Inleiding
De Eerste Wereldoorlog zorgde in Nederland voor
problemen én kansen in de film- en bioscoopwereld. De
oorlog traineerde de import van buitenlandse film en
stuwde de nationale filmproductie op. Terwijl bioscopen
in havengebieden het moeilijk hadden vanwege de
werkloosheid in de haven, floreerden ze in grensplaatsen
vanwege de gemobiliseerden.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog probeerden de strijdende
partijen de publieke opinie in het neutrale Nederland
voor zich te winnen. Zowel de Britten als de Duitsers
bespioneerden in Nederland het filmaanbod - in het
bijzonder dat van oorlogsjournaals en propagandafilms -
en de reacties van de Nederlanders daarop om erachter te
komen hoe Brits- of Duitsgezind men was.
Konden de Duitsers met hun propagandafilms nauwelijks
tegen die van de Geallieerden op, ze wonnen het
uiteindelijk wel op het gebied van de commerciële
filmvertoning in Nederland.
De onderstaande tekst onderzoekt op welke manieren de
Eerste Wereldoorlog ingreep in de Nederlandse
filmdistributie en -vertoning. Naast algemene noties
wordt een accent gelegd op hoe de strijdende partijen
door middel van film propaganda in het neutrale
Nederland maakten en tevens vanuit dit kader de
Nederlandse filmwereld bespioneerden.
De zomer
van 1914
Het rommelde in de zomer van 1914. De ontwikkelingen in
het buitenland drongen ook in de Nederlandse pers door:
de moord op de Oostenrijkse troonopvolger, aartshertog
Frans Ferdinand, en zijn gemalin in Sarajevo en het
daaropvolgende ultimatum van Oostenrijk aan Servië.
Aan de andere kant leek dit de gemiddelde Nederlander
aanvankelijk meer een herhaling van de Balkanoorlog van
1912: wel actueel en dus ook zichtbaar via bijvoorbeeld
aparte oorlogsjournaals in de bioscoop, maar toch ver
van het vaderlandse bed.
Men maakte zich meer druk over locale zaken als de
vertoning van de film van de begrafenisplechtigheid van
de Nederlandse luitenant-kolonel Thomson, die op de
Balkan gesneuveld was en in Nederland met alle égards
werd begraven.
De film was overal te zien, in Amsterdam onder meer in
het Bioscope-Theater van Anton Nöggerath, in Union van
Johan Gildemeijer, in het Panopticum en in Jean Desmets
bioscopen Cinema Palace en Cinema De Munt.
Bij de laatste twee draaide de film maar kort en werd
vervangen door onder meer een komedie, Der Lumpenbaron.
In het blad De Kunst kunnen we lezen:
|
'Ik ben de directie van de Cinema Palace dankbaar dat
zij mij de verkwikking van dit kluchtspelletje gebracht
heeft op een oogenblik, dat ik meer dan ooit aan een
dergelijk amusement behoefte had. Tevoren had ik
namelijk in één week driemaal overste Thomson zien
begraven; nooit zijn mijn vaderlandsliefde en mijn
bewondering voor Beethoven en Chopin, de populairste
dooden-marsch-componisten, op een zwaardere proef
gesteld.'2)
|
Het locale conflict tussen de Oostenrijkers en de
Serviërs werd het startsein voor een wereldoorlog. Vanaf
28 juli regende het oorlogsverklaringen tussen de grote
mogendheden Op 2 augustus trokken de Duitsers Luxemburg
binnen en twee dagen later België. Nederland ontsnapte
aan het internationale conflict. De Duitsers bezetten
Brussel op 20 augustus en stootten ver door in
Frankrijk, tot over de Marne voor Parijs. Tussen 5 en 12
september werden ze door een groot tegenoffensief
tegengehouden en trokken ze zich terug achter de Aisne.
Het westelijk oorlogsfront veranderde in de patstelling
van de loopgravenoorlog.
Nieuwe
publieksgroepen: Belgische vluchtelingen en soldaten
De Eerste Wereldoorlog bezorgde de Nederlandse bioscopen
twee belangrijke nieuwe publieksgroepen: Belgische
vluchtelingen en soldaten. Bij de beschieting van de
forten van Antwerpen, waar het Belgische leger zich op
had teruggetrokken, vluchtten de Belgen massaal naar
Nederland. Zeker 900.000 mensen trokken de Nederlandse
grens over, wat in het begin voor voedsel- en
huisvestingsproblemen zorgde.
Daarnaast arriveerden ook zo'n 35.000 Belgische
soldaten, die geïnterneerd werden, van wie een aantal (later)
werkzaam was in de Limburgse mijnen. Na de
eerste paniek gingen veel Belgen weer terug, maar tussen
de 50.000 en 100.000 vluchtelingen bleven tot het eind
van de oorlog in Nederland.
Het Nederlandse leger mobiliseerde op 1 augustus 1914.
Tweehonderd-duizend mannen werden onder de wapenen
geroepen. Het leger was niet al te groot en nogal
verouderd. Het moreel was laag. Het leger werd gezien
als een noodzakelijk kwaad, in tegenstelling tot de
marine, die geassocieerd werd met Nederlands vroegere
zeemacht.
Gaandeweg ontstond een amusementscircuit voor aan de ene
kant de vluchtelingen en aan de andere kant de
gemobiliseerden, twee omvangrijke groepen publiek.
Vanwege geldgebrek bij beide groepen trok het
goedkoopste amusement als cafés, danszalen en de
bioscoop het meest.
In grenssteden als Roosendaal, waar veel gemobiliseerden
gelegerd waren, verrees de ene bioscoop na de andere. In
steden met legerkazernes gebeurde hetzelfde. Niet
iedereen was blij met de soldatenclientèle, omdat die
uit verveling of drankzucht nogal eens hardhandig met
het interieur omging.
Aan de andere kant was het leger een belangrijke
doelgroep geworden. Jean Desmet adverteerde tijdens de
oorlog in de speciale Soldatencourant voor zijn
filmvoorstellingen in Cinema Parisien in Amsterdam. In
Rotterdam adverteerde hij onder meer in La Belgique,
naar men kan aannemen een krant voor de Belgische
vluchtelingen, die als filmminnend golden. De meesten
kwamen tenslotte uit Antwerpen, dat in 1914 een kleine
dertig bioscopen telde.
Geringe
toename van het aantal Nederlandse bioscopen
Na de bioscoop-hausse in 1911 en 1912 kwamen er in de
oorlog nog wel bioscopen in Nederland bij, maar veel
minder dan voorheen. De nieuwe bioscooptheaters waren
luxueuzer, comfortabeler en groter dan hun voorgangers,
hoewel het tot het einde van de oorlog zou duren voor er
bioscopen van meer dan duizend zitplaatsen verrezen.
Opvallend is dat er in Amsterdam tijdens de oorlogsjaren
nauwelijks nieuwe bioscopen werden geopend. In Rotterdam
kwamen er per jaar één à twee nieuwe bioscopen bij,
zoals eind 1914 Centraal Theater van Piet Vermeer en in
1915 Bioscope Feijenoord van Rosine, de zus van Jean
Desmet.
Bestaande bioscopen in Amsterdam wisselden van eigenaar,
zoals Desmets Cinema De Munt en Gildemeijers Union, en
werden soms onder nieuwe namen heropend. Tijdens de
Eerste Wereldoorlog sloten ook verschillende bioscopen.
Dit waren vooral volks- of buurtbioscopen, zoals Thalia
en Victoria in Amsterdam.
De grotere bioscopen in de winkelstraten en de
uitgaanscentra hielden beter stand. In zekere zin was
dit de voortzetting van een vooroorlogse ontwikkeling.
Toen vond ook al in diverse steden een selectieproces
plaats. Abraham Tuschinski werd door de overname van de
Rotterdamse bioscopen Scala (1915) en Cinema Royal
(1916), de nieuwbouw van Olympia (1916) en de
(herhaaldelijk) verbouwde Thalia de bioscoopkoning van
Rotterdam.
Vanwege de zeeblokkade en de confiscatie van schepen
door de Geallieerden heerste in Rotterdam en Amsterdam
tijdens de oorlog veel werkloosheid onder havenarbeiders
en matrozen, zodat die groepen minder geld aan amusement
konden besteden. Toch bleven zeker de kleine bioscopen
door hun relatief lage entreeprijzen laagdrempelig.
Sluiting
als gevolg van stijgende exploitatiekosten
Het verdwijnen van bioscopen had vermoedelijk niet
zozeer met een teruglopend bezoek te maken, maar moet
eerder gezocht worden in de sterk gestegen
exploitatiekosten. Bioscoopexploitanten moesten hun
theaters uitbreiden, verfraaien en vernieuwen om niet
voor de concurrentie onder te doen. Een prominent
voorbeeld van deze ontwikkeling was Tuschinski's
'restyling' van Thalia en Cinema Royal in Rotterdam.
Ook de steeds hogere vermakelijkheidsbelastingen en de
strengere veiligheidsvoorschriften deden de
exploitatiekosten toenemen. Langlopende
filmhuurcontracten en de groeiende filmlengte schiepen
potentiële risico's. Tussen het aanbod konden ook zwakke
films zitten, die men niet kon compenseren met andere
fIlms, zoals in de tijd van de programma's met korte
films.
De
Nederlandse filmdistributie en filmproductie
In de herfst van 1914 werd de Noordzee tot oorlogsgebied
verklaard en legde de Engelse marine zeemijnen. De
Duitsers reageerden daarop met de duikbootoorlog.
Schepen van neutrale landen als Nederland mochten van de
Geallieerden alleen nog in geallieerde havens laden en
lossen. Nederlandse schepen werden op die manier naar
Engeland gedirigeerd. De vaart op Nederlands- Indië werd
drastisch beperkt.
Zodoende had de oorlog ingrijpende consequenties voor de
Nederlandse economie, inclusief de filmbranche.
Nederland was voor zijn grondstoffen sterk op de
koloniën en de overzeese import aangewezen en was nu
afhankelijk van de Britten, die een zeeblokkade
opwierpen.
Nederlandse schepen moesten aantonen, dat de door hen
vervoerde goederen alleen voor Nederland bestemd waren,
anders konden de Geallieerden ze als smokkelwaar
confisqueren. Nederland wilde de neutraliteit tot elke
prijs behouden en gaf dan ook zoveel mogelijk toe aan de
beperkende maatregelen van andere landen, met name aan
die van de Geallieerden.
De Nederlandse regering durfde niet in te grijpen, maar
het Nederlandse bedrijfsleven wel. De reactie op de
Britse beperkingen was de oprichting op 23 november 1914
van de Nederlandsche Overzee Trust Maatschappij (NOT).
Deze vennootschap werd door vooraanstaande bankiers en
reders in het leven geroepen om de handelsscheepvaart
van en naar de koloniën te garanderen.
De NOT moest de Nederlandse handel controleren en gaf
vergunningen af voor importen naar Nederland mits men
garandeerde dat goederen niet naar Duitsland werden
doorverkocht. De NOT werd een soort staat in een staat.
In april 1915 ging de NOT van start, op aandringen van
Londen. De Nederlandse import, ook die van films,
filmapparatuur en filmreclamemateriaal, kwam onder haar
hoede.
Maar er handhaafde zich een grote grijze zone van
wederverkoop aan Duitsland. Met de Duitsers werd veel
zwarte handel gedreven en in Nederland krioelde het van
de Duitse agenten die NOT-goederen naar Duitsland
smokkelden, onder andere via de Belgische grens. De
Nederlandse regering trad niet hardhandig op om de
Duitsers niet teveel te bruuskeren.
Nederland was bovendien afhankelijk van Duitsland voor
de import van kolen, chemicaliën en verfstoffen, ook al
werden kolen deels door Engeland geleverd. Daarnaast
exporteerde Nederland veel land- en tuinbouwproducten
naar Duitsland. De 'lekken' in de NOT irriteerden de
Britten dusdanig dat ze dreigden de NOT niet langer te
erkennen, waarop deze strenger ging controleren.
Nederland werd op rantsoen gezet. Men moest aangeven wat
men nodig had, om zo de zwarte handel tegen te gaan.
Dergelijke maatregelen zorgden ervoor dat naast
anti-Duitse ook sterke anti-Britse gevoelens bij de
Nederlanders leefden. Zowel Engeland als Duitsland
probeerden herhaaldelijk de publieke opinie voor zich te
winnen door het beschuldigen van de tegenpartij.
Consequenties voor filmaanvoer en filmaanbod in
Nederland
De oorlog had vanzelfsprekend consequenties voor de
filmaanvoer naar en het filmaanbod in de Nederlandse
filmwereld. Brussel viel geheel weg als
filmdistributiecentrum voor de Nederlanders. Maar ook
veel filialen van buitenlandse productie- en
distributiemaatschappijen in Berlijn verdwenen, waardoor
het moeilijker werd voor Nederlandse distributeurs om in
Duitsland aan films te komen.
In navolging van vergelijkbare sluitingen en
confiscaties van Duitse filialen in Londen en Parijs
werden in Berlijn de tegoeden van buitenlandse filialen
van bijvoorbeeld Pathé en Gaumont bevroren, het Franse
personeel werd geïnterneerd of naar huis gestuurd en de
firma's werden onder staatstoezicht gesteld. Alleen het
Deense Nordisk hield zijn vertegenwoordiging in Berlijn,
tot groot ongenoegen van de concurrentie.3)
Doordat Italië tot het voorjaar van 1915 neutraal bleef,
was het tot die tijd niet moeilijk om via Duitsland of
via Frankrijk en Engeland Italiaanse films te betrekken.
Juist in die periode waren zowel de Italiaanse
spektakelfilms als de Italiaanse divafilms in Nederland
zeer in trek.
Natuurlijk was Londen al vóór de oorlog één van de grote
verdeelcentra van de Amerikaanse film.4)
Zeker tot het uitbreken van de oorlog voeren iedere dag
vanuit Rotterdam en Vlissingen schepen naar de Britse
hoofdstad en terug.
Londen werd nu voor neutrale landen als Nederland ook
een belangrijke doorvoerhaven van de Franse film. Vanaf
het uitbreken van de oorlog daalde het aandeel van de
Franse film op de Nederlandse bioscoopschermen enorm,
omdat de Franse filmproductie ineenzakte.
In De Bioscoop-Courant van 26 februari 1915 werd een
verslag gepubliceerd van J. Trompetter, die beschreef
welke obstakels hij tegenkwam, toen hij via Engeland
Pathé-films uit Frankrijk ging halen: de strenge Franse,
Britse en Nederlandse douane, films die in Frankrijk
achterbleven en pas later verstuurd werden, visa, de
verplichting 48 uur in Folkestone te moeten verblijven
alvorens naar het vasteland terug te mogen keren,
verdenking Duitser te zijn of met de Duitsers samen te
werken, zeemijnen en bovendien storm op zee.
De zeeblokkade en de duikbootoorlog barricadeerden in
grote mate de import van buitenlandse films naar
Nederland, maar ook de export van uitgedraaide films
naar Nederlands-Indië leed hieronder. Buitenlandse
filmhistorici hebben uitgezocht dat echter weinig films
verloren zijn gegaan door het tot zinken brengen van
schepen.
Aanvankelijk dreigde rond april 1915 in Engeland een
totaal exportverbod naar neutrale landen als Nederland,
maar door de NOT werd dit voorkomen. Nederlandse
importeurs van film moesten een bankgarantie aan de NOT
afgeven ter waarde van de films die ze importeerden.5)
In maart 1916 verbood Engeland alle filmexport ongeacht
de bestemming, tenzij de films waren voorzien van
speciale vergunningen, zoals die van de NOT.
6)
Behalve redenen als het doorgeven van geheime
boodschappen en het handelen in gevaarlijke stoffen
vanwege de brandbaarheid van het filmmateriaal was het
belangrijkste argument voor dit verbod: 'the
Government's increasing desire to render impossible all
indirect trading with the enemy.'
Ook de kolennood had vanaf 1917 zijn effect op de
filmhandel. Het binnen- en buitenlandse treinverkeer in
Nederland werd beperkt, zodat films minder gemakkelijk
konden worden doorgevoerd.
Door de aanvoerproblemen ontstond in Nederland een
gebrek aan nieuwe films, terwijl daar juist een
schreeuwende behoefte aan was. Zodoende werden oudere
films opnieuw uitgebracht. Niet alle films die in deze
periode langer dan de gebruikelijke week werden
geprolongeerd, waren ook werkelijk succesfilms. De
exploitanten wisten hoe moeilijk het was aan vers aanbod
te komen en namen daarom soms met minder genoegen.
In het buitenland werd dit opgemerkt. P. Körner schreef
in het Duitse filmblad Der Kinematograph: 'Die meisten
ausländischen Filme, welche jetzt in Holland gezeigt
werden, sind älteren Ursprungs.'7)
Stimulering
opkomst Nederlandse filmindustrie
De aanvoerproblemen en het isolement hadden ook een
positief effect. Ze stimuleerden de opkomst van een
Nederlandse filmindustrie. De Hollandia-studio wist
tijdens de oorlogsjaren een twintigtal lange speelfilms
te produceren als Majoor Frans (1916) en Het geheim van
Delft (1917).
Ook de Nederlandse filmregisseur Theo Frenkel, voordien
actief in het buitenland maar door de oorlog gedwongen
in Nederland te werken, realiseerde lange speelfilms als
Het wrak in de Noordzee (Amsterdam Film 1915) en Genie
tegen geweld (Amsterdam Film 1916).
Johan Gildemeijer, voorheen een belangrijke
filmverhuurder en importeur van de Duitse film, breidde
zijn terrein uit met filmproductie en verwierf een
reputatie met het zangspektakel Gloria Transita
(Rembrandt Film 1917). Körner schreef hierover iri Der
Kinematograph:
|
'Durch die riesige Nachfrage und die
Lieferungsverzögerungen, die bei dem Bezug aug allen
Ländern jetzt enstehen, musste die holländische
Filmindustrie gezwungenermassen ihren Ausbau vornehmen.' |
De Duitse vakpers ontging het toneelmatige karakter van
de Nederlandse films niet:
|
'Was der holländischen Filmindustrie noch fehlt, sind
tüchtige Kinoschauspieler, denn Kräfte, welche nur für
den Film tätig sind, gibt es nur einzelne.'8)
|
Het
filmaanbod in Nederland: de seriefilm of serial
Het aanbod in de bioscopen veranderde tijdens de oorlog
van samenstelling, maar sommige veranderingen in het
filmaanbod waren al vóór de oorlog ingezet. De lange
speelfilm was een niet meer weg te denken onderdeel van
het filmprogramma geworden.
Deense en Duitse sterren als Asta Nielsen en Henny
Porten bleven populair bij de Nederlanders. Duitse
acteurs als Hella Moja en Ernst Lubitsch werden nieuwe
publiekstrekkers. Italiaanse actrices als Lyda Barelli
en Francesca Bertini, die al vóór de oorlog waren
doorgebroken, bevestigden hun sterstatus, terwijl nieuwe
Italiaanse sterren opkwamen als Pina Menichelli, Diana
Karenne, Elena Makowska en de krachtpatser Maciste.
De Deen Waldemar Psilander bevestigde zijn sterstatus
met nieuwe drama's en komedies. De Amerikaanse komiek
Charlie Chaplin en diens epigoon Billy Ritchie vervingen
komieken als John Bunny. De Nederlandse speelfilm
produceerde een eigen fIlmdiva: Annie Bos.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog brak ook de seriefilm of
serial door. Dat gebeurde niet meteen in 1914. De
Amerikaanse serials met Pearl White en Helen Holmes uit
de periode 1914-1916 zijn weinig in Nederland vertoond.9)
Het genre manifesteerde zich pas rond 1916, toen
distributeur Loet Barnstijn diverse Amerikaanse en
Franse serials uitbracht van firma's als Universal,
Selig en Gaumont.
Later in de jaren tien ontstonden vooral Italiaanse en
Duitse seriefilms met krachtpatsers, detectives of
acrobaten zoals Bartolomeo Pagano (Maciste), Max Landa
alias Joe Deebs en Ernst Reicher alias Stuart Webbs.
De term 'seriefilm' zorgt voor verwarring, omdat men
vanaf 1913 ook allerlei films met grote sterren als
'series' presenteerde, waarbij het niet handelde om één
lange film die in episodes was opgedeeld, maar om aparte
lange speelfilms rondom één acteur of actrice die vaak
'en bloc' verkocht werden. Dergelijke series
garandeerden, evenals de serial-film, dat het publiek
terugkwam om nieuwe afleveringen te bekijken, mits ze
goed genoeg waren.
Amerikaanse
film aanvankelijk nauwelijks geaccepteerd
De Amerikaanse film werd door de Nederlandse vakpers
aanvankelijk nauwelijks geaccepteerd. Anno 1916 vond het
blad De Bioscoop-Courant de Amerikaanse film nog 'te
koel', al kwam er wel verandering in de kritische
houding tegenover de Amerikanen.
|
'De Amerikaansche regisseur heeft zijn voorbeelden
moeten nemen uit Europa en de frlmspeIer heeft moeten
breken met zijn flegmatisch spel, met zijn gewoonte
alles met hetzelfde gladde gezicht en zijn wel
gefrisseerd hoofd te spelen, of hij nu een bandiet uit
de 'slums' of wel den multi-millionnair voorstelde, met
zijn eeuwig dezelfde gelaatsmime, hetzelfde lachen,
dezelfde onderlip-bijting wanneer hij opwinding of
teleurstelling moest uitdrukken.'10)
|
Men vond het ook een hele vooruitgang dat de Amerikaanse
film niet alleen meer westerns, films over de
burgeroorlog of detectives opleverde, maar dat de
Amerikaanse filmindustrie zich onder invloed van de
import uit Europa ook was gaan toeleggen op de productie
van
|
'familiedrama's, levenstragediën en die der financiële
wereld, en dit getuigen de laatste producten der
Amerikaansche markt met goed succes. Ook de comedies en
kluchten, welke voorheen vrij zouteloos of ruw waren,
hebben thans alles voor.'11)
|
Kort na het uitbreken van de oorlog heerste een tijdlang
chaos in de Nederlandse film- en amusementswereld. Veel
buitenlandse artiesten werden voor de mobilisatie
opgeroepen en sommige variététheaters als Flora sloten
enkele weken.
Ook de Nederlandse vertegenwoordiger van Pathé, Louis
Justet, vertrok naar Frankrijk en liet de zaak achter in
handen van de boekhouder, Verbunt. Verschillende
adverteerders in de film- en kunstbladen lieten het een
periode afweten.
Eerste
oorlogsjournaals in de bioscopen in september 1914
In september 1914, na de Slag aan de Marne, herstelde
het bioscoop- en theaterleven zich weer enigszins. Vanaf
de tweede helft van deze maand verschenen de eerste
oorlogsjournaals in de bioscopen en in de volgende jaren
waren deze journaals doorlopend te zien.
Al vanaf het uitbreken van de oorlog lukte het Oskar
Messter opnames van het oorlogsfront te maken voor zijn
journaal, de Messter-Woche. In andere landen duurde het
veel langer voor men toestemming kreeg aan het front te
filmen.
Vanaf begin 1915 boden de Fransen speciale
oorlogsjournaals aan, die in tegenstelling tot de gewone
bioscoopjournaals vaak slechts over één item handelden
en waarvan de inhoud alleen betrekking had op de oorlog.
Jean Desmet, die niet alleen bioscoopeigenaar maar ook
filmverhuurder was, kocht niet veel van dergelijke
oorlogsjournaals aan, ondanks aanbiedingen van de
filmmaatschappijen Eiko, Messter, Pathé en Gaumont.12)
Hij weigerde steeds met de opmerking, dat dergelijke
beelden vanwege de oorlogstoestand niet vertoond mochten
worden. Of dat echt zo was, kan men zich afvragen, want
Desmet kocht bij Pathé in de oorlog enkele
actualiteitenfilms, met name een serie in juli 1915,
waaronder Le moral du soldat après 300 jours de guerre.13)
Later volgden nog de Nederlandse actualiteitenfilms
Réfugiés belges (1915) en La Hollande septentrionale
inondée (over de overstroming in Noord-Holland in 1916).14)
Ook bevinden zich in de Desmet-collectie in het
Nederlands Filmmuseum diverse samengestelde journaals
met de titel Laatste Bioscoop Wereldberichten.15)
Deze journaals zijn compilaties van items van zowel
Duitse en Oostenrijkse (Messter, Eiko, Sascha) als van
Franse en Britse (Pathé, Gaumont) filmmaatschappijen. Of
Desmet deze journaals zelf samenstelde, is niet
duidelijk. Zijn concurrent Nöggerath bood dergelijke
Laatste Bioscoop Wereldberichten aan in vakbladen, maar
het Desmet-archief bevat geen rekeningen van Nöggerath
voor de verkoop van dergelijke journaals.16)
Het Duitse blad Der Kinematograph meldde over Nöggerath:
|
Die gegenwärtigen
Filme von deutschen Kriegsaufnahmen, welche in
Holland gezeigt werden, stammen fast alle von
der bestbekannten Firma Nöggerath, der von
deutscher Seite besondere Vergünstigungen bei
den Aufnahmen gewährt wurden.
Die Firma erhält auch von der französischen L'Union des
Cinématographes Filme gegen Austausch ihrer deutschen
Aufnahmen, welches Verfahren auch mit England angewandt
wird. Die Firma Nöggerath hat in ihren Unternehmungen
etwa 50.000 Gulden Kapital angelegt.’l7)
|
Waarschijnlijk werden deze journaals dusdanig
gecombineerd om in een land waar men angstvallig de
neutraliteit probeerde te bewaren geen enkele vreemde
mogendheid voor het hoofd te stoten. De Amsterdamse
Pathé-bioscoop vertoonde desondanks alleen de Franse
Pathé-journaals en was een verzamelplaats van pro-Franse
sympathieën. Tijdens fIlmvoorstellingen in de
Pathé-bioscoop werd spontaan de Marseillaise gezongen.18)
Propaganda
en spionage: de Britten en de Battle of the Somme
Het buitenland hield het filmaanbod en de situatie in de
bioscopen Nederland nauwlettend in de gaten. Engeland
stelde aanvankelijk een lijst op van alle goederen die
niet naar de neutrale landen mochten uitgevoerd worden
(onder andere chemicaliën), maar naderhand vond men het
verstandiger een lijst bij te houden van betrouwbare
firma's dan ieder pakje open te maken.
De betrouwbaarheid werd door de NOT vastgesteld, maar
ook de Britten zelf hielden Nederland in de gaten, met
name via het Rotterdams consulaat. In een rapport van
het Ministry of Information werd in retrospectief
geschreven: 'In Holland the official organisation under
the Consul-General at Rotterdam had done such excellent
work that a separate bureau was not thought necessary.'
19
Volgens het correspondentieregister van het Rotterdams
consulaat wist de Britse consul E.G.B. Maxse drommels
goed dat de Duitsers op de Amsterdamse graanbeurs
inkochten en dat er gesmokkeld werd tussen België en
Nederland.20
Een Duitse spionne, Madame Otto, werd ontmaskerd en ook
de Britten hadden hun eigen Mata Hari, Maria Heyst,
alias Miss Waterlow. Duitse socialisten speelden
geheimen door aan de Britten en de bekende zakenman
Kröller was volgens de Britten niet te vertrouwen. Van
de Nederlandse kranten was bekend, dat de meeste strikt
neutraal waren, behalve De Telegraaf, die
pro-geallieerden was. Belgische kranten die in Nederland
gedrukt werden, bevatten veel Brits materiaal.
Veel was het de oorlogspartijen aan gelegen om de
publieke opinie in het neutrale Nederland te doorgronden
en ten eigen gunste te beïnvloeden.
In de eerste twee oorlogsjaren beperkte de buitenlandse
propaganda zich hoofdzakelijk tot drukwerk. Daarbij
liepen de Britten voorop. Het Britse consulaat in
Rotterdam zorgde voor de verspreiding van
propagandamateriaal als foto's en drukwerk. Het
consulaat hield de filmvertoning in Nederland bij op
pro- of anti-Britse gevoelens.
Britse
propagandafilms
Pas begin 1916 kwamen de Britten met eigen
propagandafilms. Ze hadden contacten binnen de
Nederlandse filmwereld, want in september 1916 werd in
de correspondentie van het Rotterdams consulaat
gerefereerd aan een rapport van Anton Nöggerath over
oorlogsfilms in de bioscopen in Nederland.21)
Na een privé-vertoning op 27 september 1916 in Amsterdam
werd The Battle of the Somme, de belangrijkste en
grootst opgezette van de Britse propagandafilms,
aangekocht door de Nederlandse distributiemaatschappij
Cinema Palace.
|
Scene uit de film The Battle of
the Somme (1916):
Britse soldaten redden een kameraad uit het
spervuur.
(foto: Impererial War Museum, Londen) |
Hij werd uitgebracht in de gelijknamige bioscoop Cinema
Palace, die inmiddels door David Hamburger sr. en Elias
de Hoop werd gerund. Het Britse consulaat in Rotterdam
wond zich op over het feit dat The BattIe of the Somme
te snel werd afgedraaid in Cinema Palace.22)
Het te snel draaien werd opgevat als een daad van de
pacifisten.
Na lang dralen werd in december 1916 vanuit Londen H. de
Beaufort van de afdeling perspropaganda naar Nederland
gestuurd om de bioscopen te inspecteren. Blijkbaar werd
de zaak gesust, want begin 1917 mocht Hamburger de
nieuwe Britse propagandafIlm The Battle of the Ancre and
the Advance of the Tanks (War Office Cinematograph
Committee 1917) uitbrengen, ondanks concurrerende
aanvragen van P.R. van Duinen.23)
Hamburger kreeg zelfs een contract voor twee jaar voor
de film om die zo ook in Nederlands- Indië te kunnen
distribueren.24)
Ook in de Nederlandse vakpers werd The Battle of the
Somme opgevat als een pacifistische film. De
Bioscoop-Courant schreef:
|
'Er is zeker geen beter middel om het publiek
meer anti-oorlogsgezind te maken dan het
aanschouwen van deze pure werkelijkheid, van al
het afschuwelijke van dezen menschenkrijg,
zoodat deze film kan dienen als een prachtig
propagandamiddel tegen den oorlog, hoewel
misschien zij thans door de Engelsche regeering
als zoodanig niet is bedoeld.'25)
|
De film werd begin oktober vertoond in de Haagse
Familie-Bioscoop voor de Ministers van Oorlog en Marine,
de voltallige legerleiding en enkele buitenlandse
gezanten.26)
De Britten waren trots op hun propagandafilms. Ze lieten
in hun distributiemateriaal, maar ook in hun interne
berichten merken, dat de Duitsers bij hen fors
achterliepen. Tegelijkertijd erkenden ze dat het veel
beter zou kunnen.27)
Het Duitse filmvakblad Der Kinematograph omschreef het
vanzelfsprekend negatiever:
|
'...Reklamefilme für Englands Kriegsleistungen, die aber
grösstenteils in England oder hinter den Front
aufgenommen wurden und durch ihre sichtbare
Schauspielerei die wahre Absicht allzu-sehr durchblicken
lassen.'28) |
Propaganda
en spionage: de Duitsers en de Bufa
De Duitsers gaven in 1916 toe dat ze zelf op het gebied
van filmpropaganda nog weinig gepresteerd hadden.29)Er
was weliswaar een Zentralstelle für Auslandsdienst, maar
die verspreidde slechts de oorlogsjournaals en dan nog
niet eens in alle landen.
Toen het opperbevel van het Duitse leger vanaf midden
1916 filmopnames toeliet, kwam er een eigen
propagandafilmproductie op gang. Voor de verspreiding
werd op 30 januari 1917 het Bild- und Filmamt (Bufa)
opgericht.
De Bufa richtte zich op de beïnvloeding van de publieke
opinie in neutrale landen als Nederland, Zweden en
Denemarken via film en fotografie. In Nederland
verliepen de contacten via het Duitse gezantschap in Den
Haag.
Eén van die Duitse propagandafilms was de Möwe-film
(1917), waarvan een kopie nog bij het Nederlands
Filmmuseum aanwezig is. Dit is een nep documentaire over
de 'heldhaftige' acties aan boord van een Duits schip,
dat vijandelijke en neutrale schepen tot zinken brengt.
Toen men de film in een besloten voorstelling voor de
pers wilde vertonen, adviseerde Den Haag de film in te
korten, het aantal gezonken schepen te reduceren en de
humaniteit in de film te benadrukken. Alleen dan zou de
film kans van slagen hebben. Dat is blijkbaar gebeurd,
want ook nu nog zie je dat alleen de schepen worden
opgeblazen; de vijandelijke bemanning wordt netjes aan
boord genomen.30)
De film werd vanwege de aversie in neutrale landen tegen
de duikbootoorlog nauwelijks vertoond en ontving bij
vertoning in Zwitserland negatieve kritiek. Het
Auswärtiges Amt raadde daarom Den Haag aan de film niet
te vertonen. De film werd uiteindelijk toch vertoond,
maar weinig opvallend.
De Duitsers namen in Nederland films op. Het keizerlijke
gezantschap in Den Haag liet naar aanleiding van
koningin Wilhelmina's verjaardag door de firma Alberts
Frères van de gebroeders Mullens een film opnemen van
Duitse kinderen in Nederland. De film werd in het Haagse
Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen gunstig ontvangen.
De Haagse gezant raadde het Bufa aan om de film tegen
een billijke prijs bij Alberts Frères te kopen, zodat
die 'güter Stimmung für uns bleibt. Dieser Film dürfte
in Berlin noch gute und zweckmässige Verwendung finden.'31)
Ik heb niet kunnen nagaan of de film van Mullens door de
Duitsers werd aangekocht.
Bufa meest
actief in het laatste oorlogsjaar
Het Bufa was het meest actief in 1918, het laatste
oorlogsjaar. Wekelijks werd precies bijgehouden hoe het
met de propaganda in de neutrale landen verliep. Zo
werden in de laatste week van januari 1918 3.496 foto's
op 573 ophangplaatsen in 32 steden geëxposeerd en liepen
in Den Haag maar liefst 32 Duitse films, veel meer dan
in andere neutrale landen als Denemarken of Zwitserland.
Het aantal Duitse films in Den Haag was daarna wel
beduidend minder. In de volgende week waren het er 9,
half maart waren het er 12, en in augustus 11, maar dan
wel in Den Haag, Rotterdam en Amsterdam samen.
Op 1 februari 1918 werd de zogenoemde Ku-Stelle
(Kulturpolitische Stelle) in Den Haag opgeheven en
werden de zaken overgenomen door de Haagse firma
Schröder & Co. Pro-Duitse Nederlanders beklaagden zich
dat de Britten wel in staat waren fraai uitgevoerde
brochures en kaarten te verspreiden, die ook nog eens
gratis waren, terwijl de Duitsers weinig van zich deden
spreken en ook nog eens geld vroegen voor hun materiaal.
Vertoning
Franse, Italiaanse en Engelse films in Nederland
Het Duitse gezantschap hield de vertoning van films van
de vijand goed bij. De beroemde film 'Fransche Moeders'
(Mères françaises, 1917) met theaterdiva Sarah Bernhardt
in de hoofdrol en de ongeïdentificeerde film 'Frankrijks
Krijgsmacht' bevielen het publiek zeer. Al even populair
was een opname in een Pathé-journaal van een mars van
soldaten in New York, voorafgaand aan hun vertrek naar
het Westelijk front.
Daarnaast liep een Italiaanse film met een duidelijk
anti-Oostenrijkse strekking. Bedoeld werd 'Maciste als
alpenjager' (Macis te alpino, Itala 1917), die in 1918
in Nederland furore maakte. Reclame bij de film, die als
hatelijk ten opzichte van de Centralen werd ervaren, zou
op verzoek van [het gezantschap in] Den Haag zijn
verwijderd. Maar de film rouleerde desondanks met veel
succes in heel Nederland, niet in het minst door de
agressieve distributiepolitiek van de verhuurder, Loet
Barnstijn.
Begin oktober 1918 meldde het Bufa dat de Entente (de
Geallieerden) gebouwen in Den Haag gekocht had om ze tot
een grote bioscoop te verbouwen. De contracten werden op
het Amerikaanse gezantschap getekend. In de onderneming
zaten twee Amerikanen en één Nederlander. Een
onduidelijke zaak, die nader onderzoek behoeft. Het
nieuwe Duitse filmconglomeraat Universum-Film AG (Ufa)
kocht zelfs nog voor het einde van de oorlog twee grote
theaters in Nederland.
Duits
onderzoek naar geallieerde propagandafilms in Nederland
De Duitse leiding merkte dat het publiek in de neutrale
landen echte propagandafilms niet zag zitten. Bovendien
werden commerciële speelfilms nog veel door de
productiemaatschappijen zelf verspreid. Daardoor werd
het Bufa een dure aangelegenheid. Generalkonsul Kiliani
van het Auswärtigen Amt werd op dienstreis naar de
neutrale landen gestuurd om uit vinden waar het aan
schortte. Waarschijnlijk was hij in juni 1918 in
Nederland.
In zijn rapport nadien kwam hij tot de conclusie dat de
Duitse oorlogsfilms te duur waren, te lang en niet
pakkend genoeg. Bovendien ontbraken effectieve
propagandafilms, terwijl de vijand wel over uitstekende
exemplaren beschikte. De meeste informatie over
militaire onderwerpen zag men in de weekjournaals, aldus
Kiliani. De technische, inhoudelijke en visuele
kwaliteiten van de Entente-journaals lagen hoger.
Interessant is Kiliani's analyse van het Nederlandse
publiek: 'Bei uns wird das intellektuelle
Durchschnittsniveau der neutralen Zuschauer
überschätzt.'32)
De doorsnee Nederlander ziet niet de gebeurtenissen van
militaire of historische betekenis, maar enkel verwoeste
huizen, prikkeldraad-versperringen, die niet verschillend
zijn van dergelijke beelden in Franse of Engelse films.
De 'actualiteiten' van de oorlogvoerende landen worden
steeds samen vertoond (dit verwijst naar compilaties als
de Laatste Bioscoop Wereldberichten). De meeste andere
militaire onderwerpen worden door de meeste neutrale
regeringen geweigerd.
Kortom: de Duitsers zijn zo goed als uitgeschakeld wat
betreft buitenlandse filmpropaganda. De gewone Duitse
speelfilm geeft vanwege zijn herkomst en zijn milieu wel
een gunstige indruk, maar is als propaganda
ontoereikend. Een echte goede propagandafilm, die
stemming maken kan zonder de neutraliteit te kwetsen, is
er niet.
Kiliani adviseerde om films te maken die de
ridderlijkheid van de Duitsers en de gemoedelijkheid
tussen hen en de inwoners van diverse landen aangaven.
De films moesten laten zien wat voor enorme afstanden de
Duitse soldaten hadden afgelegd en welke gebieden ze
waren doorgetrokken. Een dergelijke film moest zeker in
de vorm van een speelfilm gerealiseerd worden.
Voorbeelden daarbij waren films als Mères françaises.
Voor de tijd na de oorlog stelde Kiliani voor om als
reactie op de grote historische films uit Italië
zogenaamde 'nordische Films' te produceren, waarbij
verhalen uit de Noordelijke geschiedenis centraal zouden
moeten staan, tegen de achtergrond van rivieren,
fjorden, bergen en bossen.
Andere ingrediënten zouden
volgens Kiliani moeten zijn: schilderachtige
offerrituelen in de open lucht, gevechten van
Noordelijke helden, Noordelijke priesters, vechtjassen,
maagden, massa's, zwemmende meisjes en beren.
In een tweede, ongedateerd rapport over de stand van
zaken in Nederland (waarschijnlijk uit dezelfde periode,
maar misschien verwijzend naar een dienstreis naar
Nederland in 1917, een jaar eerder) werd aangegeven hoe
de Duitsers het 'deden' in Nederland.33)
De Duitse propaganda liep ver achter bij de Fransen en
Engelsen. De Fransen profileerden zich sterk via het
theater en via tentoonstellingen, terwijl de Britten van
zich lieten horen door chique uitgevoerd drukwerk.
Men beklaagde zich erover dat de Nederlanders zo waren
geïndoctrineerd door de geallieerde propaganda, dat
zelfs hoogopgeleiden echt dachten dat iedere Duitse
officier een zweep bezat. Dergelijke zwepen werden ook
in vitrines uitgestald. Verder was er het hardnekkige
gerucht dat de Duitsers lijken in Luik tot vet kookten.
Nederlandse journalisten konden gemakkelijker aan het
Engelse of Franse front komen dan aan het Duitse. De
Nederlandse kranten probeerden zoveel mogelijk neutraal
te blijven om geen abonnees te verliezen. Zelfs
pro-Duitse kranten als de NRC plaatsten af en toe
anti-Duitse artikelen om de anti-Duitse lezerskring
tevreden te stellen.
Alleen De Telegraafwas openlijk anti-Duits. Volgens het
Duitse rapport zou de Nederlandse burger het als
'Schandblatt' beschouwen, maar las het toch gretig,
omdat het zo goedkoop was en zoveel sensatie bevatte.
Voor een echte hetze vanuit De Telegraaf was men niet
bang. De regering zou wel ingrijpen als het gevaar te
groot zou worden.
Boeken als 'Möwe' (er was niet alleen een film, maar ook
een boek over het schip gemaakt) werden goed ontvangen,
omdat de vijand daarin niet openlijk werd beledigd:
|
'Es macht auf den Holländer viel mehr Eindruck, wenn das
Urteil über eine verwerfliche Handlungswiese ihm nicht
aufgedrängt, sondern nur die Tatsache berichtet, das
Urteil darüber ihm aber überlassen wird.' |
De Nederlander werd geacht niet voor sentimentaliteit te
vallen, dus dat was geen middel om hem over te halen.
|
'Van Stimmungen und Gefühlen lässt er sich nicht
fortreissen. Im englischen Somme-Film [The Battle of the
Somme] erschien ganz aus dem Rahmen heraus plötzlich ein
Bild, das einen englischen Soldaten darstellte, der
einem deutschen Gefangenen eine Zigarette reichte.
Dieses Bild wurde einfach ausgelacht. Das ist "gemacht",
hiess es.' |
De Nederlander was veel gevoeliger voor Duitse muziek,
was de conclusie.
Duitse
'overname': Ufa krijgt groot aandeel in bioscoopwereld
Na deze dienstreizen kwam weliswaar geen stroom
propagandafilms richting Nederland op gang, wel werden
de Duitse speelfilms steeds belangrijker binnen het
filmaanbod op de Nederlandse bioscoopschermen. De Duitse
filmwereld wilde zich blijvend verzekeren van die afzet
en zag waarschijnlijk de invasie van de Amerikaanse film
al aankomen.
Daarom veroverde de Ufa in de jaren 1917-1919 een groot
aandeel in de Nederlandse bioscoopwereld, eerst in
filmverhuur en vervolgens in bioscoopexploitatie.
Verliep tot 1917 de verhuur van Duitse film
hoofdzakelijk via Gildemeijer, in dat jaar werd de
verhuur van Duitse film via de aan de Ufa gelieerde
firma NV Nordisk nagenoeg gemonopoliseerd.
Vanaf 1918 zette de Ufa ook de aanval in wat betreft
bioscoopexploitatie. Ten dele gebeurde dit via
Nederlandse contacten, zodat de relatie niet altijd bij
de buitenwereld bekend was. In de archieven van de Ufa
in het Bundesarchiv te Koblenz komt deze relatie echter
wel aan het licht. De Duitse overname vond via een voor
dit doel opgerichte dekmantelorganisatie voor de Ufa in
Nederland plaats, de NV Neerlandia.
Neerlandia was op 10 september 1918 opgericht.
Voorzitter was Zadok van den Bergh, maar de meest
actieve man in de organisatie was de advocaat Maurits
Stibbe. Neerlandia was ook eigenaar van een pand aan
Singel 214 in Amsterdam, dat in 1919 gekocht was en
verhuurd werd aan de NV Nordisk Films, de Duitse
verhuurmaatschappij. Neerlandia, NV Nordisk en Ufa
stonden in elkaars verlengde.34)
Op 16 oktober 1918 werd de exploitatiemaatschappij NV
Middenstad van Jean Desmet, David Hamburger en Elias de
Hoop overgenomen door een associatie, genaamd Olympia.
Voor 625.000 gulden nam Olympia alle aandelen van
Middenstad over, betaalde zo tevens voor de bestaande
klantenkring en werd eigenaar van het Amsterdamse
luxetheater Cinema Palace en het gelijknamige
filmverhuurbedrijf.
Middenstad was verplicht om twintig procent van zijn
eigen aanbod van de NV Nordisk Films af te nemen, maar
omdat Middenstad zelf ook als distributeur optrad via de
verhuurmaatschappij Cinema Palace, was men niet
verplicht om alle films die in de eigen bioscoop draaide
ook aan de klanten aan te bieden. Eén van de
aandeelhouders van Olympia was de eerder genoemde
Stibbe, die voor Neerlandia 21 van de 100 aandelen in
handen kreeg. Zodoende werd een vijfde van Middenstad
dus indirect bezit van de Ufa.
Maar de Ufa was niet tevreden met de Union-bioscoop
omdat die te klein zou zijn en evenmin met
minderheidsbelangen in bioscoop ondernemingen als
Olympia/Cinema Palace.
Op 17 oktober 1919 werd de Union-bioscoop via NV
Neerlandia door Nordisk Amsterdam terugverkocht aan de
Bioscoopmaatschappij Union. Met de opbrengst van de
verkoop werd in dezelfde maand het in de Amsterdamse
Jordaan gelegen Edison Theater voor de Ufa gekocht van
Willem Haaxman en Eduard van Coevorden.
De bioscoop zou uitgebouwd worden tot een zaal voor zo'n
360 personen, maar zorgde niet voor enorme inkomsten. De
filmhuuropbrengst van Edison was nog geen tien procent
van die van Union.35)
De Ufa en Neerlandia pakten de zaken daarna groter aan
en kregen in Rotterdam en Amsterdam twee grote bioscopen
in handen, Luxor en het Rembrandt Theater.36)
In Rotterdam werd eind december 1917 het Luxor Theater
geopend, een forse bioscoop met zo'n 1.000 zitplaatsen.
Vanwege zijn omvang en zijn locatie in een opkomend
gebied vlakbij de Coolsingel trok hij de aandacht van de
Duitsers.
De beheersmaatschappij verkocht bij overeenkomsten van
18 oktober 1918 en 8 maart 1919 alle aandelen van de
bioscoop aan Neerlandia via Stibbe37)
Ook in Amsterdam kreeg Neerlandia een grote bioscoop in
handen. Het Rembrandt Theater aan het Rembrandtplein
werd vanaf 1 mei 1919 gehuurd van de Amsterdamse
Exploitatie Maatschappij.
Het gebouw werd daarna ingrijpend verbouwd en was vanaf
14 september 1919 weer in bedrijf. Net als Luxor was dit
een enorme bioscoop met zo'n 1.200 zitplaatsen en een
orkest van elf personen plus dirigent en concertmeester.
Tot aan de opening van Tuschinski's bioscoop aan de
Reguliersbreestraat in 1921 was het Rembrandt Theater de
grootste bioscoop van de stad. Het werd dé bioscoop voor
de Duitse film in Amsterdam, zoals het Tuschinski
Theater dat werd voor de Amerikaanse film.
Had men vóór de oorlog enkel de Union-bioscoop in
Amsterdam als voorpost van de Duitse filmindustrie
gehad, vanaf het einde van de oorlog bezat de Ufa in
Amsterdam en in Rotterdam twee van de grootste
bioscopen, naast enkele kleinere.
Daarnaast werd via nieuwe distributiemaatschappijen als
NV Nordisk en Nebima de Duitse film nog grootschaliger
dan voorheen in Nederland afgezet. Desondanks was na de
Eerste Wereldoorlog de dominantie van de Amerikaanse
film op het Nederlandse bioscoop scherm een gegeven.
Epiloog
De Duitse dienstreizen naar Nederland vertaalden zich
niet onmiddellijk in export van propagandafilms naar
Nederland. Daarvoor was de Bufa te armlastig en te
weinig daadkrachtig en was de Duitse situatie te roerig.
Wel werden na de oorlog verschillende van Kiliani's
voorstellen opgevolgd, zowel in Duitsland als in
Scandinavië. De vraag naar grote historische en
artistiek verbeelde films werd onmiddellijk beantwoord
door de Ufa via Ernst Lubitsch historische
spektakelfilms Madame Dubarry en Anna Boleyn. De
naoorlogse Zweedse film leunde sterk op natuurlijke
decors en historische verhalen. De Wagneriaanse
voorliefde van Kiliani werd gesynthetiseerd in Fritz
Langs tweedelige epos Die Nibelungen (1924).
Kiliani kreeg gelijk: Die Nibelungen werd in Nederland
zelfs door prins Hendrik en prinses Juliana bekeken,
filmcritici als Leo Jordaan waren lyrisch en in 1926,
twee jaar na het uitkomen van de film in Nederland, werd
Die Nibelungen door de Nederlandse lezers van het
filmblad De Rolprent uitgekozen tot de meest klassieke
film.38)
Waar de Bufa faalde, slaagde de Ufa, namelijk het voor
zich winnen van de Nederlandse opinie. Een ontwikkeling
die al kort voor de Eerste Wereldoorlog was ingezet,
werd tijdens die oorlog en door toedoen van die oorlog
geïntensiveerd. Tot aan het uitbreken van de Tweede
Wereldoorlog was de Duitse film razend populair in
Nederland.
Over de
auteur
Dr. Ivo Blom promoveerde in 2000 aan de Universiteit van
Amsterdam op ‘Pionierswerk. Jean Desmet en de vroege
Nederlandse film handel en bioscoopexploitatie
(1907-1916)’. Hij is werkzaam als docent film- en
televisiewetenschap bij de Universiteit van Amsterdam,
de Vrije Universiteit en de Universiteit van Utrecht.
Ivo Blom is auteur van veel artikelen over de vroege
film.
Noten
[1] Dit artikel is voor een
belangrijk deel gebaseerd op mijn proefschrift
'Pionierswerk. Jean Desmet en de vroege Nederlandse
filmhandel en bioscoopexploitatie, 1907-1916',
Universiteit van Amsterdam, 2000. De handelseditie van
dit proefschrift verscheen in bij Amsterdam University
Press.
[2] De Kunst, 20 juli 1914.
[3] Deniz Göktürk, 'Market
globalization and import regulation in Germany' in:
Dibbets, Hogenkamp (1995) 193-195; Herbert Birett,
Sabine Lenk, 'Die Behandlung ausländischer
Filmgesellschaften während des Ersten Weltkriegs' in:
Michael Schaudig ed., Positionen deutscher
Filmgeschichte. 100 Jahre Kinematographie: Strukturen,
Diskurse, Kontexte (München, Diskurs Film 1996) 61-74.
[4] The Bioscope, 9 maart
1916, 1075-1083.
[5] Kristin Thompson,
Exporting Entertainment. America in the World Film
Market (London, BFl, 1985) 68.
[6] The Bioscope 493, 23 maart
1916, 1233-1234. Zie ook: Thompson (1985) 67.
[7] P. Körner, 'Film und
Kinematographie in Holland' in: Der Kinematograph 500,26
juli 1916.
[8] Körner, 'Film und
Kinematographie'.
[9] Van de Amerikaanse serials
met Pearl White is alleen bekend dat de serial De
Avonturen van Elaine (The Exploits of Elaine, Pathé
1914-1915) eind 1916 door het Amsterdamse Pathé-kantoor
werd uitgebracht. Zie hiervoor: De Bioscoop-Courant, 10
november 1916.
[10] De Bioscoop-Courant, 13
oktober 1916.
[11] Ibidem.
[12] Desmet-archief (DA),
C249 'Messter Film! Autor Film', Messter aan Desmet, 13
oktober 1914. Eiko had al in het voorjaar van 1914
Desmet de Eiko-Woche aangeboden. In augustus 1914
herhaalden ze hun aanbod en prezen hun eigen opnames van
het oorlogsfront. DA, C242 'Eiko Film, Berlijn'.
[13] Laurent Veray, Les Films
d'actualité français de la Grande Guerre (Parijs,
S.I.R.PA./ A.P.R.H.c., 1995) 222.
[14] DA, voorlopig nr. 044 en
045 'Bioscoopmateriaal Parisien', en DA, C283 'P.A.
Nöggerath, Amsterdam', P.A. Nöggerath aan Desmet, 16
januari 1916.
[15] In de Desmet-collectie
bevindt zich nog een negental exemplaren van deze
compilatiejournaals, overwegend onder de titel Laatste
Bioscoop Wereldberichten. Tussentitels en
inhoudsbeschrijvingen van deze serie bevinden zich in
DA, C364.
[16] De Bioscoop-Courant, 12
februari 1915.
[17] Körner, 'Film und
Kinematographie'.
[18] Voor de oorlogsjournaals
in de Pathé-bioscoop, zie onder meer; 'Kinematografie.
Oorlogs-Journaal', De Kunst, 548, 24 juli 1915.
[19] Public Record
Office, Londen, INF 4/4A.
[20] Public Record Office,
Londen, FO 759.
[21] Public Record Office,
Londen, FO759, Consular Correspondence Register
3,1916-1917,13 september, 25 september en 10 oktober
1916.
[22] Public Record Office,
Londen, FO759, Consular Correspondence Register
3,1916-1917,2 en 31 oktober 1916, 2, 4,15,17,21,24 en 27
november 1916.
[23] Volgens het
correspondentieregister van het Rotterdams consulaat
probeerde P.R. van Duinen tevergeefs kopieën van The
Battle of Ancre And the Advance of the Tanks- ook
aangeduid als Tankfilm - te krijgen. Public Record
Office, Londen, FO759, Consular Correspondence Register
3,1916-1917,2,8 en 14 februari 1917.
[24] Zie voor Hamburgers
aanschaf van de Tankfilm; Public Record Office, Londen,
FO759, Consular Correspondence Register 3, 1916-1917,
10, 13, 15, 17,22, 15 en 26 januari 1917, 10, 13, 14, 17
en 19 februari 1917, 2, 5, 6, 7, 8, 9, 15, 16 en 21
maart 1917.
[25] De Bioscoop-Courant, 29
september 1916.
[26] De Bioscoop-Courant, 6
oktober 1916.
[27] Public Record Office,
Londen, INF 4/ lB, John Buchan (Foreign Office,
Department of Information) aan Carson, 2 december 1917.
[28] Körner, 'Film und
Kinematographie'.
[29] Jeanpaul Goergen, 'Neue
Filmen haben wir nicht erhalten. Die deutsche
Filmpropaganda 1917-1918 in Dänemark' in; Manfred Behn
ed., Schwarzer Traum und Weisse Sklavin.
Deutsch-dänische Filmbeziehungen 1910-1930 (München,
edition text & kritik 1994) 30-40.
[30] Bundesarchiv Potsdam,
Auswärtigen Amt, brief van Den Haag aan Bild- und
Film-Amt, 27 juli 1917.
[31] Bundesarchiv Potsdam,
Auswärtiges Amt, brief van het Haagse gezantschap aan
het Bild & Film Amt, 17 oktober 1917.
[32] Bundesarchiv Potsdam,
Auswärtiges Amt, Film-Propaganda (Holländische
Dienstreise) 25 juni [1918].
[33] Bundesarchiv
Potsdam, Auswärtiges Amt, rapport over Nederland, 1918?,
79-85.
[34] Neerlandia ging 1
oktober 1932 op in de Ufa Maatschappij voor Film- en
Bioscoopbedrijf NV, die een jaar later in het
Handelsregister werd ingeschreven. liquidator van
Neerlandia was filmdistributeur Charles van Biene, die
eerst voor de verhuurmaatschappij Nebima en toen het
Nederlandse Ufa-kantoor Nebima overnam, voor Ufa werkte.
[35] Union was
verplicht tot oktober 1921 jaarlijks 80.000 meter film
van de Amsterdamse Nordisk af te nemen voor een prijs
van 30 à 40 cent per meter. Vanaf oktober 1919 bracht
Union Ufa maandelijks gemiddeld 4.000 gulden aan
filmhuur binnen. Union had daarom ook het recht van
eerste opvoering naast het Rembrandt Theater.
[36] Bundesarchiv Koblenz,
109 I, 478, 1-8. In een rapport van 1920 wordt de
'aanval' op Rotterdam beschreven.
[37] Een gelijksoortige actie
in Den Haag mislukte aanvankelijk. In januari 1918 werd
van dezelfde beheersmaatschappij die Luxor voorheen
beheerde een stuk grond aan het Spui in Den Haag gekocht
om daar een nieuwe bioscoop te bouwen, maar vanwege
tegenwerking van de stad zelf vlotte het daar niet zo.
Bovendien werd aan de overkant van het Spui al een groot
bioscooptheater neergezet; het Asta Theater (1921). Dit
werd de grootste bioscoop van Den Haag. Asta werd
uiteindelijk voor de helft bezit van Ufa, zodat die in
de grootste drie steden in Nederland een toonaangevende
bioscoop van ruime omvang in handen had.
[38] Ansje van Beusekom,
'Film als kunst. Reacties op een nieuw medium in
Nederland, 1895-1940', proefschrift Vrije Universiteit
Amsterdam 1998, 136, 157, 168. |