeling ondertekenen als hij in vergelijkbare
omstandigheden wellicht precies zo zou hebben gehandeld?(47)
Barthas merkte ten eerste op dat de soldaten zich opofferden
omdat ‘niemand […] een grotere lafaard [wilde] zijn dan zijn
buurman’, en ten tweede, nadat over zijn regiment de
loftrompet was afgestoken, dat deze ‘dapperen’ geen andere
keuze hadden gehad. Wees dapper of de krijgsraad wacht.(48)
Eric Partridge beschreef zijn ervaring met wat hij als
lafheid beschouwde. Het was tijdens de Somme dat hij meer
dan eens aan desertie dacht en plannen maakte hoe hij er
vandoor zou kunnen gaan. Maar toen de tijd was gekomen om
zijn plannen in de praktijk te brengen, vocht hij door. Hij
was ‘te laf’ om te deserteren.
Johannsen liet een van zijn hoofdpersonen in Die Vier von
der Infanterie opmerken dat ‘als we niet zo laf waren’ ze
niet meer in stelling zouden gaan en dat ze alleen maar naar
voren gingen omdat ze te laf waren om naar achteren te gaan.
En Frey liet in zijn boek Die Pflasterkästen zijn hoofdpersoon
verklaren dat ook hij laf was; te laf om ‘nee’ tegen de
dienst te zeggen.(49)
Betekenis van ‘laf’ verliest voor de soldaten zijn stigma
Het is duidelijk dat de oorspronkelijke betekenis van het
woord ‘laf’ voor de soldaten zijn schandelijke betekenis had
verloren. Zoals gezegd kon iedere soldaat zijn
verzadigingspunt, het punt dat hij óp was, bereiken - en
iedere soldaat wist dat.
James Smith was beroepsmilitair sinds 1910. Hij had
gevochten te Gallipoli en was in 1916 naar het Westelijk
Front gestuurd, waar hij na de inslag van een Duitse granaat
levend werd begraven. Na al een enkele keer de militaire
discipline te hebben overtreden, deserteerde hij in augustus
1917. Hij werd gepakt en ter dood veroordeeld.
Onder degenen die hem moesten executeren was soldaat Richard
Blundell, bevriend met Smith. Nadat het vuurpeloton zijn
werk had verricht, bleek dat Smith nog leefde. Een
genadeschot was onvermijdelijk. De dienstdoende officier was
daar niet toe in staat, gaf zijn revolver aan Blundell en
beval hem Smith van dichtbij door het hoofd te schieten.
Blundell volgde het bevel op. Als beloning mocht hij tien
dagen op verlof. Op zijn sterfbed, 72 jaar later, herhaalde
hij telkens weer: ‘Wat een manier om verlof te krijgen, wat
een manier om verlof te krijgen.’(50)
Blundell had innerlijk geprotesteerd tegen de taak die hij
opgedragen had gekregen. Zoals velen keurde hij de
strengheid van de rechtspraak af, maar slechts zelden was er
sprake van openlijk geuite afkeuring. Zelden, maar niet
nooit.
Henri Barbusse schreef dat de manschappen partij kozen voor
de veroordeelde, waarschijnlijk omdat ze hem langer kenden
dan van dat ene moment van zwakheid, en omdat ook zijzelf
daar hadden kunnen staan. Hij beschreef het geval van een
man die had geprobeerd uit de loopgraaf te blijven. Het
executiepaaltje had vol gestaan met boze opschriften en
protestleuzen.(51)
De mannen die de zeventienjarige Joseph Byers op 6 juni 1915
moesten neerschieten, vuurden eerst tweemaal in de lucht,
voordat het vonnis werd voltrokken. En toen op 14 november
1917 William Smith werd gefusilleerd te Reningelst, noteerde
pastoor Van Wallegem over de schutters: ‘Het zijn de eigene
maten die daartoe aangesteld worden. Vele soldaten hebben
reeds verklaard hoe pijnlijk hen dat valt. Er zijn er die
krijschen van spijt.’(52)
Al het protest heeft er overigens nooit toe geleid dat men
van een executie afzag. S. Graham zag een vuurpeloton te
Neuve Chapelle dat weigerde een deserteur neer te schieten,
die volgens de schutters duidelijk aan shell shock leed. De
volgende dag werd het geheel overgedaan en nu werd de man
zonder haperen neergeschoten. Graham: ‘Onze opstandigheid
zat alleen in ons hart, zo sterk was de discipline.’(53)
Had de doodstraf het beoogde effect?
Had dit alles nu het beoogde effect? Werd de discipline
inderdaad groter, de gevechtskracht versterkt en probeerden
minder soldaten in het Franse en met name Britse leger zich
aan de strijd te onttrekken? Volgens Peter Scott in zijn Law
and Orders: Discipline and Morale in the British Armies in
France, 1917, had de doodstraf geen enkel effect, net zo min
als de doodstraf een afschrikwekkend effect lijkt te hebben
op potentiële moordenaars.(54)
Dat het dreiging van de doodstraf door executie de soldaat
minder ‘laf in het aangezicht van de vijand’ zou maken, is
dus de vraag. De Australiërs kenden de doodstraf immers
niet, en van hen is veel te zeggen, maar níet dat ze over
het algemeen laffer waren dan de Britten. Ten tweede lijkt
een wel uitgesproken, maar niet geëffectueerde doodstraf
nauwelijks effect te hebben gehad op het gedrag van
soldaten. Er is een geval bekend van een Britse soldaat die
maar liefst drie maal ter dood was veroordeeld alvorens de
straf ten uitvoer werd gebracht. Hierbij kan de vraag worden
opgeworpen of hij soms dood wílde.
Het is daarbij ook de vraag of het argument dat laffe
soldaten hun kameraden in gevaar brachten, wel juist is. De
meeste, al dan niet getraumatiseerde, soldaten gingen er
immers vandoor als ze hoorden dat er een aanval op handen
was en niet op het moment suprême zelf.(55)
Als de doodstraf tijdens de strijd al effect had, was het
waarschijnlijk een ander dan het beoogde effect. Hoezeer de
soldaten de doodstraf ook verafschuwden, een vanwege lafheid
veroordeelde kameraad bracht toch schande over compagnie en
regiment. En die schande moest worden uitgewist. In 1915 had
een compagnie gezworen de schande van een executie van een
van hen zo snel mogelijk uit te wissen. Bij de eerst
volgende aanval sneuvelden veertig van de tachtig man.(56)
Desertie en lafheid in 1930 niet langer reden voor
executie
Ook na de strijd had het veelvuldig toepassen van de
doodstraf door de Britten effect, maar opnieuw niet zoals de
militaire top bedoeld zal hebben. In 1930 werd de straf voor
militaire overtredingen afgeschaft. ‘Desertie’ en ‘lafheid
in het aangezicht van de vijand’ mochten in de toekomst niet
meer tot executie leiden.(57)
Dit was het gevolg van publieke verontrusting over de vraag
of er ‘recht’ was gesproken, een vraag die vanzelfsprekend
opkwam toen de waarheid over de executies niet meer kon
worden achtergehouden, al duurde het nog zeventig jaar
voordat met de boeken van Babington en Putkowski en Sykes de
ware toedracht duidelijk werd.
Natuurlijk viel het aantal geëxecuteerden in het niet bij
het totale aantal doden dat de oorlog had opgeleverd. Maar
tot hen was de dood niet gekomen, ‘toevallig en abrupt op
het slagveld overvallen’, zoals Babington schreef. Nee, ‘hij
kwam met gepaste tred als de bekende climax van een
archaïsch en macaber ritueel dat werd uitgevoerd […] in het
belang van discipline en moreel’.(58) En discipline en
moreel aan de ene kant en rechtspraak zonder aanzien des
persoons aan de andere kant, staan nu eenmaal op gespannen
voet met elkaar.
© 1999 - Leo van Bergen, Nijmegen |
|
Naschrift
Gratiëring 306 Britse militairen gefusilleerd wegens
desertie of lafheid
Oorspronkelijk zouden de krijgsraadarchieven van de soldaten
veroordeeld wegens lafheid en desertie 100 jaar gesloten
blijven.
In 1985 verscheen For the Sake of Example van Babington dat
in 1989 gevolgd werd door Shot at Dawn van Putkowski en
Sykes. Zij hadden gesproken met nabestaanden en getuigen en
hun verklaringen en uitspraken leidden tot een heftige
publieke discussie die er toe leidde dat het Britse
ministerie van Defensie in 1990 besloot, onder druk van de
publieke opinie, de archieven open te stellen voor
wetenschappelijk onderzoekers. Wat zij vonden was schokkend:
vele zaken vertoonden ernstige juridische tekortkomingen en
er waren aanwijsbare fouten gemaakt.
Na de openbaarmaking van de krijgsraadverslagen, hebben de
dochter van Harry Farr, Gertrude Harris (93) en zijn
kleindochter Janet Booth (63), herhaaldelijk petities
aangeboden aan de Britse overheid om eerherstel te
verkrijgen voor Farr op basis van het medische
bewijsmateriaal. Tot 16 augustus 2006 werden al deze
petities door de Britse overheid afgewezen.
Ook anderen hebben zich voor de zaak Farr ingezet. Eén van
hen is John Hipkin. Hij stichtte de organisatie Shot at Dawn
die streeft naar gratiëring van de Britse militairen die
gefusilleerd zijn vanwege een veroordeling wegens desertie
of lafheid. Tot dusverre had nog niemand gratie gekregen.
Het zaak Farr werd gezien als een zeer belangrijke testcase.
Het is zeker, ook naar de mening van de advocaat van de
verwanten van Farr, een van de duidelijkste voorbeelden van
het falen van een krijgsraad tijdens de Eerste Wereldoorlog.
De huidige minister van Defensie Des Browne had, na
aandringen van de betrokkenen, toegezegd de zaak nog eens te
zullen bekijken. Dit had tot gevolg dat de Britse regering
op 16 augustus 2006 aankondigde, dat zij aan het parlement
eerherstel wil vragen voor alle Britse militairen die in de
Eerste Wereldoorlog die wegens lafheid en desertie zijn
gefusilleerd.
Reactie Leo van Bergen: Argument medisch pardon deugt niet
Dr. Leo van Bergen is van mening dat het argument van een
‘medisch pardon’ ondeugdelijk is. Hij schreef hierover het
volgende ingezonden stuk:
Uiteindelijk, na jarenlange actie, voelt de Britse regering
er dan eindelijk voor om eerherstel te verlenen aan de
Britse soldaten (en enkele officieren) die in (en sommige
zelfs nog na) de Eerste Wereldoorlog zijn geëxecuteerd
wegens ‘lafheid in het aangezicht van de vijand’. Laat ik
voorop stellen dat ik niet tot die historici behoor die dit
op zijn best ‘zinloos’ en op zijn slechts zelfs onterecht
vinden. Het is zeer zinnig en volkomen terecht, al was het
maar dat door al te zeer te wijzen op ‘andere tijden’,
‘andere omstandigheden’ en ‘andere normen en waarden’ – hoe
waar dit op zich allemaal ook is – ook allerlei
oorlogsmisdaden en genocides goedgepraat kunnen worden.
Natuurlijk moet een historicus in zijn wetenschappelijke
werk in de eerste en wellicht zelfs enige plaats verklaren
en niet (ver)oordelen, maar dat wil nog niet zeggen dat hij
dus ook als persoon niet iets terecht of onterecht mag
vinden. Dit neemt echter niet weg dat de reden achter het
pardon - wij verklaren hen allen ‘gestoord’ - niet deugt.
Om te beginnen zal er eerst op moeten worden gewezen dat de
cijfers niet kloppen, en niet alleen omdat er geen 306 maar
351 Britten ter dood zijn gebracht. De 306 waar sprake van
is, zijn ‘louter’ degenen die zijn geëxecuteerd na
beschuldiging van ‘lafheid in het aangezicht van de vijand’.
Fout is bovendien dat zij ter dood zijn gebracht, ter dood
veroordeeld zijn echter er 3080 (en daarnaast hebben er nog
zeer velen andere vaak ook niet misselijke straffen opgelegd
gekregen).
Wie bepaalde wie er uiteindelijk wel en wie niet
daadwerkelijk aan het paaltje bij ochtendstond werd
vastgebonden en waarom? Waren al de andere 2600 ter dood
veroordeelden ook allemaal gestoord? Feit is dat de
beslissing wie werd geëxecuteerd volkomen arbitrair was.
Maar zelfs dat is niet het hoofdprobleem. Dat is dat een
pardon op psychologische gronden medisch ondeugdelijk en
historisch incorrect is, en als dat gebeurt onder verwijzing
naar de post-traumatische stress stoornis, zelfs volslagen
anachronistisch. PTSS bestaat pas als diagnose pas sinds het
begin van de jaren tachtig, en is een diagnose die pas na
lang onderzoek wordt gesteld – zelfs kán worden gesteld.
Haar overhevelen op een groep soldaten van meer dan een
halve eeuw eerder, waarvan niet of nauwelijks medische
gegevens overgebleven zijn, alleen maar omdat ze zijn
geëxecuteerd wegens lafheid, is in feite weinig meer dan
volslagen belachelijk.
Natuurlijk: het geval van Harry Farr, die overduidelijk aan
een oorlogsneurose leed en dus nooit naar het front terug
gezonden had mogen worden – al was dat wel eens onderdeel
van de therapie -, is bijzonder triest, maar het is geen
typerend geval. Velen zullen inderdaad aan een neurose
hebben geleden, maar zij zijn nooit in behandeling geweest
voorafgaand aan hun executie, laat staan dat er een diagnose
was gesteld. Medische inspectie was officieel weliswaar
onderdeel van het strafproces, maar daar kwam in de praktijk
weinig van terecht, en als er wel een arts aanwezig was dan
had die geen verstand van psychologische problematiek en/of
hij was er meer op uit, vanwege de carrière, om de
officieren van de krijgsraad ter wille te zijn, dan de te
veroordelen soldaat.
Maar velen hadden ook helemaal geen psychische of
neurologische problemen. Sommigen van hen waren inderdaad te
bang – want dat is toch echt een betere term dan ‘laf’ – om
‘over the top’ te gaan, maar angst, en zeker niet dergelijk
volkomen gerechtvaardigde angst, is iets anders dan lafheid
en het is al helemaal geen teken van gekte, eerder het
tegendeel zou ik zeggen.
Anderen achtten het gegeven bevel gelijk staan aan zelfmoord
en wierpen zich zeer begrijpelijk bij de eerste de beste
gelegenheid in een bomkrater die enige bescherming zou
bieden.
Weer anderen weigerden het bevel uit te voeren omdat zij
daarmee hun ondergeschikten aan onevenredig gevaar zouden
blootstellen, zonder enige kans op militair succes. Nog weer
anderen zijn min of meer ad random uit een compagnie geplukt
omdat die in de ogen van de officieren achter het front het
aan de tekentafel gestelde doel niet voldoende had gehaald.
‘Min of meer’ ad random, omdat er ook mensen ter dood zijn
veroordeeld na een beschuldiging van lafheid door een
meerdere, om geen andere reden dan dat die meerdere om wat
voor reden dan ook een hekel aan hen had. Zij werden
simpelweg ten voorbeeld gesteld, ‘pour encourager les
autres’ zoals de Fransen het noemden. Wederom: noch lafheid,
noch gekte.
En dan waren er nog degenen die de oorlog zelf, of in ieder
geval de wijze waarop die oorlog werd gevoerd, als
onrechtvaardig en onmenselijk waren gaan zien en derhalve
weigerden er nog deel van uit te maken. Het leverde hen de
doodstraf op - tenzij ze een gedecoreerd officier waren
zoals Siegfried Sassoon - maar ook dit had met gekte weinig
te maken; wederom eerder het tegenovergestelde.
De waarheid is dat de honderden geëxecuteerden honderden
verschillende verhalen opleveren, en dus is het pardon wat
mij betreft wel volkomen terecht, maar de
medisch-psychologische argumentatie erachter een gotspe.
Het is terecht omdat het niet aangaat mensen ter dood te
veroordelen alleen maar omdat zij om wat voor reden dan ook
weigerden een regen van mitrailleurkogels tegemoet te
treden.
Het is terecht omdat veel van de ter dood veroordeelden
zelfs in dat opzicht niet ‘laf’ zijn geweest, maar ten
voorbeeld werden gesteld door mensen die vaak zelf nooit een
loopgraaf hadden gezien of het niemandsland hadden betreden.
Het is terecht omdat de rechtspraak waar zij het slachtoffer
van werden van geen kanten deugde, ook niet volgens de
normen en waarden en regels van toen en daar.
Maar al begrijp ik het politiek gezien wel, al is een pardon
op geestelijke gronden politiek gezien volledig
verklaarbaar, het is onterecht en ondeugdelijk dat dat
pardon wordt verleend met het argument dat zij allen ‘gek’
waren. Daarmee wordt degenen die echt een neurose hadden
onrecht aangedaan en daarmee wordt degenen die bij hun volle
verstand waren onrecht aangedaan. |
|
Voetnoten
1. Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 6
2. Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 8
3. Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 17-8; Brants, Velden van
weleer, 126; Chielens, Normen van de tijd, 235
4. Kaufmann, Science as cultural practice, 132; Eckart,
Gradmann, Medizin, 215
5. Addison, Calder, Time to kill, 374; De Schaepdrijver, De
Groote Oorlog, 209; Holmes, Firing line, 338; De Backer,
Longinus, 39; Documentary ‘Soldatenverhalen:
In het aanschijn van de vijand’, BRT 2, 10-11-98
6. Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 16-7
7. Horne, Price of glory, 63-4; Chielens, Normen van de
tijd, 234
8. Horne, Price of glory, 64
9. Ellis, Eyedeep, 181
10. Brants, Velden van weleer, 197
1 . Barbusse, Le feu, 141; also: Dorgelès, Houten kruisen,
177-179
12. Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 18
13. Babington, For the sake of example, ix-x; Winter,
De¬ath’s men, 43
14. Winter, Death’s men, 171; Dallas, Gill, Unknown army, 43
15. Graves, Goodbye, 198; Babington, For the sake of
example, x; Babing¬ton, Shell shock, 114-5
16. Winter, Death’s men, 43; Graves, Goodbye, 213; Sassoon,
Complete memoirs, 402-3
17. Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 8; Holmes, Riding the
retreat, 283; Gilbert, First World War, 72
18. Gilbert, First World War, 82, 83 (noot 1)
19. Gilbert, First World War, 275
20. Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 8
21. Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 16; Winter, Death’s men,
68; Holmes, Firing line, 337; Herbert, The secret battle,
passim; Oltheten, Voorwoord, 11-12
22. Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 13, 16; Dallas, Gill,
Unknown army, 38, 40, 43; Macdonald, Passchendaele, 140; Chie¬lens, Bekrachtigd, 7;
Chielens, Normen van de tijd, 227-9
23. Liddle, Passchendaele in perspective, 356
24. Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 14
25. Chielens, Bekrachtigd, 8-9
26. Noyes, Stretcher-bearers, 112-3
27. Winter, Death’s men, 43; Ellis, Eyedeep, 185
28. Liddle, Passchendaele in perspective, 349-50; Ellis,
Eyedeep, 185
29. Babington, For the sake of example, ix; Putkowski,
Sykes, Shot at dawn, 12-3, 19
30. Babington, For the sake of example, ix-x
3 . Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 14; Babington, For the
sake of example, 279
32. Babington, Shell shock, 55-6
33. Addison, Calder, Time to kill, 374; Macdonald,
Passchendaele, 139; Binne¬veld, Om de geest, 15
34. Liddle, Cecil, Facing Armageddon, 515; Manning,
Geslacht, 352
35. Babington, For the sake of example, x; Babington, Shell
shock, 56; Liddle, Cecil, Facing Armageddon, 515
36. Winter, Death’s men, 140
37. Joules, A doctor’s view, 54
38. Babington, Shell shock, 83-4; Gilbert, First World War,
288; Chielens, Bekrachtigd, 8; Shepard, War of nerves, 67-8;
Ferguson, The pity of war, 347
39. Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 291-2
40. Babington, Shell shock, 84-5; Chielens, Bekrachtigd, 8
41. Dearden, Medicine & duty, 154-7, 170-1; Liddle, Cecil,
Facing Armageddon, 515-6
42. Babington, Shell shock, 56-7
43. Babington, For the sake of example, 279
44. Babington, Shot at dawn, 279
45. Barthas, Oorlogsdagboeken, 111
46. Mannen van dienstplichtige leeftijd die in burger in
Groot-Brittannië rondliepen, kregen in het openbaar witte
veren aangereikt door vrouwen die het een schande vonden dat
die mannen blijkbaar geen dienst hadden genomen. Soms betrof
het inderdaad gewetensbezwaarden, conscientious objectors,
maar vaak ook afgekeurden, of zelfs soldaten op verlof, die
geen zin hadden om in uniform te lopen.
47. Sassoon, Complete memoirs, 403; Graves, Goodbye, 198;
Cummings, Enormous room, XII;
Higonnet, Behind the lines, 209; Glover, Humanity, 163
48. Barthas, Oorlogsdagboeken, 271-2, 317
49. Hynes, Soldiers’ tale, 60, 62; Janhannsen, Vier van de
infanterie, 17; Frey, Die Pflasterkästen, 226
50. Gilbert, First World War, 359
51 . Barbusse, Le feu, 140-1
52. Chielens, Bekrachtigd, 9
53. Winter, Death’s men, 44
54. Liddle, Passchendaele in perspective, 356
55. Chielens, Bekrachtigd, 9; Bourke, Dismembering the male,
95-6
56. Winter, Death’s men, 209; Bourke, Dismembering the male,
97-8
57. Babington, Shell shock, 137; Holmes, Firing line, 337-8
59. Babington, Shell shock, ix |
|
Over de auteur
Dr. Leo van Bergen promoveerde in 1994 op een onderzoek naar
het Rode Kruis en het vraagstuk van oorlog en vrede
1867-1945. Hij is de auteur van 'Zacht en Eervol, lijden en
sterven in een Grote Oorlog' en een aantal andere titels op
medisch-historisch gebied. Momenteel is hij verbonden aan
het VU Medisch Centrum in Amsterdam, vakgroep Metamedica,
sectie Medische Geschiedenis.
Bovenstaand artikel is een bewerking van ‘Dood door
executie’ uit Hoofdstuk 5 van het boek 'Zacht en Eervol,
lijden en sterven in een Grote Oorlog'.
Het artikel is op
deze website geplaatst met toestemming van Leo van Bergen.
De auteursrechten berusten bij de auteur.
© 1999 - Leo van Bergen, Nijmegen |
|
|