naar homepage


Le site de Riqueval
De plaats van doorbraak van de Hindenburg-linie
in de laatste fase van de Eerste Wereldoorlog


d
oor Eric R.J. Wils

Riqueval is een historische plaats die desondanks echter weinig bezoekers trekt. Bij Riqueval wisten Amerikaanse, Australische en Britse troepen namelijk op zondag 29 september 1918 de onneembaar geachte Hindenburg-linie te doorbreken. En ook is weinig bekend dat deze zondag in 1918 een historische datum is omdat op die dag het einde van de Eerste Wereldoorlog werd ingeluid. Daarover gaat het onderstaande verhaal.

Inhoudsoverzicht

Inleiding
De Hindenburg-linie
De geallieerde aanval op 29 september 1918
De gevolgen van de aanval op 29 september 1918
Monumenten en begraafplaatsen
Le site de Riqueval
Het einde van de oorlog
Geraadpleegde literatuur
Noten

  Inleiding
Tussen de Franse plaatsen Cambrai en de Saint-Quentin loopt de Route Nationale N44. Deze weg volgt in grote lijnen de voormalige Hindenburg-linie. Rond de N44 slingert het Canal de Saint-Quentin dat bij Riqueval door een lange tunnel loopt. Hier vond op zondag 29 september 1918 eindelijk de doorbraak van de onneembaar geachte Hindenburg-linie plaats door de inzet van Amerikaanse, Australische en Britse troepen behorend tot het Vierde Britse Leger. Het is een historische plaats die echter weinig bezoekers trekt. En 29 september 1918 is een historische datum omdat op die dag het einde van de Eerste Wereldoorlog werd ingeluid.

De Hindenburg-linie
Na de bloedige gevechten aan de Somme in 1916, waarbij niet alleen de Britten en Fransen maar ook de Duitsers gevoelige verliezen leden, besloot de Duitse legerleiding onder leiding van veldmaarschalk Paul von Hindenburg en generaal Erich Ludendorff het Duitse front te bekorten door zich ongeveer 30 km terug te trekken op een versterkte positie.

Sinds september 1916 hadden de Duitsers aan die verdediging gewerkt en in maart 1917 begon de terugtocht. Het prijsgegeven gebied, waar vooral de Britten zo hevig om gevochten hadden in 1916, werd verwoest volgens de tactiek van de ‘verschroeide aarde’.

De nieuwe verdedigingspositie, door de geallieerden de Hindenburg-linie genoemd, bestond feitelijk uit meerdere linies met verschillende Duitse namen. Het gedeelte tussen Arras via Cambrai naar Saint-Quentin werd de Siegfried Stellung gedoopt.
Klik hier voor een vergroting
Duitse overzichtskaart van de Hindenburglinie
(Klik op de plattegrond of hier voor een grote kaart)

Het was een formidabele linie bestaande uit betonnen bunkers, zogenoemde pill-boxes, mitrailleurposten en drie loopgraven voorzien van gordels van prikkeldraad. De breedte bedroeg zo’n 6-8 km. Daarbij was een doctrine van de verdediging in de diepte ontwikkeld, bestaande uit het opvangen van een aanval in de eerste twee linies gevolgd door een tegenaanval door troepen die achter de tweede linie gepositioneerd werden.
 

Klik op de foto voor een vergroting

Luchtfoto van een deel van de Hindenburglinie bij Cambrai. Voor de loopgraven
bevonden zich drie rijen prikkeldraad, op de foto zichtbaar als zwarte banden
(Klik op de foto voor een vergroting)

De Britten deden een eerste poging om de Hindenburglinie aan te vallen in april 1917 tijdens het gezamenlijke geallieerde voorjaarsoffensief. De Fransen lanceerden hun beruchte offensief aan de Chemin des Dames en de Britten vielen ten oosten van Arras aan. Wegens het mislukken van het Franse offensief blies de Britse opperbevelhebber veldmaarschalk Douglas Haig het Britse aandeel vervolgens af, om zijn aandacht weer op Ieper te richten met als resultaat de slag om Passendale.

Op 20 november 1917 werd een tweede Brits offensief tegen de Hindenburg-linie gestart in de richting van Cambrai waarbij succesvol gebruik werd gemaakt van tanks. Deze trokken de prikkeldraadversperringen omver en overbrugden de loopgraven met bundels rijshout. De Hindenburg-linie werd doorbroken, maar helaas voor de Britten werden ze door een succesvolle Duitse tegenaanval snel weer teruggedreven. De Duitse doctrine van de verdediging in de diepte bleek te werken.

Tijdens de Duitse offensieven in de periode van maart tot juli 1918 werden de geallieerden teruggedrongen richting Amiens en de Hindenburg-linie tussen Cambrai en Saint-Quentin kwam meer dan 50 km achter het front te liggen. Maar vanaf augustus 1918 werden de Duitsers weer teruggedrongen naar hun uitgangspositie van 21 maart 1918 toen de Kaiserschlacht losbarstte. Begin september konden ze zich weer achter de Hindenburg-linie verschuilen voor wat later het ‘geallieerde eindoffensief’ werd genoemd.

Vandaag de dag is er weinig meer over van de fameuze Hindenburg-linie. De loopgraven en de prikkeldraadversperringen zijn uiteraard verdwenen. Er resten slechts hier en daar enkele ruïnes van bunkers, die geleidelijk worden opgeruimd, of min of meer in de natuur verdwijnen.

Zo waren er in het dorp Noyelles-sur-Escault, ten zuiden van Cambrai aan het Canal de Saint-Quentin, in de toegangsweg naar het dorp tot 1995 nog 26 bunkers te zien die gebruikt werden als munitieopslagplaatsen door de Duitsers. Daarvan resteren er nu slechts vier.

Het kanaal zelf en de kanaaltunnel bij Riqueval, die beide waren opgenomen in de verdedigingswerken, zijn feitelijk het belangrijkste wat er resteert van de Hindenburg-linie tussen Cambrai en Saint-Quentin.

In tegenstelling tot de topdrie van het de voormalige oorlogsgebieden – Ieper, de Somme en Verdun – is er nauwelijks slagveldtoerisme in deze streek. Er is dan ook weinig animo om een deel van de Hindenburg-linie te reconstrueren.

De resterende bunkers liggen vaak verscholen in afgezette weilanden, langs wegen waarlangs men zijn auto niet kan parkeren of op terreinen waar men het gevaar loopt door een blaffende hond te worden opgewacht.

In dit deel van het westelijk front is wel hevig gevochten, maar hebben zich geen maandenlang durende slachtpartijen afgespeeld. Daardoor ontbreekt de dramatiek van de veldslagen bij Verdun en de Somme uit 1916 en rond Ieper uit 1917.
 
Een voormalige bunker van de Hindenburg-linie langs de N44
in de buurt van Bonavis ten zuiden van Cambrai

Wat in 1916 en 1917 na verbitterde strijd niet lukte werd in september 1918 eigenlijk relatief gemakkelijk verwezenlijkt door de geallieerden. Zes weken na de doorbraak van de Hindenburg-linie was de oorlog afgelopen. Daarom is de Hindenburg-linie een historische plaats die meer bezoek zou rechtvaardigen.

Het blijft vreemd dat aan de laatste fase van de Eerste Wereldoorlog zo weinig aandacht wordt besteed. Er zijn boeken vol geschreven over de Britse nederlaag en terugtocht bij Mons op 23 augustus 1914, dat is zelfs verworden tot een heroïsch gevecht, maar relatief weinig over de Britse overwinning op 29 september 1918 bij het Canal de Saint-Quentin. De Britse militairhistoricus Hew Strachan noemde het oversteken van het kanaal zelfs het grootste wapenfeit van de oorlog.1)

De geallieerde aanval op 29 september 1918
Eind september 1918 voerden de geallieerden langs het gehele westelijk front een serie gecoördineerde aanvallen uit. Vanaf Vlaanderen tot het Maasdal in oostelijk Frankrijk werden de Duitse linies bestookt door de Belgen, Britten, Fransen en Amerikanen. De Britten van de opperbevelhebber Douglas Haig vielen aan in het midden van het westelijk front met drie legers. Het Britse Eerste en Derde Leger lanceerden aanvallen op het Canal du Nord ten westen van Cambrai.

De aanval op het zuidelijker gelegen Canal de Saint-Quentin werd uitgevoerd door het Vierde Britse Leger onder leiding van de ervaren generaal Henry Rawlinson. Aan zijn leger waren twee Amerikaanse divisies toegevoegd, die uit ongeveer tweemaal zoveel manschappen bestonden als de Britse divisies. Het ontbrak ze echter wel aan frontervaring.
 
Klik hier voor een vergroting
Kaart met de geallieerde offensieven van eind 1918, met in de uitsnede de Britse operaties
(Klik op de plattegrond of hier voor een grote kaart)

Vanaf 25 september 1918 werd geprobeerd met 1600 kanonnen de frontale verdedigingswerken bij het Canal de Saint-Quentin stelselmatig in puin te schieten. Het artilleriebombardement was enorm. In de laatste 24 uur werden bijna een miljoen granaten op de Duitse stellingen afgeschoten. Op 26 september 1918 werden zelfs voor het eerst door de Britten granaten met mosterdgas afgeschoten om de Duitse verdedigers het leven zo moeilijk mogelijk te maken. Vijftien maanden na de Duitsers hadden de geallieerden eindelijk ook de beschikking over dit oorlogsgas gekregen.

Bij het aanbreken van de dag op 29 september, om 5.50 uur, vielen vijf divisies aan op een ongeveer 25 km breed front tussen Bony en de Bellenglise (zie de detailkaart van de Hindenburg-linie).

Aan de linkerkant de Amerikaanse 27ste Divisie, in het centrum de Amerikaanse 30ste Divisie en op rechts de Britse 46ste Divisie. Het Australische korps van het Vierde Leger, onder leiding van generaal John Monash, zou na de doorbraak over de Amerikaanse divisies heen springen. Twee andere Britse divisies vormden de flanken van de aanval.

Verwacht werd dat de Amerikanen door hun grote numerieke sterkte de beste kans zouden hebben door te breken op het terrein boven de bijna zes km lange tunnel waar het kanaal doorheen liep. De Britten zouden tenslotte het kanaal met zijn steile hellingen moeten oversteken. Het liep echter anders.

De aanval begon met een ongekende artilleriebarrage. Een ooggetuigenverslag van een kapitein uit de 46ste Divisie spreekt van:
 
  Artillery of all kinds was literally massed behind Ascension Ridge, and everywhere activity was shown. Guns seemed to have taken up positions where they could, irrespective of the calibre of their neighbours ... At 6 am hell was let loose - a hell such as I have never experienced before. It seemed as though all the artillery in the BEF was firing at once and the noise was really deafening.2)

De commandant van de Amerikaanse 27ste Divisie dacht dat zijn divisie de versterkte Duitse posten op 27 september 1918 had uitgeschakeld, met als gevolg dat het dekkingsvuur van de artillerie tijdens de aanval op 29 september verder weg van de aanvallende infanterie werd gelegd. Prompt liep de aanval dan ook vast op het vernietigende vuur van Duitse mitrailleurschutters.

De verliezen waren aanzienlijk. Zo verloor het 107ste infanterieregiment 995 man, de zwaarste verliezen van een Amerikaanse eenheid op een dag tijdens de oorlog. Bovendien werd een groot deel van de, aan de divisie toegevoegde, tanks uitgeschakeld. Pas tegen de avond werden de mitrailleurposten door de tanks opgeruimd zodat de infanterie kon oprukken.

Meer naar het zuiden verging het de 30ste Amerikaanse Divisie, in wat hun vuurdoop was, voorspoediger. Gesteund door tanks waren ze in enkele uren over de lange kanaaltunnel heen en rukten snel de Siegfried Stellung binnen. Overmoedig geworden hielden ze er geen rekening mee dat de Duitsers zich in de kanaaltunnel en in bunkers verscholen hadden. Deze vielen hen in de rug aan en hielden bovendien de Australiërs tegen die de aanval van de Amerikanen zouden moeten continueren.

Artilleriesteun kon niet geboden worden in een dergelijke onoverzichtelijke situatie. De Britse 46ste Divisie redde de zaak. Dit was een ervaren Britse divisie die al sinds maart 1915 aan het Westelijk Front vocht en de learning curve had doorlopen van het loopgravengevecht.

De Britten hadden op papier de moeilijkste taak gekregen, namelijk het circa 10 meter brede kanaal oversteken, en verwachtten daarbij veel verliezen te lijden. De natuur hielp echter een handje omdat er ’s morgens vroeg een dichte mist hing in het diepgelegen kanaal. Gevoegd bij de rook van de artilleriebeschieting resulteerde dat erin dat het zicht praktisch nihil was. De 137ste Brigade moest de spits afbijten.

De troepen waren voorzien van zwemvesten en de genisten van de Royal Engineers hadden voor pontons en vlotten gezorgd. Degenen die konden zwemmen, staken ongemerkt het kanaal over en vormden een bruggenhoofd voor de rest van de 137ste Brigade die per vlot overstak.

De stenen brug over het kanaal was ondermijnd maar de Duitsers konden uitgeschakeld worden voordat ze de brug lieten springen. De aanval kon vrij snel gevolgd worden met een penetratie in het dieper gelegen complex van loopgraven, schuilplaatsen en prikkeldraadgordels van de Hindenburg-linie.

Deze diepe Britse penetratie betekende een steun voor de Amerikanen en Australiërs op hun linkervleugel. Het op de Duitsers veroverde gebied werd door meer reserves naar voren te sturen verbreed zodat de posten konden worden opgeruimd die de Australiërs ophielden.
 
Britse troepen van de 46ste Divisie bij het Canal de Saint-Quentin.
Over het kanaal liggen aangelegde voetgangersbruggetjes

De gevechten verliepen voorspoedig voor de geallieerden en tegen de avond was er een diep gat in de Duitse linies. Er waren ruim 5.000 Duitsers gevangen genomen. De onneembaar geachte Hindenburg-linie was doorbroken. In de dagen daarna werd het gat uitgebouwd en op 3 oktober was ook de laatste loopgravengordel veroverd. Felicitaties stroomden binnen bij de 46ste Divisie waaronder die van Douglas Haig:
 
  The brilliant achievement of the 46th Division in forcing the passage of the St Quentin Canal and mastering the defences of a large section of the famous Hindenburg Line is worthy of the highest credit.3)

De gevolgen van de aanval op 29 september 1918
De Duitse publicist Sebastian Haffner noemde 29 september 1918 een van de belangrijkste data uit de Duitse geschiedenis. Wat er op die dag allemaal besproken is valt niet meer precies te reconstrueren, maar zoals achteraf bleek, vormde het beslotende wel de opmaak tot de wapenstilstand op 11 november 1918. Centraal daarbij was generaal Ludendorff, Duitslands sterke militaire man.

Op de avond van 28 september 1918 kreeg Ludendorff een zenuwinzinking op het Duitse hoofdkwartier in Spa. De beschrijvingen van dit voorval variëren van een paranoïde razernij in zijn kamer tegen de Rijksdag, de keizer, de marine en het thuisfront tot het vallen op de grond met schuim op de mond. Hoe dan ook, Ludendorff zag het voor het eerst van de oorlog niet meer zitten dat Duitsland de oorlog ging winnen.

Na een bespreking met Hindenburg werd op 29 september besloten een wapenstilstand aan te vragen in de hoop het Duitse leger te reorganiseren in een nieuwe defensieve positie achter de Maas. Dit zou het bestaan van het leger kunnen redden, maar het was de eer van het leger te na om dit verzoek aan de geallieerden te doen. Een Duitse regering, geleid door de door Ludendorff verachte burgers, moest dat maar doen.

Niet de Duitse legerleiding was immers verantwoordelijk voor de nederlagen op het slagveld, maar het verlies was te wijten aan de burgers. Hier ontstond een tweespalt tussen het Duitse leger en de politiek in wat na de oorlog zou uitgroeien tot de mythe van de dolkstoot in de rug van de militairen.

De mededeling van het opperbevel dat de oorlog niet meer gewonnen kon worden veroorzaakte een schokgolf in Duitsland. Voor het eerst werd duidelijk hoe de zaak er werkelijk bijstond. Enkele weken daarvan had Hindenburg nog verklaard: Wir haben im Osten den Frieden erzwungen und sind stark genug, es auch im Westen zu tun, trotz der Amerikaner. Aber stark und einig müssen wir sein!4)  

Het Duitse volk verloor het vertrouwen in zijn militaire leiders en in de goede afloop van de oorlog. Hans Andriessen noemt deze ‘nederlaagverklaring’ op 29 september de feitelijke dolkstoot in de rug maar dan in de rug van de Duitse bevolking. Het speelde ook in de kaart van de extreem-linkse partijen die een revolutie zoals in Rusland op gang wilden brengen. Kortom, zo eensgezind als Duitsland in augustus 1914 aan de oorlog was begonnen, zo verdeeld en gedesillusioneerd was het in de laatste maand van de oorlog.

De liberale prins Max von Baden werd bereid gevonden rijkskanselier te worden van een nieuw Duits kabinet gestoeld op een meerderheid in de Rijksdag inclusief de socialisten. Duitsland werd op 4 oktober 1918 op slag een parlementaire democratie. Het verzoek tot een wapenstilstand werd tevens op 4 oktober gericht tot de Amerikaanse president Woodrow Wilson op basis van zijn veertien puntenplan van januari 1918.

De Duitsers hadden echter ‘met de ogen geknipperd’ in het tweegevecht en de eisen van de geallieerden werden in de loop van oktober alleen maar opgeschroefd. De zaak raakte in een stroomversnelling en Ludendorffs rol was uitgespeeld. Op eigen verzoek werd hij op 26 oktober 1918 ontslagen door keizer Wilhelm II.

Het Duitse leger vocht na 29 september 1918 nog zes weken door en week steeds verder terug richting Duitsland. Het leger werd niet daadwerkelijk op het slagveld verslagen. Anders dan in de laatste fase van de Tweede Wereldoorlog vocht het niet door tot het bittere einde. De vraag is of dat er wat toe deed. Beide wereldoorlogen werden niet meer beslecht in een beslissende veldslag zoals legers die voerden bij Waterloo in 1815 of zelfs nog in de Frans-Duitse oorlog in 1870. De wereldoorlogen waren een aaneenschakeling van veldslagen zoals die bij de doorbraak van de Hindenburg-linie. Tijdens die gevechten verloor het Duitse leger de oorlog.

Het Duitse leger stond bovendien niet los van de Duitse bevolking. De oorlog werd in zijn totaliteit gevoerd en zonder ondersteuning van de Duitse industrie en logistiek bestond het leger alleen maar uit marcherende soldaten die slechts nog maar een richting opkonden namelijk België en Frankrijk uit.

De dagelijkse vraag naar granaten en andere benodigdheden voor de strijdende miljoenenlegers was onvoorstelbaar. Geen munitie - geen oorlog. Daar kwam nog bij dat het moreel van de Duitsers was gebroken. Alle opofferingen en alle geleden ontberingen waren voor niets geweest. Anders dan tijdens de Tweede Wereldoorlog waren er geen organisaties als de Gestapo en SS om door middel van het uitoefenen van terreur de Duitse burgers en soldaten te dwingen door te gaan. In tegendeel door toedoen van Ludendorff was er sinds 29 september 1918 een regering die naar het einde van de oorlog streefde.

De Duitse instorting kwam echter compleet onverwachts voor de geallieerden die al bezig waren met hun oorlogsplannen voor 1919. Winston Churchill omschreef dat in zijn oorlogsmemoires, in 1926 in de Telegraaf gepubliceerd, als volgt:
 
  ‘Het geweldig geraamte van Duitschlands Rijksmacht, dat een paar dagen tevoren de naties in de schaduw had gesteld, spatte plotseling uiteen in duizend, elk-voor-zich weer stukbrokkelende, fragmenten. (…) De trouwe legers werden aan het front verslagen en van achter het front gedemoraliseerd. De trotsche, efficiënte vloot sloeg aan ‘t muiten. Revolutie barstte los in het best-gedisciplineerde en lijdzaamste zijner staten. De Opperste Oorlogsheer vluchtte.’5)  

Monumenten en begraafplaatsen
In het gebied rond Riqueval bevinden zich een aantal monumenten en begraafplaatsen. Bij Bellenglise staan monumenten voor de Australische 4de Divisie en de Britse 46ste Divisie. Het zijn de bekende obelisken die overal langs het Westelijk Front staan ter ere van het feit dat op een bepaalde plaats Australische of Britse divisies slag hebben geleverd. Deze gedenktekens steken nogal sobertjes af tegen het enigszins megalomane Amerikaanse monument dat opgericht is ter ere van de 90.000 soldaten die in het Britse leger vochten.
Klik hier voor een vergroting
Toeristische kaart van de Hindenburg-linie ten noorden van Saint-Quentin.
De blauwe lijn geeft het kanaal weer. De zwarte vierkanten geven de
begraafplaatsen aan. Blauw: Frans, groen: Amerikaans, rood: Brits, zwart: Duits.
(Klik op de plattegrond of
hier voor een grote kaart)

Even ten noorden van Riqueval, in de buurt van het dorp Bellicourt, is dit monument precies bovenop de kanaaltunnel gebouwd. De Amerikaanse adelaar ontbreekt er uiteraard niet op. De tekst onder de gebeeldhouwde figuren luidt:
 
  Erected by the United States Government in Commemoration of those American units which served with the British Armies in France during the World War.

Aan de achterzijde van het monument is een situatietekening aangebracht die de opmars van de Amerikaanse 27ste en 30ste Divisies in de periode van 24-30 september 1918 rond Bellicourt weergeeft. Dat er ook nog andere troepen actief zijn geweest bij de aanval werd maar niet ingetekend. Iedere natie claimde de overwinning op deze plaats.

De rol van de Australiërs komt overigens slechts beperkt tot uiting in de monumenten. Maar misschien komt daar nog verandering in. In 1998 werd nog een plaquette onthuld aan het gemeentehuis van Bellenglise met de tekst: Nous n’oublions pas l’Australie.
 
Het Amerikaanse monument bij Bellicourt langs de N44

Bij Maissemy ligt een groot Duits Soldatenfriedhof langs de D33 ten westen van Bellenglise. Het is een verzamelbegraafplaats voor 30.478 doden, waarvan 15.000 in massagraven. Het is de op een na grootste Duitse begraafplaats in Frankrijk met gesneuvelden uit de Eerste Wereldoorlog. Lange rijen met vierkanten kruizen van grijze steen en een donkere kapel verbeelden het sombere verhaal van de Duitse verliezen in deze streek. De meeste werden gedood tijdens de slag van de Somme in 1916 en tijdens de voorjaaroffensieven in 1918.

Er zijn verschillende, kleinere Britse begraafplaatsen in dit gebied, waarvan de Bellicourt British Cemetery de grootste is. Daar zijn 869 Britten en 305 Australiërs, met daarnaast nog enkele soldaten van andere nationaliteiten, begraven. Er ligt een drager van het Victoria Cross, toegekend aan luitenant-kolonel Bernard William Vann die op 31-jarige leeftijd sneuvelde op 3 oktober 1918. Hij was voor de oorlog een predikant in de Anglicaanse kerk geweest. Tijdens de aanval op 29 september leidde hij zijn bataljon over het Canal de Saint-Quentin. Aan hem werd eveneens de Franse onderscheiding Croix de Guerre toegekend. De inscriptie op zijn grafsteen luidt: A great priest who in his days pleased God.

Net als het Amerikaanse monument overheerst het Amerikaanse Somme Cemetery bij Bony. Dit is een van de zes Amerikaanse begraafplaatsen in Frankrijk met doden uit de Eerste Wereldoorlog. Nog beter onderhouden dan de Britse begraafplaatsen met een gladgeschoren grastapijt en witte, marmeren kruizen in een strak gelid voor de 1.844 gevallenen.

Het is een verzamelbegraafplaats en er liggen ook slachtoffers van eerdere Amerikaanse optredens in 1918 in het gebied tussen Amiens en Saint-Quentin zoals de inname van Cantigny door de 1ste Amerikaanse Divisie in mei 1918.

Bij de ingang staat een kapel waarin de namen van 333 vermisten zijn gegraveerd. Aan de buitenmuren zijn reliëfs van een Franse Renault tank, kanonnen en granaten aangebracht. Een mengsel van oorlog en religie dat beschouwd kan worden als een uitbeelding van de Britse predikant die soldaat werd.
 

Kapel van de Somme American Cemetery bij Bony

Op de begraafplaats bij Bony liggen drie gesneuvelden aan wie de Medal of Honor werd toegekend. In het kantoor hangen de citaties waaronder die van Corporal Thomas E. O’Shea van de Machine Gun Company van het 107ste regiment van de 27ste Divisie. Dat was het regiment met de grootste verliezen op 29 september 1918. O’Shea werd getroffen door mitrailleurvuur toen hij met twee anderen op weg was naar een uitgeschakelde tank waarvan de bemanning om hulp riep.
 
Graf van Corporal Thomas E. O’Shea op de Somme American Cemetery

Le site de Riqueval
Een bezoek aan Riqueval zelf beslaat twee gedeelten: de kanaaltunnel en de brug. Beide worden aangegeven door een fors bord langs de N44. Achter het bord voor de tunnel, aangeduid als Grand Souterrain, staat een kleine gedenkzuil voor de 59ste en 60ste Brigades van de Amerikaanse 30ste Divisie die op 29 september 1918 door de Hindenburg-linie braken.
 
Bord langs de N44 bij de tunnel van Riqueval met een Amerikaanse gedenkzuil

De 5.670 meter lange tunnel werd in het begin van de negentiende eeuw aangelegd op basis van een besluit van Napoleon Bonaparte. Een inscriptie in een stenen wal bij het kleine Musée du Touage6) herinnert er nog aan dat de tunnel door Napoleon op 28 april 1810 officieel geopend werd. Het is een onderdeel van het Canal de Saint-Quentin dat de waterwegen van de Somme en de Schelde verbindt.

Schepen worden door het kanaal getrokken door een speciaal ontworpen kettingsleepboot (un Toueur), waarvan er een voor het Musée du Touage tentoongesteld ligt. Het museum, tevens Office de Tourisme, verschaft informatie over de tunnel en de sleepboten. Gebeurde het slepen in de tijd van Napoleon nog met paarden, sinds 1906 gaat dat met een elektrische aandrijving.

Een pad naar beneden leidt naar de ongeveer 20 meter lager gelegen zuidelijke toegang van de tunnel. Bovenaan het pad staat nog de ruïne van een grote Duitse bunker. De Duitsers hadden tijdens de Eerste Wereldoorlog de tunnel in een uitgebreide schuilplaats veranderd met troepen die in schepen huisden. De tunnel was voorzien van elektriciteit en er was zelfs een ziekenboog in ondergebracht. De ingang was beveiligd met mitrailleurs. De lucht moet er binnenin niet al te fris zijn geweest, maar de Duitsers zaten er tenminste veilig voor artilleriebombardementen.
 
Ingang van de tunnel aan de zuidzijde. Het groene zeil is afkomstig
van in 2007 uitgevoerde restauratiewerkzaamheden
Bovenstaande foto is genomen op 2 oktober 1918 nadat de geallieerden
de tunnel op de Duitsers hadden veroverd. De gaten in de aangebrachte
muur waren voor mitrailleurposten

Even ten zuiden van de tunnel ligt de Pont de Riqueval. Vanaf de zuidingang van tunnel is er een pad langs het kanaal aangelegd dat naar de brug loopt. Bij de brug staat nog een kapotte bunker en een gedenkteken van de Western Front Association met de volgende tekst:
 
  On September 29 1918 the British 46th (North Midland) Division attacked the powerful defences of the “Hindenburg Line”. A Company of the 6/North Staffordshire Regiment (137th Brigade) and a detachment of the Royal Engineers seized the Riqueval Farm Bridge, the last one left intact across the St. Quentin Canal, an important feature of the German defences. This greatly assisted the forward flow of supports to complete the successful storming of the “Siegfried Position”, inaugurating the last phase of the victorious final offensive of the Allies which ended with the Armistice on November 11.

Bij de brug is enkele dagen na de gevechten aldaar, op 2 oktober 1918, een van de bekendste foto’s uit de Eerste Wereldoorlog genomen. Vanaf de beschadigde brug sprak de Britse brigadegeneraal J.V. Campbell zijn manschappen van de 137ste Brigade toe die zich verzameld hadden op de steile walkant van het kanaal. Sommige van hen droegen nog zwemvesten. De brug ziet er anno 2007 nog hetzelfde uit als op de foto uit 1918 al zijn uiteraard de beschadigingen hersteld en staan langs de walkanten van het kanaal bomen.
 
De brug van Riqueval op 2 oktober 1918 toen de Britse brigade-generaal
Campbell zijn soldaten van de 137ste Brigade van de 46ste Divisie toesprak

Het einde van de oorlog
De doorbraak van Hindenburg-linie door de Britse 46ste Divisie werd door de Britse pers als ‘the miracle of the war’ beschreven. Nu kan deze omschrijving als een waan van de dag beschouwd worden, het oversteken van het Canal de Saint-Quentin was boven verwachting snel gelukt. Er was op veel zwaardere tegenstand gerekend. Mogelijk was dat al een voorbode dat de oorlog na de doorbraak van de Hindenburg-linie eveneens boven verwachting snel zou aflopen.

Voor de beroemde dichter Wilfred Owen liep het helaas minder goed af nadat hij op 30 september 1918 met het Second Manchester Regiment, behorend tot de 32ste Britse Divisie, het kanaal bij Riqueval was overgestoken. Dit regiment was betrokken bij de doorbraak van de laatste loopgravengordel van de Hindenburg-linie op 1 en 2 oktober 1918.

Owens laatste route vanaf Joncourt is op het reeds eerder getoonde Franse toeristenkaartje rechtsboven groen ingetekend (klik hier om de kaart nogmaals te zien). Die route wordt omzoomd door kleine Britse begraafplaatsen illustrerend dat de Duitsers zich al vechtend terugtrokken.

Owen zelf werd op 4 november 1918 het dodelijk slachtoffer van het oversteken van het noordelijker gelegen Sambre-Oise kanaal in de buurt van Le Cateau en ligt begraven op de begraafplaats van het dorp Ors. Een week later ging de wapenstilstand in en was de oorlog afgelopen. Owens familie ontving op dezelfde dag het bericht van zijn overlijden.

Hier past dan ook een ander citaat uit de memoires van Churchill over de laatste weken van de oorlog bij: ‘Zulk een schouwspel doet de menscheid verbijsterd staan; en een doodsklok galmde in het oor der overwinnaars, zelfs in de ure van den triomf.’7)

© Eric R.J. Wils – e-mail

Geraadpleegde literatuur
J.H.J. Andriessen, De mythe van 1918, De werkelijkheid over de laatste honderd dagen van de Eerste Wereldoorlog, Soesterberg, 2004.
Sebastian Haffner, De verraden revolutie 1918-1919, Weesp, 1983.
Major & Mrs Holt’s Battlefield Guide to the Western Front-South, London, 2005. Chapter: Breaking the Hindenburg Line: 29 September 1918, p. 321-343.
Helen McPhail and Philip Guest, Wilfred Owen, On the Trail of the Poets of the Great War, Battleground Europe, London, 1998.
Peter Oldham, The Hindenburg Line, Battleground Europe, London, 1997.
Barrie Pitt, 1918 Het laatste bedrijf, Amsterdam, 1962.
Andrew Syk, The Learning Curve: The 46th North Midland Division on the Western Front, History Today, November 2004, Volume 54, No. 11, p. 12-19.
Website www.webmatters.net/index.shtml  met informatie over monumenten en begraafplaatsen.

Noten
[1] Hew Strachan, De Eerste Wereldoorlog, Een geïllustreerde geschiedenis, Amsterdam, 2004, p. 305.
[2] Geciteerd uit het artikel van Syk.
[3] Geciteerd uit Oldham, p. 175.
[4] Geciteerd uit Brigitte Hamann, Der Erste Weltkrieg, Wahrheit und Lüge in Bildern und Texten, München - Zürich, 2004, p. 176.
[5] Winston Churchill, Drie Jaar Wereldbrand 1916-1918, De Telegraaf, Amsterdam, 1926, p. 92. De artikelen uit de Telegraaf zijn een vertaling van Churchills memoires verschenen onder de titel The World Crisis, 1911-1918.
[6] De openingstijden van het museum variëren. Van 1 april tot 30 september is het elke dag open van 14 tot 18 uur, en van dinsdag tot vrijdag tevens van 10 tot 13 uur.
[7] Churchill, p. 92.


© 2007 - Eric R.J. Wils. De auteursrechten van bovenstaand artikel berusten bij de auteur.
Voor gehele of gedeeltelijke overname is dan ook uitdrukkelijk toestemming vereist van de auteur.

  naar homepage


eXTReMe Tracker