De Australian Imperial Force (AIF)2)
Op 25
april 1915 nam de Australian Imperial Force (AIF) voor
het eerst deel aan de strijd in de Eerste Wereldoorlog
door te landen op de kust van Gallipoli als onderdeel
van een geallieerde troepenmacht. Samen met een divisie
uit Nieuw-Zeeland vormden de Australische troepen het
Australian and New Zealand Army Corps (ANZAC) binnen het
Britse leger. En met de afkorting Anzacs zouden ze
geschiedenis schrijven.
De reputatie van de Australische soldaten werd in
Gallipoli
gevestigd als stoere kerels en onverschrokken vechters,
maar zonder enige vorm van militaire discipline. De
Anzac-mythe was geboren die tot de dag van vandaag wordt
gekoesterd.3)
Het dragen van
die slappe vilten hoed (‘slough hat’) droeg daar ook al
toe bij.
De Anzacs, Aussies of Diggers hebben duidelijk sympathie
verworven. Zeker in landen als Nederland, die wars zijn
van militaire tradities, vindt anti-autoritair gedrag een
gewillig oor. Ze hebben dan ook onevenredig veel
aandacht gekregen, meer dan de Nieuw-Zeelanders en het
Canadese Korps of laat staan vijf willekeurige divisies
gerekruteerd van de Britse eilanden. Canada was net als
Australië een belangrijke dominion in het Britse Rijk en
leverde een nog grotere bijdrage aan het Britse leger.
|
Een vrolijke groep Australiërs van de
2e divisie in Frankrijk in 1916 |
Maar de zwakte van de AIF was dat het in de eerste fase
van de oorlog nauwelijks een goed kader aan officieren
en onderofficieren had. Zonder bekwame leiding zijn
goede vechters nog geen efficiënte soldaten. De hoogste
officieren van de AIF waaronder de commandant, generaal
William Birdwood, waren Britten.4)
Dit leidde tot spanningen die wellicht voorkomen
hadden kunnen worden als Australië voor de oorlog
beschikt had over een eigen beroepsleger met een
officierskorps. Daar kwam nog bij dat
de wel beschikbare Australische
officieren veelal het product waren
van een Britse
opleiding.
Dit legde de kiem voor de nog altijd geuite bewering dat
veel Australische soldaten gesneuveld zijn door
onbekwaamheid van hun Britse officieren. Dat is zeker
waar, maar dat is ook vele Britse soldaten overkomen.
Het Britse beroepsleger was in 1914 relatief klein. Het
officierskorps was hiërarchisch ingesteld en hield er
bovendien verouderde opvattingen op na. De uitbreiding
naar het benodigde miljoenenleger betekende dat nogal
eens onbekwame officieren naar de top doorstroomden.
Na het debacle van
Gallipoli werd de AIF in maart-april 1916 naar
Frankrijk gestuurd. Op 25 april 1916 defileerden een
kleine 2.000 Australiërs en
Nieuw-Zeelanders door de straten van Londen ter
herinnering aan hun deelname aan de oorlog. De
jaarlijkse traditie van Anzac Day was geboren en zou
uitgroeien tot een Australische nationale
herdenkingsdag. Daar werd later allerlei symboliek aan
toegevoegd als de geboortedag van de eigen natie los van
het Britse moederland.
Grote groepen Australiërs leerden door contacten met de
Britten tijdens de oorlog dat ze toch wel wat van hen
verschilden en dat de Britten geen superwezens waren. En
die ervaringen hebben zeker bijgedragen aan het streven
naar een grotere onafhankelijkheid.
Door nieuwe rekrutering in Australië werd de sterkte van
de AIF in 1916 opgevoerd tot vijf divisies. Allemaal
vrijwilligers, want aan dienstplicht wilden de
Australiërs niet meedoen. Maar de Australische politici
bleven de Britse oorlogspolitiek krachtig ondersteunen
indachtig de uitspraak van de Australische premier
Andrew Fisher in september 1914: ‘To the last man and
the last shilling’.
Drie divisies vormden het Anzac I Corps en de twee
andere met de Nieuw-Zeelandse divisie het Anzac II
Corps. Tot het einde van de oorlog zouden die aan het
Westelijk Front vechten. En een eigen soldatenblad
uitbrengen want humor en zelfspot hielp ook de Aussies
de frontellende te ondergaan.
|
Titelblad van The Australian Soldiers’
Magazine |
Op een bevolking van 4.7 miljoen mensen (in 1914) zouden
er in totaal 416.000 Australiërs vrijwillig dienst nemen
in de Eerste Wereldoorlog. Daarvan dienden er 324.000
buiten het land aan het Westelijk
Front en in het
middenoosten. In totaal zijn er 60.000 Australiërs
gesneuveld, waarvan 45.000 aan het Westelijk
Front.5
Procentueel gezien liggen de Australische verliezen van
de ingezette manschappen hoger dan die van
Groot-Brittannië of Canada.6)
Australiërs aan het Westelijk
Front
Als onderdeel van het Britse
leger namen de Australiërs deel aan de grote veldslagen
van het Britse leger aan het Westelijk
Front zoals de
slag aan de Somme in 1916 en de derde slag om Ieper in
1917. Hun grootste successen boekten ze in de zomer van
1918 tijdens de zogenoemde tweede slag aan de Somme met
name bij Le Hamel en Villers-Bretonneux. Vlakbij die
laatste plaats staat dan ook hun nationale monument aan
het Westelijk Front. Maar aan die successen waren magere
jaren voorafgegaan.
|
Plaatsen waar de Australiërs vochten
aan het Westelijk Front |
De bitterste nederlagen leden ze in twee Franse dorpen
namelijk bij Fromelles in juli 1916 en bij Bullecourt in
de periode april/mei 1917. Bullecourt moet daarbij gezien worden
als het absolute dieptepunt, omdat het eigenlijk een
herhaling was van wat een jaar daarvoor bij Fromelles
was gebeurd.
In beide dorpen zijn er tastbare herinneringen aan de
Australische strijd te zien, maar discussies over die
gevechten roepen nog altijd sterke emoties op. ‘Killed
by British incompetence’ is daarbij niet van de lucht
wijzend naar de falende Britse legerleiding. In de
officiële toespraak die de Australische premier hield
tijdens de begrafenisdienst voor de Australische
onbekende soldaat te Canberra in 1993 is het woord
‘British’ beleefdheids-halve maar
weggelaten in de zinsnede ‘more often than not by
military and political incompetence’.7)
De Australische militair-historicus John Laffin vatte al
zijn bezwaren tegen die Britse slagers en knoeiers samen
in een vlammende aanklacht gepubliceerd in een boek
onder de titel ‘British butchers and bunglers of World
War One’. Zijn pijlen richtten zich vooral op
veldmaarschalk Douglas Haig maar ook de
legercommandanten zoals generaal Hubert Gough van het
Britse reserveleger (later het Vijfde Leger) krijgen er
van langs.
Het
drama van Fromelles in 1916
Op 19
juli 1916 werd de Australische 5e
divisie bij Fromelles bevolen de versterkte Duitse
positie genaamd Sugar Loaf in te nemen. De bedoeling van
de aanval was Duitse troepen te binden zodat die niet
naar het Sommefront werden gestuurd. De actie was
onnodig, slecht voorbereid en werd een complete ramp.
De Australiërs moesten zich de volgende dag terugtrekken
en hadden 5533 doden en gewonden te betreuren.8)
Het eerste trauma was geboren, dat nog
verstrekt werd doordat in de ogen van de Australiërs de
Britse 61ste divisie hen in de
steek had gelaten.
Het slagveld van Fromelles kwam in het jaar 2008
uitgebreid in het nieuws omdat er een nieuw massagraf
was gevonden en getracht wordt de opgegraven stoffelijke
resten van de soldaten te identificeren. In het
Australian Memorial Park te Fromelles staat een van de
Australische iconen van de oorlog: het Cobbers Statue
van de Australische beeldhouwer Peter Corlett.9) Een soldaat draagt zijn gewonde medesoldaat
(‘cobber’) op zijn schouder van het slagveld weg. Het
sterke gevoel van kameraadschap (‘mateship’) is ook een
deel van de Anzac-mythe.
|
Het Cobbers Statue in het Australian Memorial
Park te Fromelles |
Na
Fromelles was het de buurt aan de Australische
1e, 2e en 4e divisies bij
Pozières in juli/augustus 1916 als onderdeel van de slag
aan de Somme. Ze opereerden in het Britse reserveleger
van generaal Hubert Gough en moesten de Britse frontlijn
verder uit bouwen. Het kostte de divisies 23.000 man aan
doden en gewonden in de zes weken vechten om voorbij
Pozières te komen. De totale Britse verliezen in de slag
van de Somme zouden oplopen tot een ‘Butchers’ bill’ van
ongeveer 420.000 man.
De Australiërs konden de rest van het jaar hun wonden
likken en weer op sterkte worden gebracht. De rampen van
1916 zouden zich echter in 1917 herhalen te beginnen bij
Bullecourt.
De
strijd bij Bullecourt in 1917
Tijdens het Brits-Franse regeringsoverleg aan het einde
van 1916 was een gezamenlijk voorjaarsoffensief
afgesproken. De Franse troepen zouden aanvallen bij de
Chemin des Dames en de Britten bij Arras. De Britten
startten hun offensief op 9 april 1917 en het Canadese
korps, behorend tot het Britse Eerste Leger, veroverde
de strategisch belangrijke heuvelrug Vimy Ridge. Het
Britse Derde Leger trok op ten noorden en ten zuiden van
de rivier de Scarpe en had in de eerste dagen van het
offensief eveneens succes.
In het aanvalsplan was ook een rol ingeruimd voor het
Britse Vijfde Leger van generaal Hubert Gough dat ten
zuiden van de weg Arras-Cambrai stond. Een aanval op de
zuidkant van de Hindenburglinie zou de hoofdaanval van
het Derde Leger langs de Scarpe ondersteunen. De
verwachting was dat de linie bij Bullecourt minder sterk
was. Bovendien zouden tanks door de
prikkeldraadversperringen breken en hoefde, in de
optimistische plannenmakerij, de infanterie slechts te
volgen.
Dat de Australiërs geen ervaring hadden in een operatie
met tanks, noch er ooit mee hadden geoefend, speelde
kennelijk geen rol. Generaal William Birdwood, de
commandant van de Anzacs, had zo zijn bedenkingen bij
het plan maar die werden door Gough weggewuifd. Birdwood
kon een bevel niet weigeren maar durfde gewoon niet
genoeg tegengas te geven, ondanks het gebeuren bij
Fromelles een jaar daarvoor. Hij bleef als Brit
afhankelijk van de Britse legerleiding voor eventuele
promoties.
|
Kaart van Bullecourt met de situatie op 10 april 1917 |
De strijd bij Bullecourt werd uitgevochten in drie
periodes. Op 11 april 1917 werd door de Australische 4de
divisie een aanval geplaatst. Op 15 april 1917 voerden
de Duitsers een tegenaanval uit. Van 3-17 mei 1917 werd
langdurig gevochten en die periode staat bekend als de
tweede slag om Bullecourt.
De
aanval op Bullecourt van 11 april 1917
De
voorbereidingen voor de aanval verliepen verre van
optimaal. De wegen naar Bullecourt waren vernield
tijdens de Duitse terugtrekking op de Hindenburglinie.
Artillerie en voorraden konden met moeite naar voren
worden gebracht. Langdurende inleidende bombardementen
om de prikkeldraadversperringen kapot te schieten konden
daardoor niet plaatsvinden. De tanks moesten daar maar
voor zorgen. De aanval werd vastgesteld voor 10 april.
In de nacht van 10 april werd Bullecourt gebombardeerd
en tevens beschoten met gasgranaten met behulp van de
Livens-projectoren. De geplande aanval om 04.30 uur in
de ochtend van 10 april kon echter niet doorgaan. De
beschikbare 12 Mark II tanks waren niet op tijd
gearriveerd door het slechte weer met onder meer
sneeuwval. De aanval werd daarom uitgesteld tot de
volgende ochtend van 11 april.
Eén tank had het inmiddels
begeven en de rest bleek tijdens de aanval op 11 april
uiterst kwetsbaar. Ze waren nog niet allemaal goed
gepositioneerd toen de aanval om 04.45 uur begon, werden
vervolgens uitgeschakeld door Duits geschut of kwamen
vast te zitten in het terrein. De rapporten over wat er
precies met de tanks gebeurde zijn niet eensluidend,
maar slechts een tank slaagde er in door de
prikkeldraadversperring te komen.
|
Duitsers bij een vernielde Britse tank op het
slagveld van Bullecourt |
Zonder een beschermende artilleriebarrage kregen twee
brigades (de 4e en de 12e)
van de Australische 4e divisie om
04.45 uur in de donkere, ijskoude ochtend het bevel aan
te vallen. Ze slaagden er in een deel van de
Hindenburglinie aan de oostkant van Bullecourt te
veroveren. Maar daar bleef het bij.
Door geconcentreerd Duits machinegeweergeschut over het
niemandsland konden geen versterkingen aangevoerd
worden. Een Duitse tegenaanval van de 27ste
(Württemberg) divisie heroverde de linie en om 12.30 uur
was het gevecht over.
De Australiërs kregen bij de aanval geen
artilleriesteun. Er waren onjuiste berichten dat een
deel van hen doorgebroken was en dat zou vuur op eigen
troepen hebben betekend. Het grote probleem van de
slechte communicatie op het slagveld werd weer pijnlijk
duidelijk.
De Australische verliezen waren hoog en bedroegen ruim
3000 man (dood, gewond of vermist). De
4e brigade werd vrijwel vernietigd. De Duitsers
namen 28 officieren en 1142 mannen gevangen, die
omsingeld en zonder munitie, zich hadden moeten
overgeven. De Duitse verliezen waren met ongeveer 750
man relatief licht.
De Britse 62e (West Riding)
divisie die ten westen van Bullecourt op 11 april zou
optrekken kwam nauwelijks in actie. Zij zouden volgens
het plan pas aanvallen als de Australiërs in Bullecourt
waren.
De Australiërs hadden dus wel gegronde redenen om te
klagen: een veel te haastig in elkaar gezet plan om in
de pas te lopen met de aanval van het Derde Leger bij
Arras op 9 april, tanks die niet functioneerden en hun
belofte niet waarmaakten, geen artilleriesteun bij de
aanval en tenslotte het gevoel dat ze het weer alleen
hadden moeten opknappen.
De eerste slag om Bullecourt werd opnieuw een voorbeeld
van hoe een aanval niet moest worden uitgevoerd. De
totaal mislukte aanval bij Fromelles op 19 juli 1916 had
zich min of meer herhaald. ‘Een ezel stoot zich geen
twee keer aan dezelfde steen’ luidt een Nederlands
spreekwoord, Britse ezels deden dat kennelijk wel.
De Duitse tegenaanval op 15 april 1917
De
Duitse aanval richting Noreuil en Lagnicourt op 15 april
1917 kan als een preventieve aanval beschouwd worden. De
Duitsers verrasten de Australiërs van de
2e divisie, die op 13 april de Australische
4e divisie - of beter wat daar
nog van over was - hadden afgelost. Het was meer een
raid om de Britten duidelijk te maken dat ze nog lang
niet verslagen waren. Op het einde van de dag trokken de
Duitsers weer terug in hun veilige stellingen van de
Hindenburglinie.
De
tweede slag om Bullecourt van 3-17 mei 1917
Generaal Gough gaf het echter
niet op om te proberen Bullecourt te veroveren. De slag
veranderde in een typisch loopgravengevecht zoals er
zovele werden uitgevochten. Aanval en tegenaanval werden
uitgevoerd en gevechten om iedere meter grond vonden
plaats.
Zware artillerie werd aangevoerd en Bullecourt en de
omringende dorpen werden vanaf 20 april 1917
systematisch platgebombardeerd. De Duitsers doorstonden
dit bombardement in de diepe bunkers van hun
Hindenburglinie.
|
Australische artilleriewaarnemers bij Bullecourt in april 1917 |
Op 3 mei begon een nieuwe aanval uitgevoerd door de
Australische 2e divisie en de
Britse 62e (West Riding) divisie
onder een beschermende artilleriebarrage. De 62e
divisie kreeg de steun van acht tanks. Gezien de
ervaring op 11 april zagen de Australiërs daar vanaf,
maar ook de samenwerking van de 62e
divisie met de tanks was geen succes. Wel slaagden zes
tanks er in terug te komen naar
de eigen linie. Bullecourt was echter nog steeds niet
ingenomen.
Nieuwe divisies werden naar voren gebracht, de Britse
7e divisie en de Australische
1e en 5e
divisies, en tenslotte werd op 17 mei het dorp
Bullecourt veroverd. De Australiërs en de Britten hadden
uiteindelijk een deel van de eerste twee
loopgravengordels van de Hindenburglinie in handen
gekregen. Zonder enig tactisch of strategisch voordeel.
De verliezen van de vier Australische divisies (de
1e, 2e, 4e en 5e) die bij Bullecourt werden
ingezet bedroegen ongeveer 10.000 man (dood, gewond of
vermist). Daarbij moet echter worden aangetekend dat er
tevens drie Britse divisies (de 7e, 58e
en 62e) in de strijd geworpen werden die een
verlies van ongeveer 4.000 man
(dood, gewond of vermist) leden.
De Britse krant The Times van 18 mei 1917 kopte in een
kolom: ‘All Bullecourt British. Won after 15 days’
fighting. Stubbornly defended village.'10)
In een rapport van de Britse 58e
(London) divisie, die de ruïnes van Bullecourt na de
strijd uiteindelijk bezette, werd de situatie beschreven
als:
‘By
this time Bullecourt and its surroundings had become a
veritable charnel house; dead bodies and dead mules
lying around in hunderds, and the place so offensive
that it was a question whether it could be retained.'11)
|
Kaart van een deel van de Hindenburglinie rond
Bullecourt met loopgraafgordels |
De veroverde Bovis Trench boven Bullecourt (zie kaart
hierboven) werd de nieuwe
frontlijn tot maart 1918 toen het Britse leger zich
moest terugtrekken tijdens het Duitse
voorjaarsoffensief. Die voorspelling dat de positie
moeilijk houdbaar was, kwam derhalve uit.
Monumenten
in Bullecourt
In en
rond Bullecourt staat een aantal monumenten die
herinneren aan de strijd rond het dorp. Wat opvalt is
dat ze pas in de laatste decennia van de 20e
eeuw zijn opgericht. De oude spoorlijn aan de
zuidkant van het dorp, waar de Australiërs op 11 april
1917 hun aanval begonnen, is opgeheven. Het tracé is nu
een wandelpad ‘Sentier des Australiens’ geworden.
Midden in het dorp voor de kerk staat het Slouch Hat
Memorial opgericht in 1981 door de Franse organisatie
Souvenir Français. Behalve de karakteristieke
Australische vilthoed worden de emblemen getoond van de
vier Australische (1e, 2e, 4e en 5e)
en de drie Britse divisies (7e,
58e en 62e) die hier gevochten hebben. Ernaast
ligt een stuk rupsband van een tank.
|
Het Slouch Hat Memorial bij de kerk van
Bullecourt |
Niet ver van de kerk in de Rue d’Arras is het kleine
privé-museum (Musée 14-18) van Jean Letaille,
oud-burgemeester van het dorp, gevestigd. Er zijn
diverse vondsten van het slagveld te zien waaronder
onderdelen van de ingezette tanks. Daarnaast wordt
aandacht besteed aan de Australiërs in de vorm van
allerlei informatie die aan de muren hangt.12)
|
Jean Letaille en een Anzac in zijn museum in
Bullecourt |
De loopgravengordels van de Hindenburglinie liepen ten
noorden en zuiden van het dorp. Aan de oostkant van het
dorp, in de Rue des Australiens, werd op 25 april 1992
ter gelegenheid van de 75e
herdenking van de strijd bij Bullecourt een nieuw
herinneringspark ingewijd door het Australian Department
of Veteran Affairs. Het is een van de plaatsen waar
jaarlijks Anzac Day wordt herdacht in Frankrijk.
Centraal in het kleine park is een beeld van een stoere
Digger die tussen de twee voormalige loopgraafgordels
staat. Het beeld werd vervaardigd door de beeldhouwer
Peter Corlett die ook het Cobbers Statue in Fromelles
maakte. Hij had een sterke persoonlijke band omdat zijn
vader Kenneth Corlett had deelgenomen aan de strijd bij
Bullecourt.
|
De Digger van Bullecourt |
Buiten het dorp richting het oostelijk gelegen kruispunt
Six Cross Roads staat langs een holle weg, die parallel
liep aan een loopgraafgordel van de Hindenburglinie, het
Cross Memorial. Dit gedenkteken werd eveneens opgericht
door de Souvenir Français. Het herdenkt de 2.423
Australische officieren en andere rangen die bij
Bullecourt sneuvelden en die geen bekend graf hebben.
Aan dit uit 1982 daterende kleine monument zijn ook
persoonlijke plaquettes bevestigd.
|
Het Cross Memorial buiten Bullecourt |
De begraafplaatsen rond
Bullecourt
Ondanks het feit dat Bullecourt het centrum van de
strijd was werd er geen Britse militaire begraafplaats
ingericht. De Australiërs en Britten die sneuvelden
tijdens de gevechten bij Bullecourt in april-mei 1917
liggen op begraafplaatsen rond Bullecourt. Twee daarvan
zijn Noreuil Australian Cemetery en
Quéant Road Cemetery.
Noreuil Australian Cemetery is een relatief kleine
begraafplaats die begin april 1917 werd begonnen en waar
244 gesneuvelden liggen. De meeste daarvan zijn
Australiërs.
Noreuil was de plaats van hevige gevechten tussen de
Australiërs en de Duitsers tijdens de Duitse tegenaanval
vanuit Bullecourt op 15 april 1917. Australische
gesneuvelden van die gevechten liggen hier begraven.
Quéant Road Cemetery is de grootste begraafplaats in dit
gebied gelegen buiten het dorp Quéant. Er lagen
oorspronkelijk slechts 71 graven, maar na het einde van
de oorlog werd de Quéant Road Cemetery een
verzamelbegraafplaats. Er liggen nu 2.377
gesneuvelden, waarvan 1.441
onbekenden. Van de 2.377 zouden
er 995 Australiërs zijn.
Daaronder de gesneuvelden van de Australische
4e divisie uit de eerste slag bij
Bullecourt op 11 april 1917.
|
Het
graf van sergeant J.J. White |
In 1994 werd het stoffelijk overschot gevonden van
sergeant John (‘Jack’) James White van het 22e
bataljon van de Australische 2e
divisie. In het Musée 14-18 is het verhaal over hem te
lezen. Het lichaam werd teruggevonden door een ploegende
boer op een akker vlakbij het Digger monument in
Bullecourt. Zijn identiteitsplaatje was nog leesbaar.
Jack White nam dienst in februari 1916 en sneuvelde op
29-jarige leeftijd op 3 mei 1917 tijdens de eerste dag
van de tweede slag om Bullecourt. In 1917 opgegeven als
vermist werd zijn naam gegraveerd op het Australische
monument voor de vermisten in Villers-Bretonneux.
Op 11 oktober 1995 werd Jack White op Quéant Road
Cemetery met militaire eer begraven. Zijn dochter Myrle,
geboren in 1915, woonde op 80-jarige leeftijd de
begrafenis bij.
Op
de grafsteen staat de inscriptie: “Deep peace of the
quiet earth so far from the land that gave your birth.”
‘Zover van huis gesneuveld’ was ook een persoonlijk
trauma voor de families van de Australische soldaten,
die zelden de overtocht konden betalen om het graf van
hun man, broer of zoon te bezoeken.
De
Australian Imperial Force na Bullecourt
Na
het beëindigen van het geallieerde voorjaarsoffensief in
mei 1917 wendde Douglas Haig zijn steven naar
Vlaanderen. Troepen van het gehele Britse Rijk werden
hier in de tweede helft van 1917 tijdens de derde slag
bij Ieper in de strijd geworpen om een doorbraak te
forceren. Het kostte weer minstens 250.000 Britse
slachtoffers voor nog geen tien kilometer terreinwinst.
Wat niet gelukt was tijdens de maandenlange slag aan de
Somme in 1916, mislukte ook bij Ieper.
De enige van de vijf Australische divisies die niet bij
Bullecourt was ingezet was de 3e
divisie onder leiding van de Australische
generaal-majoor John Monash, wiens ster in 1918 zou
rijzen. De Australische 3e
divisie vocht mee in de mijnenslag van Mesen in juni
1917 die als voorbereiding gold voor het grote Britse
offensief in Vlaanderen.
De andere Australische divisies zouden pas in september
1917 aan de Meenseweg en bij Polygon Wood in het
strijdperk treden. Maar aan het Canadese korps werd de
twijfelachtige eer gegund in de laatste fase de opmars
naar Passendale te bevechten.
Na het Duitse voorjaarsoffensief in 1918, waarbij het
Britse Vijfde Leger de grootste klappen kreeg, werd
generaal Hubert Gough van zijn commando ontheven. Haig
had een zondebok nodig en de wellicht grootste Britse
ezel moest vertrekken.
De trouwe generaal Birdwood kreeg zijn positie en Monash
werd in mei 1918 gepromoveerd tot luitenant-generaal en
tot commandant van alle Australiërs. In navolging van de
Canadezen werd besloten tot de vorming van een apart
Australisch korps, dat als een eenheid zou gaan vechten.
Er wordt in de Britse literatuur regelmatig gesproken
van de ‘learning curve’, het leerproces dat het Britse
leger moest ondergaan om de Duitsers uiteindelijk te
overwinnen. De aanstelling van Monash kan zeker gezien
worden als exponent van die leercurve. Hij was iemand
die veldslagen zorgvuldig voorbereidde en de beschikbare
legeronderdelen – infanterie, artillerie, tanks en
vliegtuigen – goed wist te coördineren. Geen haastig in
elkaar gezette plannen meer zoals bij Bullecourt, maar
een gedegen voorbereiding.
Het maakte dat de Australische vechters nu ook een
efficiënte strijdmacht vormden. Het Australische korps
zou tijdens het geallieerde eindoffensief vanaf augustus
1918 tot de beste Britse troepen gaan behoren. Daar zijn
de Australiërs nog altijd behoorlijk trots op en
verzacht de opgelopen trauma’s van de strijd bij
Fromelles en Bullecourt. ‘The Aussies have done it,
mate!’
Geraadpleegde literatuur
▬
E.M.
Andrews, The Anzac illusion, Anglo-Australian relations
during Word War I, Cambridge, 1993.
▬
Graham Keech, Bullecourt, Battleground Europe Series on
Arras, London, 1999.
▬
John Laffin, British butchers and bunglers of World War
One, Godalming, Surrey, 1998.
▬
Mat
McLachlan, Walking with the Anzacs, A guide to
Australian battlefields on the Western Front, Sydney,
2007.
Part IV: Hindenburg Line.
Noten
[1]
Volgens James Hayward is die uitspraak bedacht door de Britse
historicus Alan Clark. Zie: James Hayward, Mythen en
legenden van de Eerste Wereldoorlog, Soesterberg, 2008,
p. 185.
[2]
De Official History of Australia in the War of 1914–1918, geschreven
door de oorlogscorrespondent en historicus Charles Bean,
omvat 12 delen met meer dan 1000 pagina’s. De tekst is
gedigitaliseerd door het Australian War Memorial,
http://www.awm.gov.au/histories/first_world_war/.
[3]
Martin
Kraaijestein en Paul Schulten, Het epos van Gallipoli,
Soesterberg, 2009. Hoofdstuk 2. De Anzacmythe:
Australiërs en Nieuw-Zeelanders.
[4]
Australië was ten tijde van de Eerste Wereldoorlog een
onderdeel van het Britse Rijk, dus Australiërs waren ook
Britten. Voor de duidelijkheid van dit verhaal wordt
uitgegaan van de huidige staatskundige situatie met een
zelfstandige staat Australië. Met Britten worden de
bewoners van de Britse eilanden bedoeld.
[5] De getallen variëren nog wel eens
per bron.
De hier gepresenteerde getallen komen uit: Speech
by the Prime Minister, The Hon. P. J. Keating MP, at the
funeral service of the Unknown Australian Soldier, 11
November 1993,
http://www.awm.gov.au/commemoration/keating.asp.
[6]
Niall Ferguson, The Pity of War, 1914-1918, London,
1998, p. 298.
[7]
Zie noot 5. De toespraak hangt ook aan de muur van
het Australische nationale monument bij
Villers-Bretonneux.
[8]
Zie voor een uitgebreide beschrijving: Lyn
Macdonald, Somme 1916, Amsterdam, 2003, p. 178-183.
[9]
Zie voor
een beschrijving en overzicht van zijn werk:
http://www.petercorlett.com/index.html.
[10]
Graham Keech, p. 121.
[11]
Graham Keech, p. 120.
[12] Het museum kent geen vaste openingstijden.
Bezoekers wordt aangeraden vooraf contact op te nemen
met Jean Letaille, 1 Rue d'Arras, 62128 Bullecourt,
France, Tel: 0033 3.21.48.92.46. |