Inleiding
Tussen de Franse plaatsen Cambrai en de Saint-Quentin loopt
de Route Nationale N44. Deze weg volgt in grote lijnen de
voormalige Hindenburg-linie. Rond de N44 slingert het Canal
de Saint-Quentin dat bij Riqueval door een lange tunnel
loopt. Hier vond op zondag 29 september 1918 eindelijk de
doorbraak van de onneembaar geachte Hindenburg-linie plaats
door de inzet van Amerikaanse, Australische en Britse
troepen behorend tot het Vierde Britse Leger. Het is een
historische plaats die echter weinig bezoekers trekt. En 29
september 1918 is een historische datum omdat op die dag het
einde van de Eerste Wereldoorlog werd ingeluid.
De Hindenburg-linie
Na de bloedige gevechten aan de Somme in 1916, waarbij niet
alleen de Britten en Fransen maar ook de Duitsers gevoelige
verliezen leden, besloot de Duitse legerleiding onder
leiding van veldmaarschalk Paul von Hindenburg en generaal
Erich Ludendorff het Duitse front te bekorten door zich
ongeveer 30 km terug te trekken op een versterkte positie.
Sinds september 1916 hadden de Duitsers aan die verdediging
gewerkt en in maart 1917 begon de terugtocht. Het
prijsgegeven gebied, waar vooral de Britten zo hevig om
gevochten hadden in 1916, werd verwoest volgens de tactiek
van de ‘verschroeide aarde’.
De nieuwe verdedigingspositie, door de geallieerden de
Hindenburg-linie genoemd, bestond feitelijk uit meerdere
linies met verschillende Duitse namen. Het gedeelte tussen
Arras via Cambrai naar Saint-Quentin werd de Siegfried
Stellung gedoopt.
|
Duitse overzichtskaart van de Hindenburglinie
(Klik op de
plattegrond of
hier
voor een grote kaart) |
Het was een formidabele linie bestaande
uit betonnen bunkers, zogenoemde pill-boxes,
mitrailleurposten en drie loopgraven voorzien van gordels
van prikkeldraad. De breedte bedroeg zo’n 6-8 km. Daarbij
was een doctrine van de verdediging in de diepte ontwikkeld,
bestaande uit het opvangen van een aanval in de eerste twee
linies gevolgd door een tegenaanval door troepen die achter
de tweede linie gepositioneerd werden.
|
Luchtfoto van een
deel van de Hindenburglinie bij Cambrai. Voor de
loopgraven
bevonden zich drie rijen prikkeldraad, op de foto
zichtbaar als zwarte banden
(Klik op de foto
voor een vergroting) |
De Britten deden een eerste poging om de Hindenburglinie
aan te vallen in april 1917 tijdens het gezamenlijke
geallieerde voorjaarsoffensief. De Fransen lanceerden hun
beruchte offensief aan de Chemin des Dames en de Britten
vielen ten oosten van Arras aan. Wegens het mislukken van
het Franse offensief blies de Britse opperbevelhebber
veldmaarschalk Douglas Haig het Britse aandeel vervolgens
af, om zijn aandacht weer op Ieper te richten met als
resultaat de slag om Passendale.
Op 20 november 1917 werd een tweede Brits offensief tegen de
Hindenburg-linie gestart in de richting van Cambrai waarbij
succesvol gebruik werd gemaakt van tanks. Deze trokken de
prikkeldraadversperringen omver en overbrugden de loopgraven
met bundels rijshout. De Hindenburg-linie werd doorbroken,
maar helaas voor de Britten werden ze door een succesvolle
Duitse tegenaanval snel weer teruggedreven. De Duitse
doctrine van de verdediging in de diepte bleek te werken.
Tijdens de Duitse offensieven in de periode van maart tot
juli 1918 werden de geallieerden teruggedrongen richting
Amiens en de Hindenburg-linie tussen Cambrai en
Saint-Quentin kwam meer dan 50 km achter het front te
liggen. Maar vanaf augustus 1918 werden de Duitsers weer
teruggedrongen naar hun uitgangspositie van 21 maart 1918
toen de Kaiserschlacht losbarstte. Begin september konden
ze zich weer achter de Hindenburg-linie verschuilen voor wat
later het ‘geallieerde eindoffensief’ werd genoemd.
Vandaag de dag is er weinig meer over van de fameuze
Hindenburg-linie. De loopgraven en de
prikkeldraadversperringen zijn uiteraard verdwenen. Er
resten slechts hier en daar enkele ruïnes van bunkers, die
geleidelijk worden opgeruimd, of min of meer in de natuur
verdwijnen.
Zo waren er in het dorp Noyelles-sur-Escault, ten zuiden van
Cambrai aan het Canal de Saint-Quentin, in de toegangsweg
naar het dorp tot 1995 nog 26 bunkers te zien die gebruikt
werden als munitieopslagplaatsen door de Duitsers. Daarvan
resteren er nu slechts vier.
Het kanaal zelf en de kanaaltunnel bij Riqueval, die beide
waren opgenomen in de verdedigingswerken, zijn feitelijk het
belangrijkste wat er resteert van de Hindenburg-linie tussen
Cambrai en Saint-Quentin.
In tegenstelling tot de topdrie van het de voormalige
oorlogsgebieden – Ieper, de Somme en Verdun – is er
nauwelijks slagveldtoerisme in deze streek. Er is dan ook
weinig animo om een deel van de Hindenburg-linie te
reconstrueren.
De resterende bunkers liggen vaak verscholen in afgezette
weilanden, langs wegen waarlangs men zijn auto niet kan
parkeren of op terreinen waar men het gevaar loopt door een
blaffende hond te worden opgewacht.
In dit deel van het westelijk front is wel hevig gevochten,
maar hebben zich geen maandenlang durende slachtpartijen
afgespeeld. Daardoor ontbreekt de dramatiek van de
veldslagen bij Verdun en de Somme uit 1916 en rond Ieper uit
1917.
|
Een voormalige
bunker van de Hindenburg-linie langs de N44
in de buurt van Bonavis ten zuiden van Cambrai |
Wat in 1916 en 1917 na verbitterde strijd niet lukte werd in
september 1918 eigenlijk relatief gemakkelijk verwezenlijkt
door de geallieerden. Zes weken na de doorbraak van de
Hindenburg-linie was de oorlog afgelopen. Daarom is de
Hindenburg-linie een historische plaats die meer bezoek zou
rechtvaardigen.
Het blijft vreemd dat aan de laatste fase van de Eerste
Wereldoorlog zo weinig aandacht wordt besteed. Er zijn
boeken vol geschreven over de Britse nederlaag en terugtocht
bij Mons op 23 augustus 1914, dat is zelfs verworden tot een
heroïsch gevecht, maar relatief weinig over de Britse
overwinning op 29 september 1918 bij het Canal de
Saint-Quentin. De Britse militairhistoricus Hew Strachan
noemde het oversteken van het kanaal zelfs het grootste
wapenfeit van de oorlog.1)
De geallieerde aanval op 29 september 1918
Eind september 1918 voerden de geallieerden langs het gehele
westelijk front een serie gecoördineerde aanvallen uit.
Vanaf Vlaanderen tot het Maasdal in oostelijk Frankrijk
werden de Duitse linies bestookt door de Belgen, Britten,
Fransen en Amerikanen. De Britten van de opperbevelhebber
Douglas Haig vielen aan in het midden van het westelijk
front met drie legers. Het Britse Eerste en Derde Leger
lanceerden aanvallen op het Canal du Nord ten westen van
Cambrai.
De aanval op het zuidelijker gelegen Canal de
Saint-Quentin werd uitgevoerd door het Vierde Britse Leger
onder leiding van de ervaren generaal Henry Rawlinson. Aan
zijn leger waren twee Amerikaanse divisies toegevoegd, die
uit ongeveer tweemaal zoveel manschappen bestonden als de
Britse divisies. Het ontbrak ze echter wel aan
frontervaring.
|
Kaart met
de geallieerde offensieven van eind 1918, met in de
uitsnede de Britse operaties
(Klik op de
plattegrond of
hier
voor een grote kaart) |
Vanaf 25 september 1918 werd geprobeerd met 1600 kanonnen de
frontale verdedigingswerken bij het Canal de Saint-Quentin
stelselmatig in puin te schieten. Het artilleriebombardement
was enorm. In de laatste 24 uur werden bijna een miljoen
granaten op de Duitse stellingen afgeschoten. Op 26
september 1918 werden zelfs voor het eerst door de Britten
granaten met mosterdgas afgeschoten om de Duitse verdedigers
het leven zo moeilijk mogelijk te maken. Vijftien maanden na
de Duitsers hadden de geallieerden eindelijk ook de
beschikking over dit oorlogsgas gekregen.
Bij het aanbreken van de dag op 29 september, om 5.50 uur,
vielen vijf divisies aan op een ongeveer 25 km breed front
tussen Bony en de Bellenglise (zie de detailkaart van de
Hindenburg-linie).
Aan de linkerkant de Amerikaanse 27ste
Divisie, in het centrum de Amerikaanse 30ste Divisie en op
rechts de Britse 46ste Divisie. Het Australische korps van
het Vierde Leger, onder leiding van generaal John Monash,
zou na de doorbraak over de Amerikaanse divisies heen
springen. Twee andere Britse divisies vormden de flanken van
de aanval.
Verwacht werd dat de Amerikanen door hun grote
numerieke sterkte de beste kans zouden hebben door te breken
op het terrein boven de bijna zes km lange tunnel waar het
kanaal doorheen liep. De Britten zouden tenslotte het kanaal
met zijn steile hellingen moeten oversteken. Het liep echter
anders.
De aanval begon met een ongekende artilleriebarrage. Een
ooggetuigenverslag van een kapitein uit de 46ste Divisie
spreekt van:
|
Artillery of all kinds was literally massed behind
Ascension Ridge, and everywhere activity was shown.
Guns seemed to have taken up positions where they
could, irrespective of the calibre of their
neighbours ... At 6 am hell was let loose - a hell
such as I have never experienced before. It seemed
as though all the artillery in the BEF was firing at
once and the noise was really deafening.2)
|
De commandant van de Amerikaanse 27ste Divisie dacht dat
zijn divisie de versterkte Duitse posten op 27 september
1918 had uitgeschakeld, met als gevolg dat het dekkingsvuur
van de artillerie tijdens de aanval op 29 september verder
weg van de aanvallende infanterie werd gelegd. Prompt liep
de aanval dan ook vast op het vernietigende vuur van Duitse
mitrailleurschutters.
De verliezen waren aanzienlijk. Zo verloor het 107ste
infanterieregiment 995 man, de zwaarste verliezen van een
Amerikaanse eenheid op een dag tijdens de oorlog. Bovendien
werd een groot deel van de, aan de divisie toegevoegde,
tanks uitgeschakeld. Pas tegen de avond werden de
mitrailleurposten door de tanks opgeruimd zodat de
infanterie kon oprukken.
Meer naar het zuiden verging het de 30ste Amerikaanse
Divisie, in wat hun vuurdoop was, voorspoediger. Gesteund
door tanks waren ze in enkele uren over de lange
kanaaltunnel heen en rukten snel de Siegfried Stellung
binnen. Overmoedig geworden hielden ze er geen rekening mee
dat de Duitsers zich in de kanaaltunnel en in bunkers
verscholen hadden. Deze vielen hen in de rug aan en hielden
bovendien de Australiërs tegen die de aanval van de
Amerikanen zouden moeten continueren.
Artilleriesteun kon niet geboden worden in een dergelijke
onoverzichtelijke situatie. De Britse 46ste Divisie redde de
zaak. Dit was een ervaren Britse divisie die al sinds maart
1915 aan het Westelijk Front vocht en de learning curve
had doorlopen van het loopgravengevecht.
De Britten hadden op papier de moeilijkste taak gekregen,
namelijk het circa 10 meter brede kanaal oversteken, en
verwachtten daarbij veel verliezen te lijden. De natuur
hielp echter een handje omdat er ’s morgens vroeg een dichte
mist hing in het diepgelegen kanaal. Gevoegd bij de rook van
de artilleriebeschieting resulteerde dat erin dat het zicht
praktisch nihil was. De 137ste Brigade moest de spits
afbijten.
De troepen waren voorzien van zwemvesten en de genisten van
de Royal Engineers hadden voor pontons en vlotten gezorgd.
Degenen die konden zwemmen, staken ongemerkt het kanaal over
en vormden een bruggenhoofd voor de rest van de 137ste
Brigade die per vlot overstak.
De stenen brug over het kanaal was ondermijnd maar de
Duitsers konden uitgeschakeld worden voordat ze de brug
lieten springen. De aanval kon vrij snel gevolgd worden met
een penetratie in het dieper gelegen complex van loopgraven,
schuilplaatsen en prikkeldraadgordels van de
Hindenburg-linie.
Deze diepe Britse penetratie betekende een steun voor de
Amerikanen en Australiërs op hun linkervleugel. Het op de
Duitsers veroverde gebied werd door meer reserves naar voren
te sturen verbreed zodat de posten konden worden opgeruimd
die de Australiërs ophielden.
|
Britse troepen
van de 46ste Divisie bij het Canal de Saint-Quentin.
Over het kanaal liggen aangelegde
voetgangersbruggetjes
|
De gevechten verliepen voorspoedig voor de geallieerden en
tegen de avond was er een diep gat in de Duitse linies. Er
waren ruim 5.000 Duitsers gevangen genomen. De onneembaar
geachte Hindenburg-linie was doorbroken. In de dagen daarna
werd het gat uitgebouwd en op 3 oktober was ook de laatste
loopgravengordel veroverd.
Felicitaties stroomden binnen bij de 46ste Divisie waaronder
die van Douglas Haig:
|
The
brilliant achievement of the 46th Division in
forcing the passage of the St Quentin Canal and
mastering the defences of a large section of the
famous Hindenburg Line is worthy of the highest
credit.3)
|
De gevolgen van
de aanval op 29 september 1918
De Duitse publicist Sebastian Haffner noemde 29 september
1918 een van de belangrijkste data uit de Duitse
geschiedenis. Wat er op die dag allemaal besproken is valt
niet meer precies te reconstrueren, maar zoals achteraf
bleek, vormde het beslotende wel de opmaak tot de
wapenstilstand op 11 november 1918. Centraal daarbij was
generaal Ludendorff, Duitslands sterke militaire man.
Op de avond van 28 september 1918 kreeg Ludendorff een
zenuwinzinking op het Duitse hoofdkwartier in Spa. De
beschrijvingen van dit voorval variëren van een paranoïde
razernij in zijn kamer tegen de Rijksdag, de keizer, de
marine en het thuisfront tot het vallen op de grond met
schuim op de mond. Hoe dan ook, Ludendorff zag het voor het
eerst van de oorlog niet meer zitten dat Duitsland de
oorlog ging winnen.
Na een bespreking met Hindenburg werd op 29 september
besloten een wapenstilstand aan te vragen in de hoop het
Duitse leger te reorganiseren in een nieuwe defensieve
positie achter de Maas. Dit zou het bestaan van het leger
kunnen redden, maar het was de eer van het leger te na om
dit verzoek aan de geallieerden te doen. Een Duitse
regering, geleid door de door Ludendorff verachte burgers,
moest dat maar doen.
Niet de Duitse legerleiding was immers verantwoordelijk voor
de nederlagen op het slagveld, maar het verlies was te
wijten aan de burgers. Hier ontstond een tweespalt tussen
het Duitse leger en de politiek in wat na de oorlog zou
uitgroeien tot de mythe van de dolkstoot in de rug van de
militairen.
De mededeling van het opperbevel dat de oorlog niet meer
gewonnen kon worden veroorzaakte een schokgolf in Duitsland.
Voor het eerst werd duidelijk hoe de zaak er werkelijk
bijstond. Enkele weken daarvan had Hindenburg nog verklaard:
Wir haben im Osten den Frieden erzwungen und sind stark
genug, es auch im Westen zu tun, trotz der Amerikaner. Aber
stark und einig müssen wir sein!4)
Het Duitse volk verloor het vertrouwen in zijn militaire
leiders en in de goede afloop van de oorlog. Hans Andriessen
noemt deze ‘nederlaagverklaring’ op 29 september de
feitelijke dolkstoot in de rug maar dan in de rug van de
Duitse bevolking. Het speelde ook in de kaart van de
extreem-linkse partijen die een revolutie zoals in Rusland
op gang wilden brengen. Kortom, zo eensgezind als Duitsland
in augustus 1914 aan de oorlog was begonnen, zo verdeeld en
gedesillusioneerd was het in de laatste maand van de oorlog.
De liberale prins Max von Baden werd bereid gevonden
rijkskanselier te worden van een nieuw Duits kabinet
gestoeld op een meerderheid in de Rijksdag inclusief de
socialisten. Duitsland werd op 4 oktober 1918 op slag een
parlementaire democratie. Het verzoek tot een wapenstilstand
werd tevens op 4 oktober gericht tot de Amerikaanse
president Woodrow Wilson op basis van zijn veertien
puntenplan van januari 1918.
De Duitsers hadden echter ‘met de ogen geknipperd’ in het
tweegevecht en de eisen van de geallieerden werden in de
loop van oktober alleen maar opgeschroefd. De zaak raakte in
een stroomversnelling en Ludendorffs rol was uitgespeeld. Op
eigen verzoek werd hij op 26 oktober 1918 ontslagen door
keizer Wilhelm II.
Het Duitse leger vocht na 29 september 1918 nog zes weken
door en week steeds verder terug richting Duitsland. Het
leger werd niet daadwerkelijk op het slagveld verslagen.
Anders dan in de laatste fase van de Tweede Wereldoorlog
vocht het niet door tot het bittere einde. De vraag is of
dat er wat toe deed. Beide wereldoorlogen werden niet meer
beslecht in een beslissende veldslag zoals legers die
voerden bij Waterloo in 1815 of zelfs nog in de Frans-Duitse
oorlog in 1870. De wereldoorlogen waren een aaneenschakeling
van veldslagen zoals die bij de doorbraak van de
Hindenburg-linie. Tijdens die gevechten verloor het Duitse
leger de oorlog.
Het Duitse leger stond bovendien niet los van de Duitse
bevolking. De oorlog werd in zijn totaliteit gevoerd en
zonder ondersteuning van de Duitse industrie en logistiek
bestond het leger alleen maar uit marcherende soldaten die
slechts nog maar een richting opkonden namelijk België en
Frankrijk uit.
De dagelijkse vraag naar granaten en andere benodigdheden
voor de strijdende miljoenenlegers was onvoorstelbaar. Geen
munitie - geen oorlog. Daar kwam nog bij dat het moreel van
de Duitsers was gebroken. Alle opofferingen en alle geleden
ontberingen waren voor niets geweest. Anders dan tijdens de
Tweede Wereldoorlog waren er geen organisaties als de
Gestapo en SS om door middel van het uitoefenen van terreur
de Duitse burgers en soldaten te dwingen door te gaan. In
tegendeel door toedoen van Ludendorff was er sinds 29
september 1918 een regering die naar het einde van de oorlog
streefde.
De Duitse instorting kwam echter compleet onverwachts voor
de geallieerden die al bezig waren met hun oorlogsplannen
voor 1919. Winston Churchill omschreef dat in zijn
oorlogsmemoires, in 1926 in de Telegraaf gepubliceerd, als
volgt:
|
‘Het geweldig geraamte van Duitschlands Rijksmacht, dat een
paar dagen tevoren de naties in de schaduw had gesteld,
spatte plotseling uiteen in duizend, elk-voor-zich weer
stukbrokkelende, fragmenten. (…) De trouwe legers werden aan
het front verslagen en van achter het front gedemoraliseerd.
De trotsche, efficiënte vloot sloeg aan ‘t muiten. Revolutie
barstte los in het best-gedisciplineerde en lijdzaamste
zijner staten. De Opperste Oorlogsheer vluchtte.’5)
|
Monumenten en begraafplaatsen
In het gebied rond Riqueval bevinden zich een aantal
monumenten en begraafplaatsen. Bij Bellenglise staan
monumenten voor de Australische 4de Divisie en de Britse
46ste Divisie. Het zijn de bekende obelisken die overal
langs het Westelijk Front staan ter ere van het feit dat op
een bepaalde plaats Australische of Britse divisies slag
hebben geleverd. Deze gedenktekens steken nogal sobertjes af
tegen het enigszins megalomane Amerikaanse monument dat
opgericht is ter ere van de 90.000 soldaten die in het
Britse leger vochten.
|
Toeristische
kaart van de Hindenburg-linie ten noorden van
Saint-Quentin.
De blauwe lijn geeft het kanaal weer. De zwarte
vierkanten geven de
begraafplaatsen aan. Blauw: Frans, groen:
Amerikaans, rood: Brits, zwart: Duits.
(Klik op de
plattegrond of
hier
voor een grote kaart) |
Even ten noorden van Riqueval, in de buurt van het dorp
Bellicourt, is dit monument precies bovenop de kanaaltunnel
gebouwd. De Amerikaanse adelaar ontbreekt er uiteraard niet
op. De tekst onder de gebeeldhouwde figuren luidt:
|
Erected by the United States Government in
Commemoration of those American units which served
with the British Armies in France during the World
War. |
Aan de achterzijde van het monument is een situatietekening
aangebracht die de opmars van de Amerikaanse 27ste en 30ste
Divisies in de periode van 24-30 september 1918 rond
Bellicourt weergeeft. Dat er ook nog andere troepen actief
zijn geweest bij de aanval werd maar niet ingetekend. Iedere
natie claimde de overwinning op deze plaats.
De rol van de Australiërs komt overigens slechts beperkt tot
uiting in de monumenten. Maar misschien komt daar nog
verandering in. In 1998 werd nog een plaquette onthuld aan
het gemeentehuis van Bellenglise met de tekst: Nous
n’oublions pas l’Australie.
|
Het Amerikaanse
monument bij Bellicourt langs de N44 |
Bij Maissemy ligt een groot Duits Soldatenfriedhof langs
de D33 ten westen van Bellenglise. Het is een
verzamelbegraafplaats voor 30.478 doden, waarvan 15.000 in
massagraven. Het is de op een na grootste Duitse
begraafplaats in Frankrijk met gesneuvelden uit de Eerste
Wereldoorlog. Lange rijen met vierkanten kruizen van grijze
steen en een donkere kapel verbeelden het sombere verhaal
van de Duitse verliezen in deze streek. De meeste werden
gedood tijdens de slag van de Somme in 1916 en tijdens de
voorjaaroffensieven in 1918.
Er zijn verschillende, kleinere Britse begraafplaatsen in
dit gebied, waarvan de Bellicourt British Cemetery de
grootste is. Daar zijn 869 Britten en 305 Australiërs, met
daarnaast nog enkele soldaten van andere nationaliteiten,
begraven. Er ligt een drager van het Victoria Cross,
toegekend aan luitenant-kolonel Bernard William Vann die op
31-jarige leeftijd sneuvelde op 3 oktober 1918. Hij was voor
de oorlog een predikant in de Anglicaanse kerk geweest.
Tijdens de aanval op 29 september leidde hij zijn bataljon
over het Canal de Saint-Quentin. Aan hem werd
eveneens de Franse onderscheiding Croix de Guerre toegekend. De
inscriptie op zijn grafsteen luidt: A great priest who in
his days pleased God.
Net als het Amerikaanse monument overheerst het Amerikaanse
Somme Cemetery bij Bony. Dit is een van de zes Amerikaanse
begraafplaatsen in Frankrijk met doden uit de Eerste
Wereldoorlog. Nog beter onderhouden dan de Britse
begraafplaatsen met een gladgeschoren grastapijt en witte,
marmeren kruizen in een strak gelid voor de 1.844
gevallenen.
Het is een verzamelbegraafplaats en er liggen
ook slachtoffers van eerdere Amerikaanse optredens in 1918
in het gebied tussen Amiens en Saint-Quentin zoals de inname
van Cantigny door de 1ste Amerikaanse Divisie in mei 1918.
Bij de ingang staat een kapel waarin de namen van 333
vermisten zijn gegraveerd. Aan de buitenmuren zijn reliëfs
van een Franse Renault tank, kanonnen en granaten
aangebracht. Een mengsel van oorlog en religie dat beschouwd
kan worden als een uitbeelding van de Britse predikant die
soldaat werd.
|
Kapel van de Somme
American Cemetery bij Bony |
Op de begraafplaats bij Bony liggen drie gesneuvelden aan
wie de Medal of Honor werd toegekend. In het kantoor
hangen de citaties waaronder die van Corporal Thomas E.
O’Shea van de Machine Gun Company van het 107ste regiment
van de 27ste Divisie. Dat was het regiment met de grootste
verliezen op 29 september 1918. O’Shea werd getroffen door
mitrailleurvuur toen hij met twee anderen op weg was naar
een uitgeschakelde tank waarvan de bemanning om hulp riep.
|
Graf van Corporal
Thomas E. O’Shea op de Somme American Cemetery
|
Le site de Riqueval
Een bezoek aan Riqueval zelf beslaat twee gedeelten: de
kanaaltunnel en de brug. Beide worden aangegeven door een
fors bord langs de N44. Achter het bord voor de tunnel,
aangeduid als Grand Souterrain, staat een kleine
gedenkzuil voor de 59ste en 60ste Brigades van de
Amerikaanse 30ste Divisie die op 29 september 1918 door de
Hindenburg-linie braken.
|
Bord langs de N44
bij de tunnel van Riqueval met een Amerikaanse
gedenkzuil |
De 5.670 meter lange tunnel werd in het begin van de
negentiende eeuw aangelegd op basis van een besluit van
Napoleon Bonaparte. Een inscriptie in een stenen wal bij het
kleine Musée du Touage6)
herinnert er nog aan dat de
tunnel door Napoleon op 28 april 1810 officieel geopend
werd. Het is een onderdeel van het Canal de Saint-Quentin
dat de waterwegen van de Somme en de Schelde verbindt.
Schepen worden door het kanaal getrokken door een speciaal
ontworpen kettingsleepboot (un Toueur), waarvan er een voor
het Musée du Touage tentoongesteld ligt. Het museum,
tevens Office de Tourisme, verschaft informatie over de
tunnel en de sleepboten. Gebeurde het slepen in de tijd van
Napoleon nog met paarden, sinds 1906 gaat dat met een
elektrische aandrijving.
Een pad naar beneden leidt naar de ongeveer 20 meter lager
gelegen zuidelijke toegang van de tunnel. Bovenaan het pad
staat nog de ruïne van een grote Duitse bunker. De Duitsers
hadden tijdens de Eerste Wereldoorlog de tunnel in een
uitgebreide schuilplaats veranderd met troepen die in
schepen huisden. De tunnel was voorzien van elektriciteit en
er was zelfs een ziekenboog in ondergebracht. De ingang was
beveiligd met mitrailleurs. De lucht moet er binnenin niet
al te fris zijn geweest, maar de Duitsers zaten er tenminste
veilig voor artilleriebombardementen.
|
Ingang van de
tunnel aan de zuidzijde. Het groene zeil is
afkomstig
van in 2007 uitgevoerde restauratiewerkzaamheden
|
|
Bovenstaande foto
is genomen op 2 oktober 1918 nadat de geallieerden
de tunnel op de Duitsers hadden veroverd. De gaten
in de aangebrachte
muur waren voor mitrailleurposten
|
Even ten zuiden van de tunnel ligt de
Pont de Riqueval.
Vanaf de zuidingang van tunnel is er een pad langs het
kanaal aangelegd dat naar de brug loopt. Bij de brug staat
nog een kapotte bunker en een gedenkteken van de Western
Front Association met de volgende tekst:
|
On
September 29 1918 the British 46th (North Midland)
Division attacked the powerful defences of the
“Hindenburg Line”. A Company of the 6/North
Staffordshire Regiment (137th Brigade) and a
detachment of the Royal Engineers seized the
Riqueval Farm Bridge, the last one left intact
across the St. Quentin Canal, an important feature
of the German defences. This greatly assisted the
forward flow of supports to complete the successful
storming of the “Siegfried Position”, inaugurating
the last phase of the victorious final offensive of
the Allies which ended with the Armistice on
November 11. |
Bij de brug is enkele dagen na de gevechten aldaar, op 2
oktober 1918, een van de bekendste foto’s uit de Eerste
Wereldoorlog genomen. Vanaf de beschadigde brug sprak de
Britse brigadegeneraal J.V. Campbell zijn manschappen van de
137ste Brigade toe die zich verzameld hadden op de steile
walkant van het kanaal. Sommige van hen droegen nog
zwemvesten. De brug ziet er anno 2007 nog hetzelfde uit als
op de foto uit 1918 al zijn uiteraard de beschadigingen
hersteld en staan langs de walkanten van het kanaal bomen.
|
De brug van
Riqueval op 2 oktober 1918 toen de Britse
brigade-generaal
Campbell zijn soldaten van de 137ste Brigade van de
46ste Divisie toesprak
|
Het einde van de oorlog
De doorbraak van Hindenburg-linie door de Britse 46ste
Divisie werd door de Britse pers als ‘the miracle of the
war’ beschreven. Nu kan deze omschrijving als een waan van
de dag beschouwd worden, het oversteken van het Canal de
Saint-Quentin was boven verwachting snel gelukt. Er was op
veel zwaardere tegenstand gerekend. Mogelijk was dat al een
voorbode dat de oorlog na de doorbraak van de
Hindenburg-linie eveneens boven verwachting snel zou
aflopen.
Voor de beroemde dichter Wilfred Owen liep het helaas minder
goed af nadat hij op 30 september 1918 met het Second
Manchester Regiment, behorend tot de 32ste Britse Divisie,
het kanaal bij Riqueval was overgestoken. Dit regiment was
betrokken bij de doorbraak van de laatste loopgravengordel
van de Hindenburg-linie op 1 en 2 oktober 1918.
Owens
laatste route vanaf Joncourt is op het reeds eerder getoonde Franse toeristenkaartje
rechtsboven groen ingetekend (klik
hier om de kaart nogmaals te zien). Die route wordt
omzoomd door kleine Britse begraafplaatsen illustrerend dat
de Duitsers zich al vechtend terugtrokken.
Owen zelf werd op 4 november 1918 het dodelijk slachtoffer
van het oversteken van het noordelijker gelegen Sambre-Oise
kanaal in de buurt van Le Cateau en ligt begraven op de
begraafplaats van het dorp Ors. Een week later ging de
wapenstilstand in en was de oorlog afgelopen. Owens familie
ontving op dezelfde dag het bericht van zijn overlijden.
Hier past dan ook een ander citaat uit de memoires van
Churchill over de laatste weken van de oorlog bij: ‘Zulk een
schouwspel doet de menscheid verbijsterd staan; en een
doodsklok galmde in het oor der overwinnaars, zelfs in de
ure van den triomf.’7)
©
Eric R.J. Wils – e-mail
Geraadpleegde literatuur
▬
J.H.J. Andriessen,
De mythe van 1918, De werkelijkheid over de laatste honderd
dagen van de Eerste Wereldoorlog, Soesterberg, 2004.
▬
Sebastian Haffner,
De verraden revolutie 1918-1919, Weesp, 1983.
▬
Major & Mrs Holt’s
Battlefield Guide to the Western Front-South, London, 2005.
Chapter: Breaking the Hindenburg Line: 29 September 1918, p.
321-343.
▬
Helen McPhail and
Philip Guest, Wilfred Owen, On the Trail of the Poets of the
Great War, Battleground Europe, London, 1998.
▬
Peter Oldham, The
Hindenburg Line, Battleground Europe, London, 1997.
▬
Barrie Pitt, 1918
Het laatste bedrijf, Amsterdam, 1962.
▬
Andrew Syk, The
Learning Curve: The 46th North Midland Division on the
Western Front, History Today, November 2004, Volume 54, No.
11, p. 12-19.
▬
Website
www.webmatters.net/index.shtml met informatie over
monumenten en begraafplaatsen.
Noten
[1]
Hew Strachan, De Eerste Wereldoorlog, Een geïllustreerde
geschiedenis, Amsterdam, 2004, p. 305.
[2] Geciteerd uit het artikel van Syk.
[3]
Geciteerd uit Oldham, p. 175.
[4] Geciteerd uit Brigitte Hamann, Der Erste Weltkrieg,
Wahrheit und Lüge in Bildern und Texten, München - Zürich,
2004, p. 176.
[5] Winston Churchill, Drie Jaar Wereldbrand 1916-1918, De
Telegraaf, Amsterdam, 1926, p. 92. De artikelen uit de
Telegraaf zijn een vertaling van Churchills memoires
verschenen onder de titel The World Crisis, 1911-1918.
[6] De openingstijden van het museum variëren. Van 1 april
tot 30 september is het elke dag open van 14 tot 18 uur, en
van dinsdag tot vrijdag tevens van 10 tot 13 uur.
[7]
Churchill, p. 92. |