De strijd om Arras
De Noord-Franse stad Arras kon in oktober 1914 na felle
gevechten in Franse handen blijven. Net als Ieper zou de
stad vier jaar lang een frontstad blijven. Vanaf
december 1914 voerden de Fransen drie grote offensieven
uit in Artois om de heuvels boven Arras te veroveren.
Er werd enig gebied op de Duitsers veroverd, maar een
grote doorbraak bleef uit. In 1916 werd dit deel van het
front overgedragen aan het Britse leger en kwam Arras
onder Brits militair bestuur. In 1916 werden er in
Artois geen grote offensieven uitgevoerd.
Tijdens Brits-Frans regeringsoverleg eind 1916 was een
gezamenlijk voorjaarsoffensief afgesproken. De Fransen
zouden aanvallen bij de Chemin des Dames – het beruchte
offensief van generaal Robert Nivelle – en de Britten
bij Arras.
De Britten startten hun offensief op 9 april 1917. Het
Canadese korps van generaal Julian Byng, behorend tot
het Britse Eerste Leger, veroverde Vimy Ridge. Het Derde
Leger onder leiding van generaal Edmund Allenby trok op
ten noorden en ten zuiden van de rivier de Scarpe.
De opmars langs de noordkant van de Scarpe verliep
ruwweg volgens de lijn Saint-Laurent-Blangy / Bailleul
via Point-du-Jour / Athies naar Fampoux / Gavrelle. De
Britse terreinwinst bedroeg ruim 10 kilometer toen de
strijd in mei 1917 werd gestaakt.
Eind maart 1918 ging het veroverde gebied weer vrijwel
geheel verloren tijdens het eerste voorjaarsoffensief
van de Duitsers, waarbij de eerste linies van het Britse
leger onder de voet werden gelopen. Later in dat jaar
zou vanaf augustus tijdens het geallieerde slotoffensief
het front weer naar het oosten opschuiven.
|
Kaart van het slagveld ten noorden van Arras
(●
Klik op de afbeelding of
hier
voor een vergroting) |
In en rond Arras liggen talrijke grote en kleine
begraafplaatsen die getuigen van de jarenlange bloedige
strijd in dit deel van het Westelijk Front, soms wel
eens het ‘vergeten’ front genoemd. Een van die
begraafplaatsen is de Britse Bailleul Road East Cemetery,
een middelgrote begraafplaats zoals er zovele zijn.
Bailleul Road East Cemetery
Bailleul Road East Cemetery is gelegen vlak ten noorden
van Saint-Laurent-Blangy langs de regionale weg D919
naar Bailleul. In 1914 was Saint-Laurent-Blangy nog een
dorp ten noordoosten van Arras, nu maakt het deel uit
van groter Arras. Het was het eerste aanvalsdoel van het
XVIIste Korps van het Britse Derde Leger op 9 april
1917. De strategisch belangrijke spoorlijn van Lens naar
Arras liep er vlak langs.
|
Bailleul Road East Cemetery
|
Op de begraafplaats liggen ruim 1.200 gesneuvelden uit
1917 en 1918 waarvan meer dan de helft onbekend is
gebleven. Na de oorlog werden verschillende geïsoleerde
graven en twee kleine begraafplaatsen uit de nabijheid
hier naar toe gebracht. Er staat ook een grafsteen voor
de Engelse dichter Isaac Rosenberg.
De grafsteen staat op plot VII C.12 vlak achter het
Cross of Sacrifice bij de ingang van de begraafplaats.
Of onder de grafsteen ook zijn stoffelijke resten liggen
is maar zeer de vraag. Op de grafsteen staat dan ook
vermeld: Buried near this spot. De grafsteen is
gemakkelijk te vinden door de gebeitelde davidsster en
de joodse tekst. Ook liggen er meestal naar joods
gebruik kleine steentjes op de grafsteen en is er wel
een portretje van Rosenberg en/of een poppy te zien.
|
Vermeende graf van Isaac Rosenberg |
Rosenberg was een soldaat in een New Army Battalion van
The King’s Own Royal Lancaster Regiment, dat weer een
onderdeel vormde van de Britse 40ste Divisie. Het Royal
Lancaster Regiment, met de koninklijke leeuw als
embleem, bestond al sinds 1680. In april 1917 vocht de
40ste Divisie mee in de slag bij Arras, hoewel Rosenberg
zelf niet aan de daadwerkelijke strijd deelnam.
Rosenberg is een jaar later gesneuveld op 1 april 1918,
in Engeland bekend als April Fool’s Day. En het is
verleidelijk om gezien Rosenbergs leven dit als
toepasselijk te beschouwen.
Tijdens de Duitse voorjaarsoffensieven van eind maart
1918 vocht de 40ste Divisie bij Fampoux om de Duitsers
tegen te houden in het in april 1917 veroverde gebied
boven de rivier de Scarpe. Gedurende die gevechten werd
Rosenberg samen met negen anderen in de nacht van 31
maart op een patrouille gestuurd. In de vroege uren van
1 april werd allen gedood en daarna haastig begraven in
een massagraf. Er werd wel een lijst opgesteld met hun
namen.
In 1926 werd dit massagraf gevonden bij het verplaatsen
van de graven van de Northumberland Cemetery in Fampoux
naar de Bailleul Road East Cemetery. Een paar soldaten,
maar niet Rosenberg, kon geïdentificeerd worden als
behorend tot de opgestelde lijst uit 1917.
Hoewel er geen individuele identificatie had
plaatsgevonden, besloot de Imperial War Graves
Commission toch tot het plaatsen van afzonderlijke
grafstenen. Op verzoek van Rosenbergs familie werd er op
de grafsteen ook de inscriptie Artist and Poet
aangebracht.
Isaac Rosenberg
Isaac Rosenberg werd in 1890 geboren uit Russisch-joodse
ouders, die naar Engeland waren geëmigreerd, en bracht
zijn jeugd door in een arme wijk van Londen. In 1911 kon
hij met steun van andere joodse families naar de Slade
School of Art gaan om zich te bekwamen in de
schilderkunst. Rosenberg was schilder, maar daarnaast
ook dichter.
Hij schreef meer dan 200 gedichten. In 1912 gaf hij in
eigen beheer zijn eerste gedichten uit, maar dat leidde
niet tot grote bekendheid. Dat zou pas komen na de
oorlog door zijn oorlogsgedichten. In 1913 kwam hij,
zoals zo veel Engelse dichters, in contact met Edward
Marsh die als zijn weldoener optrad. Marsh zou later de
privé secretaris van Winston Churchill worden.
Rosenbergs laatste brief van 28 maart 1918 was aan Marsh
gericht.
Bij het uitbreken van de oorlog in 1914 bevond Rosenberg
zich in Zuid-Afrika waar zijn zuster woonde. Ondanks
zijn zwakke gezondheid, slechte longen, zijn weerzin
tegen oorlog en tegen de zin van zijn ouders, nam hij in
oktober 1915 toch dienst in het Britse leger.
Gezien zijn geringe lengte werd hij ingedeeld bij een
van de bantambataljons en na zijn opleiding arriveerde
hij in juni 1916 in Frankrijk. Eerst naar de Somme en
later dat jaar naar Arras.
In tegenstelling tot de andere bekende oorlogsdichters
en schrijvers zoals Wilfred Owen, Robert Graves,
Siegfried Sassoon en Edmund Blunden was Rosenberg
slechts soldaat. Hij kwam uit een arm, joods milieu en
was niet naar een kostschool of beroemde middelbare
school geweest, wat voor de anderen de basis legde voor
het officierschap.
Bovendien zou hij door zijn afschuw van het leger en
zijn vergeetachtigheid vermoedelijk volledig ongeschikt
als officier zijn geweest. Anderzijds paste hij totaal
niet bij de gewone soldaten met hun ongepolijste
manieren.
Tijdens de oorlog schreef Rosenberg een aantal gedichten
welke later grote bekendheid hebben gekregen.1]
Het veel in bloemlezingen opgenomen
gedicht Break of Day in the Trenches vertelt het verhaal
van een soldaat die vanuit zijn loopgraaf een papaver
wil plukken, maar per ongeluk een rat grijpt.
Het even vaak geciteerde gedicht Returning, we hear the
larks gaat over soldaten die het er levend afgebracht
hebben en de leeuweriken horen zingen. In het minder
bekende The Immortals verwoordt Rosenberg de bloeddorst
van de soldaat: I killed and killed with slaughter mad;
I killed till all my strength was gone.
|
Isaac Rosenberg (1890 - 1918) in 1917 |
Het veel langere Dead Man’s Dump is een van de
gruwelijkste oorlogsgedichten die ooit geschreven is.
Het is Rosenbergs poging de onvoorstelbare ervaring van
de loopgravenoorlog in woorden te gieten.
Het gedicht Dead Man’s Dump
De vele kleine en grote begraafplaatsen langs het
voormalige Westelijke Front vormen de belangrijkste
getuigen van de dramatische gebeurtenissen die zich daar
hebben afgespeeld.
De eindeloze rijen kruisen of platte stenen op de grote
begraafplaatsen rond Arras, zoals op de Notre Dame de
Lorette of in Neuville-Saint-Vaast, met meer dan 40
duizend doden verbeelden de massaliteit van het doden.
Op die grote begraafplaatsen liggen meestal ook wel een
of meerdere massagraven: Kameradengräber of ossuaires.
Een vierkanten betonnen bak met de inscriptie dat daarin
duizenden stoffelijke resten liggen. Anoniemer kan het
bijna niet. Een Dead Man’s Dump zoals Rosenberg dat
noemde. De Belgische schrijver Tom Lanoye vertaalde dit
als een ‘Dode mannen mesthoop’.2]
Door hem werd in 2002 een vertaling
of eigenlijk meer een bewerking van Rosenbergs gedicht
uitgebracht.
Naast de Bailleul Road East Cemetery ligt de Duitse
begraafplaats Saint-Laurent-Blangy waarop 31.939
Duitsers zijn bijgezet. Het is een verzamelbegraafplaats
met een massagraf voorzien van de tekst: Dem Gedachtnis
der hier ruhenden 22.000 unbekannten Deutsche Kameraden
aus allen teilen des Reiches.
Is het niet bizar dat er een enorme Dead Man’s Dump op
een steenworp van Rosenbergs eigen vermeende grafsteen
ligt? Hij die tot 1926 ook in een anoniem massagraf
heeft gelegen. Juist staande voor zo’n ‘Dode mannen
mesthoop’ komt de betekenis van het gedicht tot volle
uiting. Het had eigenlijk in de muur van de
begraafplaats gebeiteld moeten worden.
|
Het massagraf op de Duitse begraafplaats
Saint-Laurent-Blangy |
Rosenbergs gedicht laat zien dat er geen enkele glorie
is op de slagvelden alleen maar de tragische, zinloze
dood van de Europese jeugd. In het voorjaar van 1917
toen Rosenberg het gedicht schreef, maakte hij deel uit
van een werkploeg die ’s nachts in het niemandsland de
prikkeldraadversperringen moest versterken.
Bij die werkzaamheden zal hij ongetwijfeld op de
lichamen van nog niet begraven soldaten zijn gestuit. De
rollen met prikkeldraad werden op een kar, getrokken
door muilezels, naar de voorste loopgraven gebracht. Die
‘quivering-bellied mules’ komen voor in het gedicht.
Het gedicht Dead Man’s Dump handelt over brancardiers
die op zoek zijn naar nog overlevenden van een bloedige
aanval, maar overwegend doden – friend and foeman -
tegen komen. Doden die naamloos in moeder aarde zullen
verdwijnen. De wielen van de wagen van de brancardiers
slingeren zich rond en over de lijken:
|
The wheels lurched over sprawled dead
But pained them not, through their bones crunched |
tot ze nog een overlevende denken te vinden:
|
Here is one not long dead;
His dark hearing caught our far wheels |
De laatste strofe begint met: Will they come? Will they
ever come?
Zou Rosenberg op 1 april 1918 ook hebben liggen wachten
of er toch nog hulp zou komen opdragen? Maar net als in
het gedicht kwam er geen hulp op tijd.
Het gedicht eindigt met:
|
We heard his weak scream,
We heard his very last sound,
And our wheels grazed his dead face. |
Geraadpleegde literatuur
▬
Joseph Cohen, Journey to the Trenches, The life of Isaac
Rosenberg 1890-1918,
London, 1975.
▬
Tonie and Valmai Holt, Poets of the Great War, London,
2004. Chapter: Private
Isaac Rosenberg.
▬
Alain Jacques, Pascal Mores, Laurence Mortier,
Jean-Marie Prestaux et Christophe
Serieys, Sur les traces de la bataille d’Arras, Arras, 2007.
▬
Rosalind Pelletier-Wilkins, The forgotten Front!, Le
Front oublié!, Artois 1914-1918,
Saint-Laurent-Blangny, 2007.
▬
Paul Reed, Battleground Europe, Walking Arras, A Guide
to the 1917 Arras
Battlefields, London, 2007.
Noten
[1]
De volledige tekst van de genoemde gedichten is te
vinden op
http://www.poemhunter.com/isaac-rosenberg/poems/
[2]
Tom Lanoye, Niemandsland, Gedichten uit de Groote
Oorlog, Amsterdam,
2002, p. 66.
Bijlage: de volledige tekst van het gedicht Dead Man’s
Dump
The plunging limbers over the shattered track
Racketed with their rusty freight,
Stuck out like many crowns of thorns,
And the rusty stakes like sceptres old
To stay the flood of brutish men
Upon our brothers dear.
The wheels lurched over sprawled dead
But pained them not, though their bones crunched,
Their shut mouths made no moan.
They lie there huddled, friend and foeman,
Man born of man, and born of woman,
And shells go crying over them
From night till night and now.
Earth has waited for them,
All the time of their growth
Fretting for their decay:
Now she has them at last!
In the strength of their strength
Suspended - stopped and held.
What fierce imaginings their dark souls lit?
Earth! have they gone into you!
Somewhere they must have gone,
And flung on your hard back
Is their soul’s sack
Emptied of God-ancestralled essences.
Who hurled them out? Who hurled?
None saw their spirits' shadow shake the grass,
Or stood aside for the half used life to pass
Out of those doomed nostrils and the doomed mouth,
When the swift iron burning bee
Drained the wild honey of their youth.
What of us who, flung on the shrieking pyre,
Walk, our usual thoughts untouched,
Our lucky limbs as on ichor fed,
Immortal seeming ever?
Perhaps when the flames beat loud on us,
A fear may choke in our veins
And the startled blood may stop.
The air is loud with death,
The dark air spurts with fire,
The explosions ceaseless are.
Timelessly now, some minutes past,
Those dead strode time with vigorous life,
Till the shrapnel called “An end!”
But not to all. In bleeding pangs
Some borne on stretchers dreamed of home,
Dear things, war-blotted from their hearts.
Maniac Earth! howling and flying, your bowel
Seared by the jagged fire, the iron love,
The impetuous storm of savage love.
Dark Earth! dark Heavens! swinging in chemic smoke,
What dead are born when you kiss each soundless soul
With lightning and thunder from your mined heart,
Which man's self dug, and his blind fingers loosed?
A man’s brains splattered on
A stretcher-bearer's face;
His shook shoulders slipped their load,
But when they bent to look again
The drowning soul was sunk too deep
For human tenderness.
They left this dead with the older dead,
Stretched at the cross roads.
Burnt black by strange decay
Their sinister faces lie,
The lid over each eye,
The grass and coloured clay
More motion have than they,
Joined to the great sunk silences.
Here is one not long dead;
His dark hearing caught our far wheels,
And the choked soul stretched weak hands
To reach the living word the far wheels said,
The blood-dazed intelligence beating for light,
Crying through the suspense of the far torturing wheels
Swift for the end to break
Or the wheels to break,
Cried as the tide of the world broke over his sight.
Will they come? Will they ever come?
Even as the mixed hoofs of the mules,
The quivering-bellied mules,
And the rushing wheels all mixed
With his tortured upturned sight.
So we crashed round the bend,
We heard his weak scream,
We heard his very last sound,
And our wheels grazed his dead face. |