Bois Français
Het voormalige slagveld van de Somme behoort tot de drukst
bezochte gebieden van het westelijk front. Hoe langer de
oorlog geleden is des te meer bezoekers er komen. Was het in
de jaren zeventig van de vorige eeuw nog een redelijk stil
gebied, nu brengen busladingen vol oorlogstoeristen er een
bezoek daarbij meestal een vast circuit volgend langs de
hoogtepunten van het slagveld zoals het Thiepval Memorial en
de nabijgelegen Ulster Tower, de Lochnagar krater in La
Boisselle en het Newfoundland Memorial Park bij
Beaumont-Hamel.
Moest men daar rond 1970 zijn auto nog parkeren langs de
kant van de weg, nu is er een grote parkeerplaats en mag er
in het park alleen nog maar netjes over de uitgezette paden
gelopen worden. De stilte van die plaats uit de jaren
zeventig is ooit goed beschreven door de in 1992 te vroeg
overleden auteur Bob den Uyl in zijn verhalenbundel ‘Een
zwervend bestaan’.
Het Bois Français ligt buiten het vaste circuit van het
slagveldtoerisme en er verwijst (nog) geen bord naar toe,
hoewel het gebied wel is opgenomen in gidsen over het
slagveld waaronder die van de bekende Major & Mrs. Holt.
Tegenover het dorp Fricourt, langs de weg D938 van Péronne
naar Albert, loopt een smalle weg omhoog (zie kaart). Bij
het kruispunt met de D938 staan borden voor de Britse
begraafplaatsen in het gebied en voor ball trap, aangezien
een deel van het Bois Français verpacht is aan een
schietvereniging. Dit zorgt ervoor dat in de weekenden het
Bois Français wel stil is qua aantal bezoekers, maar niet
qua geluid door het geknal van de schutters.
Het gebied rond Fricourt en Mametz is door Paul Reed in zijn
gids over de Somme de Poets’ Walk of in het Nederlands de
poëtenwandeling genoemd, omdat de Britse dichters/schrijvers
Robert Graves en Siegfried Sassoon hier dienst deden in het
voorjaar en zomer van 1916. Beiden hebben daar uitvoerig
over geschreven in hun boeken over de oorlog en een bezoek
aan het Bois Français is dan ook een vereiste om in de
voetsporen te treden van twee van de bekendste war poets.
Het ooggetuige verslag van Sassoon over de aanval op 1 juli
1916 wordt bovendien in veel boeken over de slag aan de
Somme geciteerd.
|
Schematische kaart van het gebied ten zuiden van Fricourt en
Mametz.
De dikke zwarte lijn geeft de D938 weer. |
Bois Français in 1916
Het kruispunt met de D938 werd op Britse stafkaarten uit
1916 Wing corner genoemd en de huidige weg omhoog was de
Sunken Road Trench waarlangs de Britse troepen op 1 juli
1916 oprukten vanuit het Bois Français naar Fricourt (zie
stafkaart).
|
Deel van een Britse stafkaart rond Fricourt met rechtsonder
de Bois Français Trench.
De zwarte lijnen geven de Duitse en
Britse loopgraven weer. De rode pijl geeft de Britse
opmars
richting Fricourt op 1 juli 1916 weer.
(Klik op de kaart voor een vergroting.) |
Op de heuvel met het Bois Français lagen in het begin van
1916 de Britse en Duitse loopgraven dicht tegen elkaar; op
sommige plaatsen zelfs minder dan 100 meter. Het Bois
Français was onderdeel van een loopgravensysteem dat op 1
februari 1916 door de Britten was overgenomen van de
Fransen. De Britten brachten na overname van het gebied de
nodige verbeteringen aan in de loopgraven.
Als teken van de Franse aanwezigheid hier ligt in het Bois
Français nog de graftombe van een Franse soldaat die in 1916
is gestorven. De graftombe draagt de inscriptie H. Tomassin
– 26ème R.I. – Classe 1900 – Mort en 1916. Hij moet dus
midden dertig jaar zijn geweest, maar meer is er niet van
hem bekend. Merkwaardig genoeg komt zijn naam niet voor in
de Franse database Mémoire des hommes op internet. Zijn
familie heeft na de oorlog het graf laten oprichten. Tussen
de bomen achter het graf van Tomassin zijn de resten van
loopgraven, mijnkraters en granaatinslagen te zien.
|
Graftombe van de
Franse soldaat H. Tomassin in het Bois Français |
De Bois Français sector van het front werd verdedigd door de
22ste brigade van de 7de Britse divisie. Het eerste bataljon
van de Royal Welch Fusiliers (RWF) was een van de vier
bataljons van deze 22ste brigade. De RWF behoorde tot de
oudste regimenten uit de Britse militaire geschiedenis en
had een grote traditie. Het regiment werd in 1689 gevormd
als het 23rd Regiment of Foot en kende twee reguliere
bataljons. Robert Graves heeft in zijn autobiografisch boek
‘Dat hebben we gehad’ uitvoerig over het eerste en tweede
bataljon van de RWF geschreven. Graves en Sassoon hebben
ieder in beide bataljons gediend.
De RWF huldigde het principe dat zij het niemandsland diende
te overheersen door het regelmatig uitsturen van nachtelijke
patrouilles. Ook streefde zij naar een vuuroverwicht over de
Duitsers. De Duitsers op hun beurt groeven regelmatig
mijngangen naar de Britse loopgraven. Het gebied was in 1916
bezaaid met mijnkraters, waarvan nog vandaag de sporen te
zien zijn. Die liggen helaas voor een deel op het afgezette
terrein van de schietvereniging.
Hier aan de zuidelijke kant van het front werd bij de aanval
op 1 juli 1916 succes geboekt door de Britten. De Britse
troepen rukten op vanuit het Bois Français naar
Fricourt. Op 3 juli waren Fricourt en Mametz ingenomen en
was het Bois Français geen frontlijn meer.
|
Resten van
loopgraven in het Bois Français in oktober 2006 |
Siegfried Sassoon (1886-1967)
Siegfried Sassoon nam op 3 augustus 1914 dienst in de Sussex
Yeomanry. Hij was toen 28 jaar en leidde tot augustus 1914
het leven van een gentleman-dichter die zich bezig hield met
het jagen op vossen en andere typisch Britse activiteiten
als golfen en cricket. In mei 1915 kwam hij in dienst bij de
RWF en op 24 november 1915 werd hij gestationeerd als tweede
luitenant bij het eerste bataljon van de RWF in Frankrijk.
Zijn twee jaar jongere broer Hamo werd eind oktober 1915 in
de slag om Gallipoli ernstig gewond. Hij werd overgebracht
naar een hospitaalschip waar hij stierf op 1 november 1915
en op zee werd begraven.
Tijdens zijn opleiding raakte Sassoon bevriend met tweede
luitenant David Thomas. In zijn boek ‘Memoires van een man
die op vossen jaagde’ veranderde Sassoon de naam van zijn
vriend David Thomas in Dick Tiltwood met een behoud van de
initialen. De homoseksuele Sassoon was duidelijk verliefd op
hem. Dit wordt weliswaar niet expliciet beschreven in de
boeken van Sassoon, maar is tussen de regels door wel
duidelijk te lezen. De tijd was er nog niet rijp voor om à
la Gerard Reve de herenliefde openlijk te beschrijven.
Thomas stierf op 18 maart 1916 door een schot in zijn keel.
De verliezen van broer en vriend troffen Sassoon zo hard dat
hij besloot persoonlijk wraak te nemen op de Duitsers. Hij
ging zelfs ‘s nachts het niemandsland in wanneer er geen
patrouilles afgesproken waren. Hij werd een verwoed vechter
wat hem de bijnaam Mad Jack opleverde. In zijn dagboek
vermeldde hij op 11 april 1916: They say I am trying to get
myself killed.
Door hem op 23 april vier weken naar de legerschool in
Flixécourt te sturen bleef hij vermoedelijk in leven en
koelde zijn wraaklust enigszins. Terug in het Bois Français
leidde hij in de nacht van 25-26 mei een reddingspatrouille
naar Kiel Trench (zie kaarten) en zorgde er voor dat de
gedode en gewonde mannen terugkwamen in de Britse
stellingen. De dag voor het begin van de slag van de Somme
werd hij hiervoor onderscheiden met het Military Cross.
Sassoons C compagnie had een ondersteunde rol bij het
offensief op 1 juli 1916. Vanaf het Bois Français vielen de
Manchester Pals van de 7de divisie aan. Op 3 juli werd
Sassoons compagnie ingezet om Mametz Wood ten noorden van
Mametz aan te vallen. Na nog enkele bravouredaden te hebben
verricht zoals het innemen van een Duitse loopgraaf werd hij
op 2 augustus 1916 met loopgravenkoorts naar een ziekenhuis
in Oxford gestuurd.
Op 11 maart 1917 keerde hij terug aan de Somme bij het
tweede bataljon van de RWF en werd in april gewond aan zijn
schouder in de slag om Arras. Terug in Engeland begon hij te
protesteren tegen de oorlog, werd opgenomen in het
Craiglockhart ziekenhuis voor officieren met psychische
problemen, maar zou eind 1917 terugkeren naar het slagveld
en uiteindelijk de oorlog overleven.
|
|
Siegfried Sassoon |
David Thomas |
Robert Graves (1895-1985)
Hoewel pas 19 jaar nam Robert Graves kort na het uitbreken
van de oorlog dienst bij het RWF. Zijn eerste
oorlogservaringen als tweede luitenant deed hij echter op
bij het Welsh Regiment en werd pas eind juni 1915 ingedeeld
bij het tweede bataljon van de RWF in Noord-Frankrijk. In
september 1915 maakte hij de slag bij Loos mee. Een maand
later werd hij, amper 20 jaar, gepromoveerd tot kapitein en
in november 1915 volgde de overplaatsing naar het eerste
bataljon van de RWF. Daar raakte hij bevriend met Siegfried
Sassoon en David Thomas.
Nadat het eerste bataljon van de RWF in februari 1916 in het
Bois Français aan de Somme was gestationeerd, ging hij in
april 1916 met verlof, liet zich aan zijn gebroken neus
opereren en verbleef tot juli 1916 in Engeland.
Na het begin van het Somme offensief werd hij teruggestuurd
naar Frankrijk, maar nu weer naar het tweede bataljon van de
RWF dat op 15 juli 1916 in het bos van Mametz aankwam. Het
bataljon vormde een onderdeel van de 19de brigade van de 33e
Britse divisie. Bij een aanval rond Bazentin-le-Petit
richting High Wood werd Graves op 20 juli zwaargewond en
zelfs doodverklaard. De condoleancebrief aan zijn moeder was
al verstuurd.
Hij herstelde echter en werd begin 1917 weer naar de Somme
gestuurd. Maar hij was echter over zijn top heen en zou met
bronchitis opnieuw teruggestuurd worden naar Engeland voor
opname in een ziekenhuis. In zijn boek ‘Dat hebben we gehad’
ging hij uitgebreid in op de problemen die een officier
kreeg wanneer die te lang aan het front verbleef: apathie,
neurasthenie, drankproblemen e.d. Graves zou de rest van de
oorlog geen dienst meer doen aan het front.
|
|
Robert Graves |
Kaart van het Somme slagveld. De
stippellijn laat de linie zien die
werd bereikt op 18 september 1916; het einde van de
Slag aan de Somme.
(Klik op de kaart voor een vergroting.) |
Point 110 New Military Cemetery
De kleine begraafplaats, gelegen ten zuiden van het Bois
Français, was begonnen door de Fransen, maar de Franse
gesneuvelden zijn later overgebracht naar een andere plek.
De begraafplaats werd vanaf februari 1916 door de Britten
gebruikt en omvat 64 graven. Het zijn voornamelijk mannen
van de Manchester Pals bataljons behorende tot de 7de
divisie.
De drie slachtoffers uit het eerste bataljon van de RWF
werden door Graves en Sassoon in hun boeken beschreven en
liggen als brothers in arms naast elkaar: tweede luitenant
David Thomas, tweede luitenant David Pritchard en kapitein
Mervyn Richardson, bijgenaamd Tracker Richardson (zie foto).
Ze stierven kort na elkaar nadat een officier in het
bataljon had opgemerkt dat er sinds maanden geen
slachtoffers onder de officieren meer waren gevallen. Een
duidelijk geval van het noodlot tarten dus. Zowel Sassoon
als Graves was goed bevriend met de jonge David Thomas die
stierf op 18 maart 1916, pas 20 jaar oud. Pritchard, nog
jonger en slechts 19 jaar, stierf de volgende dag samen met
de 21-jarige Richardson, die dodelijk verwond werd door een
granaat in de frontlinie. Richardson was de commandant van
de A-compagnie, waarvan Graves plaatsvervangend commandant
was.
Sassoon heeft drie gedichten gewijd aan de dood van zijn
vriend David Thomas.
Uit A Letter Home (to Robert Graves)
geschreven in mei 1916 komt het volgende fragment:
|
You and I have walked together
In the starving winter weather.
We‘ve been glad because we knew
Time’s too short and friends are few.
We‘ve been sad because we missed
One whose yellow head was kissed
By the gods, who thought about him
Till they couldn’t do without him.
Now he’s here again; I’ve seen
Soldier David dressed in green,
Standing in a wood that swings
To the madrigal he sings.
He’s come back, all mirth and glory,
Like the prince in fairy story.
Winter called him far away;
Blossoms bring him home with May. |
Het gedicht heeft nog niet de felheid en de mate van
aanklacht tegen de oorlog die Sassoons latere gedichten
zouden kenmerken.
|
Point 110 New Military Cemetery met de graven van de
subalterne officieren David Thomas, Mervyn Richardson en
David Pritchard, alle drie behorend tot de Royal Welch
Fusiliers. |
|