Hemelvaartsdag. Het pad voert
heuvelopwaarts door het bos naar de Franse frontlijn. Het is
een schuldig bos, waar ooit duizenden mannen elkaar naar het
leven stonden. Het bos toont ons de resten van de oorlog:
granaattrechters, restanten van loopgraven, uitgehakte
mijningangen die door een hekwerk afgesloten zijn. Een gat
in de grond blijkt het fundament voor een naar boven
gesleepte mortier.
Dit is een authentiek, ongerept slagveld. Maar oorlog is
mensenwerk en daarom zal het slagveld, en daarbij de oorlog,
langzamerhand vervagen; de natuur is sterker dan dit
mensenwerk. Zonder hulp zal dit oude slagveld niet bewaard
blijven voor volgende generaties. Wij moeten vrezen dat ooit
een Europees fonds beschikbaar wordt gesteld om dit gebied
weer in oude staat terug te brengen. Dit cultureel erfgoed,
want zo zal men het dan
uiteraard noemen, wordt
dan natuurlijk aangepast aan de moderne tijd met een
parkeerterrein, wandelpaden, bankjes, afvalbakken,
richtingwijzers en informatieborden.
Zo’n slagveld heeft iets suggestiefs. Zodra je even afdwaalt
van de groep voel je je plotseling erg alleen. Het lijkt
alsof de wind in bomen stemmen laat horen uit het verleden.
Wat is de realiteit: een stalen hekwerk over een diepe
schacht. Het is de ingang van de mijn waar ooit de Franse
luitenant Domatti de dood vond bij een mislukte poging twee
kameraden te redden na een mijninstorting. Al die andere
Franse en Duitse doden zijn ons onbekend – alleen luitenant
Domatti wordt hier herdacht. Wie weet verder nog wie deze
man was en hoe hij stierf?
|
Ongemerkt steken we het niemandsland over dat, zo te zien,
hier niet breder zal zijn geweest dan 50 tot 100 meter. Er
zijn veel resten te zien van Duitse onderkomens die
opgebouwd zijn uit geprefabriceerde betonelementen. Ach ja,
het is algemeen bekend dat de Duitsers hun
verdedigingswerken altijd beter wisten in te richten dan de
Fransen.
Het slagveld laat zich opnieuw gelden: uitstekend betonijzer
wordt een grijpende klauw, een schietgat een boos oog, een
rechtopstaand stuk ijzer een dodelijk wapen, een
uiteengereten bunker een gemeen monster. En de diep
uitgespitte loopgraven blijken ook nu nog moeilijk te nemen
obstakels.
|
We duiken op een andere plaats het bos in. Na een
glibberige afdaling is de beloning is
een serie prachtig gelegen bunkers. Bunkers die in de loop
der tijd zijn gereduceerd tot bezienswaardigheden die hun
functionele betekenis hebben verloren. Het zijn
overblijfselen uit een grimmig verleden, die zieltogend
liggen te vergaan onder een dikke groene mosdeken.
Ook de Festung
Schlangenburg, later in de middag bezocht, laat dit soort
fraaie overblijfselen zien. Het is een Duitse versterking
die uitkeek op het niemandsland van La Plaine: hooggelegen,
vervallen, met een geheimzinnige sfeer tussen de
laaghangende wolken.
Het is een
uitgebreid complex, waarbij je je afvraagt welke logistieke
moeilijkheden de Duitse bouwes moesten overwinnen bij het
naar boven slepen van de benodigde bouwmaterialen.
|
Terug naar de Col
de la Chappelotte. Het gaat regenen. We zien de restanten van een Duitse
begraafplaats: een zestal Duitse grafstenen onder druipende
bomen. Ze zijn ooit door steenhouwers vervaardigd uit grote
veldkeien in een periode dat er nog voldoende tijd en
aandacht werd besteed aan gesneuvelde militairen. Door een
speling van het lot zijn deze stenen bewaard gebleven;
andere zijn kapotgeslagen of gebroken. De hier rustende
stoffelijke resten zijn in een ver verleden overgebracht
naar een van de Duitse begraafplaatsen in de buurt.
Slagveld en begraafplaats – de dood verbindt
beiden.
De regen verandert het pad in een modderpoel die de
zuigkracht van het voormalige slagveld ongeveer moet
benaderen. We glibberen terug. Een op Hemelvaartsdag
bijklussende draglinechauffeur kijkt verbaasd naar het
verregende gezelschap.
© Foto's: Hans de Regt
(Excursie WFA Nederland in de Noordelijke Vogezen
- mei 2006)
|